Besluit van het Europees Parlement van 22 april 2009 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello (2008/2323(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek van Aldo Patriciello om verdediging van zijn immuniteit in het kader van een strafrechtelijke procedure bij de rechtbank van Campobasso, dat op 11 november 2008 werd ingediend en waarvan op 20 november 2008 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Aldo Patriciello te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen ("het Protocol"), en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 mei 1964, 10 juli 1986 en 21 oktober 2008(1),
– gelet op artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0196/2009),
A. overwegende dat Aldo Patriciello een lid van het Europees Parlement is, wiens geloofsbrieven op 15 juni 2006 door het Parlement werden onderzocht,
B. overwegende dat het Europees Parlement en de nationale gerechtelijke autoriteiten volgens het Hof van Justitie dienen samen te werken, teneinde elk conflict bij de uitlegging en toepassing van de bepalingen van het Protocol te voorkomen; overwegende bijgevolg dat, wanneer voor een nationale rechter een procedure is ingeleid tegen een lid van het Europees Parlement, en aan deze rechter wordt meegedeeld dat een procedure is gestart ter verdediging van de immuniteit en voorrechten van die afgevaardigde, zoals voorzien in artikel 6, lid 3, van het Reglement, hij de gerechtelijke procedure dient te schorsen en het Parlement dient te verzoeken onverwijld zijn advies uit te brengen(2),
C. overwegende dat, overeenkomstig artikel 10 van het Protocol, tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, en dat op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van betrapping op heterdaad; overwegende dat dit het Europees Parlement niet belet zijn recht uit te oefenen om de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,
D. overwegende dat op het onderhavige geval artikel 68, lid 2, van de Italiaanse Grondwet van toepassing is, op grond waarvan tegen parlementsleden zonder specifieke formaliteiten een strafrechtelijke procedure kan worden ingeleid, zij het dat een afgevaardigde niet mag worden gefouilleerd en dat geen huiszoeking bij hem mag worden verricht zonder toestemming van de Kamer waartoe hij behoort, en dat een afgevaardigde niet aangehouden mag worden of anderszins van zijn vrijheid mag worden beroofd of in hechtenis worden genomen, behalve ter executie van een rechterlijk vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan of bij betrapping op heterdaad op een misdrijf waarvoor aanhouding in dat geval dwingend is voorgeschreven,
E. overwegende dat het Protocol in zijn huidige vorm het Europees Parlement niet de middelen biedt om bindende stappen te ondernemen teneinde Aldo Patriciello te beschermen,
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Aldo Patriciello niet te verdedigen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de terzake bevoegde autoriteiten van de Italiaanse Republiek.
Zaak 101/63, Wagner/Fohrmann en Krier, Jurispr. 1964, blz. 407; zaak 149/85, Wybot/Faure en anderen, Jurispr. 1986, blz. 2391, en gevoegde zaken C-200/07 en C-201/07, Marra/De Gregorio en Clemente, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie van het Hof van Justitie.