Index 
Aangenomen teksten
Vrijdag 24 april 2009 - Straatsburg
Vrouwenrechten in Afghanistan
 Steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone
 Humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf
 Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap *
 Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (facultatief protocol) *
 Opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole
 Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen − Fraudebestrijding − Jaarverslag 2007
 Parlementaire immuniteit in Polen
 Goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers
 Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen ***II
 Eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) ***I
 Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***I
 Grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap ***I
 Werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ***I
 Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ***I
 Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten *
 Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling *
 Gemeenschappelijk BTW-stelsel in verband met belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen *
 Mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten
 Regelgevingsaspecten van nanomaterialen
 Jaarlijks debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR)
 Conclusies van de Top van de G20
 Consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan
 Situatie in Bosnië-Herzegovina
 Non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV)
 Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap
 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007)

Vrouwenrechten in Afghanistan
PDF 121kWORD 41k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de vrouwenrechten in Afghanistan
P6_TA(2009)0309RC-B6-0197/2009

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Afghanistan, in het bijzonder zijn resolutie van 15 januari 2009 over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan(1),

–   gezien de gezamenlijke verklaring van de delegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met Afghanistan en de Wolesi Jirga (tweede kamer van het Afghaans parlement) van 12 februari 2009,

–   gezien de slotverklaring van de Internationale Conferentie over Afghanistan die heeft plaatsgevonden op 31 maart 2009 in Den Haag,

–   gezien de verklaring van de NAVO-top over Afghanistan, gepubliceerd door de staatshoofden en regeringsleiders die hebben deelgenomen aan de vergadering van de Noord-Atlantische Raad op 4 april 2009 in Straatsburg/Kehl,

–   gezien de gezamenlijke verklaring van 6 april 2009 van de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU en de VS over de wetgeving in Afghanistan,

–   gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat Afghanistan partij is bij verscheidene internationale instrumenten die betrekking hebben op de mensenrechten en de grondrechten, en met name het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Internationale Verdrag betreffende de rechten van het kind,

B.   overwegende dat artikel 22 van de Afghaanse grondwet van 4 januari 2004 bepaalt dat de burgers van Afghanistan, zowel mannen als vrouwen, voor de wet gelijke rechten en plichten hebben, en dat deze grondwet in overeenstemming is met de door Afghanistan geratificeerde internationale overeenkomsten,

C.   overwegende dat het Afghaanse gezinsrecht sinds het einde van de jaren 1970 bepalingen bevat waarin vrouwen rechten worden verleend op het vlak van gezondheid en onderwijs, en dat dit gezinsrecht momenteel wordt herzien om het aan te passen aan de grondwet van 2004,

D.   eraan herinnerend dat in juni 2002 naar aanleiding van de akkoorden van Bonn van 5 december 2001 een onafhankelijke mensenrechtencommissie is opgericht, die wordt voorgezeten door Sima Samar, en dat deze commissie een sleutelrol speelt op het vlak van de verdediging van de mensenrechten,

E.   overwegende dat het nieuwe, recentelijk door de twee kamers van het Afghaanse parlement goedgekeurde wetsontwerp over het persoonlijke statuut van sjiitische vrouwen een ernstige beperking inhoudt van de bewegingsvrijheid van deze vrouwen, door hun het recht te ontzeggen hun huis te verlaten, behalve voor "legitieme doeleinden", door hen ertoe te verplichten zich te onderwerpen aan de seksuele verlangens van hun echtgenoot, wat neerkomt op een rechtvaardiging van verkrachting binnen het huwelijk, en door discriminatie ten opzichte van vrouwen op het vlak van huwelijk, scheiding, erfenis en toegang tot onderwijs te bevorderen, wat ingaat tegen de internationale normen betreffende de mensenrechten en meer bepaald de vrouwenrechten,

F.   overwegende dat dit wetsontwerp, dat betrekking zou hebben op 15 à 20% van de Afghaanse bevolking, nog niet van kracht is aangezien het nog niet gepubliceerd is in het Publicatieblad van de regering, ook al heeft de president van Afghanistan, Hamid Karzai, het al ondertekend,

G.   overwegende dat dit wetsontwerp als gevolg van de kritiek die het zowel binnen als buiten Afghanistan heeft opgeroepen, teruggestuurd is naar het Afghaanse Ministerie van Justitie, om na te gaan of de tekst in overeenstemming is met de grondwet en met de door de Afghaanse regering aangegane verbintenissen met betrekking tot de internationale overeenkomsten inzake de vrouwenrechten en de mensenrechten in het algemeen,

H.   overwegende dat activisten, en in het bijzonder de voorvechters van de vrouwenrechten, het doelwit blijven van gewelddaden en dat verscheidene activisten het slachtoffer zijn geworden van hoofdzakelijk radicale militanten, zoals Sitara Achakzai, Afghaans voorvechtster van de vrouwenrechten en lid van de provincieraad van Kandahar, die voor haar woonplaats is vermoord, Gul Pecha en Abdul Aziz, die zijn omgebracht nadat een raad van conservatieve geestelijken hen van immorele daden had beschuldigd en ter dood had veroordeeld, en Malai Kakar, de eerste vrouwelijke politieagente in Kandahar en hoofd van de politiedienst die onderzoek voert naar misdaden tegen vrouwen in de stad,

I.   overwegende dat het vonnis van Perwiz Kambakhsh, een Afghaanse journalist van 23 jaar die ter dood werd veroordeeld omdat hij een artikel had verspreid over de rechten van de vrouw in de islam, na heftig internationaal protest is omgezet in een gevangenisstraf van 20 jaar,

J.   overwegende dat er meldingen blijven komen van bedreigingen en intimidatie ten opzichte van vrouwen die actief zijn in het openbare leven of die buitenshuis werken, en dat deze meldingen worden bevestigd door verslagen van de Verenigde Naties; overwegende dat er recentelijk melding is gemaakt van moeilijkheden voor wat betreft het verhogen van de deelnemingsgraad van meisjes in het onderwijsstelsel, waar militanten en radicalen zich tegen verzetten,

K.   overwegende dat er de afgelopen jaren verscheidene gevallen zijn geregistreerd van jonge vrouwen die vrijwillig zelfmoord hebben gepleegd om te ontsnappen aan een gedwongen huwelijk of aan geweld binnen het huwelijk,

1.   vraagt om de herziening van het bovenvernoemd wetsontwerp met betrekking tot het personeel statuut van sjiitische vrouwen Afghanistan, aangezien het geen twijfel lijdt dat de inhoud van dit ontwerp niet verenigbaar is met het in de Afghaanse grondwet en in de internationale overeenkomsten vastgelegde beginsel van gelijkheid tussen mannen en vrouwen;

2.   benadrukt dat het gevaarlijk is een wet goed te keuren die enkel van toepassing is op bepaalde bevolkingscategorieën en die per definitie discriminatie en onrecht bevordert;

3.   beveelt de Afghaanse minister van Justitie aan om alle wetten in te trekken die aanleiding geven tot discriminatie tegenover vrouwen en in strijd zijn met de internationale verdragen waarbij Afghanistan partij is;

4.   acht het van essentieel belang voor de democratische ontwikkeling van het land dat Afghanistan zich engageert voor de mensenrechten in het algemeen en met name de rechten van vrouwen, die een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van het land en ten volle moeten kunnen gebruikmaken van hun grondrechten en democratische rechten; geeft opnieuw uiting aan zijn steun voor de strijd tegen alle vormen van discriminatie, met inbegrip van religieuze discriminatie en discriminatie op grond van geslacht;

5.   brengt in herinnering dat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de vrouwenrechten in het EU-strategiedocument voor Afghanistan voor de periode 2007-2013 worden beschouwd als een van de sleutelelementen van de nationale ontwikkelingsstrategie van Afghanistan;

6.   brengt hulde aan de moed van de Afghaanse vrouwen die in Kabul hebben betoogd tegen het nieuwe wetsontwerp en betuigt hun zijn steun; veroordeelt het geweld waarvan zij tijdens deze betogingen het slachtoffer zijn geworden en vraagt dat de Afghaanse overheid instaat voor hun veiligheid;

7.   veroordeelt de moorden op voorvechters van de mensenrechten en van de emancipatie van de Afghaanse vrouw, meer bepaald de recente moordaanslag op Sitara Achakzai, regionaal parlementslid;

8.   neemt ontsteld kennis van het feit dat het Afghaanse hooggerechtshof de gevangenisstraf van 20 jaar waartoe Perwiz Kambakhsh is veroordeeld op grond van godslastering, heeft bekrachtigd, en verzoekt president Karzai om de heer Kambakhsh gratie te verlenen en in te stemmen met zijn vrijlating;

9.   vraagt dat de Afghaanse overheid, met inbegrip van de plaatselijke overheden, alle mogelijke maatregelen neemt om vrouwen te beschermen tegen seksueel geweld en andere vormen van op geslacht gebaseerd geweld, en wie dergelijk geweld pleegt, voor het gerecht brengt;

10.   is van mening dat de vorderingen op het vlak van gelijkheid tussen vrouwen en mannen die in de loop van de voorbije jaren ten koste van enorme inspanningen zijn gemaakt, niet tot voorwerp mogen worden van gemarchandeer tussen partijen in het kader van de verkiezingen;

11.   moedigt vrouwen ertoe aan zich kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen die gepland zijn voor 20 augustus 2009, en dringt erop aan dat de Afghaanse vrouwen ten volle kunnen deelnemen aan het besluitvormingsproces, omdat dit hun recht is, net zoals ze het recht hebben te worden verkozen en hoge nationale functies te bekleden;

12.   vraagt de Raad, de Commissie en de lidstaten om de kwestie van de wet betreffende het persoonlijke statuut van de sjiitische vrouwen en alle vormen van discriminatie tegenover vrouwen en kinderen te blijven aankaarten, aangezien dergelijke praktijken onaanvaardbaar zijn en onverenigbaar met het engagement op lange termijn van de internationale gemeenschap om Afghanistan te helpen bij zijn rehabilitatie- en reconstructiewerkzaamheden;

13.   vraagt dat de Commissie het Afghaanse ministerie van Vrouwenzaken rechtstreekse steun biedt op het vlak van financiering en programma-uitwerking, en de systematische integratie van een gendergebaseerde benadering in alle ontwikkelingsbeleidsplannen in Afghanistan aanmoedigt;

14.   roept het VN-Ontwikkelingsfonds voor vrouwen (UNIFEM) op tot bijzondere waakzaamheid;

15.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Afghanistan en de voorzitter van de onafhankelijke mensenrechtencommissie.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0023.


Steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone
PDF 128kWORD 37k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over steun voor de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone
P6_TA(2009)0310RC-B6-0242/2009

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar de eerdere resoluties over dit onderwerp, waaronder die van 6 september 2007 over de financiering van de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone(1),

–   gezien de Overeenkomst van Cotonou tussen de Europese Gemeenschap en de ACS-landen en het feit dat de partijen bij die overeenkomst hebben beloofd zich in te zetten voor vrede, veiligheid en stabiliteit, eerbiediging van de mensenrechten, de democratische beginsel en de rechtstaat,

–   gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone (BRSL) in het jaar 2000 door de Verenigde Naties en de regering van Sierra Leone werd opgericht in aansluiting op Resolutie 1315 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties met het oog op de berechting van personen die zich schuldig hadden gemaakt aan ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, en meer in het bijzonder aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid,

B.   overwegende dat de BRSL een aantal belangrijke precedenten schept op het gebied van het internationaal strafrecht, aangezien zij het eerste internationale gerechtshof is dat gefinancierd wordt met vrijwillige bijdragen, het eerste dat is opgericht in het land waar de vermoede misdaden hebben plaatsgevonden en − in het geval van de voormalige president van Liberia − het eerste dat een in functie verkerend Afrikaans staatshoofd aanklaagt voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid,

C.   overwegende dat het mandaat van de BRSL in 2010 zal verstrijken en dat de regering van Sierra Leone heeft aangekondigd dat zij niet in een positie verkeert om de uitvoering van de door deze rechtbank uitgesproken vonnissen af te dwingen,

D.   overwegende dat het afdwingen van de uitvoering van vonnissen van essentieel belang is in de internationale rechtspraak, welke een belangrijke rol speelt bij de totstandkoming van vrede en de verdere ontwikkeling van de rechtstaat in het land,

E.   overwegende dat het op dit ogenblik om politieke en institutionele redenen en vanuit veiligheidsoogpunt uiterst moeilijk is om de veroordeelden hun straf in Sierra Leone zelf te doen uitzitten,

F.   overwegende dat de BRSL overeenkomsten heeft gesloten met een aantal landen, waaronder Groot-Brittannië, Zweden en Oostenrijk, om ervoor te zorgen dat enkele van de veroordeelden hun straf in deze landen kunnen uitzitten, maar ook overwegende dat er meer van deze overeenkomsten nodig zijn om te garanderen dat alle personen die reeds veroordeeld zijn en personen die berecht worden en wellicht veroordeeld zullen worden, hun gevangenisstraf ook inderdaad zullen uitzitten,

G.   overwegende dat een onvermogen om passende detentiefaciliteiten te vinden voor de personen die voor de meest gruwelijke misdaden zijn veroordeeld een ernstige afbreuk zou doen aan de inspanningen van de internationale gemeenschap om effectief een eind te maken aan de straffeloosheid,

H.   eraan herinnerende dat de strijd tegen straffeloosheid een van de hoekstenen is van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie en dat de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid draagt om mechanismen in te voeren voor het ter verantwoording roepen van personen,

I.   overwegende dat andere rechtbanken en gerechtshoven, zoals het Internatonale Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië en het Internationale Strafhof voor Rwanda, met soortgelijke problemen te kampen hebben en dat andere internationale instanties zoals het Internationaal Strafhof, de Bijzondere Rechtbank voor Libanon en de Buitengewone Kamers van de Rechtbanken van Cambodja in de nabije toekomst waarschijnlijk met soortgelijke problemen zullen worden geconfronteerd wanneer de staten geen krachtiger inspanningen ondernemen om de internationale rechtspraak kracht bij te zetten,

J.   overwegende dat de internationale rechtbanken en gerechtshoven alle een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van vrede en gerechtigheid in hun respectieve regio's en dat elk van hen vastbesloten is een blijvende nalatenschap achter te laten en bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de rechtstaat in de regio's waar de misdaden werden gepleegd,

1.   verwelkomt de vooruitgang die de internationale rechtbanken en gerechtshoven geboekt hebben bij het voor de rechter brengen van personen die verantwoordelijk zijn voor de gepleegde gruweldaden en is van mening dat deze processen een duidelijke boodschap sturen aan leiders over de gehele wereld en aan andere oorlogsmisdadigers en hen ervan helpen overtuigen dat gruwelijke schendingen van de mensenrechten niet langer meer ongestraft zullen blijven;

2.   doet een beroep op de Raad en de lidstaten om tezamen met de BRSL een oplossing te vinden, die ervoor zorgt dat veroordeelde personen hun straf ook daadwerkelijk zullen uitzitten, want zonder een dergelijke oplossing zullen de inspanningen van de BRSL en de geloofwaardigheid van de internationale gemeenschap − en ook die van de EU − ernstig worden aangetast;

3.   doet een beroep op alle lidstaten om hun bijdragen op te voeren aan het werk van de internationale rechtbanken en gerechtshoven in hun streven om duurzame oplossingen te vinden voor de tenuitvoerlegging van vonnissen, ofwel door rechtstreeks overeenkomsten te sluiten met voornoemde instanties voor de tenuitvoerlegging van vonnissen binnen hun eigen jurisdictie, ofwel door het hen verlenen van bijstand bij het vinden van alternatieve oplossingen om ervoor zorgen dat de vonnissen in de regio zelf ten uitvoer kunnen worden gelegd;

4.   doet een beroep op de lidstaten en op andere internationale instellingen om verdere financiële bijstand te verlenen aan de BRSL teneinde het mogelijk te maken dat door de BRSL veroordeelde personen hun straffen zullen uitzitten in landen die de capaciteit hebben om de vonnissen overeenkomstig internationale normen uit te voeren, maar die onvoldoende financiële middelen hebben om zulks te doen;

5.   is van oordeel dat een in gebreke blijven bij het verlenen van deze steun ernstige risico's zou vormen voor het werk van de internationale rechtbanken en gerechtshoven, die dan niet in staat zouden zijn om te garanderen dat de veroordeelde personen hun straf inderdaad zullen uitzitten;

6.   verzoekt om een alomvattende studie ter evaluatie van het werk dat door de internationale strafgerechten is verricht, waarin lessen kunnen worden getrokken uit dit werk en aanbevelingen kunnen worden gedaan met het oog op een verbetering van het functioneren en de financiering ervan;

7.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten van de EU, de Bijzondere Rechtbank voor Sierra Leone, het Internationaal Strafhof, het Internationaal Tribunaal voor het voormalig Joegoslavië, het Internationaal Strafhof voor Rwanda, de Buitengewone Kamers van de Rechtbanken van Cambodja, het Bijzondere Gerechtshof voor Libanon, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, de lidstaten van de Afrikaanse Unie en de covoorzitters van de Parlementaire Vergadering ACS-EU.

(1) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 242.


Humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf
PDF 112kWORD 34k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de humanitaire situatie van de bewoners van kamp Ashraf
P6_TA(2009)0311RC-B6-0248/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de Verdragen van Genève en met name artikel 27 van het Vierde Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd,

–   gezien het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het bijbehorende protocol van 1967,

–   gezien de in november 2008 door de regeringen van de VS en Irak ondertekende overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over de humanitaire situatie van Iraakse vluchtelingen(1) en zijn resolutie van 4 september 2008 over executies in Iran(2), waarin onder meer wordt verwezen naar de juridische status van "beschermde personen" van de bewoners van kamp Ashraf overeenkomstig het vierde Verdrag van Genève,

–   gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat kamp Ashraf in de loop van de jaren '80 is opgericht voor leden van de Iraanse oppositiegroep Organisatie van de Iraanse Volksmujahedin (PMOI),

B.   overwegende dat de VS-strijdkrachten in Irak in 2003 de bewoners van kamp Ashraf hebben ontwapend en hun bescherming hebben geboden, aangezien ze hun status van "beschermde personen" was verleend overeenkomstig het Verdrag van Genève,

C.   overwegende dat de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN er in een brief van 15 oktober 2008 bij de Iraakse regering op heeft aangedrongen om de bewoners van kamp Ashraf te beschermen tegen gedwongen deportatie, uitzetting of repatriëring in strijd met het beginsel van "non-refoulement", en om geen acties te ondernemen die hun leven of veiligheid zouden kunnen bedreigen,

D.   overwegende dat, in overeenstemming met de door de VS en Irak ondertekende overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten, kamp Ashraf sinds 1 januari 2009 opnieuw onder controle van de Iraakse veiligheidsdiensten valt,

E.   overwegende dat de Iraakse nationale veiligheidsadviseur recentelijk verklaringen zou hebben afgelegd dat de autoriteiten voornemens zijn om de voortdurende aanwezigheid van de bewoners van kamp Ashraf geleidelijk aan "ondraaglijk" te maken, en overwegende dat hij eveneens verwezen zou hebben naar hun uitwijzing/uitlevering en/of gedwongen verplaatsing binnen Irak,

1.   dringt er bij de Iraakse premier op aan om ervoor te zorgen dat de Iraakse autoriteiten geen actie ondernemen waardoor de mensenrechten van de bewoners van kamp Ashraf worden geschonden en om te verduidelijken wat de regering met hen van plan is; roept de Iraakse autoriteiten op de levens en de fysieke en morele integriteit van de bewoners van kamp Ashraf te beschermen en hen te behandelen in overeenstemming met de verplichtingen die zijn vastgelegd in de verdragen van Genève, en met name om hen niet gedwongen te verplaatsen, te deporteren, uit te wijzen of te repatriëren, in strijd met het beginsel van "non-refoulement";

2.   is, met inachtneming van de individuele wensen van alle inwoners van kamp Ashraf met betrekking tot hun toekomst, van mening dat er een risico bestaat dat de mensenrechten van de bewoners van kamp Ashraf en andere Iraanse burgers die momenteel in Irak verblijven en die Iran hebben verlaten om politieke redenen, ernstig kunnen worden geschonden indien zij onvrijwillig naar Iran moeten terugkeren, en staat erop dat niemand mag worden teruggestuurd, noch rechtstreeks, noch via een derde land, naar een situatie waarin zij het risico lopen op marteling of andere ernstige schendingen van de mensenrechten;

3.   roept de Iraakse regering op haar blokkade van het kamp op te heffen, de juridische status van "beschermde personen" overeenkomstig de Verdragen van Genève van de bewoners van kamp Ashraf te eerbiedigen en zich te onthouden van alle maatregelen die hun leven of veiligheid in gevaar zouden kunnen brengen, namelijk door hun volledige toegang te bieden tot voedsel, water, medische verzorging en bevoorrading, brandstof, familieleden en internationale humanitaire organisaties;

4.   roept de Raad, de Commissie en de lidstaten, samen met de regeringen van Irak en de VS, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN en het Internationale Comité van het Rode Kruis, op samen te werken om een bevredigende juridische status op lange termijn te vinden voor de bewoners van kamp Ashraf;

5.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN, het Internationale Comité van het Rode Kruis, de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de regering en het parlement van Irak.

(1) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 609.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0412.


Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap *
PDF 189kWORD 29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0116/2009 – 2008/0170(CNS))
P6_TA(2009)0312A6-0229/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

–   gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap ("het Verdrag"), dat op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen,

–   gelet op artikel 13, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0116/2009),

–   gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0229/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het Verdrag;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (facultatief protocol) *
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (COM(2008)0530 – C6-0117/2009 – 2008/0171(CNS))
P6_TA(2009)0313A6-0230/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

–   gezien het facultatief protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap ("het facultatief protocol"), dat op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is aangenomen,

–   gelet op artikel 13, lid 1, en artikel 300, lid 2, eerste alinea, van het EG­Verdrag,

–   gelet op artikel 300, lid 3, eerste alinea, van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0117/2009),

–   gelet op artikel 51 en artikel 83, lid 7, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0230/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het facultatief protocol;

2.   vraagt de lidstaten en de Commissie dat zij om de drie jaar verslag uitbrengen aan de Raad en het Parlement over de stand van de uitvoering van het facultatief protocol overeenkomstig hun respectieve bevoegdheidsterreinen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.


Opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole
PDF 185kWORD 89k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole (2008/2020(INI))
P6_TA(2009)0314A6-0222/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad, ingediend door Sarah Ludford namens de ALDE-fractie, betreffende het vraagstuk van het opstellen van profielen, met name op basis van etnische afstamming en ras, in het kader van de bestrijding van terrorisme, rechtshandhaving, immigratie, douane- en grenscontrole (B6-0483/2007),

–   gezien de internationale, Europese en nationale instrumenten inzake de mensenrechten, met name het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR), het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag), het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en de grondwetten van de lidstaten, alsmede de hierin aan het individu verleende rechten en waarborgen op het gebied van de persoonlijke levenssfeer, gegevensbescherming, non-discriminatie en vrij verkeer,

–   gezien de maatregelen inzake gegevensbescherming van de Raad van Europa, te weten artikel 8 van het EVRM, Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa inzake de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, de aanbevelingen van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten, te weten R(87)15 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied(1), R(97)18 inzake de bescherming van voor statistische doeleinden verzamelde en verwerkte persoonsgegevens(2), en R(2001)10 inzake de Europese code voor politie-ethiek(3),

–   gezien de voorschriften inzake gegevensbescherming van de EU, te weten de artikelen 7 en 8 van het Handvest, Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens(4) en Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken(5),

–   gezien de maatregelen tegen rassendiscriminatie, te weten het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, artikel 14 van en Protocol 12 bij het EVRM, artikel 13 van het EG-Verdrag en Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(6),

–   gezien de instrumenten van de EU op het gebied van de veiligheid en de bestrijding van het terrorisme, met inbegrip van de politiële en justitiële samenwerking en de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen lidstaten, zoals Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard(7), Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie(8), Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(9) en Besluit 2008/616/JBZ van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ(10),

–   gezien de bestaande en geplande databanken van de EU, zoals het Schengeninformatiesysteem, Eurodac en het visuminformatiesysteem, maatregelen inzake het verzamelen van biometrische gegevens, zoals die voor verblijfsvergunningen en paspoorten, en de mededeling van de Commissie van 30 november 2006 "Over de versterking van het beheer van de zuidelijke maritieme grenzen van de Europese Unie" betreffende het oprichten van een permanent netwerk van kustpatrouilles voor de zuidelijke maritieme buitengrenzen (COM(2006)0733), alsmede voorgestelde toezichtsprojecten zoals Eurosur (Europees toezichtssysteem voor de grenzen),

–   gezien het voorstel om "e-grenzen" in het leven te roepen, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie van 13 februari 2008 getiteld "De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie", waarin geïntegreerd grensbeheer wordt voorgesteld middels de invoering van automatische grenscontroles, met inbegrip van een programma voor geregistreerde reizigers en een inreis-/uitreissysteem (COM(2008)0069),

–   gezien de overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het ministerie van Binnenlandse Veiligheid van de Verenigde Staten (PNR-overeenkomst 2007)(11), het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden (COM(2007)0654), alsmede de adviezen over dat voorstel van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, de Groep artikel 29 en de Groep politie en justitie,

–   gezien de desbetreffende nationale jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Duitse constitutionele rechter (Bundesverfassungsgericht)over polizeiliche präventive Rasterfahndung (preventieve registervergelijking door de politie)(12), het oordeel van het Britse Hogerhuis over de Tsjechische Roma(13) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM), met name in de zaken Timishev tegen Rusland(14), Nachova e.a. tegen Bulgarije(15), D.H. e.a. tegen de Tsjechische Republiek(16), en S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk(17), alsmede de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, met name in de zaak Huber tegen Duitsland(18),

–   gezien het rapport over de bevordering van de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme(19) van Marin Scheinin, speciaal rapporteur van de VN, het document "Protecting the Right to Privacy in the Fight against Terrorism"(20) van Thomas Hammarberg, commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa, de algemene beleidsaanbevelingen nr. 8 inzake het bestrijden van racisme in de strijd tegen terrorisme(21) en nr. 11 over het bestrijden van racisme en rassendiscriminatie in het politiewerk(22) van de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) van de Raad van Europa en het rapport over "Ethnic Profiling" van het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten(23),

–   gelet op artikel 114, lid 3, en artikel 94 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0222/2009),

Het opstellen van profielen en datamining

A.   overwegende dat de lidstaten steeds vaker overgaan op nieuwe technologieën, met gebruikmaking van programma's en systemen voor het verwerven, gebruiken, opslaan of uitwisselen van informatie over afzonderlijke personen, bij wijze van terrorismebestrijding of om het hoofd te bieden aan andere bedreigingen op het gebied van de bestrijding van criminaliteit,

B.   overwegende dat er op Europees niveau een duidelijke definitie moet komen van het opstellen van profielen, waarbij rekening wordt gehouden met het concrete doel dat wordt nagestreefd; overwegende dat het opstellen van profielen een onderzoekstechniek is die mogelijk wordt gemaakt door de nieuwe technologieën en veel wordt gebruikt in de commerciële sector, maar die ook steeds meer wordt gebruikt als instrument voor rechtshandhaving, vooral bij het opsporen en voorkomen van misdaden, maar ook bij grenscontroles,

C.   overwegende dat de praktijk van het opstellen van profielen, dat vaak gebeurt via geautomatiseerde "mining" van gegevens in computers, onder de loep moet worden genomen en onderwerp van politieke debatten moet zijn, aangezien het aanvechtbaar afwijkt van de algemene regel dat besluiten inzake rechtshandhaving gebaseerd moeten zijn op het persoonlijk gedrag van het individu; overwegende dat het opstellen van profielen een onderzoekstechniek is waarbij uit diverse bronnen informatie over personen wordt ingewonnen die onder andere hun etnische afstamming, ras, nationaliteit en godsdienst kan betreffen, op basis waarvan wordt getracht die personen te identificeren en wellicht aan verbodsmaatregelen te onderwerpen, die van misdaden of terroristische activiteiten verdacht worden, een techniek die kan worden gedefinieerd als:

"het systematisch leggen van verbanden tussen reeksen lichamelijke, psychologische of gedragskenmerken en bepaalde misdrijven, alsmede het gebruik hiervan als uitgangspunt voor het nemen van besluiten inzake de rechtshandhaving(24)"

of ter verduidelijking van het verband tussen datamining en het opstellen van profielen:

"een techniek waarmee een reeks kenmerken van een bepaalde categorie personen wordt afgeleid uit ervaringen, waarna databanken worden afgezocht op individuen die nauw bij deze reeks kenmerken aansluiten(25)",

D.   overwegende dat het opstellen van etnische profielen, dat berust op een specifieke raciale of etnische basis en derhalve ernstige bezorgdheid doet rijzen over de strijdigheid met regels inzake non-discriminatie, kan worden gedefinieerd als:

"de systematische aanwending van "ras" of etnische afstamming, godsdienst of nationale herkomst, hetzij als enige factor, hetzij als één van meerdere factoren in besluiten inzake rechtshandhaving, ongeacht of de betrokken individuen al dan niet aan de hand van automatische middelen worden geïdentificeerd(26)"

of

"het zonder objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond teruggrijpen door de politie op uitgangspunten zoals ras, huidskleur, taal, godsdienst, nationaliteit of nationale of etnische afstamming bij controle, toezicht en onderzoeksactiviteiten(27)",

E.   overwegende dat het opstellen van profielen, via datamining of praktijken van de politie en andere instanties, steeds meer wordt ingezet als instrument bij rechtshandhaving en grenscontroles, en dat niet genoeg aandacht wordt besteed aan de evaluatie van de doelmatigheid ervan en aan de ontwikkeling en toepassing van juridische waarborgen voor de naleving van de rechten inzake privacy en het voorkomen van discriminatie,

F.   overwegende dat profielen:

   i) beschrijvend kunnen zijn, voor zover zij gebaseerd zijn op getuigenverklaringen en andere informatie over daders of kenmerken van de begane misdaden en aldus de arrestatie van specifieke verdachten of de opsporing van gangbare criminele activiteiten die hetzelfde patroon te zien geven, ondersteunen, of
   ii) voorspellend kunnen zijn, voor zover hiermee een verband wordt gelegd tussen waarneembare variabelen van voorbije gebeurtenissen enerzijds en actuele gegevens en inlichtingen anderzijds teneinde conclusies te trekken waarmee men degenen denkt te kunnen identificeren die wellicht bij een toekomstige of nog niet ontdekte misdaad betrokken zijn(28),

G.   overwegende dat datamining en het opstellen van profielen de grenzen doen vervagen tussen toelaatbare gerichte controle en problematische grootschalige observatie waarbij gegevens eerder worden verzameld omdat zij nuttig zijn dan dat dit gebeurt met het oog op vooraf bepaalde doelstellingen, zodat er mogelijk sprake is van onwettige inmenging in de persoonlijke levenssfeer,

H.   overwegende dat ongerechtvaardigde reisbeperkingen en indringende controlemethoden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de essentiële economische, wetenschappelijke, culturele en sociale uitwisseling met derde landen; overwegende derhalve hoe belangrijk het is dat het risico dat bepaalde groepen, gemeenschappen of nationaliteiten worden onderworpen aan objectief niet te rechtvaardigen discriminerende praktijken of maatregelen, tot een minimum wordt beperkt,

I.   overwegende dat het gevaar bestaat dat onschuldige mensen worden blootgesteld aan willekeurige aanhoudingen, ondervragingen, reisbeperkingen, observatie of veiligheidsalarmen, omdat een ambtenaar informatie aan hun profiel heeft toegevoegd, en overwegende dat, als deze informatie niet direct wordt verwijderd, dit door uitwisseling van persoonsgegevens en wederzijdse erkenning van besluiten kan leiden tot visumweigeringen, weigering van toestemming om te reizen of aan de grens te worden toegelaten, plaatsing op "watch lists", opneming in databanken, een verbod op werken of bankieren, arrestatie of vrijheidsontneming of ontzegging van andere rechten, waarbij wellicht in geen enkel geval beroep mogelijk is,

Wettelijke verplichtingen

J.   overwegende dat bij rechtshandhaving altijd de grondrechten moeten worden gerespecteerd, met inbegrip van de rechten op een privé- en gezinsleven, de bescherming van persoonsgegevens en non-discriminatie; overwegende dat, hoewel nauwe internationale samenwerking onontbeerlijk is in de strijd tegen terrorisme en zware misdaad, deze samenwerking moet stroken met de internationale wetgeving alsmede met de Europese normen en waarden inzake gelijke behandeling en behoorlijke rechtsbescherming, niet in het minst opdat de Europese Unie haar geloofwaardigheid als verdedigster van de mensenrechten binnen haar eigen grenzen en op internationaal niveau niet ondermijnt,

K.   overwegende dat de EU moet voorkomen dat bij onderzoek benaderingen worden gehanteerd, die onnodig schade kunnen toebrengen aan de diplomatieke betrekkingen, die dergelijke internationale samenwerking kunnen belemmeren of die haar imago in de wereld en haar geloofwaardigheid als voorvechtster van het internationale recht kunnen aantasten; overwegende dat de Europese normen inzake gelijke behandeling, non-discriminatie en rechtsbescherming hun voorbeeldfunctie moeten behouden,

L.   overwegende dat zowel het opstellen van beschrijvende als voorspellende profielen legitieme onderzoeksmiddelen kunnen zijn, wanneer zij zijn gebaseerd op specifieke, betrouwbare en tijdig beschikbare informatie en niet op ongeverifieerde veralgemeningen op basis van stereotypen, en wanneer de op basis van dergelijke profielen genomen maatregelen de wettelijke toets van noodzaak en evenredigheid doorstaan; overwegende dat er echter bij ontstentenis van adequate wettelijke beperkingen en waarborgen ten aanzien van het gebruik van data over etnische afstamming, ras, godsdienst, nationaliteit en politieke banden een groot risico bestaat dat het opstellen van profielen wellicht leidt tot discriminerende praktijken,

M.   overwegende dat in de Europese code voor politie-ethiek als leidraad staat vermeld dat "politieonderzoek ten minste gebaseerd dient te zijn op een redelijk vermoeden van een daadwerkelijk of mogelijk vergrijp of misdrijf", en overwegende dat wordt gesteld dat de mensenrechten waarschijnlijk zullen worden geschonden(29), hetgeen een bedreiging vormt voor de individuen en de samenleving als zodanig, indien een dergelijk redelijk vermoeden ontbreekt, wanneer het opstellen van profielen op stereotypen en vooroordelen gebaseerd is,

N.   overwegende dat het opstellen van "voorspellende profielen" met gebruikmaking van brede profielen waarbij kruislings verbanden tussen databanken worden gelegd en wordt uitgegaan van ongeverifieerde veralgemeningen of gedragspatronen die worden geacht te wijzen op het plegen van een toekomstige of nog niet-ontdekte misdaad of terroristische handeling, ernstige bezorgdheid doet rijzen ten aanzien van de privacy en een inbreuk kan vormen op de rechten inzake de persoonlijke levenssfeer uit hoofde van artikel 8 van het EVRM en artikel 7 van het Handvest(30),

O.   overwegende dat uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) blijkt dat afwijkingen van artikel 8, lid 2, van het EVRM slechts zijn toegestaan als zij bij wet voorzien zijn en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn(31), zoals bevestigd in zijn recente, bovengenoemde arrest in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat "de algemene en niet-selectieve aard van de bevoegdheden tot het opslaan van vingerafdrukken, celmonsters en DNA-profielen van personen die van misdrijven worden verdacht maar er niet voor zijn veroordeeld", in strijd is met artikel 8 van het EVRM,

P.   overwegende dat het bovengenoemde oordeel van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk dat er een "risico van stigmatisering" bestaat doordat in de Britse DNA-databank personen die niet voor een misdrijf zijn veroordeeld, op dezelfde wijze worden behandeld als veroordeelde criminelen, eveneens vragen moet oproepen over het legale karakter van het opstellen van profielen op basis van de verwerking van persoonsgegevens van personen die door de rechtbanken niet schuldig zijn bevonden(32),

Q.   overwegende dat het Rasterfahndung-programma (programma voor registervergelijking) in het kader waarvan Duitse politieautoriteiten persoonsgegevens uit openbare en particuliere databanken verzamelden van mannen tussen de 18 en 40 jaar, die studenten zijn of waren en van wie werd aangenomen dat zij moslim zijn, in een (vruchteloze) poging om verdachten van terrorisme op te sporen, door de Duitse constitutionele rechter in strijd met de Grondwet werd geacht in zijn bovengenoemde uitspraak, waarin werd geoordeeld dat datamining een illegale inmenging is in de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer die niet kan worden gerechtvaardigd als een reactie op een algehele dreiging die sinds de terroristische aanvallen van 11 september 2001 voortduurt, en dat daarentegen moet worden aangetoond dat er een "concreet gevaar" bestaat, zoals het voorbereiden of begaan van terroristische aanvallen,

Doeltreffendheid

R.   overwegende dat er in diverse Amerikaanse studies twijfel is gerezen over het nut van datamining en het opstellen van profielen, waaronder:

  i) een studie in opdracht van het Cato Institute waarin het volgende wordt opgemerkt:

Hoewel datamining op vele waardevolle manieren kan worden gebruikt, is het niet goed afgestemd op het vraagstuk van het opsporen van terrorisme. Het zou betreurenswaardig zijn als datamining bij het opsporen van terrorisme opgeld zou doen in kringen van de nationale veiligheid, de rechtshandhaving en de technologie, omdat dit zou leiden tot de verspilling van belastinggeld, tot onnodige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de burgerlijke vrijheden en het verkwisten van de waardevolle tijd en energie van mannen en vrouwen die werkzaam zijn in dienst van de nationale veiligheid(33)
   ii) een studie van de Amerikaanse National Research Council in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Veiligheid over technieken voor datamining en gedragsobservatie, waarin men tot de volgende conclusie komt:

de geautomatiseerde identificatie van terroristen via datamining ... is noch haalbaar als doelstelling noch wenselijk vanuit het oogpunt van het streven naar technologie-ontwikkeling(34)

S.   overwegende dat de doeltreffendheid van datamining wordt uitgehold door het "naald-in-een-hooiberg"-probleem waarmee analisten worden geconfronteerd, die de grote hoeveelheid beschikbare data moeten filteren; overwegende dat de omvang van "digitale sporen" die door ordelievende burgers worden achtergelaten, zelfs groter is dan die van misdadigers en terroristen, die aanzienlijke inspanningen doen om hun identiteit te verbergen; overwegende dat er significante percentages "ten onrechte positieve resultaten" zijn waardoor niet alleen volkomen onschuldige personen worden verdacht, hetgeen resulteert in een potentiële inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, maar tegelijkertijd echte verdachten onopgespoord blijven,

T.   overwegende dat het tegenovergestelde probleem erin bestaat dat daders die niet in het profiel passen, niet worden geïdentificeerd, zoals de leider van de bomaanslagen van 7 juli 2005 in Londen die "door de inlichtingendiensten was gesignaliseerd als een bondgenoot van andere mannen die werden verdacht van betrokkenheid bij een terroristisch complot om bommen te leggen, maar niet werd vervolgd omdat hij niet genoeg scoorde op het profiel van terreurverdachten dat vóór juli 2005 was opgesteld"(35),

U.   overwegende dat het opstellen van profielen waarmee de goede gemeenschapsbetrekkingen worden verstoord en bepaalde gemeenschappen worden ontmoedigd om met rechtshandhavingsinstanties samen te werken, contraproductief zou zijn, omdat aldus het verzamelen van inlichtingen en het doeltreffend optreden tegen misdaad en terrorisme zouden worden belemmerd(36),

V.   overwegende dat het efficiënt verzamelen van informatie over bepaalde verdachten en het natrekken van bepaalde aanwijzingen de beste benadering vormen om terrorisme op te sporen en te voorkomen, en overwegende dat, ter aanvulling hierop, steekproeven en willekeurige controles die iedereen gelijkelijk treffen en onmogelijk door terroristen kunnen worden ontlopen, wellicht doelmatiger zijn dan het opstellen van profielen in het kader van inspanningen op het gebied van de preventieve bestrijding van het terrorisme(37),

Het opstellen van etnische profielen

W.   overwegende dat het gebruik maken van etnische kenmerken, nationale herkomst of godsdienst als factoren in het kader van het onderzoek met het oog op de rechtshandhaving niet uitgesloten is, mits een dergelijk gebruik strookt met de normen inzake non-discriminatie, met inbegrip van artikel 14 van het EVRM, en het de toets doorstaat van doeltreffendheid, noodzaak en evenredigheid waaruit blijkt dat het gaat om een legitiem verschil in behandeling en niet om discriminatie,

X.   overwegende dat het opstellen van profielen op basis van stereotiepe veronderstellingen vijandige en xenofobe gevoelens bij de bevolking kan aanwakkeren jegens personen van een bepaalde etnische, nationale of religieuze achtergrond(38),

Y.   overwegende dat in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens wordt gesteld, dat wanneer ras de enige basis voor maatregelen inzake rechtshandhaving is, dit neerkomt op verboden discriminatie(39); overwegende dat in de praktijk niet altijd duidelijk is of ras of etnische afkomst de enige of doorslaggevende basis voor dergelijke maatregelen is en dat vaak pas na een analyse van de patronen van de rechtshandhaving duidelijk wordt dat aan deze factoren een doorslaggevend gewicht is toegekend,

Z.   overwegende dat, hoewel er geen internationale of Europese regel bestaat die het opstellen van etnische profielen uitdrukkelijk verbiedt, de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens wel op deze conclusie lijkt te duiden, en dat zowel het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie duidelijk hebben gemaakt dat dergelijke praktijken een schending inhouden van het verbod op discriminatie(40),

AA.   overwegende dat in het actieprogramma, dat werd goedgekeurd tijdens de Wereldconferentie tegen racisme in 2000, de staten ertoe werden opgeroepen "doeltreffende maatregelen uit te werken, uit te voeren en op te leggen om een einde te maken aan het opstellen van rassenprofielen"(41); overwegende dat de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie in haar bovengenoemde aanbeveling nr. 8 over het bestrijden van racisme in de strijd tegen terrorisme de regeringen heeft verzocht ervoor te zorgen dat wetgeving en regelgeving of de tenuitvoerlegging hiervan op het stuk van rechtshandhaving niet leiden tot discriminatie; overwegende dat het EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten van oordeel is dat terroristenprofielen op basis van kenmerken zoals nationaliteit, leeftijd of geboorteplaats "een ernstig risico van discriminatie in zich bergen"(42),

AB.   overwegende dat een allesomvattende evaluatie nodig is van de onderzoekspraktijken en gegevensverwerkingssystemen in de EU en de lidstaten die de basis voor technieken voor het opstellen van profielen gebruiken of leveren, teneinde te waarborgen dat de nationale, Europese en internationale wettelijke verplichtingen terzake volledig worden nagekomen en om ongerechtvaardigde discriminerende en in op de persoonlijke levenssfeer ingrijpende gevolgen,

AC.   overwegende dat op dergelijke operaties de volgende richtsnoeren moeten worden toegepast en dat een combinatie van al deze beschermingsmaatregelen nodig is om voor een volledige en doeltreffende bescherming te zorgen,

1.   beveelt de Raad het volgende aan:

   a) de gehele verwerking van persoonsgegevens met het oog op de rechtshandhaving en de bestrijding van het terrorisme moet gebaseerd zijn op openbaar gemaakte wettelijke regels die het gebruik beperken, duidelijk, specifiek en bindend zijn, en zijn onderworpen aan zowel een nauw en doeltreffend toezicht door onafhankelijke autoriteiten voor de gegevensbescherming als strenge straffen op niet-naleving; het op grote schaal opslaan van gegevens om preventieve redenen is onevenredig in verhouding tot de basisvereisten voor een doeltreffende bestrijding van terrorisme;
   b) er moet een juridisch kader worden vastgesteld waarin duidelijk wordt gedefinieerd waaruit het opstellen van profielen, hetzij via de geautomatiseerde "mining" van computergegevens hetzij op andere wijze, bestaat, teneinde duidelijke regels te formuleren voor het wettige gebruik van die gegevens en de grenzen die daaraan worden gesteld, terwijl daarnaast de nodige waarborgen voor het indivivue voor de gegevensbescherming, en mechanismen voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid moeten worden geboden;
   c) het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens en het aanwenden van technieken voor het opstellen van profielen van personen die niet van een specifieke misdaad worden verdacht of waarvan niet een specifieke dreiging uitgaat, moeten zeer streng worden getoetst op "noodzaak" en "evenredigheid";
   d) er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen feitelijke gegevens en gegevens van inlichtingendiensten enerzijds en gegevens over verschillende categorieën personen waarop deze gegevens betrekking hebben anderzijds;
   e) de inzage in dossiers van de politie en veiligheidsdiensten mag slechts van geval tot geval worden toegestaan voor specifieke doeleinden en moet onder rechterlijk toezicht in de lidstaten staan;
   f) het opstellen van profielen mag geen afbreuk doen aan doelgericht onderzoek door de politiediensten van de lidstaten, en restrictieve wetgeving inzake het opstellen van profielen mag de legitieme toegang tot databanken als onderdeel van dergelijke onderzoeken niet in de weg staan;
   g) het bewaren van persoonsgebonden informatie moet aan tijdslimieten gebonden zijn;
   h) etnische statistieken zijn een essentieel instrument om vormen van rechtshandhaving op te sporen die een onevenredige, ongegronde en ongerechtvaardigde mate van aandacht richten op etnische minderheden; het creëren van een hoge mate van bescherming van persoonsgegevens (gegevens die aan een bepaalde persoon gebonden zijn) vormt derhalve geen beletsel voor het genereren van anonieme statistische gegevens, waaronder variabelen betreffende etnische afkomst, 'ras', religie, en nationale hetkomst, dat nodig is voor het opsporen van indirecte discriminatie bij de rechtshandhaving; de Groep artikel 29 moet om richtsnoeren over deze kwesties worden verzocht;
   i) het verzamelen van gegevens over individuen enkel en alleen op basis van het feit dat zij tot een bepaald ras behoren, een bepaalde etnische herkomst, religieuze overtuiging, seksuele geaardheid of gedrag of bepaalde politieke meningen hebben of lid zijn van bepaalde bewegingen of organisaties die niet door de wet verboden zijn, moet worden verboden; er moeten waarborgen voor bescherming worden vastgelegd en mogelijkheden van beroep tegen het discriminerend gebruik van instrumenten van rechtshandhaving;
   j) het vertrouwen door particuliere of openbare instanties op de computer voor het nemen van beslissingen over individuen, zonder dat een evaluatie door mensenhand plaatsvindt, mag slechts bij uitzondering en met strenge waarborgen worden toegestaan;
   k) bij wet moeten strikte waarborgen worden ingevoerd met het oog op een passend en doeltreffend toezicht door de rechterlijke en parlementaire macht op de activiteiten van de politie en de veiligheidsdiensten, met inbegrip van activiteiten ter bestrijding van het terrorisme;
   l) met het oog op de mogelijke gevolgen voor het individu moet worden voorzien in doeltreffende en toegankelijke beroepsmogelijkheden met duidelijke informatie over de toepasselijke procedures aan de persoon waarop de gegevens betrekking hebben, vergezeld van rechten inzake toegang tot en rectificatie van de gegevens;
   m) er moeten criteria worden geformuleerd waarmee de doelmatigheid, de wettigheid en de consistentie met de waarden van de Europese Unie van het opstellen van profielen kunnen worden geëvalueerd; de bestaande en voorgestelde nationale en EU-wetgeving inzake het gebruik van profielen moet worden doorgelicht om na te gaan of deze wetgeving strookt met de wettelijke vereisten van het Gemeenschapsrecht en internationale verdragen; zo nodig moet een herziening van het EU-recht worden overwogen teneinde bindende regelgeving op te stellen waarmee inbreuken op de grondrechten worden voorkomen en waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte aanbeveling van de Raad van Europa over het opstellen van profielen;
   n) er moet worden onderzocht in welke mate Richtlijn 2000/43/EG maatregelen en praktijken inzake het opstellen van profielen verbiedt of reguleert, en er moet een zodanige herziening van de richtlijn worden overwogen dat de werkingssfeer zich tevens uitstrekt tot luchthavens en havens;
   o) de Raad moet de opdracht geven tot een studie, op basis van het desbetreffende regelgevingskader en de huidige praktijken, onder verantwoordelijkheid van de Commissie en met raadpleging van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming, waar nodig, en in overleg met de rechtshandhavingsinstanties en inlichtingendiensten, naar de huidige en mogelijke toepassing van technieken voor het opstellen van profielen, hun doeltreffendheid bij het identificeren van verdachten en de verenigbaarheid ervan met burgerlijke vrijheden, mensenrechten en privacyvoorschriften; de lidstaten dient te worden verzocht cijfers te verstrekken over aanhoudingen en fouilleringen, alsook elke andere vorm van optreden voortvloeiend uit technieken voor het opstellen van profielen;

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 17 september 1987 tijdens de 410de bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.
(2) Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 30 september 1997 tijdens de 602de bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.
(3) Goedgekeurd door het Comité van Ministers op 19 september 2001 tijdens de 765ste bijeenkomst van de afgevaardigden van de ministers.
(4) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
(5) PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.
(6) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(7) PB L 253 van 29.9.2005, blz. 22.
(8) PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89.
(9) PB L 210, van 6.8.2008, blz. 1.
(10) PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12.
(11) PB L 204 van 4.8.2007, blz. 18.
(12) Arrest van de Duitse constitutionele rechter, BVerfG, 1 BvR 518/02 van 4 april 2006, paragraaf nr. (1-184).
(13) Hogerhuis, 9 december 2004, R v. Immigration Office at Prague Airport and another (Respondents) ex parte European Roma Rights Centre and other (Appellants) [2004], UKHL 55, paragraaf 101.
(14) Timishev tegen Rusland, 13 december 2005, nrs. 55762/00 en 55974/00, ECHR 2005-XII.
(15) Nachova e.a. tegen Bulgarije [GC], 26 februari 2004, nrs. 43577/98 en 43579/98, ECHR 2005-VII.
(16) D.H. e.a. tegen de Tsjechische Republiek, 13 november 2007, nr. 57325/00.
(17) S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, 4 december 2008, nrs. 30562/04 en 30566/04.
(18) Arrest van 16 december 2008 - Zaak C-524/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.
(19) VN-document A/HRC/4/26, 29 januari 2007.
(20) CommDH/Issue Paper (2008)3, Straatsburg, 17 november 2008.
(21) CRI (2004) 26, goedgekeurd op 17 maart 2004.
(22) CRI (2007) 39, goedgekeurd op 29 juni 2007.
(23) CFR-CDF, Advies 4.2006, beschikbaar op http://ec.europa.eu/justice_home/cfr_cdf/doc/avis/2006_4_en.pdf.
(24) Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over een voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 35.
(25) Rapport van het Hogerhuis: Clarke R, "Profiling: A Hidden Challenge to the Regulation of Data Surveillance", 1993, paragraaf 33, voetnoot 41.
(26) De Schutter, Oliver en Ringelheim, Julie (2008), "Ethnic Profiling: A Rising Challenge for European Human Rights Law," Modern Law Review, 71(3):358-384.
(27) Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI), bovengenoemde algemene beleidsaanbeveling nr. 11, paragraaf 1.
(28) Rapport van de Speciaal rapporteur van de VN over de bevordering van de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme, paragraaf 33.
(29) Idem. paragraaf 33. Zie tevens het bovengenoemde rapport over "Ethnic Profling" van het EU-Netwerk van de Europese Unie van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten, blz. 9-13.
(30) Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 4.
(31) Voor een kort overzicht van de desbetreffende jurisprudentie, zie E. Brouwer, "Towards a European PNR System?", een onderzoek in opdracht van beleidsafdeling C Rechten van de burger en constitutionele zaken, van het Europees Parlement, document PE 410.649, januari 2009, paragraaf 5, blz. 16-17.
(32) Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in bovengenoemde zaak S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk, paragraaf 125.
(33) Beleidsanalyse nr. 584 van het Cato Institute, 11 december 2006, "Effective Terrorism and the Limited Role of Predictive Data-mining" van Jeff Jonas en Jim Harper.
(34) "Protecting Individual Privacy in the Struggle Against Terrorists: A Framework for Program Assessment". Gratis samenvatting beschikbaar op http://www.nap.edu/catalog/12452.html, blz. 4.
(35) "Detectives Draw up New Brief in Hunt for Radicals", The Times, 28 december 2005.
(36) Verslag van de Speciaal rapporteur van de VN over de bevordering en bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in de strijd tegen het terrorisme, paragraaf 62.
(37) Idem, paragraaf 61.
(38) Idem, paragraaf 40.
(39) Zie bovengenoemd arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens in de zaak Timishev tegen Rusland.
(40) Advies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van 28 oktober 2008 over een voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden, paragraaf 39.
(41) Rapport van de Wereldconferentie tegen racisme, "Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance" (A/CONF. 189/12), actieprogramma, paragraaf 72.
(42) EU-Netwerk van onafhankelijke deskundigen inzake de grondrechten, "The Balance between Freedom and Security in the Response by the European Union and its Member States to the Terrorist Threats" (2003), blz. 21.


Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen − Fraudebestrijding − Jaarverslag 2007
PDF 207kWORD 88k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de strijd tegen fraude − jaarverslag 2007 (2008/2242(INI))
P6_TA(2009)0315A6-0180/2009

Het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resoluties over vroegere jaarverslagen van de Commissie en het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

–   gezien het verslag van 22 juli 2008 van de Commissie aan het Parlement en de Raad onder de titel "Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen − Fraudebestrijding − Jaarverslag 2007" (COM(2008)0475) en de bijbehorende bijlagen (SEC(2008)2300 en SEC(2008)2301),

–   gezien het activiteitenverslag 2007 van OLAF(1) en zijn 2de verslag van 19 juni 2008 over de uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad over controles en inspecties van de Europese Commissie ter plaatse om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen, en de richtsnoeren ter vervanging van het OLAF-vademecum,

–   gezien het activiteitenverslag van het toezichtscomité van OLAF over de periode juni 2007 tot mei 2008(2),

–   gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de begroting in het begrotingsjaar 2007(3),

–   gelet op artikel 276, lid 3, en artikel 280, lid 5, van het EG-Verdrag,

–   gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1995/2006 van 13 december 2006 van de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 houdende Financieel Reglement voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en de adviezen van de Commissie regionale ontwikkeling en de Landbouwcommissie (A6-0180/2009),

Aantal gemelde onregelmatigheden

1.   verheugt zich over de toevoeging van een hoofdstuk betreffende directe uitgaven, maar verwacht nadrukkelijk dat het in toekomstige verslagen nader verbeterd wordt met meer uitgebreide gegevens;

2.   herhaalt zijn vraag om de jaarlijkse verslagen over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en de overeenkomstige resoluties van het Parlement op de agenda van de Raad te plaatsen, en zijn oproep aan de Raad om vervolgens het Parlement en de Commissie zijn opmerkingen te doen toekomen; spreekt zijn diepe teleurstelling uit, dat de Raad dat nog niet gedaan heeft, ondanks de vraag van het Parlement en het aandringen van de Commissie;

3.   merkt op dat de gemelde onregelmatigheden op het gebied van eigen middelen, landbouwuitgaven, structuurbeleid en directe uitgaven in 2007 in totaal 1 425 miljoen EUR beliepen (tegenover 1 143 miljoen EUR in 2006); de bedragen die de lidstaten de Europese Commissie in 2007 gemeld hebben, zijn als volgt op te splitsen:

   eigen middelen : 377 miljoen EUR (353 miljoen EUR in 2006)
   landbouwuitgaven : 155 miljoen EUR (87 miljoen EUR in 2006)
   structuurbeleid : 828 miljoen EUR (703 miljoen EUR in 2006)
   pre-toetredingssteun : 32 miljoen EUR (14 miljoen EUR in 2006)
   directe uitgaven : 33 miljoen EUR;

4.   verheugt zich over het feit dat sinds zijn verslag van vorig jaar de Commissie de verschilpunten tussen onregelmatigheid en fraude in haar verslag heeft omschreven; de definitie van verdenking van fraude levert de lidstaten echter nog altijd moeilijkheden op;

Algemene overwegingen

5.   verheugt zich over de inspanningen die de lidstaten al geleverd hebben, maar benadrukt nogmaals dat zij voor degelijke financiële controlemechanismen moeten zorgen, en onderstreept het belang van preventieve actie van hun kant die ervoor moet zorgen dat onregelmatigheden vaker ontdekt worden voordat de feitelijke betaling aan de begunstigden plaatsvindt; beklemtoont dat de strijd tegen fraude en corruptie een niet aflatende verantwoordelijkheid van alle lidstaten is, en dat de inspanningen gecoördineerd moeten worden om de situatie echt te kunnen verbeteren;

6.   onderstreept de noodzaak van grotere harmonisatie van de methodes om gegevens te verzamelen en te gebruiken, met het oog op de oprichting van een gestandaardiseerd kader waarmee het risico van fraude als onderdeel van een geïntensiveerde preventiestrategie doeltreffender beoordeeld kan worden;

7.   verwelkomt de nationale beheersverklaringen van sommige lidstaten voor Europese gelden die nationaal worden beheerd; vraagt de overige lidstaten om vergelijkbare initiatieven te ontplooien en roept de Commissie op om alles in het werk te stellen om dergelijke nationale beheersverklaringen in de gehele Europese Unie te introduceren;

Eigen middelen

8.   stelt vast dat het geraamde bedrag dat met onregelmatigheden gemoeid is, met 6% gestegen is; de producten waar onregelmatigheden het meest voorkomen, zijn, evenals in vorige jaren, tv-apparaten en sigaretten;

9.   betreurt de vertraging in de vaststelling van het voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse administratieve bijstand ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap tegen fraude en andere onwettige activiteiten (COM(2006)0473), en vraagt de Raad dan ook om de verordening onmiddellijk aan te nemen;

10.   verheugt zich over het feit dat de Commissie in aansluiting op haar mededeling over de noodzaak van een gecoördineerde strategie om de strijd tegen belastingfraude te verbeteren (COM(2006)0254) een mededeling over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de strijd tegen btw-fraude aangenomen heeft (COM(2007)0758) en volgt met speciale aandacht zowel het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad tot wederzijdse bijstand voor invordering van schulden uit belastingen, rechten en andere maatregelen (COM(2009)0028), als het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende administratieve samenwerking in belastingszaken (COM(2009)0029);

11.   stelt met nadruk dat er nieuwe politieke impulsen nodig zijn om de samenwerking in de strijd tegen btw-fraude wezenlijk te verbeteren;

12.   betreurt dat OLAF, aangezien het geen inzage in de inhoud van de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten heeft volgens Verordening (EG) nr. 1798/2003 van 7 oktober 2003 van de Raad betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw(5), geen toegevoegde waarde heeft met betrekking tot de inlichtingen ten behoeve van de btw-fraudebestrijding, de voorkoming van fraude en de ondersteuning van het optreden van de lidstaten tegen fraude; betreurt ook dat OLAF in 2007 geen enkele zaak van btw-fraude behandeld heeft;

13.   herinnert de lidstaten eraan dat ze moeten beseffen dat een aanzienlijk aantal gevallen van btw-fraude een grensoverschrijdend karakter draagt;

14.   betreurt de toename van fraude met betrekking tot de oorsprong van producten, niet alleen met betrekking tot de preferentiële tariefafspraken maar ook met betrekking tot de tariefcontingenten van de GATT;

15.   vraagt de Commissie om een specifieke beoordeling van de potentiële fraudemogelijkheden per product en per land uit te voeren, rekening houdend met de mogelijkheid van systematische, gerichte en eventueel permanente controles in het land van oorsprong en het land van bestemming, en met bijzondere aandacht voor het verschijnsel carrouselfraude;

Landbouwuitgaven

16.   herinnert eraan dat de lidstaten sinds 1 januari 2007 verplicht zijn om de Commissie van onregelmatigheden op de hoogte te brengen waar een bedrag van meer dan 10 000 EUR mee gemoeid is − de drempel die ingevoerd is met Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied(6); merkt op dat het aantal gemelde onregelmatigheden met 53% gedaald is (1 548 gevallen, vergeleken met 3 294 in 2006) en wijst erop dat het betrekkelijk geringe aantal onregelmatigheden door de hogere drempel voor de meldingsplicht te verklaren is;

17.   stelt vast dat het geschatte bedrag dat met de onregelmatigheden was gemoeid, met 44% is gestegen, een verhoging die voor een deel aan gevallen met betekenisvolle financiële weerslag te wijten is die zich in vorige jaren voorgedaan hebben of ontdekt zijn, maar pas in 2007 zijn gemeld; merkt op dat de sectoren waar fraude het meest voorkwam melk en zuivelproducten, groenten en fruit, suiker, plattelandsontwikkeling en rund- en kalfsvlees waren;

18.   wijst erop dat de sectoren melk, groenten en fruit, suiker en plattelandsontwikkeling samen voor ongeveer 77% van het totaalbedrag aan onregelmatigheden verantwoordelijk zijn en dat alleen al plattelandsontwikkeling ongeveer 38% van alle gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigt; neemt verder nota van het feit dat het hoogste aandeel van de gemelde onregelmatigheden in de plattelandsontwikkeling de steunmaatregel "bosbouw" betreft, en dat het grootste aantal onregelmatigheden de steunmaatregel "agrarisch natuurbeheer" betreft; vraagt OLAF dan ook om in zijn volgende jaarverslag speciale aandacht aan onregelmatigheden in de plattelandsontwikkeling te schenken;

19.   wijst erop dat de meldingsplicht, en vooral de meldingstermijn, zeer verschillend in acht genomen wordt naar gelang van de lidstaten; betreurt dat in Oostenrijk en Zweden de tijd die tussen ontdekking en melding van onregelmatigheden verloopt, veel langer is dan het gemiddelde (1,2 jaar), namelijk respectievelijk 3,4 en 2,3 jaar;

20.   onderschrijft de stelling van de Europese Rekenkamer in paragraaf 5.20 van zijn hiervoor genoemde jaarverslag, dat het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (gbcs) een doeltreffend controlesysteem blijft dat bij degelijke aanwending en invoering van juiste en betrouwbare gegevens het gevaar van onregelmatige uitgaven beperkt, en pleit voor uitbreiding van het systeem tot nieuwe beleidsonderdelen waar het op het ogenblik niet voor in gebruik is; merkt wel op dat er nog meer en betere controles nodig zijn om de afschrikking van fraude verder te versterken;

21.   vraagt van de Commissie een krachtig politiek besluit als de Griekse overheid zich niet aan de termijnen van het actieplan voor de invoering van een nieuw operationeel identificatiesysteem voor landbouwpercelen (lpis) − geografisch informatiesysteem houdt;

22.   herhaalt zijn vraag aan de Commissie om in haar volgend jaarverslag de toezichtsystemen voor landbouwsubsidies op hun doeltreffendheid en doorzichtigheid te toetsen;

Structuurbeleid

23.   verheugt zich over de vereenvoudigde en duidelijker regels van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad(7) en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 1828/2006 van de Europese Commissie(8), maar maakt zich ongerust over de opmerking van de Europese Rekenkamer in paragraaf 6.31 van zijn jaarverslag dat de beheer- en toezichtsystemen van de lidstaten, en het toezicht van de hiervoor genoemde Commissie op hun werking maar gedeeltelijk doeltreffend zijn;

24.   erkent dat onregelmatigheden zoals slecht beheer en soms zelfs fraude in het gebruik van EU-middelen in veel lidstaten voorkomen; merkt op dat de lidstaten in 2007 3 832 onregelmatigheden hebben gemeld (een stijging van 19,2% ten opzichte van 2006), waarmee in 2007 een totaalbedrag van ongeveer 828 miljoen EUR was gemoeid (iets minder dan 1,83% van de vastleggingskredieten), dat de verdenkingen van fraude in 2007 ongeveer 12-15% van het totaal aantal gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigen, en dat het totaalbedrag aan onregelmatigheden voor het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds ten opzichte van 2006 met 48% gestegen is;

25.   benadrukt het belang van het actieplan dat de Commissie op 19 februari 2008 goedgekeurd heeft om strenger toezicht met gedeelde verantwoordelijkheid op structurele acties te houden en dat het aantal fouten in de subsidie-aanvragen van de lidstaten moet beperken; vertrouwt erop dat het nieuw actieplan de situatie aanzienlijk zal verbeteren, niet op de laatste plaats omdat het de lidstaten hun mogelijkheden om de subsidieerbaarheid van projectuitgaven na te gaan, helpt uitbreiden; stelt vast dat het eerste voortgangsrapport over het actieplan een aantal positieve eerste resultaten te zien geeft;

26.   onderschrijft het standpunt van de Commissie dat er in geval van ernstige onregelmatigheden corrigerende maatregelen genomen worden, waaronder opschorting van betalingen en terugvordering van niet-verschuldigde of onjuiste betalingen; herinnert de Commissie eraan dat ze vier maal per jaar verslag moet uitbrengen over de vorderingen op het gebied van de uitvoering van haar actieplan; vraagt haar niettemin om nog ruimere inspanningen te leveren om de lidstaten onregelmatigheden te helpen voorkomen en de bevoegde nationale en regionale overheden de nodige deskundigheid door te geven;

27.   stelt met genoegen de goede resultaten in bijna alle projecten vast, en vestigt er de aandacht op dat het noodzakelijk is, om de controle en goede uitvoering van de Structuurfondsen niet in het gedrang te brengen, dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen:

   administratieve onregelmatigheden, die rechtgezet moeten worden,
   en fraude (0,16% van de betalingen van de Commissie van 2000 tot 2007), die bestraft moet worden;

28.   erkent dat daadwerkelijke aanwending van de Structuurfondsen een aanzienlijke uitdaging is geweest, vooral voor de nieuwe lidstaten, omdat zij aan strenge en vaak complexe vereisten voor het gebruik daarvan moeten voldoen; verheugt zich daarom over de inspanningen die zij hebben geleverd om hun uitvoeringscapaciteit te verbeteren en vraagt ze om hun werkzaamheden uit te breiden zodat zij binnen een aanvaardbare termijn tastbare resultaten kunnen tonen;

29.   vraagt de Commissie om de beheerskosten van de nationale, regionale en lokale overheden van de lidstaten bij de uitvoering van de vaak ingewikkelde en kostenintensieve toezicht- en controlevoorschriften voor co-gefinancierde projecten in aanmerking te nemen;

30.   vraagt daarom zowel de Commissie als de lidstaten om methodisch te werk te gaan bij het verstrekken van advies om onregelmatigheden en administratieve fouten en vergissingen te vermijden;

31.   dringt er bij de Commissie op aan om de beheers- en toezichtprocedures van de programma's van de Structuurfondsen, die tot op zekere hoogte voor de onregelmatigheden van de lidstaten bij de uitvoering van de programma's verantwoordelijk zijn, verder te vereenvoudigen;

32.   stelt met ontzetting vast dat het de lidstaten na een aantal jaren nog altijd aan meldingsdiscipline ontbreekt; vindt het onaanvaardbaar dat zes lidstaten(9) nog altijd geen gebruik van elektronische meldingen maken, 14 zich niet aan de uiterste meldingstermijn houden(10), en enkele lidstaten(11) hun meldingen van onregelmatigheden niet per rubriek doorgeven; drukt de Europese Commissie op het hart om doeltreffende oplossingen te vinden, naast inbreukprocedures, om dit te verhelpen, en vraagt haar om de invoering van een doeltreffend stelsel van financiële sancties serieus te overwegen, dat in de toekomstige verordeningen geïntegreerd moet worden, en er stelselmatig gebruik van te maken;

33.   benadrukt dat de classificatie van de onregelmatigheden (die aangeeft of er al dan niet aanleiding bestaat om fraude te vermoeden) een onderdeel van de meldingen van de lidstaten is dat verbetering vergt, aangezien verschillende lidstaten nog altijd elke vorm van classificatie schuldig blijven en andere slechts voor een klein deel van de onregelmatigheden die zij melden, een classificatie hebben kunnen overleggen;

34.   dringt er bij de lidstaten die nog steeds geen gebruik maken van de elektronische modules AFIS/ECR voor elektronische melding, op aan om er snel toe over te gaan en zodoende vóór eind 2009 de kwaliteit van hun gegevens en de stiptheid van hun meldingen te verbeteren; neemt kennis van het feit dat de Commissie aan een nieuw meldingsysteem met gebruikmaking van het internet werkt, het beheersysteem voor onregelmatigheden (IMS: Irregularity management system), dat vanaf de zomer van dit jaar (2009) in werking moet treden en vermoedelijk voor een betere meldingsdiscipline zal zorgen;

35.   meent dat er meer inspanningen geleverd moeten worden om de melding van onregelmatigheden beter te harmoniseren, vooral met betrekking tot het Cohesiefonds;

36.   betreurt dat de databank op de website van de Commissie onvolledig is, hoewel de gegevens van alle begunstigden van het EU-cohesiebeleid volgens de uitvoeringsregels van de Structuurfondsen 2007-2013 door de beheervoerende overheden bekendgemaakt moeten worden (Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie); vraagt de Commissie dan ook om met de lidstaten samen te werken om de gegevens sneller naar de databank te laten toestromen, die daarmee efficiënter en transparanter kan functioneren; dringt bovendien bij de lidstaten en de Commissie op volledige en tijdige naleving van de transparantieverplichting vóór juni 2009 aan − de uiterste termijn als bepaald in de resolutie van 19 februari 2008 van het Parlement over transparantie in financiële zaken(12);

37.   ondersteunt naar aanleiding van de voorgestelde herziening van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van 25 mei 1999 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(13), het verzoek aan de lidstaten om OLAF systematisch op de hoogte te brengen van de vooruitgang in de zaken die daaraan zijn doorgegeven, en wijst erop dat dat de discipline in het bekend maken van de uitspraken van nationale rechtbanken over frauduleus gebruik van de Structuurfondsen kan verbeteren;

Pre-toetredingssteun

38.   vestigt er de aandacht op dat het aantal onregelmatigheden weliswaar gedaald is, maar dat de financiële weerslag daarvan met een factor 2,2 is toegenomen, en de verdenking van fraude met een factor 3, hoofdzakelijk aan uitgaven voor niet subsidieerbare verrichtingen te wijten;

39.   merkt op dat de Commissie een reeks gedetailleerde, grondige verslagen heeft gepubliceerd die de voortgang van de rechterlijke hervorming en corruptiebestrijding in Bulgarije en Roemenië volgens de samenwerkings- en verificatiemechanismen kritisch beoordelen, en een apart verslag over het beheer van de middelen van de Gemeenschap in Bulgarije, dat benadrukt dat de referentiepunten die bij de toetreding vastgelegd zijn, alleen met langdurige politieke inzet en praktische omzetting volledig te bereiken zijn; merkt ook op dat de Commissie in het geval van Bulgarije de betaling van een deel van de EU-fondsen voor het Phare-programma definitief opgeschort heeft, omdat haar beheers- en controlesysteem onregelmatigheden aan het licht gebracht heeft; dringt er bij de beide lidstaten dan ook op aan om met bekwame spoed stappen te ondernemen om de speciale vervolgmaatregelen uit te voeren die deze verslagen voorstellen; moedigt hen ten laatste ook in hun inspanningen totnogtoe aan en vraagt hun om daartoe alle nodige maatregelen te treffen;

40.   spreekt zijn reserve uit over het feit dat er volgens OLAF in 2007 geen verdenkingen van fraude in de aanwending van ISPA te melden zijn; merkt op dat Cyprus en Litouwen in 2007 geen fraudegevallen hebben gemeld;

41.   benadrukt dat de gebrekkige kwaliteit van de doorgegeven informatie een prangend probleem blijft; merkt op dat de betrouwbaarheid van de gemelde gegevens het meest te wensen overlaat in Bulgarije en Roemenië, maar dat relatief gezien de Hongaarse meldingen de minst betrouwbare zijn; wijst erop dat tijdige meldingen vooral voor vier lidstaten en één kandidaat-lidstaat een probleem vormen(14);

42.   meent, aangezien er zich ernstige problemen met de betrouwbaarheid van de doorgegeven informatie en in het algemeen met de mate van de nakoming van de verplichtingen in een aantal EU-12-lidstaten voordoen, dat wil zeggen, de lidstaten die in 2004 en 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden, dat aangeeft of de administratieve meldingsprocedure in het betreffende land stevig of uiterst zwak is − dat er zich gelijkaardige problemen bij de uitvoering van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds zullen voordoen; dringt er daarom bij de betrokken lidstaten op aan om in samenwerking met de Commissie naar middelen te zoeken om dit te verhelpen;

Directe uitgaven

43.   wijst erop dat externe steun in toenemende mate van fraude en onregelmatigheden te lijden heeft;

44.   verontrust zich over de bevindingen in het jaarlijkse activiteitenverslag van OLAF, dat de OLAF-inspecteurs op het gebied van de externe steun dikwijls op een werkwijze stoten die kenmerkend voor georganiseerde fraude is, als gevolg van gebrekkige coördinatie tussen de verschillende internationale donororganisaties;

45.   vraagt de Commissie om het probleem van dubbele financiering van projecten in het oog te houden; verzoekt haar in het bijzonder, wanneer zij overeenkomsten over beheer en uitvoering van projecten door internationale organisaties afsluit of wijzigt, om stelselmatig al hun interne en externe controlerapporten over het gebruik van Gemeenschapsfondsen aan de Europese Rekenkamer en de interne controleur van de Commissie toe te zenden;

Terugvorderingen

46.   betreurt dat de terugvorderingspercentages nog altijd laag liggen, vooral in sectoren die onder het beheer van de lidstaten staan; wijst erop dat volgens het OLAF-verslag momenteel 3,75 miljard EUR aan terugvorderingen nog altijd hangende zijn;

47.   onderschrijft de werkwijze om terugbetaalde bedragen op dezelfde begrotingslijn te houden waar ze ten onrechte uit betaald zijn;

48.   verheugt zich over de bekendmaking van de nieuwe centrale gegevensbank voor uitgesloten ontvangers van bedragen van de Gemeenschap, die zich aan fraude schuldig gemaakt hebben(15); wijst erop dat deze sinds 1 januari 2009 operationeel zijn en verzoekt de Commissie om een evaluatieverslag aanvang volgend jaar (2010);

49.   wijst erop dat er een snellere en degelijker terugvorderingsprocedure nodig is en herhaalt daarom zijn vraag aan de Commissie om toekomstige wetgeving voor gezamenlijk beheer van bindende voorzorgsmaatregelen te voorzien, zodat onregelmatige betalingen aan het eind van de terugvorderingsprocedure teruggevorderd kunnen worden;

50.   vraagt de Commissie om na te gaan of er een mogelijkheid bestaat om een veiligheidssysteem in te voeren, bijvoorbeeld door een bepaald bedrag in reserve te houden of specifiek te bestemmen, om de terugbetaling van uitstaande bedragen te bespoedigen;

Relaties van OLAF met Europol en Eurojust

51.   stelt met genoegen vast dat Eurojust en OLAF op 24 september 2008 een praktische overeenkomst over samenwerkingsregelingen gesloten hebben die werkwijzen voor nauwe en ruimere samenwerking en regels voor uitwisseling van gegevens van algemene en persoonlijke aard bevat(16); spreekt zich voor een gelijkaardige overeenkomst met Europol uit;

52.   acht het van het grootste belang om een stevige grondslag voor operationele en onderzoekssynergieën met Eurojust en Europol te leggen, bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijk operationeel en onderzoeksteam, dat voor de strijd tegen fraude zeker een meerwaarde zou hebben;

53.   wijst erop dat de bevoegdheden van deze instanties, die elkaar momenteel overlappen, duidelijker omschreven moeten worden;

Samenwerking tussen OLAF en de lidstaten

54.   onderschrijft de voornaamste doelstelling van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (COM(2006)0244) − namelijk OLAF onafhankelijker maken − maar wijst op het belang van onderlinge koppeling van de werkzaamheden en resultaten van OLAF, de diensten van de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten door middel van doeltreffende verbindingskanalen die dubbel werk en gebrek aan informatie voorkomen;

55.   wijst erop dat OLAF de enige autoriteit is die alle onderzoeksbevoegdheden uitoefent ter bestrijding en voorkoming van fraude, corruptie en elke andere illegale handelwijze die schadelijk voor de algemene begroting van de EU is; benadrukt daarom dat vooral voor de Structuurfondsen en de externe steunverlening, die het grootste aantal gemelde onregelmatigheden vertegenwoordigen, de onderzoeksfunctie van OLAF verder versterkt moet worden;

56.   zet uiteen dat het aantal verder in het oog te houden gevallen sinds 2003 alsmaar opgelopen is, en dat de zaken die OLAF in 2007 behandeld heeft, hoofdzakelijk geëindigd zijn met de terugbetaling van gelden of aanbevelingen voor verdere gerechtelijke stappen; maakt daaruit op dat de onderzoeksresultaten van OLAF een positieve uitwerking voor de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie hebben;

57.   merkt op dat de aanbevelingen van OLAF niet bindend zijn, zodat nationale overheden op onafhankelijke wijze de nodige besluiten nemen en sancties opleggen; meent dat het in het leven roepen van een Europese openbare aanklager de moeilijkheden door het grensoverschrijdend karakter van zaken zou helpen overwinnen;

58.   stelt met nadruk dat het noodzakelijk is om de wettelijke regelingen te stroomlijnen, omdat de omschrijvingen van fraude, verdenking van fraude en andere onregelmatigheden over verschillende wettelijke regelingen verspreid zijn, ondanks de herhaalde oproepen van het Parlement tot herziening van de regels voor fraudebestrijding;

59.   wijst op het probleem van lidstaten om bij toepassing van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(17), de feiten te omschrijven; meent dat de nationale rechtbanken in geval van onzekerheid een prejudiciële beslissing van het Europese Hof van Justitie moeten vragen;

60.   verheugt zich over de publicatie van het bovengenoemde tweede verslag van OLAF over controles en inspecties ter plaatse, dat de beste werkwijzen in iedere fase van de controleprocedure omschrijft, en de nieuwe versie van het OLAF-vademecum (richtsnoeren); verzoekt de Commissie om de bevoegde parlementaire commissie uiterlijk in september 2009 de geactualiseerde en complete versie van het OLAF-handboek te sturen;

61.   spreekt zich uit voor duidelijker bepalingen over procedures en bindende termijnen voor de bevoegde instanties om de gevraagde bijstand te verlenen, en in het algemeen voor dwingender samenwerkingsbepalingen die de nationale instantie aanwijzen die voor bijstandsverlening verantwoordelijk is; benadrukt dat zijn wetgevingsresolutie van 20 november 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)(18), goede diensten kan bewijzen om dit probleem te helpen oplossen;

62.   vraagt de Commissie om de nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van inbreukprocedures, tegen lidstaten die haar diensten geen bijstand verlenen om controles ter plaatse uit te voeren in de zin van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden(19);

63.   stelt, aangezien er uitgebreide verdere gerechtelijke behandeling van de zaken vast te stellen is, maar bewijsmateriaal dat door OLAF verzameld is slechts in zeer beperkte mate door de nationale rechtbanken toegelaten wordt, dat het de bedoeling is om de rechterlijke steun voor de onderzoeksfunctie van OLAF uit te breiden; meent bovendien dat Eurojust ingelicht moet worden wanneer er informatie of eindrapporten aan de rechterlijke autoriteiten doorgegeven worden die ernstige vormen van grensoverschrijdende misdaad betreffen waar twee of meer lidstaten bij betrokken zijn;

64.   herinnert de Commissie aan zijn verzoek om in het verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen in 2008 een analyse van de structuren in de lidstaten op te nemen die bij de strijd tegen onregelmatigheden betrokken zijn;

65.   betreurt de gebrekkige melding door de lidstaten van maatregelen die zij hebben genomen naar aanleiding van inlichtingen of eindrapporten van OLAF; vraagt de lidstaten om erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten bij OLAF verslag uitbrengen over de vooruitgang met betrekking tot het ondernemen van stappen naar aanleiding van inlichtingen of aanbevelingen die zij van OLAF gekregen hebben;

66.   merkt op dat de nationale autoriteiten die toezicht op de financiële aspecten van het bestuur houden, over aanzienlijke bevoegdheden beschikken om de gebruikmaking van EU-middelen door te lichten en de eerste informatiebron voor zowel de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten als de Europese instellingen vormen ; meent daarom dat zo ruim mogelijke samenwerking en een zo uitgebreid mogelijke informatiestroom tussen de nationale instanties voor financieel toezicht, de nationale gerechtelijke autoriteiten en OLAF de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap verder zou versterken;

67.   merkt op dat de lidstaten, op grond van zijn bovenvermeld standpunt van 20 november 2008 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1073/1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), OLAF stelselmatig moeten informeren over de verdere behandeling van de zaken die OLAF hun doorgegeven heeft, en verzoekt OLAF dan ook om er in zijn volgend jaarverslag over te rapporteren;

68.   wijst erop dat de coördinatiediensten voor fraudebestrijding (AFCOS) in de lidstaten die na 2004 tot de Europese Unie toegetreden zijn, heel belangrijke informatie- en contactpunten voor OLAF vertegenwoordigen, maar dat, zolang zij niet onafhankelijk van de nationale overheid optreden, hun functionele toegevoegde waarde minimaal is (vooral wat betreft de aangifte van onregelmatigheden bij de Commissie); vraagt de Commissie dan ook om de bevoegde commissie van het Parlement een voorstel te doen om het nut van de werkzaamheden van deze diensten te vergroten, en acht het ook nodig om de samenwerking met de kandidaat-lidstaten te verbeteren;

Tabak − overeenkomst met Philip Morris

69.   betreurt dat de Commissie niet in staat was om uitgebreid verslag uit te brengen van de verdere stappen in aansluiting op zijn resolutie van 11 oktober 2007 over de gevolgen van het akkoord tussen de Gemeenschap, lidstaten en Philip Morris betreffende het opvoeren van de strijd tegen fraude en sigarettensmokkel en over de vorderingen die zijn geboekt met betrekking tot de uitvoering van de aanbevelingen van de Enquêtecommissie communautair douanevervoer van het Europees Parlement(20),, meer bepaald punt 49 ervan, die de Commissie uitdrukkelijk om een dergelijk verslag per einde 2008 verzoekt; verwacht van de Commissie dat zij dit verslag nog voor het einde van de dechargeprocedure voor het begrotingsjaar 2007 voorlegt;

70.   kan niet aanvaarden dat de Commissie, terwijl de Gemeenschap volgens de overeenkomsten met Philip Morris en Japan Tobacco 1,65 miljard USD voor de strijd tegen fraude heeft ontvangen, in plaats van een gemeenschappelijke benadering uit te werken, ongeveer 90% van het bedrag zonder specifieke bestemming onmiddellijk aan de ministers van financiën van de lidstaten heeft doorgestuurd; doet een beroep op de Raad en de Commissie om met het Parlement een driepartijenwerkgroep op te richten om degelijke oplossingen voor verstandig en beter gebruik van deze en soortgelijke inkomsten van de Unie te zoeken; acht het onaanvaardbaar dat in tijden van economische neergang miljarden euro's aan boeten, betaald door grote ondernemingen die de Europese mededingingsregels ten koste van de Europese consument overtreden hebben, niet door de Unie worden aangewend om de economie te stimuleren ten gunste van de werklozen en/of ter ondersteuning van ontwikkelingslanden die het meest onder de crisis zullen lijden, maar in plaats daarvan eenvoudigweg aan de nationale schatkisten worden overgemaakt;

Georganiseerde misdaad

71.   verheugt zich over de publicatie van de mededeling van 20 november 2008 van de Commissie over de opbrengsten van de georganiseerde misdaad (COM(2008)0766), die inbeslagname en terugvordering van opbrengsten uit misdaad bespreekt, en onderschrijft haar zienswijze dat inbeslagname één van de doeltreffendste middelen is om de georganiseerde misdaad te bestrijden en dat er maatregelen ingevoerd moeten worden om het beperkt aantal inbeslagnamen en de bescheiden omvang van de teruggekregen bedragen uit te breiden;

72.   onderstreept het essentieel belang van vlot aanwendbare en doeltreffende mechanismen voor bevriezing en verbeurdverklaring van buitenlandse vermogens, en benadrukt dat een herziening van het bestaande wettelijk kader van de Europese Unie daarom aanbeveling verdient; benadrukt dat Besluit 2007/845/JBZ van de Raad dringend ten uitvoer moet worden gelegd om te zorgen dat alle lidstaten bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen oprichten of aanwijzen;

73.   herhaalt zijn oproep aan de Commissie om het Parlement een gedetailleerde analyse van het stelsel of de stelsels te verschaffen waarmee de georganiseerde misdaad de financiële belangen van de Gemeenschappen ondermijnt; acht de jaarlijkse evaluatie van de gevaren van georganiseerde misdaad (OCTA) van Europol weliswaar nuttig, maar in dat opzicht niet toereikend;

74.   betreurt dat de overeenkomst van 1995 tot bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de aanvullende protocols van 1996 en 2007 nog altijd niet geratificeerd zijn door Tsjechië, Hongarije, Malta en Polen, dat Estland en Italië één van beide protocols niet geratificeerd hebben, en dat de omzetting van de bepalingen in zeven lidstaten gebreken vertoont;

o
o   o

75.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van OLAF en OLAF zelf.

(1) http://ec.europa.eu/atwork/synthesis/aar/doc/olaf_aar.pdf.
(2) http://ec.europa.eu/anti_fraud/reports/sup-com_nl.html.
(3) PB C 286 van 10.11.2008, blz. 1.
(4) PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1.
(5) PB L 264 van 15.10.2003, blz. 1.
(6) PB L 355 van 15.12.2006, blz. 56.
(7) Verordening (EG) nr. 1083/2006 van 11 juli 2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees sociaal fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25).
(8) PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1.
(9) Frankrijk, Ierland, Zweden, Spanje, Letland en Luxemburg ; de toestand is er sinds november 2008 op vooruitgegaan, nu Duitsland en Estland een elektronisch register gebruiken en geen meldingen op papier meer sturen.
(10) Tijdige melding levert vooral Spanje, Frankrijk en Nederland problemen op.
(11) Spanje, Frankrijk, Ierland en Luxemburg.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0051.
(13) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(14) Kroatië, Hongarije, Slovakije, Bulgarije en Polen hebben de uiterste meldingsdata gemist.
(15) PB L 344 van 20.12.2008, blz. 12.
(16) PB C 314 van 9.12.2008, blz. 3.
(17) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(18) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0553.
(19) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(20) PB C 227 E van 4.9.2008, blz. 147.


Parlementaire immuniteit in Polen
PDF 121kWORD 43k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de parlementaire immuniteit in Polen (2008/2232(INI))
P6_TA(2009)0316A6-0205/2009

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 9 en 10 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen,

–   gelet op artikel 12, lid 3, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden in het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,

–   gelet op artikel 105 van de Grondwet van de Republiek Polen van 2 april 1997,

–   gelet op artikel 7 ter van de Poolse wet van 9 mei 1996 over de uitvoering van het mandaat van afgevaardigde of senator,

–   gelet op de artikelen 9 en 142 van de Poolse wet van 23 januari 2004 inzake de verkiezingen voor het Europees Parlement,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 juni 2005 over de wijziging van het besluit van 4 juni 2003 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement(1),

–   gelet op de artikelen 6, 7 en 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A6-0205/2009),

A.   overwegende dat tijdens de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement, het Parlement en de Commissie juridische zaken, als bevoegde commissie, verzoeken om opheffing van de immuniteit van in Polen verkozen leden hebben behandeld en bepaalde problemen zijn tegengekomen bij de interpretatie van wettelijke bepalingen die van toepassing zouden kunnen zijn in het geval van de desbetreffende leden,

B.   overwegende dat de bevoegde commissie met name het verzoek heeft gekregen te beslissen over de ontvankelijkheid van verzoeken om opheffing van immuniteit die rechtstreeks door particulieren aan de Voorzitter van het Europees Parlement zijn gericht; overwegende dat naar Pools recht een particulier het recht heeft een rechtstreeks verzoek aan het Poolse parlement (Sejm of Senat) te richten om opheffing van de immuniteit van een van de leden van het parlement in het geval van strafbare feiten naar aanleiding waarvan vervolging op aanklacht van een particulier kan worden ingesteld, en overwegende dat de desbetreffende bepalingen van het Poolse recht niet duidelijk rekening lijken te houden met alle mogelijke scenario's in het geval van vervolging met betrekking tot strafbare feiten naar aanleiding waarvan vervolging op aanklacht van een particulier kan worden ingesteld,

C.   overwegende dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op in Polen verkozen leden van het Europees Parlement, maar dat de ontvankelijkheid van dergelijke verzoeken ingewikkelde vraagstukken oproept met betrekking tot het Reglement, en met name artikel 6, lid 2, dat naar de "bevoegde autoriteit" verwijst,

D.   overwegende dat ingevolge artikel 7, lid 7, van het Reglement de bevoegde commissie bevoegd is de ontvankelijkheid van een verzoek om opheffing van immuniteit, waaronder begrepen de vraag of de nationale autoriteit bevoegd is om het desbetreffende verzoek in te dienen te onderzoeken; overwegende echter dat onder de bestaande bepalingen de duidelijke tegenstrijdigheid tussen de desbetreffende bepalingen van de Poolse wetgeving en het Reglement in deze, zou moeten worden opgelost door verzoeken om opheffing van immuniteit die door particulieren worden ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren,

E.   overwegende dat artikel 6, lid 2, beoogt te waarborgen dat het Parlement alleen verzoeken ontvangt in het kader van procedures waaraan de autoriteiten van een lidstaat aandacht hebben besteed; overwegende dat deze bepaling voorts waarborgt dat verzoeken om opheffing van immuniteit die het Parlement ontvangt zowel inhoudelijk als procedureel aan de nationale wetgeving voldoen, hetgeen vervolgens weer extra zekerheid biedt dat het Parlement bij besluitvormingsprocedures inzake immuniteiten zowel het nationale recht van een lidstaat als de eigen voorrechten in acht neemt; overwegende dat het concept "autoriteit" duidelijk genoemd wordt in andere bepalingen van de artikelen 6 en 7 in het kader van immuniteitsprocedures,

F.   overwegende dat het onbevredigend zou zijn om verzoeken om opheffing van immuniteit die door particulieren zijn ingediend, niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien dit zou kunnen indruisen tegen hun rechten in gerechtelijke procedures en de aanklagers bij bepaalde strafbare feiten de mogelijkheid zou ontnemen een verzoek om opheffing van immuniteit in te dienen; overwegende dat men zou kunnen stellen dat dit aanleiding geeft tot een onrechtvaardige en ongelijke behandeling van verzoekers,

G.   overwegende echter dat het aan de lidstaten staat om te voorzien in een regeling voor het uitoefenen van dergelijke rechten met betrekking tot leden van het Europees Parlement, in het licht van de regels en procedures met betrekking tot de werking ervan,

H.   overwegende dat 25 lidstaten door middel van een schrijven op 29 september 2004 en 9 maart 2005 werden verzocht om ingevolge artikel 7, lid 12, aan te geven welke autoriteiten bevoegd zijn om een verzoek om opheffing van immuniteit van een lid in te dienen; overwegende dat tot dusverre alleen Oostenrijk, België, Tsjechië, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Litouwen, Nederland, Portugal, Slovenië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben gereageerd,

I.   overwegende dat de bevoegde commissie in de debatten ook is ingegaan op de vraag wat de mogelijke gevolgen zijn van de opheffing van immuniteit in het geval van in Polen verkozen leden van het Europees Parlement,

J.   overwegende dat, indien het lid door de rechter schuldig wordt bevonden aan en veroordeeld voor een opzettelijk strafbaar feit dat door het openbaar ministerie wordt vervolgd, opheffing van de immuniteit ertoe zou kunnen leiden dat het lid automatisch zijn of haar passieve kiesrecht en als gevolg daarvan zijn of haar zetel in het Parlement verliest,

K.   overwegende dat dit automatisme er de facto op neerkomt dat een veroordeling gepaard gaat met een aanvullende strafsanctie,

L.   overwegende dat in de praktijk zelfs minder ernstige strafbare feiten zouden kunnen leiden tot verlies van het passief kiesrecht, ondanks het vereiste dat een strafbaar feit pas tot het verlies van het passief kiesrecht kan leiden als het door het openbaar ministerie wordt vervolgd en het een doleus delict betreft,

M.   overwegende dat soortgelijke bepalingen ontbreken met betrekking tot leden van de Sejm of de Senat van Polen, die in dergelijke gevallen hun passief kiesrecht niet verliezen,

N.   overwegende dat het lidstaten vrij staat te voorzien in een regeling voor het intrekken van het mandaat van een lid van het Europees Parlement waarbij, als gevolg daarvan, de zetel van het lid vrijkomt; overwegende dat het beginsel van gelijke behandeling, een van de grondbeginselen van het recht van de EU, echter vereist dat vergelijkbare situaties op vergelijkbare wijze behandeld worden en dat er, waar het het verlies van het passief kiesrecht betreft, een duidelijk verschil in behandeling is van de leden van de Poolse Sejm en Senaat aan de ene kant en in Polen verkozen leden van het Europees Parlement aan de andere kant; overwegende dat het verlies van het passief kiesrecht er direct en automatisch toe leidt dat het desbetreffende lid zijn of haar zetel moet opgeven en niet herkozen kan worden,

O.   overwegende dat deze ongelijke behandeling bij de Commissie onder de aandacht is gebracht door een mondelinge vraag die namens de Commissie juridische zaken is voorgelegd door de voorzitter van die commissie en in het Europees Parlement besproken is; overwegende dat, niettegenstaande het voorgaande, de wettelijke situatie onveranderd is gebleven,

P.   overwegende dat gelijke behandeling van leden van het nationale parlement en leden van het Europees Parlement zo snel mogelijk moet worden gewaarborgd, met name met het oog op de komende verkiezingen in 2009,

1.   moedigt de Commissie ertoe aan, naar de verschillen te kijken tussen de juridische situatie van in Polen verkozen leden van het Europees Parlement en die van leden van de Poolse Sejm en Senat, en zo spoedig mogelijk in contact te treden met de bevoegde autoriteiten in Polen teneinde te bezien hoe er een einde kan worden gemaakt aan de kennelijke discriminatie tussen de leden van de twee Parlementen met betrekking tot hun passieve kiesrecht;

2.   richt een afzonderlijk verzoek tot de Republiek Polen om de huidige situatie te herzien, waarin de voorwaarden met betrekking tot het passief kiesrecht en het intrekken van het mandaat van de leden van twee verschillende parlementen duidelijk verschillen, en stappen te ondernemen om een einde te maken aan deze discriminerende behandeling;

3.   verzoekt de Commissie een vergelijkend onderzoek uit te voeren met als doel vast te stellen of er verschillen bestaan tussen de behandeling van leden van nationale parlementen en leden van het Europees Parlement in de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, en de resultaten van dat onderzoek aan het Parlement mede te delen;

4.   verzoekt de lidstaten de rechten te respecteren die voortvloeien uit het burgerschap van de EU, waaronder het actieve en passieve kiesrecht in het kader van de verkiezingen voor het Europees Parlement, hetgeen met name van belang is in de aanloop naar de verkiezingen van 2009, het beginsel van gelijke behandeling van personen in een vergelijkbare situatie daaronder begrepen;

5.   verzoekt de lidstaten, en met name de Republiek Polen, erop toe te zien dat er procedurele maatregelen worden genomen om te verzekeren dat verzoeken om opheffing van de immuniteit van leden van het Europees Parlement altijd door de "bevoegde autoriteit" worden overgebracht, in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van het Reglement, teneinde te waarborgen dat wordt voldaan aan de bepalingen van het materiële en formele nationale recht, daaronder begrepen de procedurele rechten van particulieren, alsmede de voorrechten van het Parlement;

6.   nodigt de lidstaten uit om voor alle duidelijkheid aan het Parlement door te geven welke autoriteiten bevoegd zijn om verzoeken om opheffing van de immuniteit van een lid in te dienen;

7.   herhaalt de behoefte aan een uniform Statuut van de leden van het Europees Parlement en roept in dit verband in de herinnering dat de vertegenwoordigers van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, op 3 juni 2005 hebben toegezegd zich te buigen over het verzoek van het Europees Parlement om de desbetreffende bepalingen van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 1965 te herzien voor wat betreft het gedeelte met betrekking tot de leden van het Europees Parlement, teneinde zo spoedig mogelijk tot een akkoord te komen;

8.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Europese Ombudsman en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 133 E van 8.6.2006, blz. 48.


Goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers
PDF 142kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake goed bestuur in het gemeenschappelijk visserijbeleid: Europees Parlement, regionale adviesraden en andere spelers (2008/2223(INI))
P6_TA(2009)0317A6-0187/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(1),

–   gezien Verordening (EG) nr. 657/2000 van de Raad van 27 maart 2000 betreffende de versterking van de dialoog met de visserijsector en de bij het gemeenschappelijk visserijbeleid betrokken kringen(2),

–   gezien de Besluiten 71/128/EEG, 1999/478/EG en 2004/864/EG van de Commissie,

–   gezien Besluit 93/619/EG van de Commissie, vernieuwd in 2005 bij Besluit 2005/629/EG van de Commissie,

–   gezien de Besluiten 74/441/EEG en 98/500/EG van de Commissie,

–   gezien Besluit 2004/585/EG van de Raad van 19 juli 2004 tot oprichting van regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid(3) als gewijzigd bij Besluit 2007/409/EG van de Raad van 11 juni 2007(4),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008 inzake de herziening van de werking van de regionale adviesraden (COM(2008)0364),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie visserij (A6-0187/2009),

A.   overwegende dat bij de institutionele governance van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) de Commissie, het Europees Parlement, de Raad, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij en de regionale adviesraden (RAR's) zijn betrokken,

B.   overwegende dat ook de nationale en regionale overheden van de lidstaten bij de governance van het GVB betrokken zijn,

C.   overwegende dat de Gemeenschap in verscheidene regionale visserijorganisaties participeert en dat er ook partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector gesloten worden met derde landen,

D.   overwegende dat het Parlement krachtens het Verdrag van Lissabon blijft uitgesloten van het vaststellen van totaal toegestane vangstvolumes en quota,

E.   overwegende dat leden van het Parlement tegenwoordig de bijeenkomsten van regionale visserijorganisaties op ad-hocbasis bijwonen,

F.   overwegende dat de communicatie over de feitelijke werking van partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector, met inbegrip van de gezamenlijke toezichtcomités, voor verbetering vatbaar is,

G.   overwegende dat het WTECV in 1993 opgericht is, dat een raadgevend comité voor de visserij in 1971 is opgericht en in 1999 herdoopt tot het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), en dat in 1999 een Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij is opgericht ter vervanging van een gezamenlijk comité dat sinds 1974 bestond,

H.   overwegende dat alle zeven RAR's nu functioneren,

I.   overwegende dat er een overkoepelend comité van de RAR's is opgericht dat coördinerende bijeenkomsten met de Commissie houdt,

J.   overwegende dat de Commissie onlangs de RCVA en de RAR's geëvalueerd heeft, maar het functioneren van het WTECV nog niet,

K.   overwegende dat er naar aanleiding van de evaluatie van het RCVA een aantal operationele aanbevelingen en suggesties voor de lange termijn zijn gedaan,

L.   overwegende dat de RAR's positief beoordeeld zijn, maar dat de Commissie een aantal maatregelen, waarvoor geen nieuwe wetgeving noodzakelijk is, heeft aangewezen om de werking ervan te verbeteren,

M.   overwegende dat alle partijen het erover eens zijn dat er een betere dialoog nodig is tussen wetenschappers en vissers en dat de RAR's opgeroepen hebben tot betere sociaaleconomische informatie bij het nemen van beslissingen,

N.   overwegende dat sommige RAR's en leden van het Parlement de wens uitgesproken hebben de relatie meer te formaliseren,

O.   overwegende dat meer activiteit van de kant van de RAR's belemmerd wordt door beperkte financiering en een bureaucratische en starre houding van de Commissie bij het beheer van en het financiële toezicht op de middelen die ter beschikking van de RAR's staan,

P.   overwegende dat de Commissie heeft toegezegd aandacht te zullen schenken aan de opvattingen van het Parlement, de Raad en belanghebbenden voordat zij nieuwe wettelijke regels opstelt,

Q.   overwegende dat de vertegenwoordigers van de Commissie vaak afwezig waren op vergaderingen van werkgroepen van de RAR's,

R.   overwegende dat het echter al bewezen is dat een betere naleving van de GVB-voorschriften voortvloeit uit de betrokkenheid van belanghebbenden bij de opstelling en tenuitvoerlegging daarvan,

S.   overwegende dat er een grote verscheidenheid aan visserijvormen in de Gemeenschap is, elk met zijn eigen kenmerken,

T.   overwegende dat er al overleg gevoerd wordt over hervorming van het GVB,

U.   overwegende dat ook niet altijd de nodige aandacht aan de aanbevelingen van de RAR's wordt besteed, met name als deze niet met algemene stemmen door de uitvoerende comités zijn goedgekeurd,

1.   verzoekt zijn Commissie visserij een waarnemersstatus te verlenen bij de bijeenkomsten van de Raad van visserijministers;

2.   wenst dat de Raad, de Commissie en het Parlement samen tot een akkoord komen over een formalisering van de deelneming van leden van de Commissie visserij van het Parlement in de regionale organisaties voor het beheer van de visserij en andere internationale lichamen op de vergaderingen waarvan onderwerpen aan de orde komen die gevolgen hebben voor het GVB, zonder dat dit ten koste gaat van de volledige eerbiediging van hun huidige status als waarnemers bij de vergaderingen waarvoor dat overeengekomen is;

3.   verzoekt tevens dat de Raad samen met de Commissie en het Parlement tot een akkoord komt over de deelneming van de leden van de Commissie visserij van het Europees Parlement aan de gemengde commissies die vergaderen in het kader van de partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector, zodat zij deze overeenkomsten op gepaste wijze kunnen volgen; wijst er in dit verband op dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van het Europees Parlement aanzienlijk zal vergroten, daar partnerschapsovereenkomsten in de visserijsector dan aangenomen moeten worden volgens de instemmingsprocedure;

4.   meent dat het belangrijk is dat ervoor wordt gezorgd dat de vertegenwoordigers van de Commissie vaker aanwezig zijn op vergaderingen van de werkgroepen en uitvoerende comités van de RAR's;

5.   verzoekt de Commissie het Parlement op de hoogte te stellen van alle beraadslagingen met betrekking tot het GVB en het maritiem beleid;

6.   verzoekt de Commissie een evaluatie van het WTECV uit te voeren;

7.   neemt nota van de uitkomsten van de RCVA-evaluatie en van het feit dat de Commissie de eigen aanbevelingen van het RCVA afwacht betreffende:

   een duidelijker omschrijving van de rol en doelstellingen van het RCVA, waarbij sprake is van een werkelijk representatieve samenstelling waarin deze rol en doelstellingen adequaat tot uitdrukking komen, en een grotere participatie van de kant van de nieuwere lidstaten,
   de werkwijze van het comité wat betreft de verdeling van activiteiten tussen plenaire bijeenkomsten en werkgroepen, het aantal daarvan, de gegeven opdrachten en de procedures,
   een betere formulering van de aan het comité gerichte vragen,
   betere communicatie en voorlichting met behulp van elektronische middelen, meer rechtstreekse toegang tot gegevens en betere tolk- en vertaalfaciliteiten,
   passende financiering en de beste manieren om ondersteunende functies op peil te houden;

8.   onderstreept dat het belangrijk is overlappingen, bijvoorbeeld met het werk van RAR's, te vermijden;

9.   herinnert eraan dat de betrokkenheid van de visserijsector bij besluiten die deze sector betreffen nog steeds als onvoldoende wordt beschouwd; wijst op de verschillen tussen de taken en de werking van het RCVA en de RAR's, want terwijl het RCVA een adviestaak heeft voor het hele GVB op het communautaire vlak, is de adviesfunctie van de RAR's toegespitst op hun eigen invloedssfeer; is dan ook van mening dat het naast elkaar bestaan van de afzonderlijke adviesorganen bijdraagt tot het verzekeren van de verenigbaarheid met het maritieme en mariene beleid en het geïntegreerd beheer van kustgebieden;

10.   verzoekt de Commissie de volgende maatregelen te nemen met betrekking tot RAR's:

   vergroting van de zichtbaarheid en bevordering van de participatie door een breder scala aan belanghebbenden,
   verbetering van de toegang tot wetenschappelijke gegevens en een liaison met het WTECV,
   het zo spoedig mogelijk betrekken van de raden bij het proces van raadpleging,
   het aanbieden van benchmarks om te kunnen beoordelen of hun adviezen passen bij de doelstellingen van het GVB en om informatie te verkrijgen over het gebruik dat ervan gemaakt is;

11.   is van mening dat RAR's op dit moment niet voldoende middelen ontvangen voor het vele werk dat ze doen; neemt er nota van dat de Commissie richtsnoeren over financieel beheer heeft uitgevaardigd, maar is van mening dat er in dit verband een nadere dialoog nodig is en dat er onderzoek moet worden gedaan naar alternatieven voor het huidige systeem;

12.   is van mening dat voor een bredere participatie in de RAR's een herziening van de samenstelling ervan nodig is, maar dat het huidige evenwicht tussen de visserijsector en andere organisaties niet verstoord mag worden;

13.   uit zijn bezorgdheid over het feit dat bepaalde organisaties die deel uitmaken van RAR's in de hoedanigheid van "andere betrokken groepen" herhaaldelijk van hun aanwezigheid als minderheid gebruik maken om besluiten waar de meerderheid van de vertegenwoordigers van de visserijsector achter staat te blokkeren en te verhinderen dat besluiten worden genomen op basis van consensus;

14.   roept op tot nauwere banden tussen de RAR's en het Parlement, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité;

15.   roept ertoe op technische en politieke besluiten van elkaar te scheiden; politieke besluiten dienen met een regionale benadering te worden behandeld en de technische met een wetenschappelijke benadering;

16.   verzoekt zijn Commissie visserij om met inachtneming van de wettelijke goedkeuringsprocedures:

   een of meerdere leden uit haar midden te benoemen als verbindingspersoon voor elke RAR en verslag uit te brengen over de werkzaamheden ervan,
   ervoor te zorgen dat RAR's periodiek en vooral bij zaken waarbij zij betrokken zijn doordat zij advies verlenen of aanbevelingen doen, uitgenodigd worden hun bijdrage in de Commissie visserij van het Parlement te leveren teneinde hun visie te geven of aanbevelingen te doen,
   een procedure vast te stellen die het mogelijk maakt dat de secretariaten van de Commissie visserij, de RAR's en het overkoepelend comité van de RAR's regelmatig contact onderhouden om informatie over hun activiteiten, adviezen en aanbevelingen uit te wisselen en in te winnen,
   een jaarlijkse conferentie te beleggen met de RAR's en de Commissie;

17.   verzoekt de begrotingsautoriteiten passende middelen voor het bovenstaande beschikbaar te stellen;

18.   verzoekt de RAR's leden van zijn Commissie visserij op de hoogte te houden van hun werkzaamheden, adviezen en aanbevelingen en hen voor bijeenkomsten uit te nodigen;

19.   verlangt dat toekomstige wetgeving over RAR's het mogelijk maakt dat aan leden van het Parlement de formele status van actief waarnemer bij hun bijeenkomsten wordt toegekend;

20.   verzoekt de Commissie en het overkoepelend comité van de RAR's ermee in te stemmen dat leden van de Commissie visserij van het Parlement hun coördinerende vergaderingen bijwonen;

21.   benadrukt het belang van het GVB, dat ervoor zorgt dat er normen, principes en regels zijn die gelden voor alle communautaire wateren en vaartuigen;

22.   dringt erop aan dat de Commissie de adviesfunctie van de RAR's ten volle accepteert en respecteert en dat zij met het oog op de hervorming van het GVB voorstelt hen steeds meer bij de beheersverantwoordelijkheden te betrekken;

  23 is bovendien van mening dat bij de komende hervorming van het GVB de consolidatie van de RAR's ten volle moet worden benut voor een grotere decentralisatie van het GVB, zodat de vastgestelde gemeenschappelijke maatregelen in de verschillende zones op de specifieke kenmerken van de verschillende visserijvormen en visserijomstandigheden kunnen worden afgestemd;

24.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regionale adviesraden, het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité voor de sectorale dialoog over de zeevisserij en aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.
(2) PB L 80 van 31.3.2000, blz. 7.
(3) PB L 256 van 3.8.2004, blz. 17.
(4) PB L 155 van 15.6.2007, blz. 68.


Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen ***II
PDF 621kWORD 803k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (11120/2/2008 – C6-0004/2009 – 2006/0258(COD))
P6_TA(2009)0318A6-0256/2009

(Medebeslissingsprocedure: tweede lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het gemeenschappelijk standpunt van de Raad (11120/2/2008 – C6-0004/2009)(1),

–   gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2006)0778),

–   gelet op artikel 251, lid 2 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 62 van zijn Reglement,

–   gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A6-0256/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het gemeenschappelijk standpunt, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen

P6_TC2-COD(2006)0258


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  In Besluit nr. 1600/2002/EG van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap(5) hebben het Europees Parlement en de Raad te kennen gegeven dat het effect van pesticiden en met name van in de landbouw gebruikte gewasbeschermingsmiddelen op de volksgezondheid en het milieu verder moet worden teruggedrongen. Er werd gewezen op de noodzaak om een duurzamer gebruik van pesticiden tot stand te brengen en opgeroepen tot een significante algemene vermindering van de risico's en van het pesticidengebruik die strookt met de noodzakelijke gewasbescherming.

(2)  In haar mededeling aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité, getiteld "Op weg naar een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden", heeft de Commissie erkend dat er behoefte is aan omvattende, geharmoniseerde en geactualiseerde statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden op Gemeenschapsniveau. Zulke statistieken zijn noodzakelijk voor de beoordeling van beleid van de Europese Unie op het gebied van duurzame ontwikkeling en voor de berekening van relevante indicatoren van gezondheids- en milieurisico's in verband met pesticidengebruik.

(3)  Geharmoniseerde en vergelijkbare communautaire statistieken over de verkoop en het gebruik van pesticiden zijn essentieel voor de ontwikkeling van en het toezicht op communautaire wetgeving en beleid in het kader van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden.

(4)  Aangezien de gevolgen van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(6) pas ruim na 2006 zichtbaar zullen worden, nadat de eerste evaluatie van werkzame stoffen voor gebruik in biociden is afgesloten, hebben noch de Commissie, noch de meeste lidstaten op dit moment voldoende kennis of ervaring om nadere maatregelen op het gebied van biociden voor te stellen. Het toepassingsgebied van deze verordening dient dan ook beperkt te zijn tot gewasbeschermingsmiddelen die vallen onder Verordening (EG) nr. ... van het Europees Parlement en de Raad van ... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen](7), waarvoor reeds een ruime ervaring met de verzameling van gegevens is opgedaan.

(5)  De jarenlange ervaring van de Commissie met de verzameling van gegevens over de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft geleerd dat er behoefte is aan een geharmoniseerde methode voor de verzameling van statistieken op Gemeenschapsniveau van zowel de fase van het op de markt brengen als van de gebruikers. Bovendien moeten de statistieken met het oog op de berekening van accurate risico-indicatoren overeenkomstig de doelstellingen van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden gedetailleerd worden tot het niveau van de werkzame stoffen.

(6)  Van de verschillende mogelijkheden voor de verzameling van gegevens die in het kader van de effectbeoordeling van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden zijn beoordeeld, werd de verplichte gegevensverzameling als de beste mogelijkheid aanbevolen, omdat dit de ontwikkeling van nauwkeurige en betrouwbare gegevens over het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen snel en kostenefficiënt mogelijk zou maken.

(7)  Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek(8) vormt het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening. Zij verlangt met name dat de statistieken worden opgesteld op basis van onpartijdigheid, betrouwbaarheid, relevantie, kosteneffectiviteit, statistische geheimhouding en doorzichtigheid.

(8)  De toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens wordt beheerst door de in Verordening (EG) nr. 322/97 en Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, neergelegde regels(9). Overeenkomstig deze verordeningen genomen maatregelen garanderen de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke gegevens en zorgen ervoor dat er bij de productie en verspreiding van communautaire statistieken geen sprake is van onwettige openbaarmaking of gebruik voor andere dan statistische doeleinden.

(9)  De noodzakelijke bescherming van de vertrouwelijkheid van gegevens van commerciële waarde dient onder meer te worden verzekerd door een adequate aggregatie bij het publiceren van statistieken.

(10)  Om vergelijkbare resultaten te garanderen, moeten de statistieken over gewasbeschermingsmiddelen worden geproduceerd volgens een gespecificeerde indeling, in een adequate vorm en binnen een vastgestelde termijn vanaf het eind van een referentiejaar zoals vastgesteld in de bijlagen bij deze verordening.

(11)  De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).

(12)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om het behandelde areaal te definiëren en bijlage III aan te passen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.

(13)  Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk het scheppen van een gemeenschappelijk kader voor de systematische productie van communautaire statistieken over het in de handel brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(14)  Het Comité statistisch programma, dat is opgericht bij Besluit 89/382/EEG, Euratom, van de Raad(11), is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp, toepassingsgebied en doelstellingen

1.  Deze verordening stelt een gemeenschappelijk kader vast voor de systematische productie van communautaire statistieken over het op de markt brengen en het gebruik van pesticiden die gewasbeschermingsmiddelen zijn, zoals bepaald in artikel 2, letter a), onder i).

2.  De statistieken betreffen:

   de jaarlijkse hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen die op de markt zijn gebracht overeenkomstig bijlage I;
   de jaarlijks in de landbouw gebruikte hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig bijlage II.

3.  Samen met andere relevante gegevens dienen de statistieken de doelstellingen van artikel 14 van Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad van … [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden](12).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

   a) "gewasbeschermingsmiddelen": gewasbeschermingsmiddelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   b) "stoffen": stoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen], met inbegrip van werkzame stoffen, beschermstoffen en synergistische middelen;
   c) "werkzame stoffen": werkzame stoffen zoals bedoeld in artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   d) "beschermstoffen": beschermstoffen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   e) "synergistische middelen": synergistische middelen zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   f) "op de markt brengen": op de markt brengen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8 van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   g) "houder van een toelating": houder van een toelating zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 20, van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   h) "gebruik in de landbouw": elk type toepassing van een gewasbeschermingsmiddel, direct of indirect verband houdend met de productie van plantaardige producten in het kader van de economische activiteit van een landbouwbedrijf;
   i) "professionele gebruiker": professionele gebruiker zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Richtlijn .../../EG [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden];
   j) "landbouwbedrijf": landbouwbedrijf zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. .../... van het Europees Parlement en de Raad van ... betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw(13).

Artikel 3

Verzameling, indiening en verwerking van gegevens

1.  De lidstaten verzamelen de noodzakelijke gegevens voor de specificatie van de in de bijlagen I en II opgenomen kenmerken, door middel van:

   enquêtes;
   verplichtingen met betrekking tot het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen met name verplichtingen overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   verplichtingen voor professionele gebruikers op basis van bijgehouden gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met name verplichtingen overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. .../... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen];
   administratieve bronnen; of
   een combinatie van deze middelen, met inbegrip van statistische schattingsprocedures op basis van deskundigenbeoordelingen of modellen.

2.  De lidstaten dienen de statistische resultaten, met inbegrip van vertrouwelijke gegevens, in bij de Commissie (Eurostat) in overeenstemming met de tijdschema's en de frequentie die in de bijlagen I en II zijn vastgesteld. De gegevens worden gepresenteerd in overeenstemming met de in bijlage III voorgeschreven indeling.

3.  De lidstaten verstrekken de gegevens in elektronische vorm en in een geschikt, volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure, door de Commissie (Eurostat) vast te stellen technisch formaat.

4.  Om redenen van vertrouwelijkheid, aggregeert de Commissie (Eurostat) de gegevens vóór publicatie volgens de chemische klassen of de categorieën van producten vermeld in bijlage III, met inachtneming van de bescherming van vertrouwelijke gegevens in de afzonderlijke lidstaten. Conform artikel 15 van Verordening (EG) nr. 322/97 betreffende de communautaire statistiek worden vertrouwelijke gegevens door de nationale instanties en de Commissie (Eurostat) uitsluitend voor statistische doeleinden gebruikt.

Artikel 4

Kwaliteitsbeoordeling

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende kwaliteitsbeoordelingscriteria voor de te verstrekken gegevens:

   "relevantie" heeft betrekking op de mate waarin statistieken voorzien in de huidige en potentiële behoeften van de gebruikers;
   "nauwkeurigheid" heeft betrekking op de mate waarin de ramingen de onbekende werkelijke waarden benaderen;
   "actualiteit" heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de beschikbaarheid van de informatie en de gebeurtenis die of het verschijnsel dat door de informatie wordt beschreven;
   "stiptheid" heeft betrekking op het tijdsverloop tussen de datum van publicatie van de gegevens en de datum waarop ze hadden moeten worden gepubliceerd;
   "toegankelijkheid" en "duidelijkheid" hebben betrekking op de voorwaarden en modaliteiten waaronder de gebruikers de gegevens kunnen verkrijgen, gebruiken en interpreteren;
   "vergelijkbaarheid" heeft betrekking op de meting van het effect van verschillen in de toegepaste statistische begrippen, meetinstrumenten en meetprocedures wanneer statistieken tussen geografische gebieden of sectoren c.q. gedurende een periode worden vergeleken;
   "coherentie" heeft betrekking op de geschiktheid van de gegevens om betrouwbaar op verschillende manieren en voor verschillende doeleinden te worden gecombineerd.

2.  De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) verslagen over de kwaliteit van de toegezonden gegevens als bepaald in de bijlagen I en II. De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

Artikel 5

Uitvoeringsmaatregelen

1.  De Commissie stelt volgens de in artikel 6, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure het geschikte technische formaat voor de toezending van gegevens vast.

2.  De Commissie stelt de definitie van "behandeld areaal" als bedoeld in sectie 2 van bijlage II vast. Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

3.  De Commissie kan de geharmoniseerde indeling van stoffen zoals gedefinieerd in bijlage III wijzigen om deze aan te passen aan wijzigingen in de lijst van werkzame stoffen die is vastgesteld conform artikel 78, lid 3, van Verordening (EG) nr. .../.... [betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen]. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de in artikel 6, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Artikel 6

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het Comité statistisch programma.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 7

Verslag

De Commissie brengt om de vijf jaar verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van deze verordening. In dit verslag wordt in het bijzonder de kwaliteit van de toegezonden gegevens als bedoeld in artikel 4, beoordeeld, de last voor het bedrijfsleven, landbouwbedrijven en nationale overheden en het nut van deze statistieken in de context van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden, met name met betrekking tot de in artikel 1 genoemde doelstellingen. Het bevat in voorkomend geval voorstellen die bedoeld zijn om de kwaliteit van de gegevens verder te verbeteren en de last voor het bedrijfsleven, landbouwbedrijven en nationale overheden te verminderen.

Het eerste verslag wordt uiterlijk 1 januari …(14) uitgebracht.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

Statistieken over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen

SECTIE 1

Dekking

De statistieken hebben betrekking op de in bijlage III opgenomen stoffen in de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen. Speciale aandacht wordt besteed aan het vermijden van dubbeltellingen bij herverpakking van het product of bij overdracht van een toelating tussen houders van een toelating.

SECTIE 2

Variabelen

De hoeveelheid van elke in bijlage III opgenomen stof in de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen wordt vastgesteld.

SECTIE 3

Meeteenheid

De hoeveelheden stoffen worden uitgedrukt in kilogram.

SECTIE 4

Referentieperiode

De referentieperiode is het kalenderjaar.

SECTIE 5

Eerste referentieperiode, frequentie en indiening van de resultaten

1.  De eerste referentieperiode is het tweede kalenderjaar na ...(15).

2.  De lidstaten verstrekken gegevens voor elk kalenderjaar volgend op de eerste referentieperiode.

3.  De gegevens worden binnen twaalf maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

SECTIE 6

Kwaliteitsverslag

De lidstaten verstrekken de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag, als bedoeld in artikel 4, met de volgende gegevens:

   de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;
   relevante kwaliteitsaspecten, afhankelijk van de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;
   een beschrijving van de schattingen, aggregaties en gebruikte uitsluitingsmethoden.

Dit verslag wordt binnen 15 maanden na het eind van het referentiejaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

BIJLAGE II

Statistieken over het agrarisch gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

SECTIE 1

Dekking

1.  De statistieken hebben betrekking op de in bijlage III opgenomen stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die in de landbouw voor elk gekozen gewas worden gebruikt.

2.  Elke lidstaat stelt de selectie vast van de gewassen waarvoor in de in sectie 5 genoemde periode van vijf jaar gegevens verzameld moeten worden. De selectie moet representatief zijn voor de gewassen die in de lidstaat verbouwd worden en voor de gebruikte stoffen.

Bij de selectie van gewassen wordt rekening gehouden met de gewassen die het meest relevant zijn voor de nationale actieplannen als bedoeld in artikel 4 van Richtlijn .../.../EG [tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden].

SECTIE 2

Variabelen

Voor elk geselecteerd gewas worden de volgende variabelen verzameld:

   a) De hoeveelheid van elke in bijlage III vermelde stof in gewasbeschermingsmiddelen die voor dit gewas worden gebruikt,
   b) het areaal dat met elke stof behandeld is.

SECTIE 3

Meeteenheid

1.  De hoeveelheid gebruikte stoffen wordt uitgedrukt in kilogram.

2.  Het behandelde areaal wordt uitgedrukt in hectare.

SECTIE 4

Referentieperiode

1.  De referentieperiode is in principe een maximumperiode van 12 maanden die alle gewasbeschermingsbehandelingen beslaat die bij het gewas horen.

2.  Als referentieperiode wordt genomen het jaar waarin met het oogsten is begonnen.

SECTIE 5

Eerste referentieperiode, frequentie en indiening van de resultaten

1.  Voor elke periode van vijf jaar verzamelen de lidstaten statistieken over het gebruik van gewasbeschermingmiddelen voor elk gekozen gewas binnen een referentieperiode zoals vastgesteld in sectie 4.

2.  De lidstaten kunnen de referentieperiode op elk moment van de periode van vijf jaar kiezen. De keuze kan voor elk gekozen gewas verschillend zijn.

3.  De eerste periode van vijf jaar begint in het eerste kalenderjaar na ...(16).

4.  De lidstaten verstrekken gegevens voor elke periode van vijf jaar.

5.  De gegevens worden binnen twaalf maanden na het eind van elke periode van vijf jaar bij de Commissie (Eurostat) ingediend.

SECTIE 6

Kwaliteitsverslag

Bij de toezending van hun resultaten verstrekken de lidstaten de Commissie (Eurostat) een kwaliteitsverslag, als bedoeld in artikel 4, met de volgende gegevens:

   het model van de bemonsteringsmethode;
   de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;
   een raming van het aandeel van de desbetreffende gewassen in de totale hoeveelheid gebruikte gewasbeschermingsmiddelen;
   relevante kwaliteitsaspecten, afhankelijk van de gebruikte gegevensverzamelingsmethode;
   een vergelijking tussen gegevens over de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen tijdens de periode van vijf jaar en de op de markt gebrachte gewasbeschermingsmiddelen tijdens de desbetreffende vijf jaar.

BIJLAGE III

Geharmoniseerde indeling van de stoffen

HOOFDCATEGORIEËN

Code

Chemische klasse

stof

gangbare naam

CAS RN (17)

CIPAC (18)

Middelencategorie

Gemeenschappelijke nomenclatuur

Fungiciden en bactericiden

F0

Anorganische fungiciden

F1

F1.1

KOPERVERBINDINGEN

ALLE KOPERVERBINDINGEN

44

F1.1

BORDEAUSE PAP

8011-63-0

44

F1.1

KOPERHYDROXIDE

20427-59-2

44

F1.1

KOPERHYDROXIDE

1332-40-7

44

F1.1

TRIBASISCH KOPERSULFAAT

1333-22-8

44

F1.1

KOPER(I)OXIDE

1319-39-1

44

F1.1

ANDERE KOPERZOUTEN

44

F1.2

ANORGANISCHE ZWAVEL

ZWAVEL

7704-34-9

18

F1.3

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN

ANDERE ANORGANISCHE FUNGICIDEN

Fungiciden op basis van carbamaten en dithiocarbamaten

F2

F2.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBANILATEN

DIETHOFENCARB

87130-20-9

513

F2.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

BENTHIAVALICARB

413615-35-7

744

F2.2

IPROVALICARB

140923-17-7

620

F2.2

PROPAMOCARB

24579-73-5

399

F2.3

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DITHIOCARBAMATEN

MANCOZEB

8018-01-7

34

F2.3

MANEB

12427-38-2

61

F2.3

METIRAM

9006-42-2

478

F2.3

PROPINEB

12071-83-9

177

F2.3

THIRAM

137-26-8

24

F2.3

ZIRAM

137-30-4

31

Fungiciden op basis van benzimidazolen

F3

F3.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN BENZIMIDAZOLEN

CARBENDAZIM

10605-21-7

263

F3.1

FUBERIDAZOOL

3878-19-1

525

F3.1

THIABENDAZOOL

148-79-8

323

F3.1

THIOFANAAT-METHYL

23564-05-8

262

Fungiciden op basis van imidazolen en triazolen

F4

F4.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CONAZOLEN

BITERTANOL

55179-31-2

386

F4.1

BROMUCONAZOOL

116255-48-2

680

F4.1

CYPROCONAZOOL

94361-06-5

600

F4.1

DIFENOCONAZOLE

119446-68-3

687

F4.1

DINICONAZOLE

83657-24-3

690

F4.1

EPOXICONAZOLE

106325-08-0

609

F4.1

ETRIDIAZOLE

2593-15-9

518

F4.1

FENBUCONAZOLE

114369-43-6

694

F4.1

FLUQUINCONAZOLE

136426-54-5

474

F4.1

FLUSILAZOLE

85509-19-9

435

F4.1

FLUTRIAFOL

76674-21-0

436

F4.1

HEXACONAZOOL

79983-71-4

465

F4.1

IMAZALIL (ENILCONAZOLE)

58594-72-2

335

F4.1

METCONAZOOL

125116-23-6

706

F4.1

MYCLOBUTANIL

88671-89-0

442

F4.1

PENCONAZOOL

66246-88-6

446

F4.1

PROPICONAZOOL

60207-90-1

408

F4.1

PROTHIOCONAZOOL

178928-70-6

745

F4.1

TEBUCONAZOOL

107534-96-3

494

F4.1

TETRACONAZOOL

112281-77-3

726

F4.1

TRIADIMENOL

55219-65-3

398

F4.1

TRICYCLAZOOL

41814-78-2

547

F4.1

TRIFLUMIZOOL

99387-89-0

730

F4.1

TRITICONAZOOL

131983-72-7

652

F4.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLEN

CYAZOFAMIDE

120116-88-3

653

F4.2

FENAMIDONE

161326-34-7

650

F4.2

TRIAZOXIDE

72459-58-6

729

Fungiciden op basis van morfolinen

F5

F5.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN MORFOLINEN

DIMETHOMORF

110488-70-5

483

F5.1

DODEMORF

1593-77-7

300

F5.1

FENPROPIMORF

67564-91-4

427

Andere fungiciden

F6

F6.1

FUNGICIDEN OP BASIS VAN STIKSTOFVERBINDINGEN

CYMOXANIL

57966-95-7

419

F6.1

DODINE

2439-10-3

101

F6.1

GUAZATINE

108173-90-6

361

F6.2

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

BENALAXYL

71626-11-4

416

F6.2

BOSCALID

188425-85-6

673

F6.2

FLUTOLANIL

66332-96-5

524

F6.2

MEPRONIL

55814-41-0

533

F6.2

METALAXYL

57837-19-1

365

F6.2

METALAXYL-M

70630-17-0

580

F6.2

PROCHLORAZ

67747-09-5

407

F6.2

SILTHIOFAM

175217-20-6

635

F6.2

TOLYLFLUANIDE

731-27-1

275

F6.2

ZOXAMIDE

156052-68-5

640

F6.3

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

CARBOXIN

5234-68-4

273

F6.3

FENHEXAMIDE

126833-17-8

603

F6.4

ANTIBIOTISCHE FUNGICIDEN-BACTERICIDEN

KASUGAMYCINE

6980-18-3

703

F6.4

POLYOXINES

11113-80-7

710

F6.4

STREPTOMYCINE

57-92-1

312

F6.5

FUNGICIDEN OP BASIS VAN AROMATISCHE VERBINDINGEN

CHLOORTHALONIL

1897-45-6

288

F6.5

DICLORAN

99-30-9

150

F6.6

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDE

IPRODIONE

36734-19-7

278

F6.6

PROCYMIDON

32809-16-8

383

F6.7

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

FLUAZINAM

79622-59-6

521

F6.8

FUNGICIDEN OP BASIS VAN DINITROFENOLEN

DINOCAP

39300-45-3

98

F6.9

FUNGICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

FOSETYL

15845-66-6

384

F6.9

TOLCLOFOS-METHYL

57018-04-9

479

F6.10

FUNGICIDEN OP BASIS VAN OXAZOLEN

HYMEXAZOL

10004-44-1

528

F6.10

FAMOXADONE

131807-57-3

594

F6.10

VINCHLOZOLIN

50471-44-8

280

F6.11

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRROLEN

FLUDIOXONIL

131341-86-1

522

F6.12

FUNGICIDEN OP BASIS VAN FTAALIMIDEN

CAPTAN

133-06-2

40

F6.12

FOLPET

133-07-3

75

F6.13

FUNGICIDEN OP BASIS VAN PYRIMIDINEN

BUPIRIMATE

41483-43-6

261

F6.13

CYPRODINIL

121552-61-2

511

F6.13

FENARIMOL

60168-88-9

380

F6.13

MEPANIPYRIM

110235-47-7

611

F6.13

PYRIMETHANIL

53112-28-0

714

F6.14

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

QUINOXYFEN

124495-18-7

566

F6.14

8-HYDROXYQUINOLINE SULFAAT

134-31-6

677

F6.15

FUNGICIDEN OP BASIS VAN CHINONEN

DITHIANON

3347-22-6

153

F6.16

FUNGICIDEN OP BASIS VAN STROBILURINEN

AZOXYSTROBINE

131860-33-8

571

F6.16

DIMOXYSTROBINE

149961-52-4

739

F6.16

FLUOXASTROBINE

361377-29-9

746

F6.16

KRESOXYM-METHYL

143390-89-0

568

F6.16

PICOXYSTROBINE

117428-22-5

628

F6.16

PYRACLOSTROBINE

175013-18-0

657

F6.16

TRIFLOXYSTROBINE

141517-21-7

617

F6.17

FUNGICIDEN OP BASIS VAN UREUM

PENCYCURON

66063-05-6

402

F6.18

NIET-INGEDEELDE FUNGICIDEN

ACIBENZOLAR

126448-41-7

597

F6.18

BENZOËZUUR

65-85-0

622

F6.18

DICHLOROFEEN

97-23-4

325

F6.18

FENPROPIDIN

67306-00-7

520

F6.18

METRAFENONE

220899-03-6

752

F6.18

2-FENYLFENOL

90-43-7

246

F6.18

SPIROXAMINE

118134-30-8

572

F6.19

ANDERE FUNGICIDEN

ANDERE FUNGICIDEN

Herbiciden, loofdoders en mosbestrijders

H0

Herbiciden op basis van fenoxy-fytohormonen

H1

H1.1

FENOXY-HERBICIDEN

2,4-D

94-75-7

1

H1.1

2,4-DB

94-82-6

83

H1.1

DICHLOORPROP-P

15165-67-0

476

H1.1

MCPA

94-74-6

2

H1.1

MCPB

94-81-5

50

H1.1

MECOPROP

7085-19-0

51

H1.1

MECOPROP-P

16484-77-8

475

Herbiciden op basis van triazinen en triazinonen

H2

H2.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN METHYLTHIOTRIAZINE

METHOPROTRYN

841-06-5

94

H2.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINEN

SIMETRYN

1014-70-6

179

H2.2

TERBUTHYLAZINE

5915-41-3

234

H2.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZINONEN

METAMITRON

41394-05-2

381

H2.3

METRIBUZINE

21087-64-9

283

Herbiciden op basis van amiden en aniliden

H3

H3.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN AMIDEN

BEFLUBUTAMIDE

113614-08-7

662

H3.1

DIMETHENAMIDE

87674-68-8

638

H3.1

FLUPOXAM

119126-15-7

8158

H3.1

ISOXABEN

82558-50-7

701

H3.1

NAPROPAMIDE

15299-99-7

271

H3.1

PETHOXAMIDE

106700-29-2

665

H3.1

PROPYZAMIDE

23950-58-5

315

H3.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN ANILIDEN

DIFLUFENICAN

83164-33-4

462

H3.2

FLORASULAM

145701-23-1

616

H3.2

FLUFENACET

142459-58-3

588

H3.2

METOSULAM

139528-85-1

707

H3.2

METAZACHLOOR

67129-08-2

411

H3.2

PROPANIL

709-98-8

205

H3.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHLOROACEETANILIDEN

ACETOCHLOOR

34256-82-1

496

H3.3

ALACHLOOR

15972-60-8

204

H3.3

DIMETHACHLOOR

50563-36-5

688

H3.3

PRETILACHLOOR

51218-49-6

711

H3.3

PROPACHLOOR

1918-16-7

176

H3.3

S-METOLACHLOOR

87392-12-9

607

Herbiciden op basis van carbamaten en biscarbamaten

H4

H4.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN BISCARBAMATEN

CHLOORPROFAM

101-21-3

43

H4.1

DESMEDIFAM

13684-56-5

477

H4.1

FENMEDIFAM

13684-63-4

77

H4.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

ASULAM

3337-71-1

240

H4.2

CARBETAMIDE

16118-49-3

95

Herbiciden op basis van dinitroanilinederivaten

H5

H5.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN DINITROANILINEN

BENFLURALIN

1861-40-1

285

H5.1

BUTRALIN

33629-47-9

504

H5.1

ETHALFLURALIN

55283-68-6

516

H5.1

ORYZALINE

19044-88-3

537

H5.1

PENDIMETHALIN

40487-42-1

357

H5.1

TRIFLURALIN

2582-09-8

183

Herbiciden op basis van ureum-, uracil- of sulfonylureumderivaten

H6

H6.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN SULFONYLUREUM

AMIDOSULFURON

120923-37-7

515

H6.1

AZIMSULFURON

120162-55-2

584

H6.1

BENSULFURON

99283-01-9

502

H6.1

CHLORSULFURON

64902-72-3

391

H6.1

CINOSULFURON

94593-91-6

507

H6.1

ETHOXYSULFURON

126801-58-9

591

H6.1

FLAZASULFURON

104040-78-0

595

H6.1

FLUPYRSULFURON

150315-10-9

577

H6.1

FORAMSULFURON

173159-57-4

659

H6.1

IMAZOSULFURON

122548-33-8

590

H6.1

IODOSULFURON

185119-76-0

634

H6.1

MESOSULFURON

400852-66-6

663

H6.1

METSULFURON

74223-64-6

441

H6.1

NICOSULFURON

111991-09-4

709

H6.1

OXASULFURON

144651-06-9

626

H6.1

PRIMISULFURON

113036-87-6

712

H6.1

PROSULFURON

94125-34-5

579

H6.1

RIMSULFURON

122931-48-0

716

H6.1

SULFOSULFURON

141776-32-1

601

H6.1

THIFENSULFURON

79277-67-1

452

H6.1

TRIASULFURON

82097-50-5

480

H6.1

TRIBENURON

106040-48-6

546

H6.1

TRIFLUSULFURON

135990-29-3

731

H6.1

TRITOSULFURON

142469-14-5

735

H6.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN URACIL

LENACIL

2164-08-1

163

H6.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN UREUM

CHLOORTOLURON

15545-48-9

217

H6.3

DIURON

330-54-1

100

H6.3

FLUOMETURON

2164-17-2

159

H6.3

ISOPROTURON

34123-59-6

336

H6.3

LINURON

330-55-2

76

H6.3

METHABENZTHIAZURON

18691-97-9

201

H6.3

METOBROMURON

3060-89-7

168

H6.3

METOXURON

19937-59-8

219

Andere herbiciden

H7

H7.1

HERBICIDEN OP BASIS VAN ARYLOXYFENOXYPROPIONATEN

CLODINAFOP

114420-56-3

683

H7.1

CYHALOFOP

122008-85-9

596

H7.1

DICLOFOP

40843-25-2

358

H7.1

FENOXAPROP-P

113158-40-0

484

H7.1

FLUAZIFOP-P-BUTYL

79241-46-6

395

H7.1

HALOXYFOP

69806-34-4

438

H7.1

HALOXYFOP-R

72619-32-0

526

H7.1

PROPAQUIZAFOP

111479-05-1

713

H7.1

QUIZALOFOP

76578-12-6

429

H7.1

QUIZALOFOP-P

94051-08-8

641

H7.2

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOFURAN

ETHOFUMESAAT

26225-79-6

233

H7.3

HERBICIDEN OP BASIS VAN BENZOËZUUR

CHLOORTHAL

2136-79-0

328

H7.3

DICAMBA

1918-00-9

85

H7.4

HERBICIDEN OP BASIS VAN BIPYRIDYLIUM

DIQUAT

85-00-7

55

H7.4

PARAQUAT

4685-14-7

56

H7.5

HERBICIDEN OP BASIS VAN CYCLOHEXAANDIONEN

CLETHODIM

99129-21-2

508

H7.5

CYCLOXYDIM

101205-02-1

510

H7.5

TEPRALOXYDIM

149979-41-9

608

H7.5

TRALKOXYDIM

87820-88-0

544

H7.6

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIAZINEN

PYRIDAAT

55512-33-9

447

H7.7

HERBICIDEN OP BASIS VAN DICARBOXIMIDEN

CINIDON-ETHYL

142891-20-1

598

H7.7

FLUMIOXAZINE

103361-09-7

578

H7.8

HERBICIDEN OP BASIS VAN DIFENYLETHER

ACLONIFEN

74070-46-5

498

H7.8

BIFENOX

42576-02-3

413

H7.8

NITROFEEN

1836-75-5

170

H7.8

OXYFLUORFEN

42874-03-3

538

H7.9

HERBICIDEN OP BASIS VAN IMIDAZOLINON

IMAZAMETHABENZ

100728-84-5

529

H7.9

IMAZAMOX

114311-32-9

619

H7.9

IMAZETHAPYR

81335-77-5

700

H7.10

ANORGANISCHE HERBICIDEN

AMMONIUMSULFAMAAT

7773-06-0

679

H7.10

CHLORATEN

7775-09-9

7

H7.11

HERBICIDEN OP BASIS VAN ISOXAZOLEN

ISOXAFLUTOOL

141112-29-0

575

H7.12

HERBICIDEN OP BASIS VAN MORFACTINEN

FLURENOL

467-69-6

304

H7.13

HERBICIDEN OP BASIS VAN NITRILLEN

BROMOXYNIL

1689-84-5

87

H7.13

DICHLOBENIL

1194-65-6

73

H7.13

IOXYNIL

1689-83-4

86

H7.14

HERBICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFOR-VERBINDINGEN

GLUFOSINAAT

51276-47-2

437

H7.14

GLYFOSAAT

1071-83-6

284

H7.15

HERBICIDEN OP BASIS VAN FENYLPYRAZOLEN

PYRAFLUFEN

129630-19-9

605

H7.16

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDAZINONEN

CHLORIDAZON

1698-60-8

111

H7.16

FLURTAMONE

96525-23-4

569

H7.17

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBOXAMIDEN

PICOLINAFEN

137641-05-5

639

H7.18

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINECARBONZUUR

CLOPYRALID

1702-17-6

455

H7.18

PICLORAM

1918-02-1

174

H7.19

HERBICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLOXYAZIJNZUUR

FLUROXYPYR

69377-81-7

431

H7.19

TRICLOPYR

55335-06-3

376

H7.20

HERBICIDEN OP BASIS VAN CHINOLINEN

QUINCLORAC

84087-01-4

493

H7.20

QUINMERAC

90717-03-6

563

H7.21

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIADIAZINEN

BENTAZON

25057-89-0

366

H7.22

HERBICIDEN OP BASIS VAN THIOCARBAMATEN

EPTC

759-94-4

155

H7.22

MOLINAAT

2212-67-1

235

H7.22

PROSULFOCARB

52888-80-9

539

H7.22

THIOBENCARB

28249-77-6

388

H7.22

TRI-ALLAAT

2303-17-5

97

H7.23

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLEN

AMITROL

61-82-5

90

H7.24

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLINONEN

CARFENTRAZONE

128639-02-1

587

H7.25

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIAZOLONEN

PROPOXYCARBAZONE

145026-81-9

655

H7.26

HERBICIDEN OP BASIS VAN TRIKETONEN

MESOTRIONE

104206-82-8

625

H7.26

SULCOTRIONE

99105-77-8

723

H7.27

NIET-INGEDEELDE HERBICIDEN

CLOMAZONE

81777-89-1

509

H7.27

FLUROCHLORIDONE

61213-25-0

430

H7.27

QUINOCLAMINE

2797-51-5

648

H7.27

METHAZOLE

20354-26-1

369

H7.27

OXADIARGYL

39807-15-3

604

H7.27

OXADIAZON

19666-30-9

213

H7.27

HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDER

HERBICIDEN, LOOFDODERS EN MOSBESTRIJDER

Insecticiden en acariciden

I0

Insecticiden op basis van pyretroïden

I1

I1.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRETROÏDEN

ACRINATHRIN

101007-06-1

678

I1.1

ALFA-CYPERMETHRIN

67375-30-8

454

I1.1

BETA-CYFLUTHRIN

68359-37-5

482

I1.1

BETA-CYPERMETHRIN

65731-84-2

632

I1.1

BIFENTHRIN

82657-04-3

415

I1.1

CYFLUTHRIN

68359-37-5

385

I1.1

CYPERMETHRIN

52315-07-8

332

I1.1

DELTAMETHRIN

52918-63-5

333

I1.1

ESFENVALERAAT

66230-04-4

481

I1.1

ETOFENPROX

80844-07-1

471

I1.1

GAMMA-CYHALOTHRIN

76703-62-3

768

I1.1

LAMBDA-CYHALOTHRIN

91465-08-6

463

I1.1

TAU-FLUVALINAAT

102851-06-9

432

I1.1

TEFLUTHRIN

79538-32-2

451

I1.1

ZETA-CYPERMETHRIN

52315-07-8

733

Insecticiden op basis van gechloreerde koolwaterstoffen

I2

I2.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANOCHLORINEN

DICOFOL

115-32-2

123

I2.1

TETRASUL

2227-13-6

114

Insecticiden op basis van carbamaten en oxime-carbamaten

I3

I3.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXIME-CARBAMATEN

METHOMYL

16752-77-5

264

I3.1

OXAMYL

23135-22-0

342

I3.2

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

BENFURACARB

82560-54-1

501

I3.2

CARBARYL

63-25-2

26

I3.2

CARBOFURAN

1563-66-2

276

I3.2

CARBOSULFAN

55285-14-8

417

I3.2

FENOXYCARB

79127-80-3

425

I3.2

FORMETANAAT

22259-30-9

697

I3.2

METHIOCARB

2032-65-7

165

I3.2

PIRIMICARB

23103-98-2

231

Insecticiden op basis van organische fosfaten

I4

I4.1

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE FOSFORVERBINDINGEN

AZINFOS-METHYL

86-50-0

37

I4.1

CADUSAFOS

95465-99-9

682

I4.1

CHLOORPYRIFOS

2921-88-2

221

I4.1

CHLOORPYRIFOS-METHYL

5589-13-0

486

I4.1

COUMAFOS

56-72-4

121

I4.1

DIAZINON

333-41-5

15

I4.1

DICHLOORVOS

62-73-7

11

I4.1

DIMETHOAAT

60-51-5

59

I4.1

ETHOPROFOS

13194-48-4

218

I4.1

FENAMIFOS

22224-92-6

692

I4.1

FENITROTHION

122-14-5

35

I4.1

FOSTHIAZAAT

98886-44-3

585

I4.1

ISOFENFOS

25311-71-1

412

I4.1

MALATHION

121-75-5

12

I4.1

METHAMIDOFOS

10265-92-6

355

I4.1

NALED

300-76-5

195

I4.1

OXYDEMETON-METHYL

301-12-2

171

I4.1

FOSALON

2310-17-0

109

I4.1

FOSMET

732-11-6

318

I4.1

FOXIM

14816-18-3

364

I4.1

PIRIMIFOS-METHYL

29232-93-7

239

I4.1

TRICHLOORFON

52-68-6

68

Insecticiden op basis van biologische en botanische producten

I5

I5.1

BIOLOGISCHE INSECTICIDEN

AZADIRACHTIN

11141-17-6

627

I5.1

NICOTINE

54-11-5

8

I5.1

PYRETHRINES

8003-34-7

32

I5.1

ROTENON

83-79-4

671

Andere insecticiden

I6

I6.1

DOOR VERGISTING VERKREGEN INSECTICIDEN

ABAMECTINE

71751-41-2

495

I6.1

MILBEMECTIN

51596-10-2

51596-11-3

660

I6.1

SPINOSAD

168316-95-8

636

I6.3

INSECTICIDEN OP BASIS VAN BENZOYLUREUM

DIFLUBENZURON

35367-38-5

339

I6.3

FLUFENOXURON

101463-69-8

470

I6.3

HEXAFLUMURON

86479-06-3

698

I6.3

LUFENURON

103055-07-8

704

I6.3

NOVALURON

116714-46-6

672

I6.3

TEFLUBENZURON

83121-18-0

450

I6.3

TRIFLUMURON

64628-44-0

548

I6.4

INSECTICIDEN OP BASIS VAN CARBAZATEN

BIFENAZAAT

149877-41-8

736

I6.5

INSECTICIDEN OP BASIS VAN DIAZYLHYDRAZINE

METHOXYFENOZIDE

161050-58-4

656

I6.5

TEBUFENOZIDE

112410-23-8

724

I6.6

INSECTENGROEIREMMERS

BUPROFEZIN

69327-76-0

681

I6.6

CYROMAZINE

66215-27-8

420

I6.6

HEXYTHIAZOX

78587-05-0

439

I6.7

INSECTENFEROMONEN

(E/Z)-9- DODECENYLACETAAT

35148-19-7

422

I6.8

INSECTICIDEN OP BASIS VAN NITROGUANIDINEN

CLOTHIANIDINE

210880-92-5

738

I6.8

THIAMETHOXAM

153719-23-4

637

I6.9

INSECTICIDEN OP BASIS VAN ORGANISCHE TINVERBINDINGEN

AZOCYCLOTIN

41083-11-8

404

I6.9

CYHEXATIN

13121-70-5

289

I6.9

FENBUTATINOXIDE

13356-08-6

359

I6.10

INSECTICIDEN OP BASIS VAN OXADIAZINEN

INDOXACARB

173584-44-6

612

I6.11

INSECTICIDEN OP BASIS VAN FENYLETHER

PYRIPROXYFEN

95737-68-1

715

I6.12

INSECTICIDEN OP BASIS VAN (FENYL -)PYRAZOLEN

FENPYROXIMAAT

134098-61-6

695

I6.12

FIPRONIL

120068-37-3

581

I6.12

TEBUFENPYRAD

119168-77-3

725

I6.13

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDINEN

PYMETROZINE

123312-89-0

593

I6.14

INSECTICIDEN OP BASIS VAN PYRIDYLMETHYLAMINEN

ACETAMIPRID

135410-20-7

649

I6.14

IMIDACLOPRID

138261-41-3

582

I6.14

THIACLOPRID

111988-49-9

631

I6.15

INSECTICIDEN OP BASIS VAN SULFIET-ESTER

PROPARGIET

2312-35-8

216

I6.16

INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRAZINEN

CLOFENTEZINE

74115-24-5

418

I6.17

INSECTICIDEN OP BASIS VAN TETRONZUUR

SPIRODICLOFEN

148477-71-8

737

I6.18

INSECTICIDEN OP BASIS VAN (CARBAMOYL-) TRIAZOLEN

TRIAZAMAAT

112143-82-5

728

I6.19

INSECTICIDEN OP BASIS VAN UREUM

DIAFENTHIURON

80060-09-9

8097

I6.20

NIET-INGEDEELDE INSECTICIDEN

ETOXAZOLE

153233-91-1

623

I6.20

FENAZAQUIN

120928-09-8

693

I6.20

PYRIDABEN

96489-71-3

583

I6.21

ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN

ANDERE INSECTICIDEN-ACARICIDEN

Mollusciciden (slakkenbestrijdingsmiddelen), totaal:

M0

Mollusciciden

M1

M1.1

MOLLUSCICIDEN OP BASIS VAN CARBAMATEN

THIODICARB

59669-26-0

543

M1.2

ANDERE MOLLUSCICIDEN

IJZERFOSFAAT

10045-86-0

629

M1.2

METALDEHYDE

108-62-3

62

M1.2

ANDERE MOLLUSCICIDEN

Plantengroeiregulatoren, totaal:

PGR0

Fysiologische Plantengroeiregulatoren

PGR1

PGR1.1

FYSIOLOGISCHE PLANTENGROEIREGULATOREN

CHLOORMEQUAT

999-81-5

143

PGR1.1

CYCLANILIDE

113136-77-9

586

PGR1.1

DAMINOZIDE

1596-84-5

330

PGR1.1

DIMETHIPIN

55290-64-7

689

PGR1.1

DIFENYLAMINE

122-39-4

460

PGR1.1

ETHEFON

16672-87-0

373

PGR1.1

ETHOXYQUINE

91-53-2

517

PGR1.1

FLORCHLORFENURON

68157-60-8

633

PGR1.1

FLURPRIMIDOL

56425-91-3

696

PGR1.1

IMAZAQUIN

81335-37-7

699

PGR1.1

MALEÏNE HYDRAZIDE

51542-52-0

310

PGR1.1

MEPIQUAT

24307-26-4

440

PGR1.1

1-METHYLCYCLOPROPEEN

3100-04-7

767

PGR1.1

PACLOBUTRAZOL

76738-62-0

445

PGR1.1

PROHEXADION-CALCIUM

127277-53-6

567

PGR1.1

NATRIUM 5-NITROGUAIACOLATE

67233-85-6

718

PGR1.1

NATRIUM O-NITROFENOLAAT

824-39-5

720

PGR1.1

TRINEXAPAC-ETHYL

95266-40-3

8349

Middelen om het kiemen tegen te gaan

PGR2

PGR2.2

MIDDELEN OM HET KIEMEN TEGEN TE GAAN

CARVON

99-49-0

602

PGR2.2

CHLOORPROFAM

101-21-3

43

Andere plantengroeiregulatoren

PGR3

PGR3.1

ANDERE PLANTENGROEIREGULATOREN

ANDERE PLANTENGROEI–REGULATOREN

Andere gewasbeschermingsmiddelen, totaal:

ZR0

Minerale oliën

ZR1

ZR1.1

MINERALE OLIE

AARDOLIE

64742-55-8

29

Plantaardige oliën

ZR2

ZR2.1

PLANTAARDIGE OLIE

TEEROLIE

30

Grondontsmetters (incl. nematiciden)

ZR3

ZR3.1

METHYLBROMIDE

METHYLBROMIDE

74-83-9

128

ZR3.2

ANDERE GRONDONTSMETTERS

CHLOORPICRINE

76-06-2

298

ZR3.2

DAZOMET

533-74-4

146

ZR3.2

1,3-DICHLOORPROPEEN

542-75-6

675

ZR3.2

METAM-NATRIUM

137-42-8

20

ZR3.2

ANDERE GRONDONTSMETTERS

Rodenticiden (knaagdierbestrijdingsmiddelen)

ZR4

ZR4.1

RODENTICIDEN

BRODIFACOUM

56073-10-0

370

ZR4.1

BROMADIOLONE

28772-56-7

371

ZR4.1

CHLORALOSE

15879-93-3

249

ZR4.1

CHLOORFACINON

3691-35-8

208

ZR4.1

COUMATETRALYL

5836-29-3

189

ZR4.1

DIFENACOUM

56073-07-5

514

ZR4.1

DIFETHIALONE

104653-34-1

549

ZR4.1

FLOCOUMAFEN

90035-08-8

453

ZR4.1

WARFARINE

81-81-2

70

ZR4.1

ANDERE RODENTICIDEN

Alle andere gewasbeschermingsmiddelen

ZR5

ZR5.1

ONTSMETTINGSMIDDELEN

ANDERE ONTSMETTINGSMIDDELEN

ZR5.2

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

ANDERE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

(1) PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 1.
(2) PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 98.
(3) PB C 256 van 27.10.2007, blz. 86.
(4) Advies van het Europees Parlement van 12 maart 2008 (PB C 66 E van 20.3.2009, blz. 98) en Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 20 november 2008 (PB C 38 E van 17.2.2009, blz. 1) en standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2009.
(5) PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.
(6) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(7) PB L ...
(8) PB L 52 van 22.2.1997, blz. 1.
(9) PB L 151 van 15.6.1990, blz. 1.
(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(11) PB L 181 van 28.6.1989, blz. 47.
(12) PB L
(13) PB L
(14)* PB: gelieve het jaar in te vullen dat overeenkomt met 8 jaar na de aanneming van deze verordening.
(15)* PB: datum van inwerkingtreding van deze verordening invullen.
(16)* PB: datum van inwerkingtreding van deze verordening invullen.
(17) Chemical Abstracts Service Registry Numbers.
(18) Collaborative International Pesticides Analytical Council.


Eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) ***I
PDF 202kWORD 55k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking) (COM(2008)0399 – C6-0277/2008 – 2008/0151(COD))
P6_TA(2009)0319A6-0096/2009

(Medebeslissingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0399),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0277/2008),

–   gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(1),

–   gezien de brief d.d. 9 oktober 2008 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid overeenkomstig artikel 80 bis, lid 3, van zijn Reglement,

–   gelet op de artikelen 80 bis en 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0096/2009),

A.   overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.   gaat akkoord met het voorstel van de Commissie zoals dit is aangepast aan de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, en zoals dit hieronder is geamendeerd;

2.   neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Commissie;

3.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten (herschikking)

P6_TC1-COD(2008)0151


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/125/EG.)

BIJLAGE

Verklaring van de Commissie

"De Commissie verklaart dat de goedkeuring van de voorgestelde uitbreiding van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten geen gevolgen heeft voor het werkprogramma zoals dat momenteel is vastgesteld.

Voorts zal de Commissie bij de vaststelling van het werkprogramma en het voorstellen van nieuwe uitvoeringsmaatregelen krachtens de herschikkingsrichtlijn naar behoren rekening houden met de ervaring die in de context van de richtlijn is opgedaan. Overeenkomstig artikel 15, lid 2 van de richtlijn en de beginselen inzake betere regelgeving, zal de Commissie er in het bijzonder naar streven de algemene consistentie van de EU-wetgeving inzake producten te behouden.

Bovendien zal de Commissie, wanneer zij nagaat of het wenselijk is het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden tot niet-energiegerelateerde producten, bezien of de methode voor het vaststellen en hanteren van significante parameters moet worden aangepast."

(1) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.


Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***I
PDF 516kWORD 306k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten (COM(2008)0311 – C6-0203/2008 – 2008/0098(COD))
P6_TA(2009)0320A6-0068/2009

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0311),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0203/2008),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A6-0068/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten

P6_TC1-COD(2008)0098


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie║,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  De regelgeving van de lidstaten schrijft voor dat bouwwerken zo moeten zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij de veiligheid van personen, huisdieren en goederen niet in gevaar brengen en het natuurlijke en menselijke milieu niet schaden.

(2)  Deze regelgeving is van directe invloed op de aan bouwproducten gestelde eisen. Deze eisen zijn bijgevolg vervat in nationale productnormen, nationale technische goedkeuringen en andere nationale technische specificaties en voorschriften voor bouwproducten, die zo uiteenlopend zijn dat zij het handelsverkeer binnen de Gemeenschap belemmeren.

(3)  Richtlijn 89/106/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake voor de bouw bestemde producten(4) was bedoeld om de technische belemmeringen voor de handel in bouwproducten op te heffen en zo het vrije verkeer ervan binnen de interne markt te bevorderen.

(4)  Om dat doel te verwezenlijken, voorzag Richtlijn 89/106/EEG in de vaststelling van geharmoniseerde normen voor bouwproducten en het verlenen van Europese technische goedkeuringen.

(5)  Richtlijn 89/106/EEG moet worden vervangen om het bestaande kader te vereenvoudigen en te verduidelijken en de bestaande maatregelen transparanter en doeltreffender te maken.

(6)  Er is behoefte aan vereenvoudigde procedures voor het opstellen van prestatieverklaringen om zo de financiële lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen en met name micro-ondernemingen te verlichten.

(7)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93(5) en Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad(6) stellen een horizontaal wettelijk kader vast voor het verhandelen van producten op de interne markt. Deze verordening moet derhalve rekening houden met dat wetgevend kader.

(8)  Producten die op de bouwplaats worden vervaardigd, vallen niet onder de werkingssfeer van het begrip levering van bouwproducten voor de communautaire markt. Fabrikanten die hun bouwproducten in werken verwerken, mogen de prestaties van deze producten overeenkomstig deze verordening aangeven, maar zijn daartoe niet verplicht.

(9)  De technische belemmeringen in de bouwsector kunnen alleen worden opgeheven door geharmoniseerde technische specificaties vast te stellen om de prestaties van bouwproducten te beoordelen.

(10)  De prestaties van een bouwproduct worden niet alleen vastgesteld aan de hand van de technische mogelijkheden en essentiële kenmerken, maar ook aan de hand van de gezondheids- en veiligheidsaspecten van het gebruik van het product tijdens zijn gehele levenscyclus.

(11)  Deze geharmoniseerde technische specificaties moeten tests, berekeningen en andere middelen omvatten, die worden gedefinieerd in geharmoniseerde normen en Europese beoordelingsdocumenten ter beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

(12)  De methoden die door de lidstaten in hun eisen voor werken worden toegepast, en ook alle andere nationale voorschriften met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten zijn in overeenstemming ▌met de geharmoniseerde technische specificaties.

(13)  Er moeten fundamentele eisen voor werken worden vastgesteld om de basis te leggen voor de voorbereiding van de mandaten en geharmoniseerde normen en voor de opstelling van de Europese beoordelingsdocumenten voor bouwproducten.

(14)  Om te kunnen beoordelen of duurzaam gebruik is gemaakt van grondstoffen en welke gevolgen bouwwerken op het milieu hebben moet gebruik worden gemaakt van milieuproductverklaringen ("Environmental Product Declarations − EPD").

(15)  Voor zover van toepassing moet het gebruik van geharmoniseerde normen van prestatiecategorieën met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten bevorderd worden om rekening te houden met de diverse niveaus van de fundamentele eisen voor bepaalde werken en ook met verschillen in klimaat, geologie en geografie en andere verschillende omstandigheden in de lidstaten. Indien de Commissie deze nog niet heeft vastgesteld, moeten de Europese normalisatie-instellingen dat op basis van een herzien mandaat kunnen doen.

(16)  Waar nodig moeten prestatieniveaus met betrekking tot de essentiële kenmerken waaraan bouwproducten in de lidstaten moeten voldoen, in de geharmoniseerde technische specificaties worden vastgesteld om rekening te houden met de diverse niveaus van de fundamentele eisen voor bepaalde werken en ook met de verschillen in klimaat, geologie en geografie en andere verschillende omstandigheden in de lidstaten.

(17)  De Europese Commissie voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (Cenelec) worden erkend als de instanties die bevoegd zijn om geharmoniseerde normen vast te stellen overeenkomstig de op 28 maart 2003 ondertekende algemene richtsnoeren(7) voor samenwerking tussen de Commissie en deze twee instanties.

(18)  Deze geharmoniseerde normen moeten de passende instrumenten verschaffen voor de geharmoniseerde beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten. Geharmoniseerde normen moeten worden vastgesteld op grond van mandaten die de Commissie voor de relevante families van bouwproducten overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij(8) heeft verleend. De Commissie moet ervoor zorgen dat meer bouwproducten onder de geharmoniseerde normen vallen.

(19)  Het is nodig dat de vertegenwoordigende organen van de belangrijkste beroepsgroepen die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging en het gebruik van bouwproducten, meewerken in de Europese technische instanties om te waarborgen dat deze eerlijk en transparant functioneren en om voor een goede marktwerking te zorgen.

(20)  Omwille van de verstaanbaarheid van de door de fabrikant verstrekte informatie moet de prestatieverklaring gesteld zijn in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het product op de markt geïntroduceerd wordt. Indien een lidstaat meerdere officiële talen heeft, wordt de keuze van de taal waarin de prestatieverklaring gesteld wordt, met de instemming van de ontvanger gemaakt.

(21)  De procedures van Richtlijn 89/106/EEG voor de beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten die niet onder een geharmoniseerde norm vallen, moeten worden vereenvoudigd om ze transparanter te maken en om de kosten voor fabrikanten van bouwproducten te verminderen.

(22)  Om fabrikanten en importeurs van bouwproducten de mogelijkheid te geven een prestatieverklaring op te stellen voor bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallen, moet een Europese technische beoordeling worden verstrekt.

(23)  Fabrikanten en importeurs van bouwproducten zouden voor hun producten om uitvoering van Europese technische beoordelingen moeten kunnen verzoeken op grond van de richtsnoeren voor Europese technische goedkeuring die krachtens Richtlijn 89/106/EEG zijn vastgesteld. Daarom moet de blijvende geldigheid van deze richtsnoeren als Europese beoordelingsdocumenten worden gewaarborgd.

(24)  De opstelling ▌van Europese beoordelingsdocumenten en het verstrekken van Europese technische beoordelingen zou moeten worden toevertrouwd aan technische beoordelingsinstanties (TBI's) die door de lidstaten zijn aangewezen. Om ervoor te zorgen dat de TBI's de nodige bekwaamheid hebben om die taken uit te voeren, moeten de eisen voor de aanwijzing ervan op communautair niveau worden vastgesteld. Vandaar dat ook moet worden voorzien in periodieke evaluaties van technische beoordelingsinstanties door TBI's uit andere lidstaten.

(25)  TAB's moeten een organisatie opzetten om de procedures voor de opstelling van ▌Europese beoordelingsdocumenten en voor het verstrekken van ║ Europese technische beoordelingen te coördineren en ervoor te zorgen dat ze transparant zijn. Deze organisatie moet met name de fabrikant goed voorlichten en, indien nodig, ervoor zorgen dat een onafhankelijke wetenschappelijke deskundige en/of een door de betrokken fabrikant aangewezen beroepsorganisatie door werkgroepen kunnen worden gehoord die door de technische beoordelingsinstanties zijn opgezet.

(26)  Bij de essentiële kenmerken moeten de kenmerken waarvoor de minimumvereisten door de Commissie in het kader van de gepaste comitologieprocedure worden vastgesteld in de vorm van prestatieniveaus of -klassen en die ongeacht de plaats van afzet van toepassing zijn, onderscheiden worden.

(27)  De marktintroductie van bouwproducten die onder een geharmoniseerde norm vallen of waarvoor een Europese technische beoordeling is afgegeven, moet vergezeld gaan van een prestatieverklaring met betrekking tot de essentiële kenmerken van het product overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties.

(28)  Er is behoefte aan vereenvoudigde procedures voor het opstellen van prestatieverklaringen om zo de financiële lasten voor kleine en middelgrote ondernemingen en met name micro-ondernemingen te verlichten.

(29)  Om ervoor te zorgen dat de prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is, moeten de prestaties van het bouwproduct worden beoordeeld en moet de productie in de fabriek worden gecontroleerd volgens een passend systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van het bouwproduct.

(30)  Gezien de specificiteit van bouwproducten en de bijzondere opzet van het systeem voor de beoordeling ervan, zijn ║ conformiteitsbeoordelingsprocedures waarin Besluit nr. 768/2008/EG voorziet, en de in dat besluit beschreven modules niet geschikt voor die producten. Daarom moeten specifieke methoden worden vastgesteld voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

(31)  Gezien het verschil in betekenis van de CE-markering voor bouwproducten, vergeleken met de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 765/2008 zijn uiteengezet, moeten er specifieke maatregelen worden genomen om duidelijkheid te verschaffen over de verplichting tot het aanbrengen van de CE-markering op bouwproducten en over de gevolgen van het aanbrengen ervan.

(32)  Door de CE-markering op een bouwproduct aan te brengen of te laten aanbrengen, moet de fabrikant, zijn gemachtigde of de importeur de verantwoordelijkheid nemen voor de conformiteit van dat product met de aangegeven prestaties ervan.

(33)  De CE-markering moet worden aangebracht op alle bouwproducten waarvoor de fabrikant een prestatieverklaring overeenkomstig deze verordening heeft opgesteld. ▌

(34)  De CE-markering moet het enige merkteken zijn dat aangeeft dat het bouwproduct conform is met de aangegeven prestaties en met de toepasselijke eisen van de communautaire harmonisatiewetgeving. Andere markeringen zijn evenwel toegestaan als ze bijdragen aan een betere bescherming van de gebruiker van bouwproducten en niet gedekt zijn door communautaire harmonisatiewetgeving.

(35)  Om onnodige tests te vermijden van bouwproducten waarvan de prestaties al op afdoende wijze door stabiele eerdere testresultaten of andere bestaande gegevens zijn aangetoond, moet de fabrikant in staat worden gesteld om, onder de voorwaarden die in de geharmoniseerde technische specificaties of in een besluit van de Commissie zijn vastgesteld, zonder tests of zonder verdere tests een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse aan te geven.

(36)  Om herhaling van reeds uitgevoerde tests te vermijden, moet een fabrikant van een bouwproduct in staat worden gesteld gebruik te maken van de testresultaten die door een derde zijn verkregen.

(37)  Om de kosten van de marktintroductie van producten voor micro-ondernemingen te verminderen, moet worden voorzien in vereenvoudigde procedures voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, wanneer de producten in kwestie geen significante veiligheidsproblemen opleveren.

(38)  Om efficiënt toezicht op de markt mogelijk te maken en een hoog niveau van bescherming van de consumenten te garanderen, mogen de vereenvoudigde procedures waarmee een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatiecategorie kan worden opgegeven zonder dat tests of aanvullende tests zijn uitgevoerd, niet gelden voor importeurs die een product onder hun eigen naam of merknaam in de handel brengen of die een al op de markt gebracht bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen. Dit heeft betrekking op het gebruik van stabiele resultaten van eerdere tests of van andere bestaande gegevens en op het gebruik van testresultaten die door derden zijn verkregen. Zij heeft ook betrekking op de vereenvoudigde procedure voor micro-ondernemingen.

(39)  Wat individueel ontworpen en vervaardigde bouwproducten betreft, moet de fabrikant in staat worden gesteld vereenvoudigde procedures voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties toe te passen, wanneer de naleving van de toepasselijke regelgeving door het op de markt geïntroduceerde product kan worden aangetoond.

(40)  Het is van belang de toegankelijkheid van de nationale technische voorschriften te waarborgen, zodat ondernemingen en met name kleine en middelgrote ondernemingen betrouwbare en nauwkeurige informatie kunnen verzamelen over de wetgeving die van kracht is in de lidstaat waar zij hun producten in de handel willen brengen. De productcontactpunten die zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking 3052/95/EG(9), zouden derhalve ook informatie moeten verstrekken over voorschriften die van toepassing zijn op de integratie, assemblage of installatie van een specifiek type bouwproduct. Bovendien moeten zij de fabrikant alle informatie verstrekken over de beroepsmiddelen die voor hem openstaan als de toegangsvoorwaarden van een of meerdere van zijn producten tot de CE-markering worden aangevochten, en met name over de beroepsmiddelen om tegen besluiten naar aanleiding van de beoordeling in verzet te komen.

(41)  Om een gelijkwaardige en consequente handhaving van de communautaire harmonisatiewetgeving te waarborgen, moeten de lidstaten een doeltreffend markttoezicht houden. Verordening (EG) nr. 765/2008 ║, stelt de basisvoorwaarden vast voor de werking van een dergelijk markttoezicht.

(42)  De verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de veiligheid, de gezondheid en andere, onder de fundamentele eisen voor werken vallende aspecten op hun grondgebied moet worden erkend in een vrijwaringsclausule die in adequate beschermingsmaatregelen voorziet.

(43)  Omdat ervoor moet worden gezorgd dat de instanties die de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van bouwproducten uitvoeren, in de hele Gemeenschap een uniform prestatieniveau hebben en omdat al deze instanties hun functies op hetzelfde niveau en onder eerlijke concurrentievoorwaarden moeten vervullen, moeten eisen worden vastgesteld voor prestatiebeoordelingsinstanties die zich voor de doeleinden van deze verordening willen aanmelden. Ook moet worden voorzien in passende informatie over en toezicht op deze instanties.

(44)  Om bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van bouwproducten een coherent kwaliteitsniveau te waarborgen, moeten ook eisen worden vastgesteld voor de autoriteiten die de instanties die deze taken uitvoeren, bij de Commissie en de andere lidstaten moeten aanmelden.

(45)  Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk de totstandbrenging van een goed werkende interne markt voor bouwproducten door middel van geharmoniseerde technische specificaties om de prestaties van bouwproducten uit te drukken, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(46)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10).

(47)  In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven de voorwaarden vast te stellen waaronder de prestatieverklaring beschikbaar mag zijn op een website, de periode vast te stellen waarin fabrikanten, importeurs en distributeurs de technische documentatie en de prestatieverklaring ter beschikking moeten houden, prestatieklassen vast te stellen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten, het systeem voor de beoordeling van de prestaties en de verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties vast te stellen dat op een bepaald bouwproduct of een familie van bouwproducten moet worden toegepast, het formaat van de Europese technische beoordeling te bepalen, procedures vast te stellen voor het uitvoeren van de evaluatie van TAB's en de bijlagen I tot en met VI te wijzigen. Aangezien ║ maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening, onder meer door haar met nieuwe niet-essentiële onderdelen aan te vullen, moeten deze maatregelen worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing bepaald in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG.

(48)  Er moet rekening gehouden worden met bestaande opdrachten om geharmoniseerde Europese normen vast te stellen. Het CEN dient normen ter verduidelijking van fundamentele eis nr. 7 met als titel "Duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen" op te stellen.

(49)  In fundamentele eis voor werken nr. 7 dient rekening te worden gehouden met de recycleerbaarheid van bouwwerken en de materialen en de onderdelen ervan na de sloop, de duurzaamheid van bouwwerken en het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in bouwwerken.

(50)  Omdat het enige tijd vergt om ervoor te zorgen dat het kader voor de goede werking van deze verordening tot stand is gebracht, moet de toepassing ervan worden uitgesteld, met uitzondering van de bepalingen betreffende de aanwijzing van TAB's, aanmeldende autoriteiten en aangemelde instanties, de oprichting van een organisatie van TAB's en de oprichting van het permanent comité.

(51)  De Commissie en de lidstaten moeten in samenwerking met de belanghebbenden een informatiecampagne initiëren om de bouwsector, met name de marktdeelnemers en de gebruikers, te informeren met betrekking tot de invoering van een gemeenschappelijke technische taal, de verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de afzonderlijke marktdeelnemers, het aanbrengen op bouwproducten van een CE-markering, de herziening van de fundamentele eisen voor bouwwerken en de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties.

(52)  De Commissie moet het Europees Parlement en de Raad uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een voorstel voorleggen voor een herziening van het Europese normalisatiesysteem om de transparantie van het systeem als geheel te vergroten, vooral een evenwichtige vertegenwoordiging van de belanghebbenden in de technische comités van de Europese normalisatie-instellingen te garanderen en belangenconflicten tussen hen te voorkomen. Tegelijk moeten maatregelen worden genomen om de goedkeuring van Europese normen te bespoedigen, alsmede de vertaling ervan in alle officiële talen van de Europese Unie, en vooral de vertaling van richtsnoeren voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's),

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bepaalt voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten door voorschriften vast te stellen voor de wijze waarop de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken worden uitgedrukt, en voor het gebruik van de CE-markering op deze producten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. "bouwproduct": elk product of pakket dat wordt vervaardigd en op de markt geïntroduceerd om blijvend deel uit te maken van bouwwerken of delen ervan, zodat de verwijdering van het product de prestaties van het bouwwerk vermindert en de verwijdering of vervanging van het product een bouwwerkzaamheid is;

  2. "niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallend product": een bouwproduct waarvan de essentiële kenmerken en prestaties niet volledig volgens een bestaande geharmoniseerde norm te beoordelen zijn, onder meer omdat:
   a) het product niet onder de werkingssfeer van enige bestaande geharmoniseerde norm valt;
   b) het product niet voldoet aan een of meer definities van kenmerken die in enige van dergelijke geharmoniseerde normen zijn opgenomen zijn;
   c) een of meer essentiële kenmerken van het product niet adequaat door enige van dergelijke geharmoniseerde normen worden bestreken; of
   d) een of meer testmethoden die ter beoordeling van de prestaties van het product nodig zijn, niet bestaan of niet van toepassing zijn;
   3. "werken": bouwkundige en civieltechnische werken;
  4. "essentiële kenmerken": die kenmerken van het bouwproduct die verband houden met de fundamentele eisen voor werken zoals uiteengezet in bijlage I. Bij deze kenmerken, zoals neergelegd in de geharmoniseerde technische specificaties, wordt onderscheid gemaakt tussen:
   a) kenmerken die bestaan waar de fabrikant of importeur het product op de markt wil introduceren; en
   b) kenmerken die moeten worden aangemeld, ongeacht de plaats waar het product op de markt wordt geïntroduceerd en waarvoor de minimumvereisten door de Europese normalisatie-instellingen met de instemming van de Commissie en het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw worden vastgesteld in de vorm van prestatieniveaus of -klassen voor iedere categorie van producten van bijlage V, tabel 1, en per toepassingstype.

Wanneer zulks dienstig is, worden de onder b) van dit punt genoemde kenmerken voor elke categorie bouwproducten van bijlage V, tabel 1, door de Commissie overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing van artikel 51, lid 2, vastgesteld; deze hebben onder meer betrekking op aspecten van algemeen belang, zoals het milieu, de veiligheid en de beoordeling van mogelijke gevaren voor de gezondheid gedurende de gehele levenscyclus van het bouwproduct;

   5. "prestaties van een bouwproduct": de prestaties van een bouwproduct met betrekking tot de afzonderlijke essentiële kenmerken uitgedrukt in waarde, niveau, klasse, drempelwaarden of op beschrijvende wijze;
   6. "drempelwaarde": een minimumprestatiewaarde van een product. Een drempelwaarde kan van technische of regelgevende aard zijn en kan voor één kenmerk gelden of een reeks kenmerken omvatten;
   7. "klasse": een bandbreedte voor de prestatie die wordt begrensd door een minimum- en een maximumprestatiewaarde. Een klasse kan gelden voor één kenmerk of een reeks kenmerken omvatten;
   8. "geharmoniseerde technische specificaties": geharmoniseerde normen en Europese beoordelingsdocumenten;
   9. "Europese technische beoordeling": een beoordeling aan de hand van een Europees beoordelingsdocument voor bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallen;
   10. "geharmoniseerde norm": een norm die door een van de in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG genoemde Europese normalisatie-instellingen is vastgesteld op grond van een verzoek dat door de Commissie overeenkomstig artikel 6 van die richtlijn is ingediend;
   11. "Europees beoordelingsdocument": een document dat door de organisatie van technische beoordelingsinstanties is goedgekeurd met het oog op de verstrekking van een Europese technische beoordeling van een product dat niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm valt;
   12. "marktdeelnemers": de fabrikant, de importeur, de distributeur en de gemachtigde;
   13. "fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die een bouwproduct vervaardigt of ▌laat vervaardigen en het onder zijn naam of handelsmerk verhandelt;
   14. "importeur": een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die een bouwproduct uit een derde land in de Gemeenschap op de markt introduceert;
   15. "distributeur": een natuurlijke of rechtspersoon in de toeleveringsketen, behalve dan de fabrikant of de importeur, die een bouwproduct op de markt aanbiedt;
     16. "gemachtigde": een in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die van de fabrikant mandaat heeft gekregen om namens hem specifieke taken te vervullen;
  17. "op de markt aanbieden": het in het kader van een handelsactiviteit, al dan niet tegen betaling, verstrekken van een bouwproduct met het oog op distributie of gebruik op de communautaire markt; hiertoe behoren niet:

   a) producten die de gebruiker op de bouwplaats voor zijn eigen gebruik en in het kader van zijn beroepsuitoefening verwerkt;
   b) producten die op en/of buiten de bouwplaats worden vervaardigd, door de fabrikant in een werk worden verwerkt en niet op de markt worden geïntroduceerd;
   18. "marktintroductie": het voor het eerst in de Gemeenschap op de markt aanbieden van een bouwproduct;
   19. "uit de handel nemen": maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een bouwproduct dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden;
   20. "terugroepen": maatregel waarmee wordt beoogd een bouwproduct te doen terugkeren dat al op de markt is aangeboden;
   21. "accreditatie": heeft dezelfde betekenis als in Verordening (EG) nr. 765/2008;
   22. "gebruiker": natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de veilige integratie van het bouwproduct in het bouwwerk;
   23. "technische beoordelingsinstantie": een door een lidstaat aangewezen orgaan dat deelneemt aan de ontwikkeling van Europese beoordelingsdocumenten en dat de prestaties beoordeelt van de essentiële kenmerken van bouwproducten die niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm op de in bijlage V opgenomen productgebieden vallen;
   24. "producttype": de prestaties van een bouwproduct dat is vervaardigd met een bepaalde combinatie van grondstoffen of andere elementen in een specifiek productieproces;
   25. "productiecontrole in de fabriek": de permanente interne productiecontrole die door de fabrikant wordt uitgevoerd en die garandeert dat de vervaardiging van het bouwproduct en het afgewerkte product met de technische specificaties overeenkomen;
   26. "micro-onderneming": een micro-onderneming zoals gedefinieerd in ║ Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen(11);
   27. "levenscyclus": de opeenvolgende en onderling gerelateerde fasen van de levensduur van een product, vanaf de aanschaf van de grondstof of de generatie uit natuurlijke hulpbronnen tot de definitieve verwijdering;
   28. "pakket": ten minste twee afzonderlijke componenten die gecombineerd moeten worden om permanent in het bouwwerk te worden aangebracht, teneinde een "geassembleerd systeem" te worden.

Artikel 3

Fundamentele eisen voor werken en essentiële productkenmerken

║ De essentiële kenmerken van bouwproducten worden vastgelegd in geharmoniseerde technische specificaties met betrekking tot de fundamentele eisen voor werken in bijlage I.

HOOFDSTUK II

PRESTATIEVERKLARING EN CE-MARKERING

Artikel 4

Voorwaarden voor het opstellen van de prestatieverklaring

1.  Bij de marktintroductie van een bouwproduct verstrekt de fabrikant of de importeur een prestatieverklaring als een van de volgende voorwaarden is vervuld:

   a) het bouwproduct valt onder een geharmoniseerde norm ▌;
   b) voor het bouwproduct is een Europese technische beoordeling verstrekt.
  

2.  De lidstaten gaan ervan uit dat de door de fabrikant of de importeur opgestelde prestatieverklaring nauwkeurig en betrouwbaar is.

Artikel 5

Inhoud van de prestatieverklaring

1.  De prestatieverklaring formuleert de prestaties van bouwproducten met betrekking tot de twee soorten essentiële kenmerken als beschreven in artikel 2, onder 4, van die producten overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificaties.

2.  De prestatieverklaring bevat de volgende gegevens:

   a) het producttype waarvoor zij is opgesteld;
   b) de volledige lijst van de essentiële kenmerken die vastgesteld zijn in de geharmoniseerde technische specificatie voor het bouwproduct, en voor elk essentieel kenmerk ofwel de aangegeven maatregel, klasse of het niveau van de prestatie, ofwel de bevestiging dat er "geen prestatie bepaald" is;
   c) het referentienummer en de titel van de geharmoniseerde norm, het Europees beoordelingsdocument of de specifieke technische documentatie waarvan gebruik is gemaakt voor de beoordeling van elk essentieel kenmerk;
   d) het generieke beoogde gebruik, zoals omschreven in de relevante geharmoniseerde technische specificatie;
   e) gegevens over de procedure ter beoordeling en controle van de bestendigheid van de prestatie; indien het systeem voor de beoordeling van de prestaties vervangen is door de vereenvoudigde procedure van de artikelen 27 en 28, brengt de fabrikant de volgende verklaring aan "STD − Vereenvoudigde procedure";
   f) de informatie over gevaarlijke stoffen in het bouwproduct zoals bedoeld in bijlage IV, en gegevens over gevaarlijke stoffen die volgens andere wettelijke harmonisatievoorschriften van de Gemeenschap moeten worden vermeld.

Artikel 6

Vorm van de prestatieverklaring

1.  Van elk product dat op de markt wordt aangeboden, wordt op papier of in elektronische vorm een kopie van de prestatieverklaring verstrekt.

Wanneer echter een partij van hetzelfde product aan een enkele gebruiker wordt geleverd, mag deze vergezeld gaan van één kopie van de prestatieverklaring.

2.  De producent verstuurt de kopie van de prestatieverklaring op papier indien de ontvanger dat wenst.

3.  In afwijking van de leden 1 en 2 mag de inhoud van de prestatieverklaring onder door de Commissie vastgestelde voorwaarden op een website ter beschikking worden gesteld.

De maatregelen die niet-essentiële onderdelen van deze verordening beogen te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

4.  De prestatieverklaring wordt opgesteld volgens het model in bijlage III en in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat waar het product op de markt wordt geïntroduceerd.

Artikel 7

Gebruik van de CE-markering

1.  De CE-markering wordt ▌aangebracht op bouwproducten waarvoor de fabrikant een prestatieverklaring overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 heeft opgesteld. Bij ontstentenis van een prestatieverklaring mag de CE-markering niet worden aangebracht.

Als een prestatieverklaring door de fabrikant niet overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 is opgesteld, mag de CE-markering niet op de bouwproducten worden aangebracht.

Door de CE-markering aan te brengen of te laten aanbrengen, neemt de fabrikant of, in voorkomend geval, de importeur, de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties.

2.  De CE-markering is het enige merkteken dat aangeeft dat het bouwproduct conform is met de aangegeven prestaties.

De lidstaten verwijzen in hun nationale maatregelen alleen naar de CE-markering en schrappen verwijzingen naar andere conformiteitsmerktekens.

3.  De lidstaten mogen, op hun grondgebied of onder hun verantwoordelijkheid, het op de markt aanbieden of het gebruik van bouwproducten met de CE-markering niet verbieden of belemmeren, wanneer de eisen voor het gebruik ervan in die lidstaat overeenkomen met de aangegeven prestaties.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat het gebruik van bouwproducten met de CE-markering niet wordt belemmerd door regels of voorwaarden die zijn opgelegd door overheidsorganen of particuliere instellingen die als overheidsbedrijf of op grond van een monopoliepositie of overheidsmandaat als overheidsorgaan optreden, wanneer de eisen voor dat gebruik in die lidstaat overeenkomen met de aangegeven prestaties.

Artikel 8

Voorschriften en voorwaarden voor het aanbrengen van de CE-markering

1.  Voor de CE-markering gelden de in artikel 30 van Verordening (EG) nr. 765/2008 vastgelegde beginselen.

2.  De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op het bouwproduct, op het gegevensplaatje ▌, op de verpakking of in de begeleidende documenten aangebracht.

3.  De CE-markering wordt gevolgd door ▌de naam of het merk van de producent en de unieke identificatiecode van het bouwproduct ▌.

4.  De CE-markering wordt aangebracht voordat het bouwproduct op de markt wordt geïntroduceerd. Zij kan worden gevolgd door een pictogram of een andere aanduiding betreffende een bijzonder risico of gebruik.

5.  De lidstaten bouwen voort op bestaande mechanismen om te zorgen voor een juiste toepassing van de voorschriften voor de CE-markering en nemen passende maatregelen tegen oneigenlijk gebruik van het merkteken. De lidstaten voorzien ook in sancties voor inbreuken, waaronder strafrechtelijke sancties voor ernstige inbreuken. Deze sancties zijn evenredig met de ernst van de overtreding.

Artikel 9

Productcontactpunten

Elke lidstaat zorgt ervoor dat de productcontactpunten die bij Verordening (EG) nr. 764/2008 zijn ingesteld, ook transparante en begrijpelijke informatie verstrekken over:

   a) over alle technische voorschriften of regelgevingsbepalingen die van toepassing zijn op de integratie, assemblage of installatie van een specifiek ▌bouwproduct op het grondgebied van die lidstsaat;
   b) voor zover van toepassing, de beroepsmogelijkheden voor fabrikanten die de toegangsvoorwaarden voor de CE-markering van een of meerdere van hun producten willen aanvechten, met name de aangewezen beroepsmiddelen tegen besluiten die naar aanleiding van de beoordelingen zijn getroffen.

De productcontactpunten zijn onafhankelijk van enigerlei orgaan of organisatie die bij de procedure ter verkrijging van de CE-markering betrokken is. De richtsnoeren inzake de rol en de verantwoordelijkheid van de contactpunten worden door de Commissie opgesteld en door het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw goedgekeurd.

HOOFDSTUK III

VERPLICHTINGEN VAN MARKTDEELNEMERS

Artikel 10

Verplichtingen van fabrikanten

1.  Fabrikanten stellen de vereiste technische documentatie op waarin alle relevante elementen met betrekking tot de toepasselijke attestering van de aangegeven prestaties worden beschreven.

Fabrikanten stellen de prestatieverklaring op overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6 en brengen de CE-markering aan overeenkomstig de artikelen 7 en 8.

2.  Fabrikanten houden de technische documentatie en de prestatieverklaring ter beschikking gedurende de periode die door de Commissie voor elke familie van bouwproducten op grond van de verwachte levensduur en de rol van het bouwproduct in de werken wordt vastgesteld.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

3.  Fabrikanten zorgen ervoor dat er procedures worden ingesteld om voor serieproductie de aangegeven prestaties te handhaven. Met veranderingen in het producttype of in de toepasselijke geharmoniseerde technische specificaties wordt terdege rekening gehouden.

4.  Fabrikanten zorgen ervoor dat op hun bouwproducten een type-, partij- of serienummer, dan wel een ander identificatiemiddel wordt aangebracht of ▌dat de vereiste informatie op de verpakking of in een bij het bouwproduct gevoegd document wordt vermeld.

5.  Fabrikanten vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun contactadres op het bouwproduct of ▌op de verpakking of in een bij het bouwproduct gevoegd document.

6.  Fabrikanten die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt geïntroduceerd bouwproduct niet conform is met de aangegeven prestaties, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat bouwproduct conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het bouwproduct op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

7.  Fabrikanten verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die zij op de markt hebben geïntroduceerd.

Artikel 11

Gemachtigden

Fabrikanten kunnen door middel van een schriftelijk mandaat een gemachtigde aanstellen.

De opstelling van technische documentatie kan geen deel uitmaken van het mandaat van de gemachtigde.

2.  Wanneer een fabrikant een gemachtigde heeft aangesteld, verricht deze ten minste de volgende taken:

   a) hij houdt de prestatieverklaring en de technische documentatie gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn ter beschikking van de nationale toezichtautoriteiten;
   b) op verzoek verstrekt hij de bevoegde nationale autoriteiten alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het product met de aangegeven prestaties aan te tonen;
   c) hij werkt op verzoek van de bevoegde autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die onder hun mandaat vallen.

Artikel 12

Verplichtingen van importeurs

1.  Importeurs die een bouwproduct in de Gemeenschap op de markt introduceren, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.

2.  Alvorens een bouwproduct op de markt te introduceren, zorgen importeurs ervoor dat de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties door de fabrikant is uitgevoerd. Zij zorgen ervoor dat de fabrikant de in artikel 10, lid 1, eerste alinea, bedoelde technische documentatie heeft opgesteld. Zij stellen de prestatieverklaring op overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6. Zij zorgen er ook voor dat het product voorzien is van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de vereiste documenten, en dat de fabrikant de eisen van artikel 10, leden 4 en 5, heeft nageleefd.

Wanneer een importeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat het bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, mag hij het product niet op de markt introduceren zolang het niet conform is met de bijgevoegde prestatieverklaring of zolang de prestatieverklaring niet is gecorrigeerd.

3.  Importeurs vermelden hun naam, geregistreerde handelsnaam of geregistreerd handelsmerk en hun contactadres op het bouwproduct of, wanneer dit niet mogelijk is, op de verpakking of in een bij het product gevoegd document.

4.  Gedurende de periode dat een bouwproduct onder hun verantwoordelijkheid valt, zorgen importeurs ervoor dat de opslag- en vervoersomstandigheden de conformiteit met de aangegeven prestaties niet in het gedrang brengen.

5.  Importeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt geïntroduceerd bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, nemen onmiddellijk de nodige corrigerende maatregelen om dat product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het bouwproduct op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

6.  Importeurs houden gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn een kopie van de prestatieverklaring ter beschikking van de markttoezichtautoriteiten en zorgen ervoor dat de technische documentatie op verzoek aan die autoriteiten kan worden verstrekt.

7.  Importeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van bouwproducten die zij op de markt hebben geïntroduceerd.

Artikel 13

Verplichtingen van distributeurs

1.  Distributeurs die een product op de markt aanbieden, betrachten de nodige zorgvuldigheid in verband met de eisen van deze verordening.

2.  Alvorens een bouwproduct op de markt aan te bieden, zorgen distributeurs ervoor dat het product voorzien is van de vereiste CE-markering en vergezeld gaat van de krachtens deze verordening vereiste documenten en van instructies en veiligheidsinformatie in een taal die gemakkelijk te begrijpen is door gebruikers in de lidstaat waar het product op de markt wordt aangeboden, en dat de fabrikant en de importeur de eisen van artikel 10, leden 4 en 5, respectievelijk artikel 12, lid 3, hebben nageleefd.

Wanneer een distributeur van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, mag hij het product pas op de markt aanbieden als het conform is met de bijgevoegde prestatieverklaring of als de prestatieverklaring is gecorrigeerd. De distributeur brengt de fabrikant of de importeur en ook de markttoezichtautoriteiten hiervan op de hoogte, wanneer het product een risico meebrengt.

3.  Gedurende de periode dat een bouwproduct onder zijn verantwoordelijkheid valt, zorgt een distributeur ervoor dat de opslag- en vervoersomstandigheden de conformiteit met de aangegeven prestaties niet in het gedrang brengen.

4.  Distributeurs die van mening zijn of redenen hebben om aan te nemen dat een door hen op de markt aangeboden bouwproduct niet conform is met de prestatieverklaring, zorgen er onmiddellijk voor dat de nodige corrigerende maatregelen worden genomen om dat product conform te maken of zo nodig uit de handel te nemen of van de eindgebruikers terug te roepen. Zij brengen de nationale autoriteiten van de lidstaten waar zij het product op de markt hebben aangeboden hiervan onmiddellijk op de hoogte, waarbij zij in het bijzonder de non-conformiteit en de genomen corrigerende maatregelen uitvoerig beschrijven.

5.  Distributeurs verstrekken de bevoegde nationale autoriteiten op grond van een met redenen omkleed verzoek alle benodigde informatie en documentatie om de conformiteit van het bouwproduct met de aangegeven prestaties aan te tonen. Zij werken op verzoek van deze autoriteiten met hen mee aan eventuele maatregelen ter voorkoming van de risico's van de bouwproducten die zij op de markt hebben aangeboden.

Artikel 14

Gevallen waarin de verplichtingen van fabrikanten van toepassing zijn op importeurs en distributeurs

Wanneer een importeur of distributeur een product onder zijn naam of handelsmerk op de markt introduceert of een al in de handel gebracht bouwproduct zodanig wijzigt dat de conformiteit met de aangegeven prestaties in het gedrang kan komen, wordt hij beschouwd als fabrikant in de zin van deze verordening en moet hij bijgevolg voldoen aan de verplichtingen van de fabrikant overeenkomstig artikel 10.

Artikel 15

Identificatie van marktdeelnemers

Gedurende de in artikel 10, lid 2, bedoelde termijn zijn marktdeelnemers in staat de markttoezichtautoriteiten op verzoek het volgende mee te delen:

   a) welke marktdeelnemer een product aan hen heeft geleverd;
   b) aan welke marktdeelnemer zij een product hebben geleverd.

HOOFDSTUK IV

GEHARMONISEERDE TECHNISCHE SPECIFICATIES

Artikel 16

Geharmoniseerde normen

1.  Geharmoniseerde normen worden door de in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG genoemde Europese normalisatie-instellingen vastgesteld op grond van verzoeken die overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste streepje, van die richtlijn door de Commissie en overeenkomstig artikel 5, lid 1, van die richtlijn door het permanent comité zijn ingediend.

De Europese normalisatie-instellingen garanderen dat geen enkele categorie van spelers in enige sector met meer dan 25% van het aantal deelnemers in een technische commissie of werkgroep vertegenwoordigd is. Als een of meer categorieën van spelers niet kan deelnemen of besluit niet deel te nemen aan de activiteiten van de werkgroep, kan deze vereiste opnieuw worden geëvalueerd met instemming van alle deelnemers.

2.  Geharmoniseerde normen stellen de methoden en criteria vast om de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken en de duurzaamheid te beoordelen.

Geharmoniseerde normen stellen, voor zover van toepassing, het algemene beoogde gebruik van de producten vast; ze geven voorts de kenmerken waarvoor de minimumvereisten in de vorm van prestatieniveaus of -klassen voor elke categorie bouwproducten van bijlage V, tabel 1, en per toepassingstype door de Commissie overeenkomstig de regelgevingsprocedure met toetsing bedoeld in artikel 51, lid 2, worden vastgesteld.

Geharmoniseerde normen voorzien in voorkomend geval in minder belastende methoden dan tests om de prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken te beoordelen.

3.  De Europese normalisatie-instellingen leggen in geharmoniseerde normen de toepasselijke productiecontrole in de fabriek vast, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het fabricageproces van het betrokken bouwproduct.

4.  De Commissie beoordeelt de conformiteit van de door de Europese normalisatie-instellingen vastgestelde geharmoniseerde normen met het relevante mandaat.

De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie de lijst bekend met de referenties van de geharmoniseerde normen die conform zijn met de relevante mandaten en stelt de datum vast waarop die normen van toepassing zijn.

De Commissie maakt alle bijwerkingen van die lijst bekend.

Artikel 17

Formeel bezwaar tegen geharmoniseerde normen

1.  Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat een geharmoniseerde norm niet geheel voldoet aan de in het desbetreffende mandaat beschreven eisen, legt de Commissie of die lidstaat de aangelegenheid met vermelding van argumenten voor aan het bij artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Het comité brengt na overleg met de relevante Europese normalisatie-instellingen onverwijld advies uit.

2.  Op basis van het advies van het comité beslist de Commissie of zij de referenties van de betrokken geharmoniseerde norm in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendmaakt, niet bekendmaakt, met beperkingen bekendmaakt, handhaaft, met beperkingen handhaaft of intrekt.

3.  De Commissie brengt de betrokken Europese normalisatie-instelling op de hoogte en verzoekt zo nodig om herziening van de geharmoniseerde normen in kwestie.

4.  Wanneer een geharmoniseerde norm door een Europees normalisatie-instelling is goedgekeurd, kan het in artikel 51, lid 1, bedoelde permanent comité voor de bouw alle controles uitvoeren om te garanderen dat de norm voldoet aan de vereisten die zijn vastgesteld in het mandaat dat door de Commissie of een lidstaat is gegeven.

Artikel 18 ║

Prestatieniveaus of -klassen

1.  De Commissie kan prestatieklassen vaststellen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten.

De maatregelen die bedoeld zijn om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door ze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing zoals bedoeld in artikel 51, lid 2.

2.  Wanneer de prestatieklassen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten niet door de Commissie worden vastgesteld, kunnen zij door de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen worden vastgelegd.

Wanneer de Commissie prestatieklassen met betrekking tot de essentiële kenmerken van bouwproducten heeft vastgesteld, gebruiken de Europese normalisatie-instellingen deze klassen op basis van een herzien mandaat in geharmoniseerde normen.

3.  Voor zover in het desbetreffende mandaat aangegeven stellen de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen minimumprestatieniveaus vast met betrekking tot de essentiële kenmerken en, indien van toepassing, het beoogde eindgebruik, waaraan bouwproducten in de lidstaten moeten voldoen.

4.  De Commissie kan vaststellen onder welke voorwaarden een product geacht wordt zonder tests of zonder verdere tests aan een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse te voldoen.

Deze maatregelen, die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 51, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

Indien de Commissie niet zulke voorwaarden vaststelt, kunnen de Europese normalisatie-instellingen dat op basis van een herzien mandaat in de geharmoniseerde normen doen.

5.  De lidstaten kunnen de prestatieniveaus of –klassen met betrekking tot de essentiële kenmerken waaraan bouwproducten moeten voldoen, alleen vaststellen overeenkomstig de classificatiesystemen die door de Europese normalisatie-instellingen in geharmoniseerde normen of door de Commissie zijn vastgelegd.

Artikel 19 ║

Beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties

1.  De beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties van bouwproducten met betrekking tot hun essentiële kenmerken worden uitgevoerd volgens een van de in bijlage VI beschreven systemen.

2.  De Commissie stelt vast welk systeem van toepassing is op een bepaald bouwproduct of een bepaalde familie van bouwproducten volgens de volgende criteria:

   a) het belang van het product ten opzichte van de fundamentele eisen voor werken;
   b) de aard van het product;
   c) het effect van de veranderlijkheid van de essentiële kenmerken van het bouwproduct tijdens zijn levensduur;
   d) de mate waarin bij de fabricage van het product gebreken kunnen optreden.

In elk geval kiest de Commissie het minst belastende ▌ systeem dat voldoet aan de vereisten inzake de veilige integratie van het bouwproduct in het bouwwerk.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

3.  Het zo gekozen systeem en informatie over het gebruik waarvoor het in het algemeen bestemd is, worden vermeld in de mandaten voor geharmoniseerde normen en in de geharmoniseerde technische specificaties.

Artikel 20 ║

Europees beoordelingsdocument

1.  Voor niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallende bouwproducten wordt het Europees beoordelingsdocument ▌door de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties goedgekeurd nadat een fabrikant of importeur volgens de procedure van bijlage II een verzoek om Europese technische beoordeling heeft ingediend.

2.  De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties stelt in het Europees beoordelingsdocument de methoden en criteria vast voor de beoordeling van de prestaties met betrekking tot de essentiële kenmerken van het bouwproduct die verband houden met het door de fabrikant beoogde gebruik.

3.  De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties legt in het Europees beoordelingsdocument vast welke specifieke productiecontrole in de fabriek moet worden toegepast, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het fabricageproces van het betrokken bouwproduct.

4.  Wanneer de Commissie van mening is dat met betrekking tot een Europees beoordelingsdocument een voldoende peil van technische en wetenschappelijke deskundigheid is bereikt, verleent zij de Europese normalisatie-instellingen een mandaat om op basis van dit Europees beoordelingsdocument een geharmoniseerde norm vast te stellen.

Artikel 21 ║

Europese technische beoordeling

1.  Voor niet of niet volledig onder een geharmoniseerde norm vallende bouwproducten wordt de Europese technische beoordeling ▌voor elk bouwproduct afgegeven door een technische beoordelingsinstantie, nadat een fabrikant of importeur daar op basis van een Europees beoordelingsdocument volgens de procedure van bijlage II om heeft verzocht.

2.  De Commissie stelt het formaat van de Europese technische beoordeling vast.

De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

HOOFDSTUK V

TECHNISCHE BEOORDELINGSINSTANTIES

Artikel 22 ║

Aanwijzing van technische beoordelingsinstanties

1.  De lidstaten kunnen technische beoordelingsinstanties (TAB) aanwijzen voor de in tabel 1 van bijlage V genoemde productgebieden.

Lidstaten die een TAB hebben aangewezen, delen de andere lidstaten en de Commissie de naam en het adres van die TAB mee en het productgebied waarvoor zij is aangewezen.

2.  De Commissie maakt de lijst van de TAB's openbaar, met vermelding van de productgebieden waarvoor zij zijn aangewezen.

De Commissie maakt alle bijwerkingen van die lijst openbaar.

Artikel 23

Eisen voor TAB's

1.  De technische beoordelingsinstantie voldoet aan de eisen in tabel 2 van bijlage V.

2.  Indien een TAB niet langer voldoet aan de in lid 1 bedoelde eisen, trekt de lidstaat de aanwijzing van die TAB in.

3.  De lidstaten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van hun nationale procedures voor de evaluatie van technische beoordelingsinstanties en voor het toezicht op hun activiteit, en van alle wijzigingen in die informatie. De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 24 ║

Evaluatie van TAB's

1.  De TAB's gaan na of andere TAB's voldoen aan de criteria in tabel 2 van bijlage V.

De evaluatie wordt georganiseerd door de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie en vindt om de vier jaar plaats op de in tabel 1 van bijlage V genoemde productgebieden waarvoor de TAB's zijn aangewezen.

2.  De Commissie stelt transparante procedures vast om de evaluatie uit te voeren en ook passende en toegankelijke beroepsprocedures tegen als gevolg van de evaluatie genomen besluiten.

De maatregelen die beogen om niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

De evaluatie van een TAB mag niet worden uitgevoerd door een TAB uit dezelfde lidstaat.

3.  De in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie deelt de resultaten van de evaluatie van TAB's mee aan alle lidstaten en aan de Commissie.

De Commissie houdt in samenwerking met de lidstaten toezicht op de naleving van de voorschriften en op de goede werking van de evaluatie van technische beoordelingsinstanties.

Artikel 25 ║

Coördinatie van de technische beoordelingsinstanties

1.  De TAB's richten een organisatie voor technische beoordeling op, hierna "organisatie van TAB's" genoemd.

2.  De organisatie van technische beoordelingsinstanties voert de volgende taken uit:

   a) de toepassing van de in artikel 19 en bijlage II beschreven voorschriften en procedures coördineren en de daarvoor benodigde steun verlenen;
   b) de Commissie tweemaal per jaar op de hoogte brengen van eventuele problemen met de voorbereiding van Europese beoordelingsdocumenten en van alle aspecten in verband met de interpretatie van de in artikel 19 en bijlage II beschreven voorschriften en procedures;
   c) Europese beoordelingsdocumenten goedkeuren;
   d) de evaluatie van de TAB's organiseren;
   e) zorgen voor de coördinatie van de TAB's;
   f) erop toezien dat iedere TAB binnen de organisatie van TAB's gelijk behandeld wordt;
   g) zorgen voor de transparantie van de procedures die zijn neergelegd in artikel 19 en bijlage II en erop toezien dat de fabrikant tijdens deze procedures wordt geraadpleegd.

3.  De Commissie kan de organisatie van TAB's bijstaan bij de uitvoering van de in lid 2, onder e), genoemde taken. De Commissie kan daartoe met die een partnerschapskaderovereenkomst sluiten.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat de TAB's met financiële en personele middelen bijdragen aan de organisatie van TAB's.

HOOFDSTUK VI

VEREENVOUDIGDE PROCEDURES

Artikel 26 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie

1.  Wanneer de fabrikant het producttype bepaalt, mag hij het typeonderzoek of de typeberekening vervangen door een specifieke technische documentatie waaruit blijkt dat:

   a) voor een of meer essentiële kenmerken van het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, dat product geacht wordt een bepaald prestatieniveau of een bepaalde prestatieklasse te halen zonder tests of berekening of zonder verdere tests of berekening, overeenkomstig de voorwaarden die in de relevante geharmoniseerde technische specificatie of in het relevante besluit van de Commissie zijn vastgesteld;
   b) het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, van hetzelfde producttype is als een ander bouwproduct dat door een andere fabrikant is vervaardigd en al overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificatie is getest. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, heeft de fabrikant het recht de prestaties aan te geven op basis van alle of een deel van de testresultaten van dat andere product. De fabrikant kan de door een andere fabrikant verkregen testresultaten enkel gebruiken als hij daarvoor de toestemming heeft gekregen van die andere fabrikant, die verantwoordelijk blijft voor de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en bestendigheid van die testresultaten; of
   c) het bouwproduct dat hij op de markt introduceert, een samenstel is van bestanddelen die hij naar behoren samenvoegt volgens nauwkeurige instructies van de leverancier van dat samenstel of bestanddeel ervan, die dat samenstel of bestanddeel al overeenkomstig de relevante geharmoniseerde technische specificatie op een of meer essentiële kenmerken heeft getest. Wanneer deze voorwaarden zijn vervuld, heeft de fabrikant het recht de prestaties aan te geven op basis van alle of een deel van de hem verstrekte testresultaten voor het samenstel of bestanddeel.

De fabrikant kan de door een andere fabrikant of systeemleverancier verkregen testresultaten pas gebruiken als hij daarvoor de toestemming heeft gekregen van die andere fabrikant of systeemleverancier, die verantwoordelijk blijft voor de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid en bestendigheid van die testresultaten. De fabrikant blijft er verantwoordelijk voor dat het product in overeenstemming is met alle aangegeven prestaties overeenkomstig de desbetreffende geharmoniseerde technische specificatie. De fabrikant zorgt ervoor dat de prestaties van het product niet negatief worden beïnvloed in een later stadium van het fabricage- en assemblageproces.

2.  De specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI als het in lid 1 bedoelde bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het onderstaande, in bijlage VI uiteengezette systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van toepassing is:

   systeem 1+ of 1 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder a), vallen (zonder (verdere) tests);
   systeem 1+, 1 of 3 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder b), vallen (gedeelde testresultaten);
   systeem 1+ of 1 voor producten die onder artikel 26, lid 1, onder c), vallen (cascadeproces).

3.  Dit artikel is niet van toepassing op importeurs die een product onder hun eigen naam of handelsmerk op de markt introduceren of die een al op de markt geïntroduceerd bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen, in de zin van artikel 14.

Artikel 27 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie door micro-ondernemingendie bouwproducten vervaardigen

1.  Micro-ondernemingen die bouwproducten vervaardigen kunnen het toepasselijke systeem voor de beoordeling van de aangegeven prestaties van een bouwproduct vervangen door een specifieke technische documentatie. De specifieke technische documentatie moet aantonen dat het bouwproduct voldoet aan de toepasselijke eisen.

2.  Als een in lid 1 bedoeld bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het toepasselijke systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties systeem 1+ of 1 van bijlage VI is, wordt de specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI.

3.  De specifieke technische documentatie waarborgt dat het niveau van veiligheid en gezondheid voor personen en andere algemene belangen vergelijkbaar zijn. De fabrikant blijft er verantwoordelijk voor dat het product overeenkomt met de in de prestatieverklaring vermelde kenmerken. De fabrikant verstrekt informatie over het beoogde uiteindelijk gebruik van het product.

4.  Uiterlijk op ...(12) stelt de Commissie een verslag op over de toepassing van dit artikel, waarin onder meer wordt ingegaan op de vraag of het tot andere ondernemingen kan worden uitgebreid, dan wel of het moet worden aangepast aan de productie in kleine series, dan wel of het moet worden ingetrokken. De Commissie dient dit verslag bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig vergezeld van wetgevende voorstellen.

5.  Dit artikel is niet van toepassing op importeurs die een product onder hun eigen naam of handelsmerk op de markt introduceren of die een al op de markt geïntroduceerd bouwproduct zo wijzigen dat de conformiteit met de aangegeven prestaties hierdoor in het gedrang kan komen, in de zin van artikel 14.

Artikel 28 ║

Gebruik van specifieke technische documentatie voor individueel vervaardigde producten

1.  Voor een bouwproduct dat in antwoord op een specifieke bestelling in een niet-geïndustrialiseerd productieproces is ontworpen en vervaardigd en dat in een enkel geïdentificeerd werk is geïnstalleerd, kan de fabrikant het toepasselijke systeem voor de beoordeling van de prestaties vervangen door een specifieke technische documentatie waaruit blijkt dat het product voldoet aan de relevante eisen. De specifieke technische documentatie moet een gelijkwaardige mate van vertrouwen en functionele betrouwbaarheid met betrekking tot de essentiële eisen voor werken garanderen.

2.  Als een in lid 1 bedoeld bouwproduct behoort tot een familie van bouwproducten waarvoor het toepasselijke systeem voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties systeem 1+ of 1 van bijlage VI is, wordt de specifieke technische documentatie geverifieerd door een relevante certificatie-instantie zoals bedoeld in bijlage VI.

HOOFDSTUK VII

AANMELDENDE AUTORITEITEN EN AANGEMELDE INSTANTIES

Artikel 29 ║

Aanmelding

De lidstaten melden bij de Commissie en de andere lidstaten de instanties aan die gemachtigd zijn om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties in het kader van deze verordening.

Artikel 30 ║

Aanmeldende autoriteiten

1.  De lidstaten wijzen een aanmeldende autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van de instanties die zullen worden gemachtigd om taken van derden uit te voeren bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties voor de toepassing van deze verordening, en voor het toezicht op de aangemelde instanties, met inbegrip van de naleving van artikel 33.

2.  Wanneer de aanmelding gebaseerd is op een accreditatiecertificaat, kunnen de lidstaten de beoordeling en het toezicht zoals bedoeld in lid 1 laten uitvoeren door hun nationale accreditatie-instanties, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008.

3.  Wanneer de aanmeldende autoriteit de beoordeling, de aanmelding of het toezicht zoals bedoeld in lid 1 delegeert, uitbesteedt of op andere wijze toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, moet deze instantie een rechtspersoon zijn en dienovereenkomstig voldoen aan de eisen van artikel 33. Bovendien moet deze instantie een regeling treffen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

4.  De aanmeldende autoriteit neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die door bovengenoemde instantie worden verricht.

5.  De aanmeldende autoriteit ziet erop toe dat de conformiteitsbeoordelingen adequaat worden uitgevoerd, zonder dat onnodige lasten worden opgelegd aan de bedrijven en naar behoren rekening houdend met de omvang van het bedrijf, de kenmerken van de bouwsector, de structuur van deze sector, de relatieve technologische complexiteit van het product in kwestie en de aard, het volume en de frequentie van het vervaardigingsproces.

Artikel 31 ║

Eisen voor aanmeldende autoriteiten

1.  De aanmeldende autoriteit is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met aangemelde instanties voordoen.

2.  De aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

3.  De aanmeldende autoriteit is zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een prestatiebeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die niet de beoordeling hebben verricht.

4.  De aanmeldende autoriteit mag geen activiteiten aanbieden of verrichten die worden uitgevoerd door aangemelde instanties en verleent geen adviezen op commerciële of concurrentiële basis.

5.  De aanmeldende autoriteit waarborgt de vertrouwelijkheid van de verkregen informatie.

6.  De aanmeldende autoriteit beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

Artikel 32 ║

Informatieverplichting voor aanmeldende autoriteiten

De lidstaten brengen de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van hun nationale procedures voor de evaluatie en aanmelding van prestatiebeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en van alle wijzigingen in die informatie.

De Commissie maakt deze informatie openbaar.

Artikel 33 ║

Eisen voor aangemelde instanties

1.  Om te kunnen worden aangemeld, moet een prestatiebeoordelingsinstantie voldoen aan de eisen in de leden 2 tot en met 11.

2.  De prestatiebeoordelingsinstantie is naar nationaal recht opgericht en bezit rechtspersoonlijkheid.

3.  De prestatiebeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van de door haar beoordeelde organisaties of bouwproducten.

Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de beschikbaarstelling, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde bouwproducten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten gewaarborgd zijn.

4.  De prestatiebeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties, zijn niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder van de door hen beoordeelde bouwproducten, noch de gemachtigde van een van deze partijen. Dit staat echter het gebruik niet in de weg van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de aangemelde instantie of van de producten voor persoonlijke doeleinden.

Zij treden niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen op bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verkopen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze bouwproducten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijke oordeel en hun integriteit met betrekking tot de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen.

De aangemelde instantie zorgt ervoor dat de activiteiten van haar ondergeschikte instanties of subcontractanten geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit en onpartijdigheid van haar beoordelings- en/of verificatieactiviteiten.

5.  De aangemelde instantie en haar personeel voeren de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties uit op een ten aanzien van de fabrikant transparante wijze, met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun beoordelings- en/of verificatieactiviteiten kunnen beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

6.  De aangemelde instantie is in staat alle taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties te verrichten die overeenkomstig bijlage VI aan een dergelijke instantie zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de aangemelde instantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

Te allen tijde en voor elk systeem van beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties en elke soort of categorie bouwproducten, kenmerken en taken waarvoor zij is aangemeld, beschikt de aangemelde instantie over:

   a) het benodigde personeel met technische kennis en voldoende passende ervaring om de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties te verrichten;
   b) de vereiste beschrijving van de procedures die voor de beoordeling van de prestaties worden gevolgd, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot herhaling van deze procedures worden gewaarborgd. Zij moet beschikken over een passend beleid en adequate procedures die een onderscheid maken tussen taken die als aangemelde instantie worden uitgevoerd en andere activiteiten;
   c) de nodige procedures om bij de uitoefening van haar activiteiten rekening te houden met de omvang, de sector, de structuur van de ondernemingen, de complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

Zij beschikt over de nodige middelen om de technische en administratieve taken in verband met de activiteiten waarvoor zij is aangemeld, op passende wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.

7.  Het personeel dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de instantie is aangemeld, beschikt over:

   a) een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de aangegeven prestaties omvat waarvoor de instantie is aangemeld;
   b) een bevredigende kennis van de eisen van de beoordelingen en verificaties die het verricht en voldoende autoriteit om deze activiteiten uit te voeren;
   c) voldoende kennis van en inzicht in de toepasselijke geharmoniseerde normen en de relevante bepalingen van de verordening;
   d) de vereiste bekwaamheid voor het opstellen van certificaten, dossiers en rapporten waaruit blijkt dat de beoordelingen en verificaties zijn uitgevoerd.

8.  De onpartijdigheid van de aangemelde instantie, haar hoogste leidinggevenden en haar beoordelingspersoneel moet worden gewaarborgd.

De beloning van de hoogste leidinggevenden van de aangemelde instantie en het beoordelingspersoneel hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

9.  De aangemelde instantie sluit een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid naar nationaal recht bij de staat ligt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de verrichte beoordeling en/of verificatie.

10.  Het personeel van de aangemelde instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van de taken overeenkomstig bijlage VI, behalve ten opzichte van de bevoegde overheidsinstanties van de lidstaat waar de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

11.  De aangemelde instantie neemt deel aan, of zorgt ervoor dat haar beoordelingspersoneel op de hoogte is van de desbetreffende normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde instanties die bij deze verordening is opgericht, en past de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten toe als algemene richtsnoeren.

12.  De aangemelde instanties informeren hun klanten en hebben bij hun adviezen het belang van de klanten voor ogen.

Artikel 34 ║

Vermoeden van conformiteit

Wanneer een prestatiebeoordelingsinstantie kan aantonen dat zij voldoet aan de criteria in de relevante geharmoniseerde normen of delen ervan, waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen van artikel 33 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen deze eisen dekken.

Artikel 35 ║

Ondergeschikte instanties en uitbesteding

1.  Wanneer de aangemelde instantie specifieke taken in verband met de taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties uitbesteedt of door een ondergeschikte instantie laat uitvoeren, waarborgt zij dat de subcontractant of ondergeschikte instantie voldoet aan de eisen van artikel 33 en brengt zij de aanmeldende autoriteit daarvan op de hoogte.

2.  De aangemelde instantie neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door subcontractanten of ondergeschikte instanties, ongeacht waar deze zijn gevestigd.

3.  Activiteiten mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een ondergeschikte instantie worden uitgevoerd.

4.  De aangemelde instantie houdt alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de subcontractant of de ondergeschikte instantie en over de door de subcontractant of ondergeschikte instantie uit hoofde van bijlage VI uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de nationale autoriteiten.

Artikel 36 ║

Witness tests

1.  Als dat om technische, economische of logistieke redenen verantwoord is, kunnen aangemelde instanties besluiten de in bijlage VI bedoelde tests uit te voeren of onder hun toezicht te laten uitvoeren, hetzij in de productie-installaties met de testapparatuur van de fabrikant, hetzij met de voorafgaande toestemming van de fabrikant in een particulier of openbaar laboratorium met de testapparatuur van dat laboratorium.

2.  Alvorens die tests uit te voeren, gaat de aangemelde instantie na of de testapparatuur een passend ijksysteem heeft en of dat systeem werkt.

Artikel 37 ║

Verzoek om aanmelding

1.  Om te worden gemachtigd voor het uitvoeren van taken van derden bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, dient een instantie een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende autoriteit van de lidstaat waar zij is gevestigd.

2.  Het verzoek gaat vergezeld van een beschrijving van de te verrichten activiteiten, van de beoordelings- en/of verificatieprocedures waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien dit bestaat, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie in de zin van Verordening (EG) nr. 765/2008 en waarin wordt verklaard dat de instantie voldoet aan de eisen van artikel 33.

3.  Wanneer de betrokken instantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verstrekt zij de aanmeldende autoriteit alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de eisen van artikel 33 te verifiëren, te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

Artikel 38 ║

Aanmeldingsprocedure

1.  Aanmeldende autoriteiten mogen uitsluitend instanties aanmelden die hebben voldaan aan de eisen van artikel 33.

2.  Zij verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

Voor de in lid 3, tweede alinea, bedoelde horizontale aanmeldingen waarvoor het passende elektronische instrument niet beschikbaar is, wordt bij wijze van uitzondering een papieren versie van de aanmelding aanvaard.

3.  De aanmelding bevat alle nadere gegevens over de uit te voeren functies, de verwijzing naar de relevante geharmoniseerde technische specificatie en, voor de toepassing van het in punt 1.4 van bijlage VI beschreven systeem, de essentiële kenmerken waarvoor de instantie bevoegd is.

Verwijzing naar de relevante geharmoniseerde technische specificatie is echter niet vereist in de volgende gevallen van essentiële kenmerken:

   a) gedrag bij brand;
   b) brandwerendheid;
   c) gedrag bij een brand vanaf de buitenzijde;
   d) geluidsabsorptie.

4.  Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat, verstrekt de aanmeldende autoriteit de Commissie en de andere lidstaten alle bewijsstukken van de bekwaamheid van de aangemelde instantie en van de genomen maatregelen om ervoor te zorgen dat geregeld toezicht wordt gehouden op de instantie en dat de instantie blijft voldoen aan de eisen van artikel 33.

5.  De betrokken instantie mag de activiteiten van een aangemelde instantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten geen bezwaren hebben ingediend binnen twee weken na de aanmelding als er een accreditatiecertificaat is gebruikt, en binnen twee maanden na de aanmelding als er geen accreditatie is gebruikt.

Alleen een dergelijke instantie wordt voor de toepassing van deze verordening als aangemelde instantie beschouwd.

6.  De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen in de aanmelding.

Artikel 39 ║

Identificatienummers en lijsten van aangemelde instanties

1.  De Commissie kent aan aangemelde instanties een identificatienummer toe.

Zij kent per instantie slechts één nummer toe, ook als de instantie uit hoofde van diverse Gemeenschapsbesluiten is aangemeld.

2.  De Commissie maakt de lijst van de krachtens deze verordening aangemelde instanties openbaar, met vermelding van de toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor zij zijn aangemeld.

De Commissie zorgt voor de bijwerking van deze lijst.

Artikel 40 ║

Wijzigingen in de aanmelding

1.  Wanneer een aanmeldende autoriteit heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde instantie niet meer aan de eisen van artikel 33 voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de aanmeldende autoriteit beperkt, opgeschort of ingetrokken al naargelang de mate waarin de instantie daarin tekortschiet. Zij brengt daar de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk van op de hoogte.

2.  Wanneer de aanmelding wordt ingetrokken, beperkt of opgeschort of de aangemelde instantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de betrokken aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers hetzij door een andere aangemelde instantie worden behandeld, hetzij op verzoek aan de verantwoordelijke aanmeldende autoriteit en markttoezichtautoriteit ter beschikking worden gesteld.

Artikel 41 ║

Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

1.  De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde instantie of over de vraag of een aangemelde instantie nog aan de eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

2.  De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.

3.  Alle informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

4.  Wanneer de Commissie vaststelt dat een aangemelde instantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen en zo nodig de aanmelding in te trekken.

Artikel 42 ║

Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

1.  Aangemelde instanties voeren taken van derden uit overeenkomstig de in bijlage VI beschreven systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties.

2.  De beoordelingen en verificaties van de bestendigheid van de prestaties worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij onnodige lasten voor marktdeelnemers worden vermeden. De aangemelde instanties verrichten hun activiteiten, rekening houdend met de omvang, de sector, de structuur van de ondernemingen, de relatieve technologische complexiteit van de bouwproducten en het seriële karakter van de productie.

Daarbij nemen zij de door deze verordening voor het product vereiste striktheid in acht en houden zij rekening met de rol van het product in de veiligheid van de werken.

3.  Wanneer een aangemelde instantie bij het toezicht op de verificatie van de bestendigheid van de prestaties van het vervaardigde product vaststelt dat een bouwproduct niet meer dezelfde prestaties heeft als het producttype, verlangt zij van de fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt; zo nodig schort zij het certificaat op of trekt zij het in.

4.  Wanneer geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde instantie naargelang het geval beperkt, opgeschort of ingetrokken.

Artikel 43 ║

Informatieverplichting voor aangemelde instanties

1.  Aangemelde instanties brengen de aanmeldende autoriteit op de hoogte van:

   a) elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van certificaten;
   b) alle omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor hun aanmelding;
   c) verzoeken om informatie over uitgevoerde activiteiten ter beoordeling en/of verificatie van de bestendigheid van de prestaties, die zij van markttoezichtautoriteiten hebben ontvangen;
   d) op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding uitgevoerde taken van derden overeenkomstig de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbesteding.

2.  Aangemelde instanties verstrekken de andere krachtens deze verordening aangemelde instanties die soortgelijke taken van derden overeenkomstig de systemen voor de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties voor dezelfde bouwproducten uitvoeren, relevante informatie over negatieve en op verzoek ook over positieve resultaten van deze beoordelingen en/of verificaties.

Artikel 44 ║

Uitwisseling van ervaring

De Commissie organiseert de uitwisseling van ervaring tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

Artikel 45 ║

Coördinatie van aangemelde instanties

De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen uit hoofde van artikel 29 aangemelde instanties in het kader van groepen van aangemelde instanties op zowel sectoraal als sectoroverschrijdend niveau.

De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen aangemelde instanties rechtstreeks of via aangewezen vertegenwoordigers aan de werkzaamheden van die groepen deelnemen.

HOOFDSTUK VIII

MARKTTOEZICHT- EN VRIJWARINGSPROCEDURES

Artikel 46 ║

Procedure voor bouwproducten die op nationaal niveau een risico meebrengen

1.  Wanneer de markttoezichtautoriteiten van een lidstaat maatregelen hebben genomen krachtens artikel 18 van Verordening (EG) nr. 765/2008 of voldoende redenen hebben om aan te nemen dat een onder deze verordening vallend bouwproduct de aangegeven prestaties niet haalt en/of een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere onder deze verordening vallende aspecten van de bescherming van algemene belangen meebrengt, voeren zij een beoordeling van het betrokken product uit in het licht van alle in deze verordening vastgestelde eisen. De betrokken marktdeelnemers werken op elke vereiste wijze met de markttoezichtautoriteiten samen.

Wanneer de markttoezichtautoriteiten bij deze beoordeling vaststellen dat het bouwproduct niet aan de in deze verordening vastgestelde eisen voldoet, verlangen zij onverwijld van de betrokken marktdeelnemer dat hij alle passende corrigerende maatregelen neemt om het product met deze eisen conform te maken of uit de handel te nemen of terug te roepen binnen een door hen vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico.

De markttoezichtautoriteiten stellen de betrokken aangemelde instantie daarvan op de hoogte.

Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 765/2008 is van toepassing op de hierboven bedoelde maatregelen.

2.  Wanneer de markttoezichtautoriteiten van mening zijn dat de non-conformiteit niet tot het nationale grondgebied beperkt is, brengen zij de Commissie en de andere lidstaten op de hoogte van de resultaten van de beoordeling en van de maatregelen die zij van de marktdeelnemer hebben verlangd.

3.  De marktdeelnemer zorgt ervoor dat de door hem genomen corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken bouwproducten die hij in de Gemeenschap op de markt heeft aangeboden.

4.  Wanneer de betrokken marktdeelnemer niet binnen de in lid 1, tweede alinea, bedoelde termijn doeltreffende corrigerende maatregelen neemt, nemen de markttoezicht-autoriteiten alle passende voorlopige maatregelen om het op de nationale markt aanbieden van het bouwproduct te verbieden of te beperken, dan wel het bouwproduct in de betrokken lidstaat uit de handel te nemen of terug te roepen.

Zij brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld van deze maatregelen op de hoogte.

5.  De in lid 4 bedoelde informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het non-conforme bouwproduct te identificeren, om de oorsprong van het bouwproduct, de aard van het risico en de aard en duur van de genomen nationale maatregelen vast te stellen en om kennis te nemen van de door de betrokken marktdeelnemer naar voren gebrachte standpunten. De markttoezicht-autoriteiten vermelden met name of de non-conformiteit een van de volgende redenen heeft:

   a) het product voldoet niet aan de in deze verordening vastgestelde eisen ten aanzien van de gezondheid of veiligheid van personen of andere aspecten van de bescherming van algemene belangen;
   b) tekortkomingen in de geharmoniseerde technische specificaties of in de specifieke technische documentatie.

6.  De andere lidstaten dan die welke de procedure in gang heeft gezet, brengen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld op de hoogte van door hen genomen maatregelen en van aanvullende informatie over de non-conformiteit van het betrokken bouwproduct waarover zij beschikken, en van hun bezwaren indien zij het niet eens zijn met de aangemelde nationale maatregel.

7.  Indien binnen vijftien werkdagen na de ontvangst van de in lid 4 bedoelde informatie geen bezwaar tegen een voorlopige maatregel van een lidstaat jegens het betrokken bouwproduct is ingebracht door een lidstaat of de Commissie, wordt de maatregel geacht gerechtvaardigd te zijn.

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van het betrokken bouwproduct onmiddellijk de passende beperkende maatregelen worden genomen, zoals het uit de handel nemen van het product op hun markt.

Artikel 47 ║

Communautaire vrijwaringsprocedure

1.  Wanneer na voltooiing van de procedure van artikel 46, leden 3 en 4, bezwaren tegen een nationale maatregel van een lidstaat worden ingebracht of de Commissie van mening is dat de nationale maatregel in strijd is met de Gemeenschapswetgeving, treedt de Commissie onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert zij een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van de resultaten van die evaluatie stelt de Commissie een beschikking vast, waarin zij aangeeft of de maatregel al dan niet gerechtvaardigd is.

De Commissie richt haar beschikking tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) daar onmiddellijk van op de hoogte.

2.  Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht, nemen alle lidstaten de nodige maatregelen om het non-conforme bouwproduct uit de handel te nemen. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. Indien de nationale maatregel niet gerechtvaardigd wordt geacht, trekt de betrokken lidstaat de maatregel in.

3.  Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het bouwproduct wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de geharmoniseerde normen zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, onder b), brengt de Commissie de relevante Europese normalisatie-instelling of instellingen op de hoogte en legt zij de aangelegenheid voor aan het bij artikel 5, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité. Het comité raadpleegt de relevante Europese normalisatie-instelling en brengt onverwijld advies uit.

Indien de nationale maatregel gerechtvaardigd wordt geacht en de non-conformiteit van het bouwproduct wordt toegeschreven aan tekortkomingen in de Europese beoordelingsdocumenten of in de specifieke technische documentatie zoals bedoeld in artikel 46, lid 5, onder b), neemt de Commissie passende maatregelen.

Artikel 48 ║

Conforme bouwproducten die toch een risico voor de gezondheid en veiligheid meebrengen

1.  Wanneer een lidstaat na uitvoering van een beoordeling overeenkomstig artikel 46, lid 1, vaststelt dat een bouwproduct dat conform is met deze verordening, toch een risico voor de gezondheid of veiligheid van personen of voor andere aspecten van de bescherming van algemene belangen meebrengt, verlangt deze lidstaat van de betrokken marktdeelnemer dat hij alle passende maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat het bouwproduct dat risico niet meer meebrengt wanneer het op de markt wordt geïntroduceerd, of om het bouwproduct binnen een door de lidstaat vast te stellen redelijke termijn, die evenredig is met de aard van het risico, uit de handel te nemen of terug te roepen.

2.  De marktdeelnemer zorgt ervoor dat de door hem genomen corrigerende maatregelen worden toegepast op alle betrokken bouwproducten die hij in de Gemeenschap op de markt heeft aangeboden.

3.  De lidstaat brengt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk op de hoogte. De informatie omvat alle bekende bijzonderheden, met name de gegevens die nodig zijn om het betrokken bouwproduct te identificeren en om de oorsprong en de toeleveringsketen van het product, de aard van het risico en de aard en duur van de nationale maatregelen vast te stellen.

4.  De Commissie treedt onverwijld in overleg met de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) en voert een evaluatie van de nationale maatregel uit. Aan de hand van de resultaten van die evaluatie stelt de Commissie een beschikking vast, waarin zij aangeeft of de maatregel al dan niet gerechtvaardigd is, en stelt zij zo nodig passende maatregelen voor.

5.  De Commissie richt haar beschikking tot alle lidstaten en brengt de lidstaten en de betrokken marktdeelnemer(s) daar onmiddellijk van op de hoogte.

Artikel 49 ║

Formele non-conformiteit

1.  Onverminderd artikel 46 verlangt een lidstaat, wanneer hij een van de volgende feiten vaststelt, van de betrokken marktdeelnemer dat deze een einde maakt aan de non-conformiteit:

   a) de CE-markering is in strijd met artikel 7 of 8 aangebracht;
   b) de CE-markering is niet aangebracht, hoewel dat overeenkomstig artikel 7, lid 1, vereist is;
   c) de prestatieverklaring is niet opgesteld, hoewel dat overeenkomstig artikel 4 vereist is;
   d) de prestatieverklaring is niet opgesteld overeenkomstig de artikelen 4, 5 en 6;
   e) de technische documentatie is niet beschikbaar of onvolledig.

2.  Wanneer de in lid 1 bedoelde non-conformiteit voortduurt, neemt de lidstaat alle passende maatregelen om het op de markt aanbieden van het bouwproduct te beperken of te verbieden, of het product terug te roepen of uit de handel te nemen.

HOOFDSTUK IX

SLOTBEPALINGEN

Artikel 50 ║

Wijziging van de bijlagen

1.  De Commissie kan de bijlagen I tot en met VI wijzigen.

2.  De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure met toetsing ║ bedoeld in artikel 51, lid 2.

Artikel 51 ║

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité, permanent comité voor de bouw genoemd.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het in lid 1 bedoelde comité onafhankelijk zijn van de partijen die bij de beoordeling van de conformiteit van de bouwproducten betrokken zijn.

Artikel 52 ║

Intrekking

1.  Richtlijn 89/106/EEG wordt ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden verstaan als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 53 ║

Overgangsbepalingen

1.  Bouwproducten die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG op de markt zijn geïntroduceerd, worden geacht te voldoen aan deze verordening.

2.  Fabrikanten en importeurs mogen een prestatieverklaring opstellen op basis van een conformiteitscertificaat dat of een conformiteitsverklaring die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG is afgegeven.

3.  Richtsnoeren voor Europese technische goedkeuring die vóór 1 juli 2011 overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 89/106/EEG werden gepubliceerd, alsmede gemeenschappelijke interpretaties van beoordelingsprocedures van bouwproducten die vóór 1 juli 2011 door de EOTA zijn goedgekeurd op basis van artikel 9, lid 2, van Richtlijn 89/106/EEG, mogen als Europese beoordelingsdocumenten worden gebruikt. Wanneer de Commissie van mening is dat met betrekking tot de richtsnoeren voor Europese technische goedkeuringen een voldoende peil van technische en wetenschappelijke deskundigheid is bereikt, verleent zij de Europese normalisatie-instellingen een mandaat om op basis van deze richtsnoeren voor Europese technische goedkeuringen een geharmoniseerde norm vast te stellen, overeenkomstig artikel 20, lid 4.

4.  Fabrikanten en importeurs mogen Europese technische goedkeuringen die overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 89/106/EEG vóór 1 juli 2011 zijn verstrekt, tijdens hun volledige geldigheidsduur gebruiken als Europese technische beoordelingen.

Artikel 54 ║

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 3 tot en met 21, de artikelen 26, 27 en 28, de artikelen 46 tot en met 50, de artikelen 52 en 53 en de bijlagen I, II, III en VI zijn ║ van toepassing met ingang van 1 juli 2011.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te ║

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De voorzitter

BIJLAGE I

Fundamentele eisen voor werken

Het bouwwerk als geheel en ook de afzonderlijke delen ervan moeten geschikt zijn voor het beoogde gebruik, rekening houdend met de gezondheid en de veiligheid van de personen die er tijdens de gehele duur van het werk bij betrokken zijn.

Bij normaal onderhoud moet gedurende een economisch redelijke levensduur aan de fundamentele eisen voor werken worden voldaan.

1.  Mechanische weerstand en stabiliteit

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat de krachten die er tijdens de bouw en het gebruik op kunnen inwerken, geen van de volgende effecten teweegbrengen:

   a) instorting van het gehele werk of een deel ervan;
   b) aanzienlijke vervormingen die niet toelaatbaar zijn;
   c) schade aan andere delen van het werk of aan inrichtingen of installaties als gevolg van een aanzienlijke vervorming van de dragende constructie;
   d) schade door een gebeurtenis die niet in verhouding staat tot de oorspronkelijke oorzaak.

2.  Brandveiligheid

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat bij het uitbreken van brand:

   a) het draagvermogen van de constructie gedurende een bepaalde tijd behouden blijft;
   b) het ontstaan en de verspreiding van vuur en rook binnen het bouwwerk zelf beperkt blijft;
   c) de uitbreiding van de brand naar belendende bouwwerken beperkt blijft;
   d) de veiligheid van reddingsploegen in acht wordt genomen.

3.  Hygiëne, gezondheid en milieu

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het tijdens zijn volledige levensduur geen risico vormt noch voor de hygiëne noch voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, bewoners en omwonenden en dat het tijdens zijn volledige levensduur geen buitengewoon grote invloed uitoefent op de milieukwaliteit of op het klimaat, noch tijdens de bouw, noch tijdens het gebruik en de sloop ervan, voornamelijk als gevolg van:

   a) de afgifte van toxische gassen;
   b) de emissie van gevaarlijke stoffen, vluchtige organische verbindingen, broeikasgassen of gevaarlijke deeltjes in de binnen- of buitenlucht;
   c) de emissie van gevaarlijke straling;
   d) het lozen van gevaarlijke stoffen in drinkwater, grondwater, zeewater of de bodem;
   e) onjuiste afvoer van afvalwater, emissie van rookgassen of onjuiste verwijdering van vast of vloeibaar afval;
   f) vochtophoping in delen of op binnenoppervlakken van het bouwwerk.

4.  Gebruiksveiligheid

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het gebruik ervan of de daarin verrichte activiteiten geen onaanvaardbare ongevallenrisico's meebrengen, zoals uitglijden, vallen, botsen, brandwonden, elektrocutie of verwondingen door explosie.

5.  Bescherming tegen geluidshinder

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat het door gebruikers en omwonenden waargenomen geluid op een zodanig niveau gehandhaafd blijft dat het hun gezondheid niet bedreigt en dat hun slaap, hun rust en hun werk daar geen nadeel van ondervinden.

6.  Energiebesparing en warmtebehoud

Het bouwwerk en de verwarmings-, koel-, verlichtings- en ventilatie-installaties ervan moeten zodanig worden ontworpen en uitgevoerd dat, rekening houdend met de lokale klimaatomstandigheden en de gebruikers, een gering energieverbruik voldoende is. Ook bouwproducten moeten goede energieprestaties leveren. Bijgevolg moeten ze tijdens hun volledige levenscyclus zo weinig mogelijk energie verbruiken.

7.   duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Het bouwwerk moet zodanig worden ontworpen, uitgevoerd en gesloopt dat duurzaam gebruik wordt gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en ten minste het volgende wordt gewaarborgd:

   a) de recycleerbaarheid van het bouwwerk en de materialen en delen ervan na de sloop;
   b) de duurzaamheid van het bouwwerk;
   c) het gebruik van milieuvriendelijke grondstoffen en secundaire materialen in het bouwwerk.

BIJLAGE II

Procedure voor de goedkeuring van een Europees beoordelingsdocument en voor het verstrekken van een Europese technische beoordeling voor niet of niet volledig onder een technische norm vallende bouwproducten

1.  Een technische beoordelingsinstantie voert de beoordeling uit en verstrekt de Europese technische beoordeling op het productgebied waarvoor zij is aangewezen.

De bepalingen van deze bijlage voor fabrikanten gelden ook voor importeurs.

2.  De opstelling en de goedkeuring van een Europees beoordelingsdocument vinden plaats overeenkomstig de punten 2.1 tot en met 2.11.

2.1.  In overleg met de technische beoordelingsinstantie van de beoogde markt voert de bevoegde technische beoordelingsinstantie overeenkomstige de bepalingen van het tweede contract en het werkprogramma de beoordeling uit, stelt zij de Europese technische beoordeling op en doet zij deze aan de Commissie toekomen, alsmede aan alle overige technische beoordelingsinstanties die overeenkomstig bijlage V, tabel 1, voor dezelfde categorieën producten aangewezen zijn.

2.2.  De technische beoordelingsinstantie die een verzoek om Europese technische beoordeling ontvangt (hierna de "verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie" genoemd) voor een bouwproduct, brengt de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties en de Commissie op de hoogte van de inhoud van het verzoek en van de referentie van het besluit van de Commissie betreffende de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties, dat de technische beoordelingsinstantie voor dit product wil toepassen, of van het ontbreken van een dergelijk besluit van de Commissie.

2.3.  In overleg met de overige technische beoordelingsinstanties voert de bevoegde technische beoordelingsinstantie overeenkomstig de bepalingen van het tweede contract en het werkprogramma de beoordeling uit, stelt zij de Europese technische beoordeling op en doet zij deze aan de commissie toekomen, alsmede aan alle overige technische beoordelingsinstanties die overeenkomstig bijlage V, tabel 1, voor deze categorie producten aangewezen zijn.

2.4.  De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie verkrijgt, in samenwerking met de fabrikant, de relevante informatie over het product en het beoogde gebruik ervan. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deelt de fabrikant mee of het product geheel of gedeeltelijk onder een andere geharmoniseerde technische specificatie valt. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie stelt dan een eerste met de fabrikant te sluiten contract op, waarin de voorwaarden voor de opstelling van het werkprogramma worden vastgesteld.

2.5.  Binnen een maand na de sluiting van het eerste contract dient de fabrikant bij de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie een technisch dossier in met een beschrijving van het product, het beoogde gebruik ervan en nadere gegevens over de door hem toegepaste productiecontrole in de fabriek.

2.6.  Binnen een maand na de ontvangst van het technische dossier bereidt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie het tweede ontwerpcontract en het ontwerpwerkprogramma voor en zendt deze aan de fabrikant toe met alle gedetailleerde aspecten en met de acties die zij zal ondernemen om voor de essentiële kenmerken van het product de prestaties te beoordelen in verband met het beoogde gebruik. Het ontwerpwerkprogramma omvat ten minste de volgende delen:

   a) deel 1: het beoordelingsprogramma waarin de testmethoden, berekeningsmethoden, beschrijvende methoden, parameters en alle andere middelen, zoals de beoordelingscriteria, worden vermeld die passend worden geacht voor de identificatie van het product en voor de beoordeling van zowel de prestaties voor de essentiële kenmerken ervan in verband met het beoogde gebruik als de duurzaamheidsaspecten voor de relevante essentiële kenmerken;
   b) deel 2: de activiteiten met betrekking tot de eerste inspectie van de fabriek waarin het product wordt vervaardigd waarop het verzoek betrekking heeft;
   c) deel 3: de plaatsen waarop de tests zullen worden uitgevoerd;
   d) deel 4: de verwachte tijd en kosten.

2.7.  Na de sluiting van het tweede contract, inclusief het overeengekomen werkprogramma, tussen de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie en de fabrikant, stuurt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deel 1 van het werkprogramma, samen met het deel van het technische dossier dat verband houdt met de beschrijving van het product en het beoogde gebruik ervan, naar alle andere technische beoordelingsinstanties die voor hetzelfde, in tabel 1 van bijlage V genoemd bouwproductgebied zijn aangewezen. Deze technische beoordelingsinstanties richten een werkgroep op die door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie wordt gecoördineerd.

De fabrikant kan erom verzoeken dat bovengenoemde werkgroep een onafhankelijke wetenschappelijke deskundige van zijn keuze hoort om de aan de technische beoordelingsinstantie verstrekte gegevens aan te vullen. De werkgroep is gehouden deze deskundige te horen.

Binnen twee weken nadat alle betrokken technische beoordelingsinstanties deze documenten van de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie hebben ontvangen, stelt de werkgroep het ontwerp op van het Europees beoordelingsdocument, dat de methoden en criteria bevat voor de beoordeling van de prestaties voor de relevante essentiële kenmerken, zulks op basis van deel 1 van het werkprogramma en van de pertinente en verantwoorde technische bijdragen van haar leden.

2.8.  Het ontwerp van het Europees beoordelingsdocument wordt dan, samen met het relevante deel van het technische dossier dat de beschrijving van het product en het beoogde gebruik ervan bevat, door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie meegedeeld aan alle andere technische beoordelingsinstanties.

Binnen twee weken verstrekken deze andere technische beoordelingsinstanties de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie de relevante informatie over hun nationale bouwregelgeving en andere wettelijke of administratieve bepalingen die van toepassing zijn op het product en het beoogde gebruik ervan. De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie brengt de leden van de werkgroep en de fabrikant op de hoogte van de inhoud van deze bijdragen.

2.9.  Na raadpleging van de werkgroep neemt de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie deze bijdragen op in het ontwerp van het Europees beoordelingsdocument dat zij aan de in artikel 25, lid 1, bedoelde organisatie van technische beoordelingsinstanties toestuurt. Nadat de organisatie van technische beoordelingsinstanties het eindontwerp van het Europees beoordelingsdocument heeft meegedeeld aan de fabrikant, die een week heeft om daarop te reageren, en nadat ten minste een door de fabrikant aangewezen beroepsorganisatie op zijn verzoek is geraadpleegd, keurt zij het Europees beoordelingsdocument goed als voorlopig document. De organisatie van technische beoordelingsinstanties zendt een exemplaar van het goedgekeurd voorlopig Europees beoordelingsdocument naar de fabrikant en de Commissie. Als de Commissie de organisatie van technische beoordelingsinstanties binnen vijftien werkdagen na de ontvangst van dat exemplaar haar opmerkingen over het voorlopig Europees beoordelingsdocument meedeelt, wordt het door de organisatie van technische beoordelingsinstanties dienovereenkomstig gewijzigd. Na het verstrijken van deze termijn begint de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie met de voorbereidingen voor het uitvoeren van de beoordeling.

2.10.  De verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie voert de beoordeling uit overeenkomstig de bepalingen van het goedgekeurd voorlopig Europees beoordelingsdocument en verstrekt vervolgens de overeenkomstige Europese technische beoordeling.

2.11.  Zodra de eerste Europese technische beoordeling op basis van een bepaald voorlopig Europees beoordelingsdocument door de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie is verstrekt, wordt dit Europees beoordelingsdocument door de organisatie van technische beoordelingsinstanties op basis van een voorstel van de verantwoordelijke technische beoordelingsinstantie zo nodig bijgewerkt. De Commissie maakt de referentie van het definitief Europees beoordelingsdocument in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie bekend.

3.  Zodra de referentie van het definitief Europees beoordelingsdocument in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, worden de voorbereidingen voor Europese technische beoordelingen op basis van latere verzoeken voor bouwproducten met soortgelijke essentiële kenmerken in verband met het beoogde gebruik als in het eerste verzoek, uitgevoerd overeenkomstig dit definitief Europees beoordelingsdocument.

4.  Een vertegenwoordiger van de Commissie mag alle vergaderingen van de in punt 2.7 bedoelde werkgroep als waarnemer bijwonen.

5.  Als alle technische beoordelingsinstanties en de fabrikant niet tot overeenstemming zijn gekomen over het Europees beoordelingsdocument, legt de organisatie van technische beoordelingsinstanties deze kwestie voor aan de Commissie om er een passende oplossing voor te vinden.

BIJLAGE III

1.  Nr. ........................... (unieke identificatiecode van het product)

2.  Naam of merk en adres van de fabrikant (of zijn gemachtigde):

.................................................................................................................................

.................................................................................................................................

3.  Deze prestatieverklaring wordt verstrekt onder volledige verantwoordelijkheid van de fabrikant:

.................................................................................................................................

.................................................................................................................................

4.  Beschrijving van het product (waarmee het kan worden getraceerd) en vermelding van het generieke beoogde gebruik:

.................................................................................................................................

.................................................................................................................................

5.  De prestaties van het hierboven beschreven product zijn conform met de in punt 7 aangegeven prestaties.

   6. .................................................. (naam, nummer van de aangemelde instantie, indien relevant)
  

heeft ………………………………………………. (beschrijving van de werkzaamheden) uitgevoerd

  

en ……………………………………. (het conformiteitscertificaat van het product, het conformiteitscertificaat van de productiecontrole in de fabriek, de testrapporten, indien relevant) verstrekt:

  

........................................................................................................................

  

........................................................................................................................

  

volgens systeem ..............[nr.] ter beoordeling en controle van de bestendigheid van de prestatie

7.  Prestatieverklaring (lijst, niveaus en klassen en verwijzing naar de overeenkomstige geharmoniseerde technische specificatie / specifieke technische documentatie die is gebruikt om de prestaties voor de aangegeven essentiële kenmerken te beoordelen)

Naam van het aangegeven essentiële kenmerk

Prestatieniveau of -klasse voor het aangegeven essentiële kenmerk

Referentie van de geharmoniseerde technische specificatie / specifieke technische documentatie

Ondertekend voor en namens: ………………………….

............................................ ...............................................

(plaats en datum van afgifte) (naam, functie) (handtekening)

BIJLAGE IV

In de prestatieverklaring aan te geven gevaarlijke stoffen

1.  Tot ernstige bezorgdheid aanleiding gevende stoffen

   a) stoffen die voorkomen op de lijst van in aanmerking komende lijst van REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) en tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen(13));
   b) stoffen die volgens REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006) persistent, bioaccumulerend of toxisch (PBT) zijn;
   c) stoffen die volgens REACH (Verordening (EG) nr. 1907/2006) zeer persistent of sterk bioaccumulerend (vPvB) zijn;
   d) stoffen die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen(14) kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, categorie 1 of 2, zijn.

2.  Stoffen met een bepaalde indeling

Stoffen die aan de criteria voldoen om overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG te worden ingedeeld in de volgende categorieën:

   a) kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting, categorie 3;
   b) stoffen met een chronische toxiciteit (R48);
   c) voor het milieu gevaarlijke stoffen met mogelijke langetermijneffecten (R50-53);
   d) ozon afbrekende stoffen (R59);
   e) stoffen die sensibilisering bij inademing kunnen veroorzaken (R42);
   f) stoffen die sensibilisering bij huidcontact kunnen veroorzaken (R43).

3.  Prioritaire gevaarlijke stoffen

De prioritaire gevaarlijke stoffen, als vermeld in bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(15) (kaderrichtlijn water).

BIJLAGE V

Productgebieden en eisen voor technische beoordelingsinstanties

Tabel 1 − Productgebieden

Gebiedscode

Productgebied

Families van bouwproducten

A

Civieltechnische werken

Geotextiel en aanverwante producten – Verkeersinrichtingen – Bestratingsproducten en vloerafwerkingen voor bestrating − Toeslagmaterialen – Producten voor de wegenbouw − Buizen, reservoirs en toebehoren die niet in contact komen met voor menselijke consumptie bestemd water – Vloerconstructies (inclusief zwevende vloeren), wegen en andere verkeersgebieden – Asfaltbeton voor zeer dunne lagen − Rioleringsproducten – Beschermingspakketten tegen vallend gesteente − Vloeibaar aan te brengen waterdichtingskits voor brugdekken − Voegovergangen voor verkeersbruggen

B

gePREFABRICeerde volledige/gedeeltelijke bouweenheden

Geprefabriceerde bouwpakketten voor houtskeletbouw of voor gebouwen in rondhout − Bouwpakketten voor koelgebouwen en bouwpakketten voor schillen van koelgebouwen − Geprefabriceerde bouweenheden − Bouwpakketten met betonnen skelet − Bouwpakketten met metalen skelet

C

materialen en bestanddelen voor dragende muren

Houtproducten voor de bouw en toebehoren − Cement, bouwkalk en andere hydraulische bindmiddelen − Wapeningsstaal en voorspanstaal voor beton − Metaalconstructieproducten en hulpproducten − Producten voor beton, mortel en injectiespecie − Opleggingen voor bouwkundige en civieltechnische toepassingen − Vooraf vervaardigde betonproducten − Geprefabriceerde trappen − Lichte samengestelde balken en pilaren op houtbasis − Voorspansystemen (kits) - Ankers

D

dakbedekking en bouwschil

Vliesgevelsystemen − Dakbedekkingen, daklichten, dakramen en toebehoren − Vlakglas, geprofileerd glas en glasblokken – Binnen- en buitenramen en -deuren, dakopeningen en lichtkoepels − Systemen voor vloeibaar aangebrachte waterdichte dakbedekking − Kits voor gevelbekleding − Verlijmde vliesgevels − Mechanisch bevestigde flexibele afdichtingssystemen voor daken − Bouwpakketten voor zelfdragende doorschijnende daken − Geprefabriceerde houtachtige dragende panelen en zelfdragende samengestelde lichte panelen

E

bouwelementen/-pakketten voor binnen/buiten

Sanitair – Platen op houtbasis − Metselwerk en bijbehorende producten − In- en uitwendige afwerkingen voor wanden en plafonds – Gipsproducten − Kits voor scheidingswanden − Kits voor waterdichte vloer- en wandbekleding van natte ruimten − Niet-dragende blijvende bekistingssystemen/-kits bestaande uit holle blokken of panelen van isolatiemateriaal en/of beton

F

verwarming/VENTILATIe/isolatie

Schoorstenen, rookkanalen en specifieke producten − Voorzieningen voor ruimteverwarming − Warmte-isolatieproducten − Kits voor externe thermische isolatie met bepleistering – Kits voor isolatie d.m.v. een omkeerdak – Gevelbekledingsplaten

G

bevestigingen/afdichtingen/kleefmiddelen

Bouwlijm – Constructieve penverbindingen – Driedimensionele nagel-/spijkerplaten – Ankers/bouten/schroeven − Wandpanelen van roestvrij staal − Loodslabben in spouwmuren − Bevestigingsmiddel voor gevelbekleding en platte daken of zadeldaken – Verbindingen voor betonnen sandwichelementen – Gas- en waterdichte afdichtingen voor buizen in muur- en vloerdoorvoeren − Kits voor dichtingsprofielen en -strips − Dichtingsmengsels en -profielen voor voegen - Elastische opgehangen bevestigingen − Trekbanden - Puntbevestiging – Afstotende en oppervlaktebehandelingsproducten – Egaliserende bevestigingsverbindingen voor daken, muren en binnentoepassingen – Vochtwerende producten/behandelingen

H

brandbeveiliging en aanverwante producten

Branddetectie- en alarmsystemen, vaste brandbestrijdingssystemen, brandbeveiligings- en anti-rooksystemen en explosiebeveiligingsproducten − Producten met brandvertragende, brandwerende en tegen brand afdichtende eigenschappen

I

ELEKTRIsche INSTALLATIe

Elk bouwproduct in verband met de elektrische installatie

J

GASINSTALLATIe

Elk bouwproduct in verband met de gasinstallatie

K

WATERvoorziening en riolering

Kit bestaande uit een sifon met gedeeltelijk mechanische sluiting, gemonteerd in een kolk zonder sifon − Kit voor mangatdeksel, bestaande uit een deksel en extra ringen van kunststof voor verschillende toepassingen – Leidingenkits voor koud en warm water, inclusief voor menselijke consumptie bestemd water − Leidingsystemen voor drainering en riolering met of zonder druk – Soepele verbindingen voor stort- en drukriolen en draineerbuizen − Composttoilet

Tabel 2 – Eisen voor technische beoordelingsinstanties

Bevoegdheid

Beschrijving van de bevoegdheid

Eis

1. Risicoanalyse

Onderzoek naar de potentiële risico's en voordelen van het gebruik van innovatieve bouwproducten zonder te beschikken over gedegen/geconsolideerde technische informatie over de prestaties ervan wanneer ze in bouwwerken worden gebruikt.

Een technische beoordelingsinstantie moet onafhankelijk zijn van de belanghebbenden en van alle particuliere belangen.

Voorts moet een technische beoordelingsinstantie beschikken over personeel met:

a) objectiviteit en een gedegen technisch oordeel;

b) grondige kennis van de in de lidstaten geldende regelgeving en andere voorschriften op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

c) algemeen inzicht in de bouwpraktijken en grondige technische kennis op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

d) grondige kennis van de specifieke risico's en de technische aspecten van het bouwproces;

e) grondige kennis van de bestaande geharmoniseerde normen en testmethoden op de productgebieden waarvoor de instantie is aangewezen;

f) passende taalvaardigheid.

2. Vaststellen van technische criteria

De resultaten van de risicoanalyse omzetten in technische criteria voor de beoordeling van het gedrag en de prestaties van de bouwproducten i.v.m. de naleving van de toepasselijke nationale eisen;

de benodigde technische informatie voor de deelnemers aan het bouwproces als potentiële gebruikers van de bouwproducten (fabrikanten, ontwerpers, aannemers, installateurs).

3. Vaststellen van beoordelingsmethoden

Passende methoden (tests of berekeningen) ontwerpen en valideren om de prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten te beoordelen, rekening houdend met de huidige stand van de techniek.

4. Vaststellen van de specifieke productiecontrole in de fabriek

Het fabricageproces van het specifieke product begrijpen en evalueren teneinde passende maatregelen te kunnen nemen om de bestendigheid van het product via het fabricageproces in kwestie te waarborgen.

Een technische beoordelingsinstantie moet beschikken over personeel met een passende kennis van de relatie tussen de fabricageprocessen en de productkenmerken in verband met de productiecontrole in de fabriek.

5. Beoordeling van het product

De prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten beoordelen op basis van geharmoniseerde methoden tegenover geharmoniseerde criteria.

Behalve de in de punten 1, 2 en 3 gestelde eisen moet een technische beoordelingsinstantie toegang hebben tot de benodigde apparatuur voor de beoordeling van de prestaties voor essentiële kenmerken van bouwproducten op de productgebieden waarvoor zij is aangewezen.

6. Algemeen beheer

Zorgen voor coherentie, betrouwbaarheid, objectiviteit en traceerbaarheid door de constante toepassing van passende beheersmethoden.

Een technische beoordelingsinstantie moet beschikken over:

a) bewijsstukken inzake een correct bestuurlijk gedrag;

b) een beleid met bijbehorende procedures om de vertrouwelijkheid van gevoelige informatie bij de instantie zelf en bij al haar partners te waarborgen;

c) een documentcontrolesysteem om de registratie, traceerbaarheid, beschikbaarheid en archivering van alle relevante documenten te waarborgen;

d) een mechanisme voor interne audit en beoordeling van het beheer om geregeld te controleren of passende beheersmethoden worden toegepast;

e) een procedure om beroepen en klachten objectief te behandelen.

BIJLAGE VI

Beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties

SYSTEMEN VOOR BEOORDELING EN VERIFICATIE VAN DE BESTENDIGHEID VAN DE PRESTATIES

  1.1. Systeem 1+ – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:
  a) de fabrikant voert het volgende uit:
   i) de productiecontrole in de fabriek;
   ii) verdere tests van in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;
  b) de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van het product op basis van:
   i) de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;
   ii) de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;
   iii) permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek;
   iv) steekproefsgewijze controle van in de fabriek genomen monsters.
  1.2. Systeem 1 – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:
  a) de fabrikant voert het volgende uit:
   i) de productiecontrole in de fabriek;
   ii) verdere tests van door de fabrikant in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;
  b) de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van het product op basis van:
   i) de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;
   ii) de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;
   iii) permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek.
  1.3. Systeem 2+ – Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:
  a) de fabrikant voert het volgende uit:
   i) de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek (inclusief bemonstering), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;
   ii) de productiecontrole in de fabriek;
   iii) tests van in de fabriek genomen monsters volgens het voorgeschreven testprogramma;
  b) de aangemelde instantie verstrekt het conformiteitscertificaat van de productiecontrole in de fabriek op basis van:
   i) de eerste inspectie van de productie-installatie en van de productiecontrole in de fabriek;
   ii) permanente bewaking, beoordeling en evaluatie van de productiecontrole in de fabriek.

1.4.  Systeem 3– Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

   a) de fabrikant voert de productiecontrole in de fabriek uit:
   b) de aangemelde instantie bepaalt het producttype op grond van typeonderzoek (op basis van de bemonstering door de fabrikant), typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product.

1.5.  Systeem 4– Verklaring van de prestaties voor de essentiële kenmerken van het product door de fabrikant op basis van de volgende items:

  a) de fabrikant voert het volgende uit:
   i) de bepaling van het producttype op grond van typeonderzoek, typeberekening, getabelleerde waarden of een beschrijvende documentatie van het product;
   ii) de productiecontrole in de fabriek;
   b) geen taken voor de aangemelde instantie.

2.  INSTANTIES DIE BETROKKEN ZIJN BIJ DE BEOORDELING EN VERIFICATIE VAN DE BESTENDIGHEID VAN DE PRESTATIES

De aangemelde instanties die bij de beoordeling en verificatie van de bestendigheid van de prestaties van een bouwproduct betrokken zijn, kunnen op grond van hun taken als volgt worden ingedeeld:

   (1) certificatie-instantie: een aangemelde, al dan niet van de overheid afhankelijke instantie die de nodige deskundigheid en bevoegdheid bezit om de certificering volgens de vastgestelde procedure- en beheersregels af te wikkelen;
   (2) inspectie-instantie: een aangemelde instantie die over de nodige organisatie, personeel, deskundigheid en integriteit beschikt om volgens specifieke criteria de volgende taken te vervullen: beoordeling, aanbeveling tot aanvaarding en vervolgens toezicht op de kwaliteitscontrole door de fabrikant, en keuze en evaluatie van bouwproducten in de fabriek volgens specifieke criteria;
   (3) testlaboratorium: een aangemeld laboratorium dat de kenmerken of prestaties van materialen of bouwproducten meet, onderzoekt, test, ijkt of op enige andere manier bepaalt.

(1) Advies van 25 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(2) PB C […] van [...], blz. […].
(3) Standpunt van het Europees Parlement van 24 april 2009.
(4) PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12. ║
(5) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.
(6) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.
(7) PB C 91 van 16.4.2003, blz. 7.
(8) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.
(9) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 21.
(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. ║
(11) PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.
(12)* Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
(13) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(14) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(15) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.


Grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap ***I
PDF 207kWORD 51k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap (COM(2008)0640 – C6-0352/2008 – 2008/0194(COD))
P6_TA(2009)0321A6-0053/2009

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0640),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0352/2008),

–   gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 maart 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken(A6-0053/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001

P6_TC1-COD(2008)0194


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 924/2009.)


Werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld ***I
PDF 208kWORD 50k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (COM(2008)0627 – C6-0350/2008 – 2008/0190(COD))
P6_TA(2009)0322A6-0056/2009

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0627),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en de artikelen 47, lid 2, en 95 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0350/2008),

–   gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 25 maart 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0056/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2009/…/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG

P6_TC1-COD(2008)0190


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2009/110/EG.)


Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten ***I
PDF 210kWORD 74k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Verordening dierlijke bijproducten) (COM(2008)0345 – C6-0220/2008 – 2008/0110(COD))
P6_TA(2009)0323A6-0087/2009

(Medebeslissingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0345),

–   gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 152, lid 4, onder b), van het EG­Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0220/2008),

–   gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 1 april 2009 om het voorstel als geamendeerd goed te keuren, overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, eerste streepje van het EG-Verdrag,

–   gezien de omvang van de door de toekomstige verordening [tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten] aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden ("toekomstige verordening"),

–   gelet op artikel 51, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0087/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.   verzoekt de Commissie haar ontwerpmaatregel voor de uitvoering van de toekomstige verordening voor te bereiden met de nodige technische deskundigheid, die tijdens de besprekingen duidelijk aanwezig was, en vóór de datum van toepassing van de toekomstige verordening, zodat in de ontwerpmaatregel rekening met de specifiekere suggesties van het Parlement voor de aanpak van bepaalde technische kwesties kan worden gehouden;

4.   verzoekt de Commissie de ontwerpmaatregel aan het Parlement voor te leggen voor een gedachtewisseling, alvorens de regelgevingsprocedure met toetsing te starten, om de uitoefening van de medezeggenschapsrechten van het Parlement te vergemakkelijken;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 april 2009 met het oog op de aanneming van Verordening (EG) nr. .../2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening dierlijke bijproducten)

P6_TC1-COD(2008)0110


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EG) nr. 1069/2009.)


Instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten *
PDF 209kWORD 44k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2009)0169 – C6-0134/2009 – 2009/0053(CNS))
P6_TA(2009)0324A6-0268/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0169),

–   gelet op artikel 308 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0134/2009),

–   gezien Verordening (EG) nr. 332/2002 van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(1) en het standpunt van het Parlement van 6 september 2001 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(2),

–   gezien zijn standpunt van 20 november 2008(3) inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 en zijn resolutie van dezelfde dag over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(4),

–   gezien het advies van de Europese Centrale Bank van 20 april 2009 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten,

–   gelet op de artikelen 51 en 134 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0268/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Verordening (EG) nr. 332/2002
Artikel 3 bis
De Commissie en de betrokken lidstaat sluiten een memorandum van overeenstemming waarin de door de Raad gestelde voorwaarden worden gepreciseerd.
De Commissie en de betrokken lidstaat sluiten een memorandum van overeenstemming waarin de door de Raad gestelde voorwaarden worden gepreciseerd. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad in kennis van dat memorandum van overeenstemming.
Amendement 2
Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Verordening (EG) nr. 332/2002
Artikel 5
1.  De Commissie neemt de nodige maatregelen om in samenwerking met het Economisch en Financieel Comité op gezette tijden na te gaan of de economische politiek van de lidstaat die een lening van de Gemeenschap heeft ontvangen, voldoet aan het herstelprogramma en aan de eventuele andere voorwaarden die de Raad op grond van artikel 3 heeft gesteld. Daartoe stelt de lidstaat alle nodige gegevens ter beschikking van de Commissie en verleent hij haar zijn volledige medewerking. Op grond van de resultaten van deze controle besluit de Commissie op advies van het Economisch en Financieel Comité over de uitbetaling van de achtereenvolgende gedeelten.
1.  De Commissie neemt de nodige maatregelen om in samenwerking met het Economisch en Financieel Comité op gezette tijden na te gaan of de economische politiek van de lidstaat die een lening van de Gemeenschap heeft ontvangen, voldoet aan het herstelprogramma en aan de eventuele andere voorwaarden die de Raad op grond van artikel 3 heeft gesteld, alsmede aan het in artikel 3 bis vermelde memorandum van overeenstemming. Daartoe stelt de lidstaat alle nodige gegevens ter beschikking van het Europees Parlement en de Commissie en verleent hij laatstgenoemde zijn volledige medewerking. Op grond van de resultaten van deze controle besluit de Commissie op advies van het Economisch en Financieel Comité over de uitbetaling van de achtereenvolgende gedeelten.
De Raad besluit over de eventuele wijzigingen die in de oorspronkelijk vastgestelde voorwaarden inzake economische politiek moeten worden aangebracht.
2.  De Raad besluit over de eventuele wijzigingen die, overeenkomstig de belangrijkste economische doelstellingen van de Gemeenschap, in de oorspronkelijk vastgestelde voorwaarden inzake economische politiek moeten worden aangebracht.
Amendement 3
Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw)
Verordening (EG) nr. 332/2002
Artikel 10
(6 bis)  Artikel 10 wordt vervangen door de volgende tekst:
"Artikel 10
Alle twee jaren onderzoekt de Raad aan de hand van een verslag van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement en na het uitbrengen van een advies door het Economisch en Financieel Comité, of het beginsel, de toepassingsregels en de maxima van het ingestelde mechanisme nog voldoen aan de behoeften die tot de invoering ervan hebben geleid."

(1) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
(2) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 312.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0560.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0562.


Belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling *
PDF 677kWORD 357k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (COM(2008)0727 – C6-0464/2008 – 2008/0215(CNS))
P6_TA(2009)0325A6-0244/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0727),

–   gelet op artikel 94 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0464/2008),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A6-0244/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2 van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 26
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis) overeenkomstig de conclusies van de ECOFIN Raad van mei 1999 en november 2000 ging de oorspronkelijke keuze om alle innoverende financiële producten uit te sluiten van het bereik van Richtlijn 2003/48/EG vergezeld van een expliciete verklaring dat deze kwestie opnieuw onder de loep zou worden genomen bij gelegenheid van de eerste herziening van deze richtlijn, met als doel om een definitie te vinden die alle effecten betreft welke het equivalent zijn van schuldeisen, zodat de doelmatigheid van de richtlijn ook in veranderende omstandigheden kan worden gegarandeerd en distorsies kunnen worden voorkomen. Het is daarom juist om alle innoverende financiële producten binnen het bereik van deze richtlijn te doen vallen. In dit verband zou de definitie van interestbetalingen ook de inkomsten moeten omvatten van kapitaalinvesteringen waarbij de opbrengst van tevoren is vastgelegd en de opbrengst van de transactie in wezen vergelijkbaar is met een inkomen uit interest. Om te zorgen voor een consistente interpretatie van deze bepaling in alle lidstaten, moet deze bepaling worden aangevuld met een lijst van de betrokken financiële producten. De Commissie moet deze lijst vaststellen aan de hand van de regelgevende procedure die is vastgelegd in Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 houdende vaststelling van de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie toegekende uitvoeringsbevoegdheden1.
______________________________
1 PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 10 bis (nieuw)
(10 bis)  De Gemeenschap dient een mondiaal fiscaal beleid te bevorderen, in overeenstemming met de conclusies van de Raad van 23 oktober 2006 , waarin de Commissie officieel opdracht werd gegeven om te onderzoeken of het mogelijk is te onderhandelen over specifieke overeenkomsten met Hongkong, Macau en Singapore inzake belastingheffing op inkomsten uit spaargelden, met het oog op de totstandbrenging van een internationale overeenkomst betreffende de toepassing van maatregelen die gelijkwaardig zijn aan de door de lidstaten toegepaste maatregelen uit hoofde van Richtlijn 2003/48/EG.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)  In zijn conclusies van 21 januari 2003 oordeelde de Raad dat de Verenigde Staten van Amerika maatregelen toepassen die gelijkwaardig zijn aan die van Richtlijn 2003/48/EG. Desalniettemin is het gepast om in bijlage I van de Richtlijn 2003/48/EG bepaalde rechtspersonen en juridische constructies op te nemen teneinde een effectieve belastingheffing te waarborgen.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)  Bij het evalueren van de uitvoering van Richtlijn 2003/48/EG dient de Commissie specifiek aandacht te besteden aan bepaalde soorten kapitaalinkomsten, zoals inkomsten uit levensverzekeringsproducten, lijfrenten, swaps en bepaalde pensioenen, die nog niet binnen het bereik van die richtlijn vallen.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt -1 (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Overweging 8
(-1) Overweging 8 wordt vervangen door de volgende tekst:
"(8) de onderhavige richtlijn heeft een tweeledig doel, te weten enerzijds ervoor te zorgen dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling in een lidstaat aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben effectief worden belast overeenkomstig de wettelijke bepalingen van hun lidstaat van verblijf, en anderzijds een minimum van effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben."
Amendement 5
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt -1 bis (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Overweging 19
(-1 bis) Overweging 19 wordt vervangen door de volgende tekst:
"(19) de lidstaten die bronbelasting heffen dienen de inkomsten die zij daaruit verkrijgen grotendeels over te dragen aan de lidstaat van verblijf van de uiteindelijk gerechtigde is. Het deel van de belastingopbrengst dat de betrokken lidstaten kunnen inhouden, moet evenredig zijn aan hun administratieve kosten voor het beheer van het verdelingsmechanisme, waarbij rekening moet worden gehouden met kosten die voor informatie-uitwisseling zouden worden gemaakt."
Amendement 6
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt -1 ter (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Overweging 24 bis (nieuw)
(-1 ter) Onderstaande nieuwe overweging wordt ingelast:
"(24 bis) Zolang Hongkong, Singapore en andere in bijlage I vermelde landen en gebieden niet ieder maatregelen toepassen die gelijkwaardig of identiek zijn aan de maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, zou kapitaalvlucht naar die landen en gebieden de verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn in gevaar kunnen brengen. Daarom moet de Gemeenschap passende voorzieningen treffen om ervoor te zorgen dat met deze landen en gebieden een overeenkomst wordt bereikt op grond waarvan deze landen en gebieden dergelijke maatregelen toepassen."
Amendement 7
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt -1 quater (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 1 – lid 1
(-1 quater) Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door de volgende tekst:
"1. De onderhavige richtlijn heeft ten doel:
− ervoor te zorgen dat inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben effectief worden belast overeenkomstig de wettelijke bepalingen van laatstgenoemde lidstaat;
− een minimum van effectieve belastingheffing te garanderen op inkomsten uit spaargelden in de vorm van in een lidstaat verrichte rentebetaling aan uiteindelijk gerechtigden, die een natuurlijk persoon zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben."
Amendement 8
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 1
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 1 – lid 2
"2. De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied gevestigde uitbetalende instanties de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering of de emittent van het rentedragende effect."
"2. De lidstaten zien erop toe dat de op hun grondgebied gevestigde marktdeelnemers en uitbetalende instanties de voor de uitvoering van de richtlijn noodzakelijke taken uitvoeren, ongeacht de vestigingsplaats van de debiteur van de rentedragende schuldvordering of de emittent van het rentedragende effect."
Amendement 9
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 2 – letter a – punt i
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 2 – lid 1 – inleidende formule
Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd artikel 4, lid 2, wordt onder "uiteindelijk gerechtigde" verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit betekent:
1.  Voor de toepassing van deze richtlijn, en onverminderd artikel 4, lid 2, wordt onder "uiteindelijk gerechtigde" verstaan elke natuurlijke persoon die een rentebetaling ontvangt of had moeten ontvangen, of ten gunste van wie een rentebetaling wordt bewerkstelligd of zou moeten worden bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de rentebetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd. Dit betekent:
Amendement 10
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 3 – lid 2 – alinea 1 – letter b
(b) voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, bepaalt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit naam, adres, datum en plaats van geboorte en, indien de uiteindelijk gerechtigde zijn adres of fiscale woonplaats heeft in een in bijlage II vermelde lidstaat, het hem door die lidstaat toegekende fiscale identificatienummer of vergelijkbaar nummer.
(b) voor contractuele betrekkingen die zijn aangegaan of voor transacties die, bij ontstentenis van contractuele betrekkingen, zijn verricht op of na 1 januari 2004, bepaalt de uitbetalende instantie de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde, bestaande uit naam, adres, datum en plaats van geboorte en, indien de uiteindelijk gerechtigde zijn adres of fiscale woonplaats heeft in een in bijlage II vermelde lidstaat, het hem door die lidstaat toegekende fiscale identificatienummer of vergelijkbaar nummer, voor zover dit nummer of vergelijkbare nummer voorkomt in de ter identificatie voorgelegde documentatie.
Amendement 11
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 3 – lid 2 – alinea 2
De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, punt b) worden vastgesteld aan de hand van het paspoort, de officiële identiteitskaart of een ander officieel document als vermeld in bijlage II dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet zijn vermeld op dat paspoort, die officiële identiteitskaart of dat officiële document worden vastgesteld aan de hand van enig ander, door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd officieel identiteitsbewijs dat is afgegeven door een overheidsinstantie van het land waar hij zijn adres of fiscale woonplaats heeft.
De gegevens als bedoeld in de eerste alinea, punt b) worden vastgesteld aan de hand van een paspoort, een officiële identiteitskaart of een ander officieel document als vermeld in bijlage II dat door de uiteindelijk gerechtigde wordt overgelegd. Gegevens die niet zijn vermeld op een paspoort, een officiële identiteitskaart of enig ander officieel document worden vastgesteld aan de hand van enig ander, door de uiteindelijk gerechtigde overgelegd officieel identiteitsbewijs dat is afgegeven door een overheidsinstantie van het land waar hij zijn adres of fiscale woonplaats heeft.
Amendement 12
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 4 – lid 2 – alinea 2
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een juridische constructie geacht haar plaats van feitelijk beheer te hebben in het land waar de persoon die daarvan op de eerste plaats rechthebbende is en op de eerste plaats haar vermogen en inkomsten beheert zijn of haar vaste adres heeft.
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt een juridische constructie geacht haar plaats van feitelijk beheer te hebben in het land waar de persoon die daarvan op de eerste plaats rechthebbende is en op de eerste plaats haar vermogen of inkomsten beheert zijn of haar vaste adres heeft.
Amendement 13
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 4 – lid 2 – alinea 7
Een marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in bijlage III vermelde rechtspersoon of juridische constructie stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging in kennis van de naam en de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of, in geval van een juridische constructie, van de naam en het vaste adres van de persoon die daarvan in de eerste plaats de rechthebbende is en daarvan in de eerste plaats het vermogen en de inkomsten beheert en het totaalbedrag van de aan de rechtspersoon of juridische constructie betaalde of voor deze bewerkstelligde rente. Wanneer de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of juridische constructie in een andere lidstaat is gelegen, geeft de bevoegde autoriteit deze informatie door aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat.
Een marktdeelnemer die een rentebetaling verricht aan of een rentebetaling bewerkstelligt voor een in bijlage III vermelde rechtspersoon of juridische constructie stelt de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat van vestiging in kennis van de naam en de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of, in geval van een juridische constructie, van de naam en het vaste adres van de persoon die daarvan in de eerste plaats de rechthebbende is en daarvan in de eerste plaats het vermogen of de inkomsten beheert en het totaalbedrag van de aan de rechtspersoon of juridische constructie betaalde of voor deze bewerkstelligde rente. Wanneer de plaats van feitelijk beheer van de rechtspersoon of juridische constructie in een andere lidstaat is gelegen, geeft de bevoegde autoriteit deze informatie door aan de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat.
Amendement 14
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 3
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 4 – lid 3
3.  De in lid 2 bedoelde rechtspersonen en juridische constructies, op het vermogen of de inkomsten waarvan geen uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk recht heeft op het tijdstip van een rentebetaling, hebben de keuzemogelijkheid voor de doeleinden van deze richtlijn te kiezen voor een behandeling als instelling voor collectieve beleggingen of een ander fonds of andere regeling voor collectieve beleggingen als bedoeld in lid 2, onder a).
Schrappen
Wanneer een rechtspersoon of juridische constructie van deze keuzemogelijkheid gebruik maakt, geeft de lidstaat waar deze haar plaats van feitelijk beheer heeft een verklaring in die zin af. De rechtspersoon of juridische constructie doet die verklaring toekomen aan de marktdeelnemer die de rentebetaling verricht of bewerkstelligt.
De lidstaten stellen gedetailleerde regels op betreffende deze keuzemogelijkheid voor rechtspersonen en juridische constructies die hun plaats van feitelijk beheer op hun grondgebied hebben en zien erop toe dat de rechtspersonen en juridische constructies die van deze keuzemogelijkheid gebruik hebben gemaakt als uitbetalende instanties optreden overeenkomstig lid 1, tot het totaalbedrag van de ontvangen rentebetalingen, bij elke gelegenheid dat een uiteindelijk gerechtigde onmiddellijk het recht op het vermogen of de inkomsten daarvan verkrijgt."
Amendement 27
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid -1 (nieuw)
-1.  Onverminderd de in de volgende leden van dit artikel vastgelegde bepalingen is het algemene beginsel van deze richtlijn dat "interestbetaling" betekent elk inkomen uit kapitaal waarbij de opbrengst van tevoren is vastgesteld en de opbrengst van de transactie in wezen gelijk is aan die van een inkomen uit interest. Om te zorgen voor een consistente interpretatie van deze bepaling in alle lidstaten, moet deze bepaling worden aangevuld met een lijst van de betrokken financiële producten. De Commissie zal deze lijst uiterlijk goedkeuren op ... [datum gespecificeerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2009/.../EG van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/48/EG over de belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van interestbetalingen] overeenkomstig de regelgevingsprocedure genoemd in artikel 18 ter, lid 2, van deze richtlijn.
Amendement 15
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 1 – letter c – punt ii
(ii) rechtspersonen of juridische constructies die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, bedoelde keuzemogelijkheid;
Schrappen
Amendement 16
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 1 – letter d – punt ii
(ii) rechtspersonen of juridische constructies die gebruik hebben gemaakt van de in artikel 4, lid 3, bedoelde keuzemogelijkheid;
Schrappen
Amendement 35
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 1 – letter e
(e) uitkeringen in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst wanneer deze voorziet in een biometrische risicodekking van gemiddeld minder dan 5% van het verzekerde kapitaal gedurende de looptijd van de overeenkomst en de feitelijke prestaties geheel afhankelijk zijn van rente of inkomsten van de soort als bedoeld onder a), aa), b), c) en d); in dit verband wordt een verschil tussen de uitbetaalde bedragen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst en de som van alle betalingen aan de levensverzekerde in het kader van diezelfde overeenkomst beschouwd als uitkeringen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst.
(e) in het geval van verzekeringsovereenkomsten:
(i) het verschil tussen de verzekeringsuitkering en de som van de betaalde premies bij afkoop van het contract wanneer het een pensioenkapitaalverzekering betreft, voor zover het niet om een levenslange pensioenuitkering gaat;
(ii) uitkeringen in het kader van een levensverzekeringsovereenkomst wanneer deze voorziet in een biometrische risicodekking van gemiddeld minder dan 10% van het verzekerde aanvangskapitaal gedurende de looptijd van de overeenkomst en de feitelijke prestaties geheel afhankelijk zijn van rente of de feitelijke prestaties worden uitgedrukt in of rechtstreeks gekoppeld zijn aan beleggingen en wanneer meer dan 40% van de onderliggende activa is belegd in inkomsten van de soort als bedoeld onder a), aa), b), c) en d).
Wanneer de uitbetalende instantie met betrekking tot een aan beleggingen gekoppelde verzekeringspolis geen informatie heeft over het percentage van de onderliggende activa die in schuldvorderingen of relevante effecten zijn belegd, wordt dit percentage geacht boven de 40% te liggen.
In dit verband wordt een verschil tussen de uitbetaalde bedragen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst en de som van alle betalingen aan de levensverzekerde in het kader van diezelfde overeenkomst beschouwd als uitkeringen in het kader van de levensverzekeringsovereenkomst.
Wanneer de verzekeringsnemer, de verzekerde en de begunstigde van de polis niet identiek zijn, wordt de biometrische risicodekking geacht minder dan 10% te bedragen.
Amendement 36
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 1 – letter e bis (nieuw)
(e bis) inkomsten uit gestructureerde producten. Gestructureerde producten zijn obligaties waarbij de hoogte van de terugbetalingsverplichtingen afhankelijk is van de ontwikkeling van overeengekomen onderliggende activa van ongeacht welke vorm. Het verschil tussen de vergoeding voor de verkrijging van het gestructureerde product en de opbrengst uit de cessie, restitutie of inlossing ervan wordt eveneens aangemerkt als inkomsten;
Amendement 37
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 1 – letter e ter (nieuw)
(e ter) dividenden die door een kredietinstelling of financiële instelling ten behoeve van de uiteindelijke gerechtigde worden geïnd.
Amendement 18
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 9
9.  In lid 1, onder aa) bedoelde inkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn, voor zover de effecten die die inkomsten opleveren voor het eerst werden uitgegeven op of na 1 december 2008.
9.  In lid 1, onder aa) bedoelde inkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn, voor zover de effecten die die inkomsten opleveren zes maanden na de publicatie van deze richtlijn of daarna voor het eerst werden uitgegeven.
Amendement 19
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 4
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 6 – lid 10
10.  Uitkeringen in het kader van levensverzekeringsovereenkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn overeenkomstig lid 1, onder e), voor zover de levensverzekeringsovereenkomsten in het kader waarvan die uitkeringen worden gedaan voor het eerst werden gesloten op of na 1 december 2008.
10.  Uitkeringen in het kader van levensverzekeringsovereenkomsten worden slechts beschouwd een rentebetaling te zijn overeenkomstig lid 1, onder e), voor zover de levensverzekeringsovereenkomsten in het kader waarvan die uitkeringen worden gedaan zes maanden na de publicatie van deze richtlijn of daarna voor het eerst werden gesloten.
Amendement 20
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 5 bis (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 10 – lid 2
(5 bis)  Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door volgende tekst:
"2. De overgangsperiode eindigt uiterlijk op 1 juli 2014 of aan het einde van het eerste volledige belastingjaar volgend op de laatste van de hieronder vermelde data, met dien verstande dat dit tijdstip vóór 1 juli 2014 dient te vallen:
– de datum van inwerkingtreding van de laatste, na eenparig besluit van de Raad gesloten overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Confederatie, het Vorstendom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Vorstendom Monaco en het Vorstendom Andorra, die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (hierna de "OESO-modelovereenkomst" genoemd) met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden als bedoeld in artikel 11, lid 1;
– de datum waarop de Raad het er unaniem over eens is dat de Verenigde Staten van Amerika zich heeft verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken;
– de datum waarop de Raad het er unaniem over een is dat Hongkong, Singapore en andere in bijlage I vermelde landen en gebieden zich hebben verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in deze richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de richtlijn wordt bestreken."
Amendement 21
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 6 bis (nieuw)
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 12 – leden 1 en 2
(6 bis)  Artikel 12, leden 1 en 2, wordt vervangen door de volgende tekst:
"1. De lidstaten die overeenkomstig artikel 11, lid 1, bronbelasting heffen, behouden 10% van hun opbrengsten en dragen 90% daarvan over aan de lidstaat waar de uiteindelijke gerechtigde woonachtig is.
2.  Lidstaten die bronbelasting heffen overeenkomstig artikel 11, lid 5, behouden 10% van hun opbrengsten en dragen 90% over aan de andere lidstaten, zulks in dezelfde verhouding als de krachtens lid 1 van dit artikel uitgevoerde overdrachten."
Amendement 22
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Artikel 1 − punt 10
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 18
(10)  Artikel 18, eerste zin, komt als volgt te luiden:
(10)  Artikel 18 komt als volgt te luiden:
"Artikel 18
Evaluatie
1.  Uiterlijk op 31 december 2010 publiceert de Commissie een vergelijkende studie van de voordelen en zwakke punten van zowel het systeem van informatie-uitwisseling als dat van de bronbelasting, om te beoordelen in hoeverre het nagestreefde doel van effectieve beteugeling van belastingfraude of -ontwijking daarmee is gediend. In die vergelijkende studie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aspecten transparantie, eerbiediging van de fiscale soevereiniteit van de lidstaten, fiscale rechtvaardigheid en de administratieve lasten die aan een of beide systemen verbonden zijn.
De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raad verslag uit over de werking van deze richtlijn die in de bijlage V vermelde gegevens moet bevatten die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken.
2.  De Commissie brengt om de drie jaar bij de Raad en het Europees Parlement verslag uit over de werking van deze richtlijn op basis van de in bijlage V vermelde statistische gegevens, die elke lidstaat aan de Commissie moet verstrekken. Op basis van die verslagen en van de in lid bedoelde studie doet de Commissie, inzonderheid met betrekking tot het einde van de in artikel 10, lid 2, bedoelde overgangsperiode, aan de Raad in voorkomend geval voorstellen tot wijziging van deze richtlijn die noodzakelijk blijken om een effectieve belastingheffing op inkomsten uit spaargelden te kunnen waarborgen en onwenselijke concurrentieverstoringen weg te nemen.
3.  De Commissie onderzoekt in het kader van de in de leden 1 en 2 bedoelde studie en verslagen met name in hoeverre het wenselijk is het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot alle financiële inkomstenbronnen, met inbegrip van dividenden en vermogenswinsten, alsmede tot alle aan rechtspersonen uigekeerde betalingen."
Amendement 23
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 11
Richtlijn 2003/48/EG
Artikel 18 ter – lid 3 bis (nieuw)
3 bis.  De Commissie, bijgestaan door het comité, beoordeelt vanaf 1 januari 2010 om de twee jaar de procedures, documenten en gemeenschappelijke methodes en formulieren waarop artikel 18 bis betrekking heeft en stelt, overeenkomstig in artikel 18 ter, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure de maatregelen vast die vereist zijn om deze te verbeteren.
Amendement 24
Voorstel voor een richtlijn - wijzigingsbesluit
Bijlage – punt 2
Richtlijn 2003/48/EG
Bijlage I

Door de Commissie voorgestelde tekst

"BIJLAGE I

Lijst van rechtspersonen en juridische constructies waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is vanwege de aanwezigheid van hun plaats van feitelijk beheer op het grondgebied van bepaalde landen of rechtsgebieden

1. Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in een land of rechtsgebied buiten het territoriale toepassingsgebied van de richtlijn zoals omschreven in artikel 7 en die verschillend is van die welke in artikel 17, lid 2, zijn vermeld:

Antigua en Barbuda

International business company

De Bahama's

Trust

Stichting

International business company

Bahrein

Financial trust

Barbados

Trust

Belize

Trust

International business company

Bermuda

Trust

Brunei

Trust

International business company

International trust

International Limited Partnership

Cookeilanden

Trust

International trust

International company

International partnership

Costa Rica

Trust

Djibouti

Vrijgestelde onderneming

(Buitenlandse) trust

Dominica

Trust

International business company

Fiji

Trust

Frans-Polynesië

Société (Onderneming)

Société de personnes (Vennootschap)

Société en participation (Deelgenoot-schap)

(Buitenlandse) trust

Guam

Company

Eenmansbedrijf

Partnership

(Buitenlandse) trust

Guatemala

Trust

Fundación (Stichting)

Hongkong

Trust

Kiribati

Trust

Labuan (Maleisië)

Offshore company

Malaysian offshore bank

Offshore limited partnership

Offshore trust

Libanon

Ondernemingen die in aanmerking komen voor het "offshore company regime"

Macau

Trust

Fundação (Stichting)

Maldiven

Alle ondernemingen, vennootschappen en buitenlandse trusts

Noordelijke Marianen

Foreign sales corporation (buitenlandse verkoopmaatschappij)

Offshore banking corporation

(Buitenlandse) trust

Marshalleilanden

Trust

Mauritius

Trust

Global business company cat. 1 en 2

Micronesië

Company

Partnership

(Buitenlandse) trust

Nauru

Trusts/nominee company

Company

Partnership

Eenmansbedrijf

Buitenlands testament

Buitenlandse goederen

Andere met de overheid onderhandelde ondernemingsvormen

Nieuw-Caledonië

Société (Onderneming)

Société civile (Civil company)

Société de personnes (Vennootschap)

Joint venture

Nalatenschap

(Buitenlandse) trust

Niue

Trust

International business company

Panama

Fideicomiso (Trust)

Fundación de interés privado (Stichting)

Palau

Company

Partnership

Eenmansbedrijf

Vertegenwoordiging

Credit union (financiële coöperatie)

Cooperative

(Buitenlandse) trust

Filippijnen

Trust

Puerto Rico

Estate

Trust

International banking entity

Saint Kitts en Nevis

Trust

Stichting

Vrijgestelde onderneming

Saint Lucia

Trust

Saint Vincent en de Grenadines

Trust

Samoa

Trust

International trust

International company

Offshore bank

Offshore insurance company

International partnership

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Seychellen

Trust

International business company

Singapore

Trust

Salomonseilanden

Company

Partnership

Trust

Zuid-Afrika

Trust

Tonga

Trust

Tuvalu

Trust

Provident fund (Fonds voor Sociale Voorzieningen)

Verenigde Arabische Emiraten

Trust

Amerikaanse Maagdeneilanden

Trust

Vrijgestelde onderneming

Uruguay

Trust

Vanuatu

Trust

Vrijgestelde onderneming

International company

2. Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in een in artikel 17, lid 2, genoemd land of rechtsgebied, waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is in afwachting van de aanneming door het betrokken land of rechtsgebied van bepalingen die vergelijkbaar zijn met die van artikel 4, lid 2:

Andorra

Trust

Anguilla

Trust

Aruba

Stichting

Ondernemingen die in aanmerking komen voor de offshore-regeling

Britse Maagdeneilanden

Trust

International business company

Caymaneilanden

Trust

Vrijgestelde onderneming

Guernsey

Trust

Zero tax company

Eiland Man

Trust

Jersey

Trust

Liechtenstein

Anstalt (Trust)

Stiftung (Stichting)

Monaco

Trust

Fondation (Stichting)

Montserrat

Trust

Nederlandse Antillen

Trust

Stichting

San Marino

Trust

Fondazione (Stichting)

Zwitserland

Trust

Stichting

Turks- en Caicoseilanden

Vrijgestelde onderneming

Limited partnership (commanditaire vennootschap)

Trust

Amendement

"BIJLAGE I

1. De rechtspersonen en juridische constructies waarop artikel 2, lid 3, van toepassing is kunnen de vorm aannemen van:

• Kapitaalvennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

• Naamloze vennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

• Internationale ondernemingen of maatschappijen;

• Internationale zakenondernemingen of -maatschappijen;

• Vrijgestelde ondernemingen of maatschappijen;

• Beschermde kernondernemingen of -maatschappijen;

• Als naamloze vennootschap optredende kernondernemingen of -maatschappijen;

• Internationale banken of onder die naam opererende maatschappijen;

• Offshore-banken of onder die naam opererende maatschappijen;

• Verzekeringsondernemingen of -maatschappijen;

• Herverzekeringsondernemingen of -maatschappijen;

• Coöperaties;

• Kredietcoöperaties;

• Vennootschappen allerhande, met inbegrip van (doch niet beperkt tot) vennootschappen onder firma, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, internationale vennootschappen en internationale zakelijke partnerschappen;

• Joint ventures;

• Trusts;

• Vestigingen;

• Stichtingen;

• Nalatenschappen;

• Fondsen in alle vormen;

• Filialen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

• Vertegenwoordigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

• Permanente vestigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

• Stichtingen allerhande, ongeacht vorm of omschrijving

2. Tot de specifieke landen of rechtsgebieden die zich bevinden buiten de territoriale werkingssfeer van de richtlijn als omschreven in artikel 7 en verschillen van die welke zijn vermeld in artikel 17, lid 2, waar artikel 2, lid 3, van toepassing is met betrekking tot de rechtspersonen of juridische constructies als bedoeld in deel 1 van deze bijlage worden, indien de plaats van feitelijk beheer zich aldaar bevindt, gerekend:

• Anjouan

• Antigua en Barbuda

• De Bahama's

• Bahrein

• Barbados

• Belize

• Bermuda

• Brunei

• Cookeilanden

• Costa Rica

• Djibout

• Dominica

• Dubai

• Fiji

• Frans-Polynesië

• Ghana

• Grenada

• Guam

• Guatemala

• Hongkong

• Kiribati

• Labuan (Maleisië)

• Libanon

• Liberia

• Macau

• Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

• Maldiven

• Montenegro

• Noordelijke Marianen

• Marshalleilanden

• Mauritius

• Micronesië

• Nauru

• Nieuw-Caledonië

• Niue

• Panama

• Palau

• Filippijnen

• Puerto Rico

• Saint Kitts en Nevis,

• Saint Lucia

• Saint Vincent en de Grenadines

• Samoa

• Sao Tomé en Principe

• Seychellen

• Singapore

• Salomonseilanden

• Somalië

• Zuid-Afrika

• Tonga

• Tuvalu

• Verenigde Arabische Emiraten

• Amerikaanse staat Delaware

• Amerikaanse staat Nevada

• Amerikaanse Maagdeneilanden

• Uruguay

• Vanuatu

3. Tot de specifieke in artikel 17, lid 2, vermelde landen of rechtsgebieden waar – in afwachting van de vaststelling door het betrokken land of rechtsgebied van bepalingen van gelijke strekking als die van artikel 4, lid 2, met betrekking tot de rechtspersonen of juridische constructies waarnaar wordt verwezen in deel 1 van deze bijlage – artikel 2, lid 3, van toepassing is indien de plaats van feitelijk beheer zich aldaar bevindt, worden gerekend:

• Andorra

• Anguilla

• Aruba

• Britse Maagdeneilanden

• Caymaneilanden

• Guernsey, Alderney of Sark

• Eiland Man

• Jersey

• Liechtenstein

• Monaco

• Montserrat

• Nederlandse Antillen

• San Marino

• Sark

• Zwitserland

• Turks- en Caicoseilanden

4. Alle rechtspersonen of juridische constructies waarnaar in deel 1 van deze bijlage wordt verwezen vallen onder de toepassing van artikel 2, lid 3, indien de plaats van feitelijk beheer daarvan zich bevindt in een van de specifieke landen of rechtsgebieden als bedoeld in de delen 2 en 3 van deze bijlage, met dien verstande dat:

a. Een land of rechtsgebied als bedoeld in de delen 2 en 3 bij het in artikel 18 ter bedoelde comité een verzoek kan indienen om een of meer van de in deel 1 bedoelde rechtspersonen of juridische constructies voor het desbetreffende land of rechtsgebied buiten beschouwing te laten op grond van het feit dat de plaats van feitelijk beheer van de bewuste rechtspersonen of juridische constructies zich daar niet kan bevinden dan wel op grond van het feit dat een passende belastingheffing over inkomsten uit rentebetalingen aan die rechtspersonen of constructies de facto is gewaarborgd;

b. Het comité zijn met redenen omklede besluit binnen drie maanden na de indiening van een dergelijk verzoek bekendmaakt en de rechtspersonen of juridische constructies voor het land of rechtsgebied dat een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend staan aangemerkt als entiteiten die niet meer onder de toepassing van deel 1 vallen gedurende een aangemelde periode van maximaal twee jaar, welke kan worden verlengd indien het bewuste land of rechtsgebied daartoe niet eerder dan zes maanden voor het verstrijken van die periode een aanvraag indient.

Amendement 25
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Bijlage – punt 2
Richtlijn 2003/48/EG
Bijlage III

Door de Commissie voorgestelde tekst

BIJLAGE III

"Uitbetalende instanties bij ontvangst" als bedoeld in artikel 4, lid 2

INLEIDING

Trusts en soortgelijke juridische constructies zijn vermeld voor die lidstaten die geen nationale regeling kennen voor de belasting van inkomsten die namens dergelijke juridische constructies zijn ontvangen door de persoon die daarvan op de eerste plaats de rechthebbende is en het vermogen en inkomsten daarvan op de eerste plaats beheert en die op hun grondgebied woonachtig is. Deze lijst verwijst naar trusts en soortgelijke juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer en de roerende goederen in deze landen is gelegen (woonplaats van de voornaamste bewindvoerder of andere beheerder die voor de roerende goederen verantwoordelijk is), ongeacht de wetgeving volgens welke deze trusts en soortgelijke juridische constructies zijn opgericht.

Land

Rechtspersoon of juridische constructie

Opmerkingen

België

- Maatschap / Société de droit commun

- Tijdelijke handelsvennootschap/ Société momentanée

- Stille handelsvennootschap/ Société interne (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid via welke een of meer personen een belang hebben in transacties die een of meer andere personen namens hen beheren)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Zie de artikelen 46, 47 en 48 van het Belgische Wetboek Ondernemingsrecht.

Deze vennootschappen hebben geen rechtspersoonlijkheid en op fiscaal gebied is de "doorkijkbenadering" van toepassing.

Bulgarije

- Drujestvo sys specialna investicionna cel (beleggingsmaatschappij met een bijzonder doel)

- Investicionno drujestvo (beleggingsmaatschappij die niet onder artikel 6 valt)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Trusts kunnen op de beurs worden genoteerd en zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Tsjechië

- Veřejná obchodní společnost (ver. obch. spol. of V.O.S.) (vennootschap)

- Sdruženi (vereniging)

- Družstvo (coöperatie)

- Evropské hospodářské zájmové sdružení (EHZS) (Europees economisch samenwerkingsverband))

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Denemarken

- Interessentskaber (vennootschap onder firma)

- Kommanditselskaber (commanditaire vennootschap)

- Partnerselskaber (maatschap)

- Europæisk økonomisk firmagrupper (EØFG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Duitsland

- Gesellschaft bürgerlichen Rechts (maatschap)

- Kommanditgesellschaft ‐ KG, offene Handelsgesellschaft ‐ OHG (commanditaire vennootschap – vennootschap onder firma)

- Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

Estland

- Täisühing- TÜ (vennootschap onder firma)

- Usaldusühing-UÜ (commanditaire vennootschap)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Deze vennootschappen worden als afzonderlijke belastbare entiteiten belast, waarvan de uitkeringen geacht worden dividenden te zijn (en onderworpen zijn aan de dividendbelasting).

Ierland

- Partnership and investment club (vennootschap en beleggingsclub)

- European economic interest grouping (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

Beheerder die Iers ingezetene is, is belastbaar op inkomsten van de trust.

Griekenland

- Omorrythmos Eteria (OE) (vennootschap onder firma)

- Eterorythmos Eteria (EE) (commanditaire vennootschap)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

De vennootschapsbelasting is van toepassing op deze vennootschappen. Tot 50% van de winsten van de vennootschap wordt echter belast tegen de tarieven van de personenbelasting bij de afzonderlijke vennoten.

Spanje

Onderworpen aan de belasting op de winstverdeling:

- Sociedad civil con o sin personalidad jurídica (maatschap met of zonder rechtspersoonlijkheid)

- Agrupación europea de interés económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Herencias yacentes (nalatenschap)

- Comunidad de bienes (gemeenschap van goederen)

- Andere entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid die een afzonderlijke economische eenheid vormen of een afzonderlijke groep activa (Artikel 35, lid 4, van de Ley General Tributaria).

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Frankrijk

- Société en participation (Deelgenootschap)

- Société ou association de fait (feitelijke vereniging)

- Indivision (gemeenschap van goederen)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Italië

- Società semplice (maatschap en daarmee gelijkgestelde entiteiten)

- Niet-commerciële entiteit zonder rechtspersoonlijkheid

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Als 'società semplici' (maatschap) worden behandeld: 'società di fatto' (feitelijke vereniging), zonder commercieel oogmerk, en 'associazioni' (verenigingen) van personen die hetzelfde beroep uitoefenen zonder rechtspersoonlijkheid.

De groep niet-commerciële entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid is groot en omvat allerlei organisaties: verenigingen, vakbonden, commissies, verenigingen zonder winstoogmerk en andere.

Cyprus

- Syneterismos (vennootschap)

- syndesmos of somatio (vereniging)

- Synergatikes (coöperatie)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

- Ekswxwria Eteria (offshorevennootschap)

Trusts die volgens het Cypriotische recht zijn opgezet worden volgens dat recht als transparante entiteiten beschouwd.

Letland

- Pilnsabiedrība (vennootschap)

- Komandītsabiedrība (commanditaire vennootschap)

- Eiropas Ekonomisko interešu grupām (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Biedrības un nodibinājumi (vereniging en stichting)

- Lauksaimniecības kooperatīvi (landbouwcoöperatie)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Litouwen

- Europos ekonominių interesų grupės - GEIE (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Asociacija (vereniging)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Inkomsten van verenigingen uit rente en waardestijgingen van aandelen en obligaties zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Luxemburg

- Société en nom collectif (vennootschap onder firma)

- Société en commandite simple (commanditaire vennootschap)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Hongarije

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Hongarije erkent trusts als "entiteiten" naar nationaal recht.

Malta

- Soċjetà in akomonditia (commanditaire vennootschap), waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld

- Arrangement in participation (deelgenootschap)

- Investment club (beleggingsclub)

- Soċjetà Kooperattiva (coöperatie)

De commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld is aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Nederland

- Vennootschap onder firma

- Commanditaire vennootschap

- Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV)

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

- Vereniging

- Stichting

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Verenigingen en stichtingen zijn vrijgesteld van belastingen tenzij zij zich met commerciële of zakelijke activiteiten bezighouden.

Oostenrijk

- Personengesellschaft (vennootschap)

- Offene Personengesellschaft (vennootschap onder firma)

- Kommanditgesellschaft, KG (commanditaire vennootschap)

- Gesellschaft nach bürgerlichem Recht, GesBR (maatschap)

- Offene Erwerbsgeselllschaft (OEG) (vennootschap onder firma - kleine bedrijven)

- Kommandit-Erwerbsgesellschaft (commanditaire vennootschap - kleine bedrijven)

- Stille Gesellschaft (stille vennootschap)

- Einzelfirma (eenmansbedrijf)

- Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Privatstiftung (particuliere stichting)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Een vennootschap wordt transparant geacht, zelfs indien zij voor het bepalen van de winst als een entiteit wordt gezien.

Behandeld als normale "vennootschap"

Belast als een vennootschap; rente-inkomsten tegen het lagere tarief van 12,5%.

Polen

- Spólka jawna (Sp. j.) (vennootschap onder firma)

- Spólka komandytowa (Sp. k.) (Limited partnership)

- Spólka komandytowo-akcyjna (S.K.A.) (commanditaire vennootschap op aandelen)

- Spólka partnerska (Sp. p.) (maatschap)

- Europejskie ugrupowanie interesów gospodarczych (EUIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Portugal

- Sociedade civil (maatschap) die geen commerciële rechtspersoon is

- Rechtspersonen die zich met bepaalde beroepsactiviteiten bezighouden waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn met kwalificaties voor hetzelfde beroep

- Agrupamento de Interesse Económico (AIE) (binnenlands economisch samenwerkingsverband )

- Agrupamento Europeu de Interesse Económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Sociedada gestora de participacoes sociais (SGPS) (houdstermaatschappij waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn)

- Herança jacente (nalatenschap)

- Vereniging zonder rechtspersoonlijkheid

- Offshorebedrijf in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Fiscaal transparant zijn maatschappen die geen commerciële rechtspersonen zijn, rechtspersonen die bepaalde beroepen uitoefenen, ACE's (soort deelgenootschappen met rechtspersoonlijkheid), Europese economische samenwerkingsverbanden en houdstermaatschappijen waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn.

Andere vennootschappen met rechtspersoonlijkheid worden als bedrijven behandeld en zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Offshorebedrijven in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en van de bronbelasting op dividenden, rente, royalties en soortgelijke betalingen aan de buitenlandse moedermaatschappij.

De enige trusts die volgens de Portugese wet zijn toegestaan zijn die welke zijn opgericht volgens het recht van een ander land door rechtspersonen in het International Business Centre van Madeira; het vermogen van de trust wordt geacht deel uit te maken van het vermogen van de rechtspersoon die als beheerder optreedt.

Roemenië

- Vereniging (vennootschap)

- Cooperative (coöperatie)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Slovenië

- Samostojni podjetnik (eigendom)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Slowakije

- Verejná obchodná spoločnosť (vennootschap onder firma)

- Európske združenie hospodárskych záujmov (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Komanditná spoločnosť (commanditaire vennootschap) wat betreft aan beherende vennoot toe te rekenen inkomsten

- Združenie (vereniging)

- Entiteiten die niet zijn opgericht voor zakelijke doeleinden: beroepsverenigingen, maatschappelijke organisaties, Nadácia (stichtingen)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

De belastbare basis wordt eerst berekend voor de vennootschap in haar geheel en dan toegerekend aan de beherende en stille vennoten. Het winstaandeel van de beherende vennoten wordt belast op het niveau van deze vennoten. De resterende inkomsten voor de stille vennoten worden eerst belast op het niveau van de vennootschap volgens de regels voor bedrijven.

Inkomsten uit activiteiten die het doel vormen van de organisatie zijn van belasting vrijgesteld, behalve inkomsten waarop de bronbelasting van toepassing is.

Finland

- yksityisliike (niet geregistreerde onderneming)

- avoin yhtiö / öppet bolag (vennootschap)

- kommandiittiyhtiö / kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

- kuolinpesä / dödsbo (nalatenschap)

- eurooppalaisesta taloudellisesta etuyhtymästä (ETEY) / europeiska ekonomiska intressegrupperingar (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Zweden

- handelsbolag (vennootschap onder firma)

- kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

- enkelt bolag (vennootschap)

- "Trust" of soortgelijke juridische constructie

Verenigd Koninkrijk

- General partnership (vennootschap onder firma)

- Limited partnership (commanditaire vennootschap)

- Limited liability partnership (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

- EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Investment club (beleggingsclub waarvan de leden recht hebben op een bepaald aandeel van het vermogen).

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

Amendement

BIJLAGE III

"Uitbetalende instanties bij ontvangst" als bedoeld in artikel 4, lid 2

INLEIDING

Trusts en soortgelijke juridische constructies zijn vermeld voor die lidstaten die geen nationale regeling kennen voor de belasting van inkomsten die namens dergelijke juridische constructies zijn ontvangen door de persoon die daarvan op de eerste plaats de rechthebbende is en het vermogen en inkomsten daarvan op de eerste plaats beheert en die op hun grondgebied woonachtig is. Deze lijst verwijst naar trusts en soortgelijke juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer en de roerende goederen in deze landen is gelegen (woonplaats van de voornaamste bewindvoerder of andere beheerder die voor de roerende goederen verantwoordelijk is), ongeacht de wetgeving volgens welke deze trusts en soortgelijke juridische constructies zijn opgericht.

Land

Rechtspersonen en juridische constructies

Opmerkingen

België

- Maatschap / Société de droit commun

- Tijdelijke handelsvennootschap/ Société momentanée

- Stille handelsvennootschap / Société interne (vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid via welke een of meer personen een belang hebben in transacties die een of meer andere personen namens hen beheren)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Zie de artikelen 46, 47 en 48 van het Belgische Wetboek Ondernemingsrecht.

Deze vennootschappen hebben geen rechtspersoonlijkheid en op fiscaal gebied is de "doorkijkbenadering" van toepassing.

Bulgarije

- Drujestvo sys specialna investicionna cel (beleggingsmaatschappij met een bijzonder doel)

- Investicionno drujestvo (beleggingsmaatschappij die niet onder artikel 6 valt)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Trusts kunnen op de beurs worden genoteerd en zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

Tsjechië

- Veřejná obchodní společnost (ver. obch. spol. of V.O.S.) (vennootschap)

- Sdruženi (vereniging)

- Družstvo (coöperatie)

- Evropské hospodářské zájmové sdružení (EHZS) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Tsjechië

Danemark

- Interessentskaber (vennootschap onder firma)

- Kommanditselskaber (commanditaire vennootschap)

- Partnerselskaber (maatschap)

- Europæisk økonomisk firmagrupper (EØFG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Duitsland

- Gesellschaft bürgerlichen Rechts (maatschap)

- Kommanditgesellschaft ‐ KG, offene Handelsgesellschaft ‐ OHG (commanditaire vennootschap – vennootschap onder firma)

- Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Estland

- Täisühing- TÜ (vennootschap onder firma)

- Usaldusühing-UÜ (commanditaire vennootschap)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Deze vennootschappen worden als afzonderlijk belastbare entiteiten belast, waarvan de uitkeringen geacht worden dividenden te zijn (en zijn onderworpen aan de dividendbelasting).

Ierland

- Partnership and investment club (vennootschap en beleggingsclub)

- European economic interest grouping (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "General partnership"

- "Limited partnership"

- "Investment partnership"

- "Non-resident limited liability company"

- "Irish common contractual fund"

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Beheerder die Iers ingezetene is, is belastbaar op inkomsten van de trust.

Griekenland

- Omorrythmos Eteria (OE) (vennootschap onder firma)

- Eterorrythmos Eteria (EE) (commanditaire vennootschap)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

De vennootschapsbelasting is van toepassing op deze vennootschappen. Tot 50% van de winsten van de vennootschap wordt echter belast tegen de tarieven van de personenbelasting bij de afzonderlijke vennoten.

Spanje

Onderworpen aan de belasting op de winstverdeling:

- Sociedad civil con o sin personalidad jurídica (maatschap met of zonder rechtspersoonlijkheid)

- Agrupación europea de interés económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Herencias yacentes (nalatenschap)

- Comunidad de bienes (gemeenschap van goederen)

- Andere entiteiten met of zonder rechtspersoonlijkheid die een afzonderlijke economische eenheid vormen of een afzonderlijke groep activa (artikel 35, lid 4, van de Ley General Tributaria)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Frankrijk

- Société en participation (Deelgenootschap)

- Société ou association de fait (feitelijke vereniging)

- Indivision (gemeenschap van goederen)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Italië

- Società semplice (maatschap en daarmee gelijkgestelde entiteiten)

- Niet-commerciële entiteit zonder rechtspersoonlijkheid

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Als 'società semplici' (maatschap) worden behandeld: 'società di fatto' (feitelijke verenigingen), zonder commercieel oogmerk, en 'associazioni' (verenigingen) van personen die hetzelfde beroep uitoefenen zonder rechtspersoonlijkheid.

De groep niet-commerciële entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid is groot en omvat allerlei organisaties: verenigingen, vakbonden, commissies, verenigingen zonder winstoogmerk en andere.

Cyprus

- Syneterismos (vennootschap)

- syndesmos of somatio (vereniging)

- Synergatikes (coöperatie)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

- Ekswxwria Eteria (offshorevennootschap)

Trusts die volgens het Cypriotische recht zijn opgezet worden volgens dat recht als transparante entiteiten beschouwd.

Letland

- Pilnsabiedrība (vennootschap)

- Komandītsabiedrība (commanditaire vennootschap)

- Eiropas Ekonomisko interešu grupām (EEIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Biedrības un nodibinājumi (vereniging en stichting)

- Lauksaimniecības kooperatīvi (landbouwcoöperatie)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Litouwen

- Europos ekonominių interesų grupės - EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Asociacija (vereniging)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Inkomsten van verenigingen uit rente en waardestijgingen van aandelen en obligaties zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting.

Luxemburg

- Société en nom collectif (vennootschap onder firma)

- Société en commandite simple (commanditaire vennootschap)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Hongarije

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Hongarije erkent trusts als "entiteiten" naar nationaal recht.

Malta

- Soċjetà in akomonditia (commanditaire vennootschap), waarvan het kapitaal niet in aandelen is verdeeld

- Arrangement in participation (deelgenootschap)

- Investment club (beleggingsclub)

- Soċjetà Kooperattiva (coöperatie)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

De commanditaire vennootschap waarvan het kapitaal in aandelen is verdeeld is aan de vennootschapsbelasting onderworpen.

Nederland

- Vennootschap onder firma

- Commanditaire vennootschap

- Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV)

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.

- Vereniging

- Stichting

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Verenigingen en stichtingen zijn vrijgesteld van belastingen tenzij zij zich met commerciële of zakelijke activiteiten bezighouden.

Oostenrijk

- Personengesellschaft (vennootschap)

- Offene Personengesellschaft (vennootschap onder firma)

- Kommanditgesellschaft, KG (commanditaire vennootschap)

- Gesellschaft nach bürgerlichem Recht, GesBR (maatschap)

- Offene Erwerbsgeselllschaft (OEG) (vennootschap onder firma - kleine bedrijven)

- Kommandit-Erwerbsgesellschaft (commanditaire vennootschap - kleine bedrijven)

- Stille Gesellschaft (stille vennootschap)

- Einzelfirma (eenmansbedrijf)

- Europäische Wirtschaftliche Interessenvereinigung (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Privatstiftung (particuliere stichting)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Een vennootschap wordt transparant geacht, zelfs indien zij voor het bepalen van de winst als een entiteit wordt gezien.

Behandeld als normale "vennootschap".

Belast als een vennootschap, rente-inkomsten tegen het lagere tarief van 12,5%.

Polen

- Spólka jawna (Sp. j.) (vennootschap onder firma)

- Spólka jawna (Sp. k.) (commanditaire vennootschap)

- Spólka komandytowo-akcyjna (S.K.A.) (commanditaire vennootschap op aandelen)

- Spólka partnerska (Sp. p.) (maatschap)

- Europejskie ugrupowanie interesów gospodarczych (EUIG) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Portugal

- Sociedade civil (maatschap) die geen commerciële rechtspersoon is

- Rechtspersonen die zich met bepaalde beroepsactiviteiten bezighouden waarvan alle vennoten natuurlijke personen zijn met kwalificaties voor hetzelfde beroep

- Agrupamento de Interesse Económico (AIE) (binnenlands economisch samenwerkingsverband )

- Agrupamento Europeu de Interesse Económico (AEIE) (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Sociedada gestora de participacoes sociais (SGPS) (houdstermaatschappij waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn)

- Herança jacente (nalatenschap)

- Vereniging zonder rechtspersoonlijkheid

- Offshorebedrijf in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Fiscaal transparant zijn maatschappen die geen commerciële rechtspersonen zijn, rechtspersonen die bepaalde beroepen uitoefenen, ACE's (soort deelgenootschappen met rechtspersoonlijkheid), Europese economische samenwerkingsverbanden en houdstermaatschappijen waarover een familie zeggenschap heeft of waarvan ten hoogste vijf personen eigenaar zijn.

Andere vennootschappen met rechtspersoonlijkheid worden als bedrijven behandeld en zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting.

Offshorebedrijven in de vrijhandelszones van Madeira, de Azoren of Santa Maria zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting en van de bronbelasting op dividenden, rente, royalties en soortgelijke betalingen aan de buitenlandse moedermaatschappij.

De enige trusts die volgens de Portugese wet zijn toegestaan zijn die welke zijn opgericht volgens het recht van een ander land door rechtspersonen in het International Business Centre van Madeira; het vermogen van de trust wordt geacht deel uit te maken van het vermogen van de rechtspersoon die als beheerder optreedt.

Roemenië

- Vereniging (vennootschap)

- Cooperative (coöperatie)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Slovenië

- Samostojni podjetnik (eigendom)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Slowakije

- Verejná obchodná spoločnosť (vennootschap onder firma)

- Európske združenie hospodárskych záujmov (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Komanditná spoločnosť (commanditaire vennootschap) wat betreft aan beherende vennoot toe te rekenen inkomsten

- Združenie (vereniging)

- Entiteiten die niet zijn opgericht voor zakelijke doeleinden: beroepsverenigingen, maatschappelijke organisaties, Nadácia (stichtingen)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

De belastbare basis wordt eerst berekend voor de vennootschap in haar geheel en dan toegerekend aan de beherende en stille vennoten. Het winstaandeel van de beherende vennoten wordt belast op het niveau van deze vennoten. De resterende inkomsten voor de stille vennoten worden eerst belast op het niveau van de vennootschap volgens de regels voor bedrijven.

Inkomsten uit activiteiten die het doel vormen van de organisatie zijn van belasting vrijgesteld, behalve inkomsten waarop de bronbelasting van toepassing is.

Finland

- yksityisliike (niet geregistreerde onderneming)

- avoin yhtiö / öppet bolag (vennootschap)

- kommandiittiyhtiö / kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

- kuolinpesä / dödsbo (nalatenschap)

- eurooppalaisesta taloudellisesta etuyhtymästä (ETEY) / europeiska ekonomiska intressegrupperingar (Europees economisch samenwerkingsverband)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Zweden

- handelsbolag (vennootschap onder firma)

- kommanditbolag (commanditaire vennootschap)

- enkelt bolag (vennootschap)

- "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

Verenigd Koninkrijk

- General partnership (vennootschap onder firma)

- Limited partnership (commanditaire vennootschap)

- Limited liability partnership (vennootschap met beperkte aansprakelijkheid)

- EEIG (Europees economisch samenwerkingsverband)

- Investment club (beleggingsclub waarvan de leden recht hebben op een bepaald aandeel van het vermogen).

– "Trust", stichting of soortgelijke juridische constructie

– Rechtspersonen en juridische constructies waarvan de plaats van feitelijk beheer is gelegen in het rechtsgebied van Gibraltar, met inbegrip van:

– Kapitaalvennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

– Naamloze vennootschappen waarvan de aansprakelijkheid is beperkt tot de aandelen dan wel tot een waarborgsysteem of ander mechanisme;

– Internationale ondernemingen of maatschappijen;

– Internationale zakenondernemingen of -maatschappijen;

– Vrijgestelde ondernemingen of maatschappijen;

– Beschermde kernondernemingen of -maatschappijen;

– Als naamloze vennootschap optredende kernondernemingen of -maatschappijen;

– Internationale banken of onder die naam opererende maatschappijen;

– Offshore-banken of onder die naam opererende maatschappijen;

– Verzekeringsonder-nemingen of -maatschap-pijen;

– Herverzekeringsonder-nemingen of -maatschap-pijen

– Coöperaties;

– Kredietcoöperaties;

– Vennootschappen allerhande, met inbegrip van (doch niet beperkt tot) vennootschappen onder firma, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, internationale vennootschappen en internationale zakelijke partnerschappen;

– Joint ventures;

– Trusts;

– Vestigingen;

– Stichtingen;

– Nalatenschappen;

– Fondsen in alle vormen;

– Filialen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

– Vertegenwoordigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

– Permanente vestigingen van hier vermelde rechtspersonen of constructies;

– Stichtingen allerhande, ongeacht vorm of omschrijving.

Vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en Europese economische samenwerkingsverbanden zijn fiscaal transparant.


Gemeenschappelijk BTW-stelsel in verband met belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen *
PDF 209kWORD 51k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde wat betreft belastingontduiking bij invoer en andere grensoverschrijdende handelingen (COM(2008)0805 – C6-0039/2009 – 2008/0228(CNS))
P6_TA(2009)0326A6-0189/2009

(Raadplegingsprocedure)

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2008)0805),

–   gelet op artikel 93 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0039/2009),

–   gelet op artikel 51 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A6-0189/2009),

1.   hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;

2.   verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag dienovereenkomstig te wijzigen;

3.   verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;

4.   wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;

5.   verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

Door de Commissie voorgestelde tekst   Amendement
Amendement 1
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 5
(5)  Btw is verschuldigd door de persoon die gehouden is deze belasting aan de belastingdienst te voldoen. Om de betaling van btw te waarborgen, kunnen de lidstaten echter bepalen dat onder bepaalde omstandigheden een andere persoon hoofdelijk gehouden is de btw te voldoen.
(5)  Btw is verschuldigd door de persoon die gehouden is deze belasting aan de belastingdienst te voldoen. Om de betaling van btw te waarborgen, kunnen de lidstaten echter bepalen dat onder bepaalde omstandigheden een andere persoon hoofdelijk gehouden is de btw te voldoen. Daarbij moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle maatregelen ter bestrijding van fraude evenredig zijn en gericht zijn op personen die zich schuldig hebben gemaakt aan fraude.
Amendement 2
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Overweging 6
(6)  Om ervoor te zorgen dat een leverancier van goederen die mede verantwoordelijk is voor een derving van btw-inkomsten bij de verwerving van de van btw vrijgestelde goederen door een andere persoon, ook hoofdelijk gehouden kan zijn tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen in een lidstaat waarin de betrokken leverancier niet is gevestigd (de niet op het grondgebied gevestigde leverancier), moet worden voorzien in deze mogelijkheid.
(6)  Om ervoor te zorgen dat een leverancier van goederen die mede verantwoordelijk is voor een derving van btw-inkomsten bij de verwerving van de van btw vrijgestelde goederen door een andere persoon, ook hoofdelijk gehouden kan zijn tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen in een lidstaat waarin de betrokken leverancier niet is gevestigd (de niet op het grondgebied gevestigde leverancier), moet worden voorzien in deze mogelijkheid. De Commissie evalueert voor ...* de werking van hoofdelijke aansprakelijkheid en dient, indien nodig, dienovereenkomstig een voorstel tot wijziging in.
_________________
*Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
Amendement 3
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 – punt 2
Richtlijn 2006/112/EG
Artikel 205 – lid 2
2.  In de in artikel 200 bedoelde situatie is de persoon die overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138 goederen levert, hoofdelijk gehouden tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen wanneer hij niet aan de verplichting van de artikelen 262 en 263 heeft voldaan om een lijst met informatie over de levering in te dienen, of de door hem ingediende lijst niet de informatie over deze levering bevat die ingevolge artikel 264 vereist is.
2.  In de in artikel 200 bedoelde situatie is de persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, hoofdelijk gehouden tot voldoening van de btw op de intracommunautaire verwerving van deze goederen wanneer deze persoon niet aan de verplichting van de artikelen 262 en 263 heeft voldaan om een lijst met informatie over de levering in te dienen, of de door hem ingediende lijst niet de informatie over deze levering bevat die ingevolge artikel 264 vereist is.
Voordat een persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld, moeten de autoriteiten waaraan deze persoon krachtens artikel 262 zijn lijst met informatie over de levering moet doen toekomen, hem op de hoogte brengen van zijn verzuim en hem in staat stellen dit verzuim binnen een termijn van ten minste twee maanden te rechtvaardigen.
De eerste alinea is echter niet van toepassing in de volgende situaties:
De eerste alinea is niet van toepassing wanneer:
(a) de afnemer heeft voor het tijdvak waarin de belasting op de betrokken handeling verschuldigd is geworden, een in artikel 250 bedoelde btw-aangifte ingediend die alle informatie over deze handeling bevat;
(a) de afnemer voor het tijdvak waarin de belasting op de betrokken handeling verschuldigd is geworden, een in artikel 250 bedoelde btw-aangifte heeft ingediend die alle informatie over deze handeling bevat;
(b) de persoon die overeenkomstig de voorwaarden van artikel 138 goederen levert, kan zijn in de eerste alinea van dit lid bedoelde verzuim ten genoegen van de bevoegde instanties rechtvaardigen.
(b) de persoon die overeenkomstig artikel 138 goederen levert, zijn in de eerste alinea van dit lid bedoelde verzuim bij de bevoegde instanties waarbij overeenkomstig artikel 262 de lijst met informatie over de levering moet worden ingediend kan rechtvaardigen; en
(c) meer dan twee jaar zijn verstreken tussen de levering van de goederen en de datum waarop de persoon die overeenkomstig artikel 138 van dit lid goederen levert, de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving heeft ontvangen.
Amendement 4
Voorstel voor een richtlijn – wijzigingsbesluit
Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
Beoordeling door de Commissie
De Commissie stelt tegen ...* een verslag op met een beoordeling van de impact van hoofdelijke aansprakelijkheid krachtens artikel 205 van Richtlijn 2006/112/EG, met inbegrip van de impact ervan op de administratieve kosten voor leveranciers en op de belastinginkomsten van de lidstaten. Zo nodig, en mits de Commissie kan aantonen dat de VIES-databank (Value-added Tax Information Exchange System; systeem voor de uitwisseling van btw-gegevens) en de gegevensuitwisseling tussen de lidstaten naar behoren functioneren, dient de Commissie een voorstel in tot wijziging van artikel 205 van Richtlijn 2006/112/EG.
__________________
*Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten
PDF 119kWORD 39k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten
P6_TA(2009)0327B6-0256/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel van de Commissie van 8 april 2009 voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (COM(2009)0169),

–   gelet op Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(1), en het standpunt van het Parlement van 6 september 2001 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(2),

–   gezien zijn standpunt van 20 november 2008(3) inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002 en zijn resolutie van dezelfde datum over de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(4),

–   gelet op de artikelen 100 en 119 van het EG-Verdrag,

–   gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de Raad het maximumbedrag voor financiële steun op middellange termijn uit hoofde van de artikelen 119 en 308 van het Verdrag al heeft verdubbeld van het oorspronkelijke bedrag van 12 miljard EUR naar 25 miljard EUR door middel van de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1360/2008 van 2 december 2008(5) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 332/2002,

B.   overwegende dat de Gemeenschap in combinatie met de regelingen van andere internationale financiële instellingen een lening van 6,5 miljard EUR aan Hongarije en van 3,1 miljard EUR aan Letland heeft verstrekt, en dat enkele afzonderlijke lidstaten nog eens 2,2 miljard EUR hebben toegezegd aan Letland,

C.   overwegende dat de Gemeenschap heeft besloten aan Roemenië maximaal 5 miljard EUR aan financiële steun voor de middellange termijn te verstrekken, gelet op de negatieve gevolgen van de wereldwijde financiële crisis op de economische en financiële situatie in Roemenië,

D.   overwegende dat het de voorkeur verdient de financiële steun op de middellange termijn voor de lidstaten per geval te bezien, teneinde rekening te houden met de specifieke situatie in elke lidstaat,

E.   overwegende dat rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de huidige wereldwijde financiële en economische crisis,

F.   overwegende dat blijk moet worden gegeven van volledige solidariteit met die lidstaten die meer recent tot de Europese Unie zijn toegetreden,

G.   overwegende dat er tegen de achtergrond van de wereldwijde financiële crisis en de opkomende recessie in de Europese Unie beleidsmaatregelen nodig zijn om de specifieke problemen van de economieën van die lidstaten aan te pakken,

1.   beschouwt de huidige situatie als een verder bewijs van het belang van de euro voor de bescherming van de lidstaten in de eurozone en verzoekt de andere lidstaten buiten de eurozone om zich bij de eurozone aan te sluiten zodra zij voldoen aan de criteria van Maastricht;

2.   wenst dat de Commissie reageert op de eerdere verzoeken van het Parlement om een analyse van de gevolgen van de gedragingen van banken die hun activa uit de meer recent toegetreden lidstaten hebben weggehaald;

3.   dringt er bij de Commissie op aan het resultaat van dat onderzoek zo spoedig mogelijk voor te leggen aan zijn voor economische en monetaire zaken bevoegde commissie;

4.   erkent dat het als gevolg van de huidige mondiale financiële en economische crisis nodig is het in Verordening (EG) nr. 332/2002 bepaalde maximumbedrag aan beschikbare leningen aan de lidstaten significant te verhogen, mede gelet op het vergaderrooster van het Parlement; onderstreept dat een dergelijke verhoging de Gemeenschap ook in staat zou stellen flexibeler te reageren op nieuwe verzoeken om financiële steun op middellange termijn;

5.   is verheugd over de vrijwillige akkoorden tussen banken en de meer recent tot de Europese Unie toegetreden lidstaten, op grond waarvan eerstgenoemden afzien van een verlaging van de kredietlijnen (bijvoorbeeld ten aanzien van Roemenië en het akkoord van Wenen), en moedigt nog meer van dit soort initiatieven aan;

6.   merkt op dat de significante verhoging van het leningsplafond de mogelijkheid biedt het leenpotentieel van de Commissie op de kapitaalmarkten of bij financiële instellingen maximaal te benutten; merkt op dat er geen specifieke rechtsgrondslag is voor de uitgifte door de Gemeenschap van obligaties op de wereldmarkt, maar dat de Commissie voorbereidend werk verricht om twee of meer lidstaten in staat te stellen gezamenlijk in euro's luidende obligaties op de wereldmarkt uit te geven;

7.   verzoekt de Commissie samen met de Europese Investeringsbank te onderzoeken hoe de kredietcrisis in de reële economie kan worden overwonnen met behulp van nieuwe, innovatieve financiële instrumenten; wijst erop dat een verscheidenheid aan financiële instrumenten kan worden gebruikt om op flexibele wijze financiële steun op middellange termijn voor de betalingsbalansen van de lidstaten te kunnen verlenen;

8.   stelt vast dat een verhoging van het leningsplafond voor leningen geen invloed zou hebben op de begroting, aangezien de leningen door de Commissie zouden worden aangegaan op de financiële markten en door de begunstigde lidstaten zouden moeten worden terugbetaald; benadrukt dat een verhoging van het leningsplafond uitsluitend gevolgen voor de begroting zou hebben als een lidstaat zijn schuld niet zou aflossen;

9.   is verheugd over de rol die in voornoemd voorstel van de Commissie wordt toegekend aan de Rekenkamer, mocht dit nodig zijn;

10.   is van mening dat de voorwaarden die verbonden worden aan de verlening van financiële steun, moeten aansluiten bij en bevorderlijk moeten zijn voor de doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van de kwaliteit van de overheidsuitgaven, duurzame groei en socialezekerheidsstelsels, volledige werkgelegenheid, de bestrijding van klimaatverandering en energie-efficiëntie;

11.   herinnert eraan dat artikel 100 van het Verdrag voor alle lidstaten geldt, en verzoekt de Commissie een voorstel voor een verordening in te dienen waarin de uitvoeringsvoorwaarden voor die bepaling worden omschreven; herinnert eraan dat artikel 103 van het Verdrag bepaalt dat de lidstaten "niet aansprakelijk [zijn] voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van een andere lidstaat en deze verbintenissen niet overnemen, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project", en dat de Raad, "indien nodig (...) volgens de procedure van artikel 252 definities [kan] vaststellen voor de toepassing van de in artikel 101 en in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen";

12.  wenst dat het Parlement op de hoogte wordt gesteld van de memoranda van overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken lidstaten waarin zij de leningsvoorwaarden vastleggen;

13.   verzoekt de Commissie de coördinatie van het economisch beleid op communautair niveau tijdens perioden van economische neergang te verzekeren en een groep van deskundigen samen met het Parlement te vormen en een kader en richtsnoeren op te stellen voor de tussen de Commissie en de betrokken lidstaten gesloten memoranda van overeenstemming, waarin de leningsvoorwaarden waren uiteengezet;

14.   brengt in herinnering dat het Parlement in zijn bovengenoemde standpunten van 6 september 2001 en 20 november 2008 heeft gevraagd dat de Raad om de twee jaar op basis van een verslag van de Commissie, na raadpleging van het Parlement en na uitbrenging van advies door de Commissie economische en monetaire zaken, nagaant of het ingestelde mechanisme nog steeds voldoet aan de behoeften die tot de invoering ervan hebben geleid; vraagt de Raad en de Commissie of er sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 332/2002 dergelijke verslagen zijn opgesteld;

15.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de Eurogroep en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
(2) PB C 72 E van 21.3.2002, blz. 312.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0560.
(4) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0562.
(5) PB L 352 van 31.12.2008, blz. 11.


Regelgevingsaspecten van nanomaterialen
PDF 232kWORD 80k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over regelgevingsaspecten van nanomaterialen (2008/2208(INI))
P6_TA(2009)0328A6-0255/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 17 juni 2008 getiteld "Regelgevingsaspecten van nanomaterialen" (COM(2008)0366) en het begeleidende werkdocument van de Commissiediensten (SEC(2008)2036),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2004 getiteld "Naar een Europese strategie voor nanotechnologie" (COM(2004)0338),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 7 juni 2005 getiteld "Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009" (COM(2005)0243) ("het actieplan") en zijn resolutie van 28 september 2006(1) over het actieplan,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 6 september 2007 getiteld "Nanowetenschappen en nanotechnologieën: Een actieplan voor Europa 2005-2009. Eerste uitvoeringsverslag 2005-2007" (COM(2007)0505),

–   gezien de adviezen van het Wetenschappelijk Comité voor nieuwe gezondheidsrisico's (WCNG) inzake definities en risicobeoordeling van nanomaterialen(2),

–   gezien het advies van het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten (WCC) inzake de veiligheid van cosmetische ingrediënten in de vorm van nanodeeltjes(3),

–   gezien de aanbeveling van de Commissie betreffende een Gedragscode voor verantwoord nanowetenschappelijk en nanotechnologisch onderzoek (COM(2008)0424) ("Gedragscode"),

–   gezien het advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën aan de Europese Commissie inzake de ethische aspecten van nanogeneeskunde(4),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)(5),

–   gezien Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden(6),

–   gezien Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheidsbescherming van werknemers op het werk(7), en de dochterrichtlijnen daarvan,

–   gezien Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid(8) en op specifieke productwetgeving, met name Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake cosmetische producten(9),

–   gezien Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(10), Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake levensmiddelenadditieven(11), en Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame(12), Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levensmiddelen en diervoeders(13) en Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe voedselingrediënten(14),

–   gezien Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006(15),

–   gezien de milieuwetgeving van de Gemeenschap, met name Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging(16), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid(17), en Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen(18),

–   gezien Richtlijn 2006/114/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame(19),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A6-0255/2009),

A.   overwegende dat het gebruik van nanomaterialen en nanotechnologieën (hieronder "nanomaterialen" genoemd) een groot aantal voordelen belooft bij talloze toepassingen ten behoeve van consumenten, patiënten en het milieu, daar nanomaterialen andere of nieuwe eigenschappen kunnen verlenen aan dezelfde stof of hetzelfde materiaal in normale vorm,

B.   overwegende dat de vooruitgang op het gebied van nanomaterialen naar verwachting aanzienlijke invloed zal hebben op besluiten in de sectoren volksgezondheid, werkgelegenheid, veiligheid en gezondheid op het werk, informatiemaatschappij, energie, vervoer, veiligheid en ruimte,

C.   overwegende dat de Europese Unie, hoewel er een specifieke Europese strategie is ingevoerd voor nanotechnologieën en dat er in het kader van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratieactiviteiten (2007-2013) (KP7) vervolgens ongeveer 3 500 000 000 EUR is toegewezen aan onderzoek op het gebied van nanowetenschappen, achterloopt bij haar voornaamste concurrenten - de VS, Japan en Zuid-Korea - die staan voor meer dan de helft van de investeringen en twee derden van de octrooien die in de hele wereld worden geregistreerd,

D.   overwegende dat nanomaterialen door hun zeer geringe afmetingen anderzijds aanzienlijke nieuwe gevaren met zich mee kunnen brengen, zoals een hogere reactiviteit en meer mobiliteit, hetgeen kan leiden tot een hogere toxiciteit in combinatie met onbeperkte toegang tot het menselijk lichaam en waarbij geheel andere mechanismen van interferentie met de fysiologie van de mens en in het milieu voorkomende soorten betrokken kunnen zijn,

E.   overwegende dat via de veilige ontwikkeling van nanomaterialen een belangrijke bijdrage kan worden geleverd tot het mededingingsvermogen van de economie van de Europese Unie en verwezenlijking van de strategie van Lissabon,

F.   overwegende dat de huidige discussie over nanomaterialen wordt gekenmerkt door een substantieel gebrek aan kennis en informatie, dat aanleiding is tot geschillen, beginnend op het niveau van de definities:

   a) betreffende de omvang: benadering van de omvang ("in de orde van grootte van 100 nm of minder") tegenover een specifieke bandbreedte ("tussen 1 en 100 nm"),
   b) betreffende verschillende/nieuwe eigenschappen: verschillende/nieuwe eigenschappen ten gevolge van de effecten van omvang, zoals aantal deeltjes, oppervlaktestructuur en oppervlakte-activiteit, als onafhankelijk criterium tegenover de toepassing van deze eigenschappen als aanvullend criterium voor de definitie van wat een nanomateriaal is,
   c) betreffende eigenschappen die moeilijkheden opleveren: beperking van de definitie van nanomaterialen tot bepaalde eigenschappen (bij voorbeeld niet oplosbaar of persistent), of het niet aanbrengen van dergelijke beperkingen,

G.   overwegende dat er momenteel geen volledig ontwikkelde reeks geharmoniseerde definities beschikbaar is, hoewel er een aantal internationale normen beschikbaar of in ontwikkeling is, aan de hand waarvan "nanoschaal" wordt gedefinieerd als "met één of meer dimensies in de orde van grootte van 100 nm of minder" en veelal verschil wordt gemaakt tussen:

   nano-objecten die worden gedefinieerd als "afzonderlijke stukken materiaal met één, twee of drie buitenmaten op nanoschaal". d.w.z. als materialen die bestaan uit afzonderlijke objecten van zeer geringe afmeting,
   nano-gestructureerde materialen, die worden gedefinieerd als materialen "met een inwendige of oppervlakte structuur op nanoschaal", doordat zij bij voorbeeld holten van geringe afmeting vertonen,

H.   overwegende dat er geen heldere gegevens bestaan over de manier waarop nanomaterialen in feite worden toegepast in consumptiegoederen, bij voorbeeld:

   in door erkende instellingen opgestelde overzichten worden meer dan 800 door de producent geïdentificeerde consumptiegoederen op basis van nanotechnologie opgesomd die momenteel op de markt zijn , maar handelsverenigingen van dezelfde producenten trekken deze cijfers in twijfel daar het te hoge schattingen zou betreffen, zonder zelf met concrete cijfers te komen,
   bedrijven doen blijmoedig "nanobeweringen", aangezien de term "nano" de afzet kennelijk in positieve zin beïnvloedt, maar zij zijn mordicus tegen eisen inzake objectieve etikettering,

I.   overwegende dat duidelijke kennisgevingsvereisten over het gebruik van nanomaterialen, informatieverschaffing aan de consument alsmede volledige toepassing van Richtlijn 2006/114/EG nodig zijn voor het verkrijgen van betrouwbare informatie over het gebruik van nanomaterialen,

J.   overwegende dat in de voorstelling van de mogelijke voordelen van nanotechnologieën een vrijwel oneindige verscheidenheid aan toekomstige toepassingen van nanomaterialen wordt voorspeld, maar dat er geen betrouwbare gegevens worden verstrekt over het huidige gebruik,

K.   overwegende dat er een diepgaande discussie wordt gevoerd over de mogelijkheid de veiligheid van nanomaterialen te beoordelen; dat er door de wetenschappelijke comités en agentschappen van de Europese Unie wordt gewezen op ernstige tekortkomingen, niet alleen voor wat betreft kardinale gegevens, maar zelfs op het gebied van verwerving van deze gegevens ; dat de Europese Unie dus meer moet investeren in adequate beoordeling van nanomaterialen om het gebrek aan kennis aan te vullen en, in samenwerking met haar agentschappen en internationale partners zo spoedig mogelijk beoordelingsmethoden en aan aangepaste en geharmoniseerde metrologie en nomenclatuur op te zetten en toe te passen,

L.   overwegende dat het WCNG een aantal specifieke gezondheidsrisico's, alsook toxische effecten op milieu-organismen van nanomaterialen heeft geïdentificeerd; overwegende dat het WCNG verder een algemeen gebrek aan kwalitatief hoogwaardige blootstellingsgegevens voor de mens en het milieu heeft vastgesteld, concluderend dat de kennis van de methodiek voor zowel blootstellingsramingen als risico-identificatie verder moet worden verbeterd, gevalideerd en gestandaardiseerd,

M.   overwegende dat de kredieten ten bate van onderzoek met betrekking tot de milieu-, gezondheids- en veiligheidsaspecten van nanomaterialen in KP7 veel te gering zijn; overwegende voorts dat de evaluatiecriteria voor de subsidiëring van onderzoeksprogramma's ter beoordeling van de veiligheid van nanomaterialen in KP7 veel te restrictief zijn (d.w.z. eenzijdig op innovatie gericht) en derhalve de spoedige ontwikkeling van wetenschappelijke methoden voor de beoordeling van nanomaterialen niet in voldoende mate bevorderen; overwegende dat het van wezenlijke betekenis is voldoende middelen toe te wijzen aan onderzoek naar de veilige ontwikkeling en toepassing van nanomaterialen,

N.   overwegende dat kennis over de potentiële gezondheids- en milieueffecten van nanomaterialen sterk achterblijft bij het tempo van de snelle marktontwikkelingen bij nanomaterialen, en derhalve vragen oproept over het vermogen van de bestaande regels om in 'real time' met nieuwe technologieën zoals nanomaterialen om te gaan,

O.   overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 28 september 2006 over nanowetenschappen en nanotechnologieën overeenkomstig het voorzorgsbeginsel heeft aangedrongen op onderzoek naar de gevolgen van nanodeeltjes die niet gemakkelijk oplosbaar of bioafbreekbaar zijn, voordat met de productie en het op de markt brengen van deze deeltjes wordt begonnen,

P.   overwegende dat de waarde van de bovenvermelde mededeling van de Commissie getiteld "Regelgevingsaspecten van nanomaterialen" vrij beperkt is vanwege het ontbreken van specifieke informatie over de eigenschappen van nanomaterialen, de meest voorkomende toepassingen ervan, en de potentiële risico's en voordelen, en vanwege het feit dat het document derhalve niet ingaat op de wetgevings- en beleidsuitdagingen die het gevolg zijn van de specifieke aard van naomaterialen, maar slechts een algemeen juridisch overzicht geeft, waaruit blijkt dat er vooralsnog geen specifieke nanobepalingen in de communautaire wetgeving zijn opgenomen,

Q.   overwegende dat nanomaterialen eigenlijk moeten vallen onder een veelzijdig, gedifferentieerd en aanpasbaar geheel van wetten op grondslag van het voorzorgsbeginsel(20), het beginsel van de verantwoordelijkheid van de producent en het beginsel 'de vervuiler betaalt' voor waarborging van veilige productie, gebruik en opruiming van nanomaterialen voordat de technologie op de markt wordt gebracht, terwijl tegelijkertijd wordt voorkomen dat stelselmatig wordt teruggegrepen op algemene moratoria of ongedifferentieerde behandeling van de verschillende toepassingen van nanomaterialen,

R.   overwegende dat het in verband met de vrijwel oneindige toepassing van nanotechnologieën in uiteenlopende bedrijfstakken zoals elektronica, textiel, medische biologie, verzorgingsproducten, schoonmaakmiddelen, voedingsmiddelen of energie, vrijwel onmogelijk is één communautair regelgevingskader in te voeren,

S.   overwegende dat er in het kader van REACH reeds is besloten dat aanvullende richtsnoeren en adviezen over nanomaterialen, met name over identificatie van stoffen, alsook aanpassing van de methoden voor risicobeoordeling, noodzakelijk zijn; overwegende dat REACH bij nader inzien nog een aantal tekortkomingen bevat wat de omgang met nanomaterialen betreft,

T.   overwegende dat het gevaar bestaat dat de afvalstoffenwetgeving door het gebrek aan nanospecifieke voorschriften niet correct wordt toegepast,

U.   overwegende verder dat nanomaterialen tijdens hun gehele levenscyclus ernstige problemen veroorzaken voor de gezondheid en de veiligheid op het werk omdat vele werknemers in de productieketen aan deze materialen worden blootgesteld, zonder dat zij weten of de veiligheidsprocedures die worden toegepast en de beschermingsmaatregelen die zijn genomen adequaat en doeltreffend zijn; stelt vast dat naar verwachting in de toekomst steeds meer verschillende werknemers aan de gevolgen van nanomaterialen zullen worden blootgesteld,

V.   overwegende dat uit de ingrijpende amendementen inzake nanomaterialen die in eerste lezing tussen Raad en Europees Parlement zijn aangenomen in verband met de herschikking van de cosmeticarichtlijn(21), en de ingrijpende amendementen die het Europees Parlement heeft aangenomen in eerste lezing van de herziening van de verordening inzake nieuwe levensmiddelen(22), duidelijk blijkt dat de gemeenschapswetgeving moet worden gewijzigd om nanomaterialen naar behoren te regelen,

W.   overwegende dat het huidige debat over regelgevingsaspecten van nanomaterialen over het algemeen beperkt blijft tot de kring van deskundigen, hoewel nanomaterialen mogelijk tot verstrekkende maatschappelijke veranderingen zullen leiden, waardoor een uitvoerige raadpleging van het publiek vereist is,

X.   overwegende dat een ruime toepassing van octrooien op nanomaterialen, maar ook de onevenredig hoge octrooieringskosten en het feit dat zeer kleine ondernemingen (ZKO) en kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) niet de mogelijkheid hebben octrooien aan te vragen iedere toekomstige vernieuwing zouden kunnen verstikken,

Y.   overwegende dat er ernstige problemen met betrekking tot ethiek, veiligheid en eerbiediging van de grondrechten ontstaan doordat de nanotechnologie vermoedelijk samen zal gaan met biotechnologie, biologie, cognitieve wetenschappen en informatietechnologie, en dat deze moeten worden geanalyseerd in een nieuw advies van de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën,

Z.   overwegende dat de Gedragscode een essentieel instrument vormt voor veilig, geïntegreerd en verantwoord onderzoek op het gebied van nanomaterialen; overwegende dat de Gedragscode door alle producenten die voornemens zijn goederen te fabriceren of op de markt te brengen, moet worden toegepast en nageleefd,

AA.   overwegende dat bij de herziening van alle relevante communautaire wetgeving het beginsel 'geen gegevens, geen markt' moet gelden voor nanomaterialen,

1.   is ervan overtuigd dat het gebruik van nanomaterialen een reactie dient te zijn op de werkelijke behoeften van de burgers en dat voordelen ervan uitsluitend op veilige en verantwoorde wijze dienen te worden verwezenlijkt binnen een helder regelgevings- en beleidskader (wetgevende en andere bepalingen), waarin bestaande en verwachte toepassingen van nanomaterialen, en de aard zelf van eventuele gezondheids-, milieu- en veiligheidsproblemen uitdrukkelijk worden aangepakt;

2.   betreurt dat er geen behoorlijke beoordeling bestaat van de feitelijke toepassing van de algemene bepalingen van de Gemeenschapswetgeving tegen de achtergrond van de werkelijke aard van nanomaterialen;

3.   is het, vóór een passende evaluatie van de bestaande communautaire wetgeving en bij ontstentenis van nanospecifieke bepalingen daarin, oneens met de conclusies van de Commissie dat a) de bestaande wetgeving in principe de relevante risico's van naomaterialen afdekt, en b) dat de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het milieu voornamelijk moet worden verbeterd door verbetering van de implementatie van bestaande wetgeving, aangezien zij vanwege het ontbreken van passende gegevens en methoden voor het beoordelen van de risico's van nanomaterialen feitelijk niet in staat is die risico's aan te pakken;

4.   is van mening dat het concept "veilige, verantwoorde en geïntegreerde benadering" van nanotechnologieën dat de Europese Unie voorstaat in gevaar wordt gebracht door het gebrek aan gegevens over het gebruik en over de veiligheid van nanomaterialen die reeds op de markt zijn, met name in gevoelige toepassingen in het kader waarvan consumenten rechtstreeks worden blootgesteld;

5.   verzoekt de Commissie alle desbetreffende wetgeving binnen twee jaar te herzien met het oog op het waarborgen van de veiligheid van alle toepassingen van nanomaterialen in producten die tijdens hun gehele levenscyclus gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid, het milieu en de veiligheid, en erop toe te zien dat in wetgevende bepalingen en tenuitvoerleggingsinstrumenten de bijzondere kenmerken doorklinken van nanomaterialen waaraan werknemers, consumenten en/of het milieu kunnen worden blootgesteld;

6.   wijst erop dat deze herziening niet alleen noodzakelijk is om de menselijke gezondheid en het milieu naar behoren te beschermen, maar eveneens om het bedrijfsleven zekerheid en voorspelbaarheid te bieden en om te zorgen voor vertrouwen onder de burgers;

7.   dringt aan op invoering van een alomvattende definitie op wetenschappelijke grondslag van nanomaterialen in de Gemeenschapswetgeving als deel van de nanospecifieke wijzigingen die betrekking hebben op horizontale en sectorale wetgeving;

8.   verzoekt de Commissie de vaststelling van een geharmoniseerde definitie van nanomaterialen op internationaal niveau te bevorderen en het desbetreffende Europese wetgevende kader dienovereenkomstig aan te passen;

9.   acht het bijzonder belangrijk dat nanomaterialen uitdrukkelijk worden aangepakt binnen het toepassingsgebied van althans de wetgeving inzake chemische stoffen (REACH, biociden), voedsel (levensmiddelen, voedseladditieven, voedsel- en voederproducten op basis van genetisch gemodificeerde organismen), ter zake dienende wetgeving inzake de bescherming van werknemers, alsook wetgeving inzake de kwaliteit van lucht en water en inzake afval;

10.   verzoekt om de toepassing van een 'zorgvuldigheidsplicht' voor fabrikanten die nanomaterialen op de markt willen brengen; roept hen verder op zich te houden aan de Europese gedragscode voor verantwoordelijk onderzoek op het gebied van nanowetenschappen en nanotechnologieën;

11.   verzoekt de Commissie met name te bekijken of REACH moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

   vereenvoudigde registratie voor nanomaterialen die in hoeveelheden van minder dan 1 ton worden geproduceerd of ingevoerd,
   indeling van alle nanomaterialen als nieuwe stoffen,
   een chemisch veiligheidsrapport met een blootstellingsbeoordeling voor alle geregistreerde nanomaterialen,
   kennisgevingsvereisten voor alle nanomaterialen die als zodanig, in voorbereidingen of in producten op de markt worden gebracht;

12.   verzoekt de Commissie met name te bekijken of de afvalverwerkingswetgeving moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

   afzonderlijke vermelding van nanomaterialen in de bij Richtlijn 2000/532/EG(23) vastgestelde afvalstoffenlijst,
   een herziening van de criteria voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen, zoals neergelegd in Beschikking 2003/33/EG(24),
   een herziening van de relevante emissiegrenswaarden voor afvalverbranding, teneinde de op massa gebaseerde metingen aan te vullen met meeteenheden op basis van het aantal deeltjes en/of het oppervlak;

13.   verzoekt de Commissie specifiek om herziening van de emissiegrenswaarden en milieukwaliteitsnormen in de wetgeving inzake lucht en water teneinde de op massa gebaseerde metingen aan te vullen met meeteenheden op basis van het aantal deeltjes en/of het oppervlak om nanomaterialen adequaat te kunnen reguleren;

14.   wijst er met nadruk op hoe belangrijk het is dat Commissie en/of lidstaten ervoor zorgen dat de beginselen van de Gemeenschapswetgeving inzake de gezondheid en veiligheid van werknemers die te maken hebben met nanomaterialen volledig worden nageleefd en gehandhaafd, met inbegrip van aangepaste opleiding van gezondheids- en veiligheidsspecialisten, om mogelijk schadelijke blootstelling aan nanomaterialen te voorkomen;

15.   verzoekt de Commissie met name te bekijken of de wetgeving inzake de bescherming van werknemers moet worden herzien ten aanzien van onder andere:

   het gebruik van nanomaterialen uitsluitend in gesloten systemen of op andere wijzen die de blootstelling van werknemers uitsluiten, zo lang als het niet mogelijk is blootstelling op betrouwbare wijze vast te stellen en te controleren,
   een duidelijke toewijzing van aansprakelijkheid aan producenten en werknemers op grond van het gebruik van nanomaterialen,
   de vraag of alle blootstellingswijzen (inademing, via de huid en andere) zijn aangepakt;

16.   verzoekt de Commissie om vóór juni 2011 een inventaris op te stellen van de verschillende soorten en toepassingen van nanomaterialen op de Europese markt, en gerechtvaardigde handelsgeheimen zoals recepten te bewaren, en deze inventaris algemeen beschikbaar te maken; verzoekt de Commissie voorts tegelijkertijd verslag uit te brengen over de veiligheid van deze nanomaterialen;

17.   dringt andermaal aan op het verstrekken van informatie aan de consumenten over het gebruik van nanomaterialen in consumptiegoederen: alle in de vorm van nanomaterialen in stoffen, mengsels of artikelen aanwezige nanomaterialen moeten in de etikettering van het product duidelijk worden vermeld (bij voorbeeld in de lijst van bestanddelen moet de naam van dergelijke bestanddelen worden gevolgd door het woord 'nano' tussen haakjes);

18.   verzoekt om de volledige tenuitvoerlegging van Richtlijn 2006/114/EG teneinde te waarborgen dat er geen misleidende reclame wordt gemaakt rond nanomaterialen;

19.   dringt erop aan dat zo spoedig mogelijk adequate testprotocols en metrologische normen worden opgesteld om het gevaar van en de blootstelling van werknemers, consumenten en het milieu aan nanomaterialen tijdens hun gehele levenscyclus te beoordelen, waaronder in het geval van ongelukken, en hierbij een multidisciplinaire benadering toe te passen;

20.   verzoekt om aanzienlijke verhoging van de middelen voor onderzoek naar de milieu-, gezondheids- en veiligheidsaspecten van nanomaterialen gedurende hun gehele levenscyclus bij voorbeeld door middel van oprichting van een special Europees Fonds in het kader van KP7; verzoekt de Commissie specifiek om de evaluatiecriteria van KP7 te herzien zodat KP7 aanzienlijk meer onderzoek aantrekt en financiert ter verbetering van de wetenschappelijke methoden voor de beoordeling van nanomaterialen;

21.   verzoekt de Commissie de coördinatie en uitwisseling tussen de lidstaten te bevorderen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, risicobeoordeling, de ontwikkeling van richtsnoeren en de regulering van nanomaterialen door gebruik te maken van de bestaande mechanismen (bv. de subgroep nanomaterialen van de inzake REACH bevoegde instanties) of zo nodig door hiervoor nieuwe mechanismen te creëren;

22.   verzoekt de Commissie en de lidstaten om zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen voor de oprichting van een permanent, onafhankelijk en beslissingsbevoegd Europees netwerk, dat belast wordt met het toezicht op nanotechnologieën en nanomaterialen, en voor het opzetten van een programma voor fundamenteel en toegepast onderzoek naar de in het kader van dit toezicht gehanteerde methoden (met name metrologie, detectie, toxiciteit en epidemiologie);

23.   verzoekt de Commissie en de lidstaten een EU-breed publiek debat te organiseren over nanotechnologieën en nanomaterialen, en over de regelegevingsaspecten van nanomaterialen;

24.   erkent dat het cruciaal is de obstakels voor het indienen van octrooien weg te nemen, met name voor ZKO's/KMO's, en dringt er tegelijkertijd op aan octrooirechten te beperken tot specifieke toepassingen of productiemethoden van nanomaterialen en hieronder slechts bij wijze van uitzondering de nanomaterialen zelf te laten vallen, zodat verstikking van de vernieuwing wordt voorkomen;

25.   is van mening dat te zijner tijd met name voor de nanogeneeskunde strenge ethische richtsnoeren moeten worden opgesteld, zoals eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, in vrijheid en met kennis van zaken verleende toestemming, de aan niet-therapeutische ingrepen in het menselijk lichaam gestelde beperkingen, en tegelijkertijd dit veelbelovende interdisciplinaire terrein te stimuleren dat gebruik maakt van vooruitstrevende technologieën, waaronder moleculaire beeldvorming en diagnostiek, die een doorbraak kunnen vormen en die indrukwekkende voordelen kunnen opleveren voor vroegtijdige diagnose en intelligente en doeltreffende behandeling van talloze aandoeningen; verzoekt de Europese Groep ethiek van de exacte wetenschappen en de nieuwe technologieën een advies over deze kwestie uit te werken dat voortbouwt op zijn advies nr. 21 van 17 januari 2007 over ethische aspecten van nanogeneeskunde en gebruik maakt van ethische adviezen van de nationale ethiekorganen in de EU en het werk van internationale organisaties zoals de UNESCO;

26.   vraagt de Commissie en de lidstaten speciale aandacht te schenken aan de sociale dimensie van de ontwikkeling van nanotechnologie; is voorts van mening dat een actieve deelname van de betrokken sociale partners vanaf een zo vroeg mogelijk stadium gewaarborgd moet zijn;

27.   verzoekt de Commissie te bekijken of wetgeving moet worden herzien met het oog op nanomaterialen die als onbedoelde bijproducten van verbrandingsprocessen worden geproduceerd op een kostenefficiënte wijze;

28.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 426.
(2) Advies inzake de wetenschappelijke aspecten van bestaande en voorgestelde definities in verband met producten van nanowetenschappen en nanotechnologieën; 29 november 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_het WCNG/docs/het WCNG_o_012.pdf En begeleidende informatie van Commissiediensten over het WCNG-Advies inzake de wetenschappelijke aspecten van bestaande en voorgestelde definities in verband met producten van nanowetenschappen en nanotechnologieën; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_oc_012.pdfAdvies inzake de geschiktheid van de methode van risicobeoordeling overeenkomstig de technische leidraden voor nieuwe en bestaande stoffen ter beoordeling van de gevaren van nanomaterialen; 21-22 juni 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_010.pdfAangepast advies (na maatschappelijk overleg) inzake de geschiktheid van bestaande methoden om de potentiële risico's te beoordelen die verbonden zijn aan geconstrueerde en onvoorziene producten van nanotechnologie; 10 maart 2006; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_003b.pdfAdvies inzake de risicobeoordeling van producten van nanotechnologieën; 19 januari 2009; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_scenihr/docs/scenihr_o_023.pdf
(3) Advies inzake de veiligheid van cosmetische ingrediënten in de vorm van nanodeeltjes; 18 december 2007; http://ec.europa.eu/health/ph_risk/committees/04_sccp/docs/sccp_o_123.pdf
(4) Advies nr. 21, 17 januari 2007.
(5) PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.
(6) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
(7) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.
(8) PB L 11 van 15.1.2002, blz. 4.
(9) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169.
(10) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(11) PB L 354 van 31.12.2008, blz. 16.
(12) PB L 109 van 6.5.2000, blz. 29.
(13) PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24.
(14) PB L 43 van 14.2.1997, blz. 1.
(15) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(16) PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8.
(17) PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(18) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.
(19) PB L 376 van 27.12.2006, blz. 21.
(20) Mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 over het voorzorgsbeginsel (COM(2000)0001).
(21) Standpunt van het Europees Parlement van 24 maart 2009, Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0158.
(22) Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2009, Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0171.
(23) Beschikking 2000/532/EG van de Commissie van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3).
(24) Beschikking 2003/33/EG van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen overeenkomstig artikel 16 en bijlage II van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 27).


Jaarlijks debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR)
PDF 149kWORD 55k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het jaarlijkse debat over de in 2008 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artikelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)
P6_TA(2009)0329B6-0192/2009

Het Europees Parlement,

–   gelet op de artikelen 2, 6 en 39 van het EU-Verdrag en de artikelen 13, 17 tot en met 22, 61 tot en met 69, 255 en 286 van het EG-Verdrag, die de belangrijkste rechtsgrondslag voor de ontwikkeling van de EU en de Gemeenschap tot een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid vormen,

–   gezien de mondelinge vragen aan de Raad (B6-0489/2008) en aan de Commissie (B6-0494/2008), die in de plenaire vergadering zijn behandeld op 17 december 2008,

–   gelet op artikel 108, lid 5, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat tien jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam:

   het EU-acquis op het gebied van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid aanzienlijk is gegroeid, wat een bevestiging vormt van de beslissing van de lidstaten om de instellingen van de Europese Unie nauw te betrekken bij de beleidsvorming op dit gebied, zodat Unie-burgers zijn verzekerd van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid,
   volgens de periodieke peilingen van Eurobarometer een meerderheid van de burgers van de Unie steeds meer de overtuiging heeft dat optreden op EU-niveau een toegevoegde waarde heeft vergeleken bij maatregelen op het nationale vlak alleen, en dat tweederde van de burgers voorstander is van maatregelen op EU-niveau ter bevordering en bescherming van de grondrechten (met inbegrip van de rechten van het kind) en ter bestrijding van de georganiseerde misdaad en terrorisme, en dat maar 18% van mening is dat het optreden op EU-niveau geen extra waarde heeft gehad,

B.   overwegende dat deze positieve feiten het volgende onverlet laten:

   het feit dat de besluitvorming op EU-niveau juridische tekortkomingen blijft vertonen en complex is, met name op gebieden als politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, waarbij het ontbreekt aan een passende democratische en justitiële controle op EU-niveau,
   de onwil van de meeste lidstaten om te zorgen voor een krachtiger beleid op het gebied van de grond- en burgerrechten, terwijl zich tegelijk steeds meer de noodzaak doet voelen om zich niet puur op grensoverschrijdende gevallen te richten om te vermijden dat in dezelfde lidstaat met twee maten wordt gemeten,
   de blijvende noodzaak om het gemeenschappelijk beleid van de EU op het gebied van immigratie en asiel verder te ontwikkelen en correct uit te voeren, dat vertraging heeft opgelopen vergeleken bij het tijdschema dat is afgesproken in het Haags Programma en het Europees Pact voor immigratie en asiel,
   de problemen die de Commissie ondervindt bij het verzekeren van een tijdige en correcte uitvoering van veel onlangs aangenomen gemeenschapswetgeving, terwijl zij tegelijk een groot aantal brieven, klachten en inbreukprocedures moet afhandelen,
   de noodzaak om het Europees Parlement en de nationale parlementen nauwer te betrekken bij het evalueren van de werkelijke gevolgen van EU-wetgeving in de praktijk,
   het nog onderontwikkelde netwerk van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en belanghebbenden bij iedere beleidsmaatregel inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (RVVR), waarbij zij opgemerkt dat de ministers van Justitie van de lidstaten pas onlangs hebben besloten om een netwerk voor wederzijdse versterking van hun nationale wetgeving op te bouwen, hetgeen ook voor de andere RVVR-terreinen dient te gebeuren,
   het feit dat zelfs tussen EU-agentschappen maar langzaam samenwerking op gang komt en dat dit alleen maar gecompliceerder zal worden naarmate het aantal organen met operationele taken op EU-niveau verder toeneemt,

  C. overwegende dat herinnerd moet worden aan:

   het behoedzame standpunt dat de Raad en de Commissie blijven innemen na de aanneming door het Parlement van zijn resolutie van 25 september 2008 over het jaarlijkse debat over de in 2007 geboekte vooruitgang in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (artiekelen 2 en 39 van het EU-Verdrag)(1) en tijdens de plenaire debatten in december 2008 over de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie en de vooruitgang op het gebied van de RVVR,
   de steun van de nationale parlementen voor meer interparlementaire samenwerking, met name in de RVVR, zoals blijkt uit hun bijdragen aan de algemene debatten en bij speciale gelegenheden zoals de herziening van de EU-regels inzake transparantie, Kaderbesluit 2002/475/JBZvan de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding(2), de nieuwe PNR-wetgeving van de EU(3), de uitvoering van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(4), de evaluatie van Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten(5) alsmede de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke samenwerking in civiele en strafzaken,

1.   roept de lidstaten die het Verdrag van Lissabon nog niet hebben geratificeerd op om dit zo snel mogelijk te doen, daar dit de belangrijkste tekortkomingen in de RVVR zal corrigeren door:

   een coherenter, transparant en juridisch sluitend kader te scheppen en
   de bescherming van de grondrechten te versterken door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het Handvest") bindend te maken en de EU te laten toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,
   de burgers van de Unie en het maatschappelijk middenveld meer bevoegdheden te geven door hen te betrekken bij het wetgevingsproces en hun meer toegang te geven tot het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (EHvJ),
   het Europees Parlement en de nationale parlementen te betrekken bij de evaluatie van het EU-beleid, zodat de Europese en de nationale bestuursorganen meer verantwoording verschuldigd zijn;

2.   verzoekt de Europese Raad, de Raad en de Commissie:

   (a) het nieuw gekozen Europees Parlement formeel te betrekken bij de vaststelling van het volgende meerjarenprogramma RVVR voor de periode 2010-2014, daar dit programma na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon door de Raad en het Parlement hoofdzakelijk uitgevoerd zal worden via de medebeslissingsprocedure; aangezien dit meerjarenprogramma veel verder moet gaan dan de voorstellen in de verslagen van de Toekomstgroepen van de Raad, moeten ook de nationale parlementen hierbij worden betrokken, daar zij een wezenlijke rol moeten spelen bij het bepalen van prioriteiten en de uitvoering daarvan op het nationale vlak;
   (b) de nadruk te leggen op het komende meerjarenprogramma en vooral op de verbetering van de grondrechten en de burgerrechten, zoals onlangs aanbevolen door het Parlement in zijn resolutie van 14 januari 2009 over de situatie van de grondrechten in de Europese Unie (2004-2008)(6), door verdere uitwerking van de in het Handvest vastgelegde doelstellingen en beginselen, die de instellingen in 2000 te Nice en op 12 december 2007 opnieuw te Straatsburg hebben afgekondigd;

3.   acht het passend en van dringend belang dat de Commissie:

   (a) met spoed initiatieven neemt om de bescherming van de burgerrechten te verbeteren, zoals de bescherming van gegevens, diplomatieke en consulaire bescherming en vrijheid van verkeer en verblijf;
   (b) een mechanisme ontwikkelt om de burgers nauwer te betrekken bij de vaststelling van de inhoud van het burgerschap van de Unie door raadplegingsmechanismen te ontwikkelen en netwerken van belanghebbenden te ondersteunen;
   (c) een volledig uitgewerkt programma voorlegt met EU-maatregelen ter versterking van de procedurele rechten van aangeklaagden en de noodzakelijke waarborgen in de fase voorafgaand aan de rechtszaak en de fase erna, vooral als het gaat om een persoon die geen onderdaan is van het betrokken land, en er meer in het algemeen zorgt voor invoering van een mechanisme om de EU-strafrechtpleging en -veiligheidsmaatregelen te toetsen aan de bescherming van de burgerrechten;
   (d) op gezette tijden alle relevante neutrale gegevens over de ontwikkeling van de belangrijkste RVVR-beleidsmaatregelen verzamelt en verspreidt, waarbij kan worden gedacht aan migratiestromen, de ontwikkeling van de georganiseerde misdaad en vooral het terrorisme (zie de evaluatie van de bedreiging door georganiseerde criminaliteit in de EU van 2008 (OCTA) en het verslag over terrorisme, situatie en tendensen in de EU (TE-SAT) van Europol van 2008);
   (e) zo spoedig mogelijk de nodige juridische instrumenten voorlegt met betrekking tot andere categorieën werknemers uit derde landen die in aanmerking komen voor een "blauwe kaart", zoals seizoenarbeiders, binnen ondernemingen overgeplaatste personen en betaalde stagiairs, en met betrekking tot het mandaat van Frontex; in het bijzonder ervoor zorgt dat Frontex voldoende middelen heeft om zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken, en het Parlement volledig op de hoogte houdt van de onderhandelingen over verdragen met derde landen op het gebied van immigratie;
   (f) het initiatief neemt voor een Europees intern veiligheidsbeleid, dat een aanvulling zou moeten zijn op nationale veiligheidsmaatregelen, zodat de burgers van de Unie en de nationale parlementen een duidelijk idee krijgen van de toegevoegde waarde van acties op EU-niveau; daarbij moet in het bijzonder worden gezorgd voor een versterking van het EU-beleid inzake de bestrijding van bepaalde vormen van georganiseerde misdaad, zoals cybermisdaad, mensenhandel, seksuele uitbuiting van kinderen en corruptie, door het treffen van effectieve maatregelen en door alle beschikbare samenwerkingsinstrumenten in te zetten voor het bereiken van meetbare resultaten, met inbegrip van actiegericht op het creëren van een juridisch instrument om het vermogen en de eigendommen van internationale criminele organisaties in beslag te kunnen nemen en aan te wenden voor sociale doeleinden;
   (g) doorgaat met de uitvoering van het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke beslissingen zowel in het kader van het civiele recht als het strafrecht, in alle stadia van de gerechtelijke procedure, met name op strafrechtelijk gebied, ter garantie van een EU-systeem van erkenning en wederzijdse aanvaardbaarheid van bewijs, met volledige inachtneming van de grondrechten;
   (h) de ontwikkeling van de wederzijdse erkenning aanvult met een reeks maatregelen ter versterking van het wederzijdse vertrouwen, met name door een onderlinge aanpassing te bewerkstelligen van het materiële strafrecht en het strafprocesrecht en van de processuele rechten, door de wederzijdse beoordeling van het functioneren van de rechtsstelsels te verbeteren en door het wederzijds vertrouwen binnen het juridische beroep sterker te stimuleren, bijvoorbeeld door te zorgen voor meer juridische opleiding en door netwerkvorming te ondersteunen;
   (i) een transparante en doeltreffende externe EU-strategie opzet binnen de RVVR, gebaseerd op een geloofwaardig beleid, met name op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, zoals bijvoorbeeld overnameovereenkomsten, de bescherming van de buitengrenzen en het visumbeleid (zoals de Amerikaanse visumontheffingskwestie);
   (j) verzoekt de Raad het Parlement regelmatig te raadplegen, ook bij internationale overeenkomsten op het gebied van justitiële en politiële samenwerking in strafzaken, aangezien de huidige weigering van de Raad dit te doen ingaat tegen de principes van loyale samenwerking en democratische verantwoording van de EU; verzoekt de Commissie met name om criteria te formuleren voor de ontwikkeling van een deugdelijk EU-beleid inzake overeenkomsten met derde landen over wederzijdse rechtsbijstand of uitlevering in strafzaken, met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie tussen EU-burgers en de burgers van het betrokken derde land;
   (k) specifieke wetgeving voorstelt die alle EU-burgers diplomatieke en consulaire bescherming biedt, ongeacht of de lidstaat in kwestie al dan niet is vertegenwoordigd op het grondgebied van het derde land;
   (l) nieuwe voorstellen indient om te voldoen aan de uitspraken van het Hof van Justitie inzake de bescherming van de grondrechten in het geval van de bevriezing van tegoeden van natuurlijke personen of rechtspersonen, gelet ook op de arresten van het EHvJ betreffende de personen in de lijsten in de bijlagen bij de Besluiten van de Raad tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme(7);
  (m) het wederzijdse vertrouwen en de solidariteit tussen de bestuursorganen van de lidstaten versterkt door:
   in samenwerking met de Raad van Europa hogere normen te stellen aan de kwaliteit van de rechtspleging(8) en de politiële samenwerking;
   de procedures voor wederzijdse beoordeling, waarin reeds is voorzien in het kader van de Schengen-samenwerking en de terrorismebestrijding, te versterken en te democratiseren;
   het voor Schengen ontworpen model voor wederzijdse beoordeling en onderlinge bijstand tussen de lidstaten uit te breiden naar alle RVVR-beleidsterreinen die betrekking hebben op burgers van andere lidstaten of derde landen (zoals het migratie- en integratiebeleid, maar ook de uitvoering van antiterrorisme- en antiradicalisatieprogramma's);
   (n) meer coördinatie en onderlinge aanvulling bewerkstelligt tussen de bestaande en toekomstige EU-agentschappen zoals Europol, Eurojust, Frontex en Cepol, aangezien deze organen verder zouden moeten gaan dan hun prille en onzekere samenwerking en sterkere banden zouden moeten ontwikkelen met de overeenkomstige nationale diensten door naar hogere normen van efficiëntie en veiligheid te streven en meer verantwoording af te leggen aan en transparanter te worden voor het Europees Parlement en de nationale parlementen;
   (o) het gemeenschappelijk beleid van de Unie op het gebied van grensbeheer voortdurend blijft ontwikkelen en versterken, waarbij de noodzaak wordt onderstreept om zo snel mogelijk een globale structuur voor de grensstrategie van de Unie vast te stellen en aan te geven hoe alle programma's en plannen in dit verband in elkaar moeten grijpen en als een geheel moeten functioneren, om ervoor te zorgen dat zij zo goed mogelijk op elkaar aansluiten en overlapping en inconsistenties worden vermeden;

4.   verzoekt de Commissie met klem alles in het werk te stellen om de betrokken projecten te voltooien, zodat het Visuminformatiesysteem (VIS) en het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) zo spoedig mogelijk in werking kunnen treden;

5.   beveelt aan dat de Commissie afziet van de voortijdige indiening van wetgevingsvoorstellen voor de invoering van nieuwe systemen – in het bijzonder het inreis/uitreissysteem – totdat het VIS en het SIS II zijn ingevoerd; bepleit dat wordt nagegaan of een dergelijk systeem wel echt nodig is, omdat het de reeds bestaande systemen duidelijk overlapt; acht het van wezenlijk belang dat wordt onderzocht welke veranderingen in de bestaande systemen aangebracht moeten worden, en dat een goede raming wordt gemaakt van de werkelijke kosten van het hele proces;

6.   verzoekt de Commissie om bovenstaande aanbevelingen te verwerken in haar voorstel voor een meerjarig programma, evenals de door het Parlement gedane aanbevelingen in zijn bovengenoemde resoluties van 25 september 2008 en 14 januari 2009, en in de volgende resoluties:

   resolutie van 2 april 2009 over problemen en perspectieven van het Europese burgerschap(9),
   resolutie van 27 september 2007 over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(10),
   resolutie van 10 maart 2009 over de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie en vergelijkbare ervaringen met grensbeheer in derde landen(11), en
   resolutie van 10 maart 2009 over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel(12);

7.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0458.
(2) PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3.
(3) Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor wetshandhavingsdoeleinden (COM(2007)0654).
(4) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(5) PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.
(6) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0019.
(7) PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.
(8) Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de kwaliteit van de strafrechtspleging en de harmonisatie van het strafrecht in de lidstaten (PB C 304 E van 1.12.2005, blz. 109).
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0204.
(10) PB C 219 E van 28.8.2008, blz. 317.
(11) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0085.
(12) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0087.


Conclusies van de Top van de G20
PDF 160kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de Top van de G20 in Londen, 2 april 2009
P6_TA(2009)0330RC-B6-0185/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de verklaring van de regeringsleiders op de G20-top in Londen (Global Plan for Recovery and Reform) alsmede hun verklaringen "Strengthening the financial system" (Consolidatie van het financieel systeem) en "Delivering resources through the International financial institutions" (Terbeschikkingstelling van middelen via de internationale financiële instellingen) van 2 april 2009,

–   gezien het voortgangsverslag van 2 april 2009 over de rechtsgebieden waarop het OESO-wereldforum toeziet met betrekking tot de toepassing van de internationaal overeengekomen belastingsregels, wat informatie-uitwisseling op verzoek vereist voor alle belastingsaangelegenheden bij de administratie en handhaving van intern recht,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap na de bijeenkomst van de Europese Raad van 19 en 20 maart 2009,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 4 maart 2009 getiteld "Op weg naar Europees herstel" (COM(2009)0114),

–   gezien het verslag van de door de heer Jacques de Larosière voorgezeten groep van deskundigen op hoog niveau inzake financieel toezicht in de EU, van 25 februari 2009,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 29 oktober 2008 getiteld "Van financiële crisis naar herstel: een Europees actiekader" (COM(2008)0706),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 11 maart 2009 over het Europees economisch herstelplan(1),

–   gezien de mededeling van de Europese Commissie van 8 april 2009 getiteld "Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis (COM(2009)0160),

–   gezien het rapport van het Internationaal Monetair Fonds getiteld "The implications of the Global Financial Crisis for Low-Income Countries" (Gevolgen van de mondiale financiële crisis voor lage-inkomenslanden) van maart 2009,

–   gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties en de hulptoezeggingen van de EU-lidstaten voor de bestrijding van honger en armoede,

–   gezien het rapport van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties getiteld "Out of Crisis − Opportunity" (Door de crisis geboden kansen) van 16 februari 2009, waarin er bij de G20 op wordt aangedrongen een mondiale groene "New Deal" voorop te zetten,

–   gezien het rapport van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Internationaal Instituut voor Arbeid getiteld "The Financial and Economic Crisis: A Decent Work Perspective" (De financiële en economische crisis. vooruitzichten op behoorlijk werk) van 24 maart 2009, waarin er bij de G20 op wordt aangedrongen met een gecoördineerd stimulansenpakket te komen dat zich richt op sociale bescherming en het scheppen van banen,

–   gelet op artikel 103, lid 4, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de wereldwijde recessie steeds dieper wordt en dat geen enkel land en geen enkele sector kan verwachten aan de gevolgen van deze recessie te ontkomen; overwegende dat de wereldeconomie in 2009 sterk krimpt en dat de meest optimistische prognoses pas in 2010 een licht herstel te zien geven,

B.   overwegende dat de gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie hebben geleid tot uitzonderlijke economische omstandigheden die snelle, gerichte, tijdelijke en op maat gesneden maatregelen en besluiten vereisen om oplossingen te kunnen vinden voor de ongekende wereldwijde economische en werkgelegenheidssituatie,

C.   overwegende dat de grootste problemen bij het tegengaan van de internationale en Europese economische achteruitgang bestaan uit het gebrek aan vertrouwen in de financiële en kapitaalmarkten en de stijgende werkloosheid, en het krimpen van de internationale handel,

D.   overwegende dat de huidige recessie moet worden gebruikt als kans om de doelstellingen van Lissabon en Göteborg en het wereldwijde engagement om de werkloosheid en de klimaatverandering te bestrijden en de energieconsumptie te verminderen, te bevorderen,

E.   overwegende dat het "Global Plan for Recovery and Reform" (Mondiaal programma voor herstel en hervorming) streeft naar: (1) herstel van vertrouwen, groei en banen; (2) herstel van het financieel systeem om leningen weer op gang te brengen; (3) versterking van de financiële regelgeving en herstel van vertrouwen; (4) financiering en hervorming van de internationale financiële instellingen om de huidige crisis te boven te komen en nieuwe crises in de toekomst te voorkomen; (5) bevordering van de mondiale handel en investeringen en aanbrenging van een stevige basis voor welvaart met afwijzing van protectionisme; en (6) een solidair, milieuvriendelijk en duurzaam herstel,

F.   overwegende dat internationale coördinatie van wezenlijk belang is om de wereldwijde economie nieuw leven in te blazen en vervolgens opnieuw op te bouwen,

G.   overwegende dat gebleken is dat het lidmaatschap van de eurozone de economische stabiliteit in de desbetreffende lidstaten ten goede is gekomen, hetgeen is toe te schrijven aan hun inspanningen gericht op het naleven van de criteria van Maastricht en van het Stabiliteits- en groeipact én aan het feit dat zij waren afgeschermd van valutaschommelingen,

H.   overwegende dat een aantal lidstaten ernstige betalingsbalansproblemen heeft, en dat sommige in dit verband bij het IMF en de Europese Unie voor steun moeten aankloppen,

I.   overwegende dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name de uitroeiing van extreme armoede en honger, de ACS-EU-samenwerking in het kader van de Partnerschapsovereenkomst van Cotonou dienen te schragen,

J.   overwegende dat ten gevolge van de financiële crisis bepaalde donorlanden hun financiële bijdrage aan de officiële ontwikkelingshulp (ODA) aan ontwikkelingslanden hebben verlaagd, en de pogingen tot verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in gevaar hebben gebracht,

K.   overwegende dat de ACS-landen afhankelijk zijn van de uitvoer van grondstoffen die meer dan 50% van hun inkomsten in de vorm van buitenlandse valuta uitmaakt, en dat de financiële crisis leidt tot een vermindering van de uitvoer van en overmakingsstromen naar veel ontwikkelingslanden, een verminderde toegang tot krediet en minder buitenlandse directe investeringen, alsmede het instorten van de grondstoffenprijzen,

L.   overwegende dat de werkwijze van offshore-centra het illegaal ontduiken en ontwijken van belastingen en financiële regelgeving toelaten,

M.   overwegende dat de groei van de internationale handel vertraagt vanwege het gebrek aan krediet en financiering en vanwege de algemene teruggang van de wereldeconomie,

N.   overwegende dat sterke multilaterale samenwerking noodzakelijk is om te voorkomen dat eventueel protectionistische maatregelen worden getroffen als reactie op de financiële/economische crisis,

Algemene opmerkingen

1.   juicht het Global Plan" van de G20 toe; stelt vast dat het plan aansluit bij de inspanningen die de Europese Unie zich reeds getroost, zodat strijdige beleidsmaatregelen die elkaars resultaten teniet doen, worden voorkomen; is ingenomen met de erkenning door de G20 dat een wereldwijde crisis een wereldwijde aanpak en een geïntegreerde strategie vereist om het vertrouwen, de groei en de werkgelegenheid weer op peil te brengen; is van mening dat deze erkenning een ernstig vervolg moet krijgen tijdens de volgende bijeenkomst van de G20 in het begin van de herst in 2009;

2.   is van mening dat de taak die de wereldleiders wacht, er niet in bestaat het huidige financiële en economische systeem op te kalefateren maar te erkennen dat er een nieuw evenwicht moet worden gevonden voor het regelgevend kader waarbij rekening moet worden gehouden met milieumatige en maatschappelijke duurzaamheid, kansen, nieuwe mondiale economische groei en schepping van werkgelegenheid, alsook sociale rechtvaardigheid en integratie; dringt aan op ontwikkeling van een betere en vollediger regelgeving en toezicht, en ontwikkeling van een nieuw regelgevend en leidinggevend kader; is van mening dat de G20 het probleem van de wereldwijde wanverhoudingen in de handel en in de financiële sector had moeten aanpakken, dat een fundamentele rol heeft gespeeld in het ontstaan van de huidige economische crisis;

3.   benadrukt dat alle gedane toezeggingen volledig moeten worden nagekomen, snel ten uitvoer moeten worden gelegd en verder moeten worden uitgewerkt, zowel op nationaal als op internationaal niveau, teneinde het vertrouwen te herstellen en te zorgen voor een zo groot mogelijke effectiviteit; neemt nota van de regeling door de financiële Stabiliteitsraad (FSB) en de opdracht aan het IMF de voortgang van het overeengekomen actieplan in het oog te houden en verzoekt deze instanties hun verslag voor te leggen aan het Parlement;

4.   benadrukt dat de aandacht nu op de eerste plaats moet uitgaan naar het opnieuw op gang brengen van de reële economie, om de werking van de kapitaalmarkten en het verstrekken van leningen te waarborgen, de werkgelegenheid te behouden en bevorderen en de bevolking, en in het bijzonder de armste en meest kwetsbare bevolkingsgroepen, te beschermen tegen de negatieve gevolgen van de crisis;

5.   prijst de G20 om zijn algemene keuze voor oplossingen op basis van leningen en garanties, die de grootste economische effecten zullen sorteren en zullen helpen bij het opvangen van de langetermijngevolgen van het maatregelenpakket dat meer dan duizend miljard USD voor de nationale schatkisten impliceert;

Herstel van groei en werkgelegenheid

6.   is ingenomen met de afspraak om 832 miljard EUR extra toe te kennen aan het IMF, andere financiële instanties en handelsfinanciering en de toezegging om genoeg en op voldoende lange termijn inspanningen op fiscaal vlak te leveren om het krediet, de groei en de werkgelegenheid in de wereldeconomie te herstellen en tegelijk de duurzaamheid van de fiscaliteit op langere termijn te waarborgen; stelt echter vast dat er niet is besloten tot een bijkomende Europese fiscale stimulans; erkent dat niet elk land over dezelfde ruimte voor actie beschikt, maar vindt dat elk land tot het uiterste van zijn mogelijkheden moet gaan;

7.   erkent de essentiële rol van de centrale banken op dit gebied en hun snelle verlaging van de rentetarieven, en juicht de toezegging van de G20 toe om zich te onthouden van concurrerende devaluaties van nationale valuta, hetgeen een vicieuze cirkel op gang zou kunnen brengen; is verheugd over het feit dat de ECB de rente een aantal keren heeft verlaagd om de groei te stimuleren, en over de snelle terbeschikkingstelling van financiële faciliteiten voor de korte termijn om het interbancaire lenen weer op gang te brengen; wijst op de noodzaak om voorwaarden te scheppen om kredietnemers gemakkelijker te laten overgaan tot de verlaging van rentetarieven voor de ontleners; vraagt dat alle nodige maatregelen worden genomen om de financiële markten opnieuw naar behoren te laten functioneren, met inbegrip van dringende maatregelen voor het herstel van de binnenlandse kredietverlening en het internationale kapitaalverkeer;

8.   stelt met verontrusting vast dat de overheidsschulden en begrotingstekorten snel stijgen; benadrukt het belang van een zo spoedig mogelijke terugkeer naar gezonde overheidsfinanciering en van het waarborgen van fiscale duurzaamheid op lange termijn, om te voorkomen dat toekomstige generaties een te zware last te dragen krijgen, en wijst erop dat dit per land aandacht verdient in het kader van de totale schuldenlast;

9.   betreurt dat de mondiale evenwichtsverstoringen die de oorzaak zijn van de financiële crisis door de G20-top niet zijn aangepakt; wijst erop dat de onderliggende oorzaken, om nieuwe financiële crises in de toekomst te voorkomen, moeten worden aangepakt (namelijk de buitensporige tekorten van de VS, die worden gefinancierd door excessieve Chinese handelsoverschotten), en dat daaraan implicaties zijn verbonden die zich uitstrekken tot ver buiten de bancaire en financiële regelgeving en het institutioneel bestuur; is van mening dat een effectief multilateraal antwoord op de crisis o.m. de aanpak omvat van de oorzaken van het gebrek van de wisselkoersen en de vluchtigheid van de prijzen van grondstoffen in multilaterale kaders; dringt er derhalve bij de Europese Raad op aan om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen met het oog op de aanpak van deze problemen in de periode vóór de volgende G20-top in New York;

Versterking van financieel toezicht en regulering

10.   spreekt zijn waardering uit voor de gezamenlijke benadering van betere regelgeving in de financiële sector en verbeterd financieel toezicht op basis van meer samenhang en stelselmatige samenwerking tussen landen; dringt er bij alle regeringen op aan de toezeggingen die zij op de G20-ontmoeting hebben gedaan, gestand te doen; is van mening dat de besluiten die op de G20-top zijn genomen en de verbintenissen die daarbij zijn aangegaan moeten worden gezien als een minimum en niet als een maximum; spreekt zijn waardering uit voor het feit dat de Europese Unie voor omvang en eisen van regelgeving en toezicht hogere doelen nastreeft;

11.  benadrukt het belang van de wederopbouw van het vertrouwen in de financiële sector, dat van centraal belang is voor het herstel van de kredietverstrekking in de reële economie, alsmede van de internationale kapitaalstromen; benadrukt de noodzaak van een snelle aanpak van probleemactiva die de kredietverstrekking beperken; dringt er bij de regeringen van de lidstaten en de bevoegde instanties op aan om van banken op volledige en transparante wijze inzicht te krijgen in de waardevermindering van de balansen, rekening houdend met de mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van aan een bijzondere waardevermindering onderhevige activa in de communautaire banksector(2), en op gecoördineerde wijze op te treden, met eerbiediging van de mededingingsregels; roept de G20-regeringen op om inzicht te bieden in de werking van hun programma's voor probleemactiva en welke resultaten er zijn bereikt; beveelt aan een zo intensief mogelijke internationale samenwerking door te voeren en protectionisme op het gebied van financiering en regelgeving te verwerpen;

12.   verheugt zich over het besluit om alle systemisch belangrijke markten en instrumenten (met inbegrip van hedgefondsen) te reglementeren en surveilleren, maar meent dat aanvullende maatregelen nodig zijn om speculatieve excessen uit te roeien en is van mening dat regelgeving en toezicht ook moeten gelden voor activiteiten waarvan de omvang voor elk afzonderlijk niet systemisch wordt geacht, maar die samen een potentieel gevaar kunnen vormen voor de financiële stabiliteit; wijst op de noodzaak van ontwikkeling van mechanismen voor doelmatige samenwerking en het delen van informatie tussen nationale instanties, voor het waarborgen van daadwerkelijk grensoverschrijdend toezicht, terwijl tegelijkertijd de open markten worden behouden;

13.   stemt in met het besluit van de G20 om het Basel II-kapitaalkader goed te keuren, alsmede zijn voornemen om inspanningen te doen om de normen inzake prudentiële regelgeving zo snel mogelijk te versterken;

14.   is van mening dat de beginselen voor grensoverschrijdende samenwerking inzake crisisbeheer op hoog niveau dringend ten uitvoer moeten worden gelegd; dringt er bij de relevante instanties op aan om, in het licht van de toenemende interactie tussen nationale financiële stelsels, op internationaal niveau samen te werken teneinde zich voor te bereiden op financiële crisis en deze aan te pakken;

15.   verwelkomt het besluit van de G20 om de integriteit en transparantie in de financiële markten, alsmede een grotere verantwoordelijkheid van financiële actoren, te bevorderen, verwelkomt de toezegging van de G20 om het systeem van vergoedingen te hervormen op een meer duurzame wijze, als onderdeel van de herziening van de financiële regelgeving, en wijst met nadruk op het belang van het koppelen van stimulansen aan resultaten op lange termijn en stimulansen te voorkomen die leiden tot onverantwoordelijkheid, en een toepassing door de gehele sector te waarborgen van de nieuwe beginselen, om te zorgen voor omstandigheden die voor iedereen gelijk zijn; zal bijzonder waakzaam blijven voor wat de daadwerkelijke uitvoering betreft van de beginselen inzake lonen en vergoedingen in financiële instellingen en roept op tot strengere maatregelen op dit vlak;

16.   verwelkomt de maatregelen in verband met de kredietbeoordelingsinstellingen die gericht zijn op het vergroten van de transparantie en het verbeteren van de samenwerking tussen de nationale toezichthoudende instanties; blijft bezorgd over het gebrek aan concurrentie in deze sector en roept op tot aanzienlijk lagere drempels voor markttoetreding;

17.   is ingenomen met het voornemen om een overeenkomst te bereiken over één enkele set van boekhoudkundige normen, betreurt dat de Financial Accounting Standards Board de definitie van "waarde in het economisch verkeer " voor VS-marktdeelnemers heeft gewijzigd en vraagt de Commissie met aandrang IAS 39 dienovereenkomstig aan te passen zonder te wachten op een besluit van de International Accounting Standards Board;

18.   vraagt dat er op de volgende G20-top een akkoord wordt bereikt over gecoördineerde en tastbare actie om alle regelgevings- en belastingparadijzen aan te pakken en mazen in de regelgeving en de fiscaliteit binnen de EU die zelfs in belangrijke financiële centra grootschalige belastingontduiking mogelijk maken, te dichten; spreekt zijn waardering uit voor de verklaring van de G20 over het bankgeheim en spreekt zijn waardering uit voor de automatische uitwisseling van gegevens omdat dit het meest doelmatige instrument is om belastingontduiking aan te pakken; raadt de Europese Unie aan om haar eigen niveau een gepast wetgevingskader inzake belastingparadijzen te ontwikkelen, en verzoekt haar internationale partners hetzelfde te doen;

Versterking van de mondiale financiële instellingen

19.   ondersteunt ten volle het besluit om de centrale rol van het coördineren van de overeengekomen agenda toe te bedelen aan de pas hernoemde en uitgebreide FSB; steunt het besluit van de G20 om deze raad een sterkere institutionele basis te geven en zijn bevoegdheden uit te breiden; onderstreept dat het belangrijk is dezelfde gemeenschappelijke beginselen te hanteren en te zorgen voor convergentie van de regelgeving op het gebied van financiële diensten om met mondiale marktspelers aan te kunnen pakken;

20.   verwelkomt en steunt ten volle het op 8 april 2009 door de Parlementaire Vergadering van Eurolat aan de EU-LAC-landen gedane verzoek om onverwijld stappen te ondernemen met het oog op de opheffing van alle belastingparadijzen op hun grondgebied en om op internationaal niveau aan te sturen op de afschaffing van de daarnaast nog bestaande belastingparadijzen en op sancties tegen bedrijven en personen die gebruikmaken van hun diensten;

21.   is zeer ingenomen met het plan van de G20 om de internationale financiële instellingen te hervormen en roept op tot een zo snel mogelijke start van deze hervormingen; verwacht een ingrijpende hervorming van de manier waarop economie en financiën in de wereld worden gestuurd en gaat ervan uit dat democratie, transparantie en aansprakelijkheid hierdoor worden bevorderd, dat coherentie tussen het beleid en de procedures van de nternationale economische en financiële instellingen aldus wordt gegarandeerd en dringt aan op heroverweging van de voorwaarden die gelden voor de meeste leningen van IMF en Wereldbank;

22.   dringt er voorts op aan dat de vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in internationale financiële instellingen wordt verbeterd; is verheugd over de toezeggingen betreffende een open, transparante en op verdienste gebaseerde selectieprocedure voor leidende functies binnen de internationale financiële instellingen; verzoekt de Europese Unie bijgevolg met één stem te spreken;

23.   verzoekt de Commissie de verhoging van de speciale trekkingsrechten te beoordelen in lijn met de noodzaak daarvan, en vraagt de ECB in te schatten wat de effecten daarvan op de mondiale prijsstabiliteit zouden zijn;

Weerstaan aan protectionisme en bevordering van mondiale handel en investeringen

24.   steunt de toezegging van de G20 om de middelen voor wereldwijde financiële instellingen te verhogen met 850 miljard USD ter ondersteuning van de groei van opkomende markten en ontwikkelingslanden; is verheugd over de aanzienlijke toename van de middelen van het IMF, dat de belangrijkste leverancier van financiële steun aan landen met betalingsbalansproblemen is, met inbegrip van lidstaten, en dat steun geeft voor groei in opkomende markten en ontwikkelingslanden;

25.   verwelkomt de vooruitgang die het IMF heeft geboekt met de nieuwe Flexible Credit Line, waarbij het eerdere dwingende en starre kader voor kredietverstrekking en voorwaardelijkheid is losgelaten, zoals blijkt uit het verslag van het IMF, getitled "The implications of the Global Financial Crisis for Low-Income Countries" (De gevolgen van de mondiale financiële crisis voor lage-inkomenslanden) door de verklaring dat bij het formuleren van het uitgavenbeleid prioriteit moet worden verleend aan het beschermen of uitbreiden van sociale programma's of het vervroegd doen van goedgekeurde investeringen en, in algemene zin, het tempo van verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen moet worden gehandhaafd;

26.   verwelkomt de nogmaals bevestigde toezegging in het Global Plan om te streven naar verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelen en de belofte om nog eens 50 miljard USD ter beschikking te stellen voor de ondersteuning van de sociale bescherming, het stimuleren van de handel en het behoud van de ontwikkeling in lage-inkomenslanden; dringt aan op uitbetaling van dit geld niet alleen in de vorm van leningen, maar waar mogelijk ook als rechtstreekse subsidies met als doel de sociale bescherming te ondersteunen en de handel aan te zwengelen;

27.   betreurt dat de beloftes van de G20 inzake Aid for Trade en officiële ontwikkelingshulp (ODA) ontoereikend waren; benadrukt dat er, hoewel in het Global Plan financiële maatregelen worden opgesomd ter verhoging van de middelen voor de ontwikkelingslanden via de Wereldbank en het IMF, geen specifieke toezegging wordt gedaan om te waarborgen dat Aid for Trade aanvullende financiering betekent;

28.   toont zich verder verheugd over de belofte om de wereldhandel en mondiale investeringen aan te moedigen; is evenwel verontrust over de inkrimping van de wereldhandel, waardoor de wereldwijde recessie nog dreigt te verergeren; benadrukt dat het belangrijk is de ronde van Doha snel en met succes af te sluiten om de onevenwichtigheden in het wereldhandelssysteem recht te trekken die in het nadeel van de ontwikkelingslanden hebben gewerkt;

29.   verwerpt elke vorm van protectionisme in zowel de reële economie als in de financiële sector als reactie op de economische neergang en de inzakkende wereldhandel;

30.   dringt erop aan dat op de volgende G20-top ook wordt ingegaan op de hervorming van het wereldhandelssysteem en het bestuur van de WTO met als doel eerlijke handel te bevorderen, de groeiende ongelijkheden tussen Noord en Zuid om te keren, de coherentie tussen het beleid op commercieel, sociaal en milieugebied te verbeteren en de democratie, transparantie en aansprakelijkheid van de WTO te vergroten;

31.   doet een beroep op de lidstaten om de acties en instrumenten voor te stellen die als reactie op de crisis in ontwikkelingslanden zijn geïntroduceerd, zodat de Europese Unie een gecoördineerde aanpak kan uitwerken; verzoekt om evaluatie van de uitvoering van de aldus geïdentificeerde acties in het volgende Monterrey-rapport over ontwikkelingsfinanciering;

32.   wijst op de aanhoudende voedselcrisis die onmiddellijk ingrijpen en onmiddellijke herzieningen vergt om ervoor te zorgen dat de landbouwproductie in ontwikkelingslanden duurzaam is;

Zorgen voor een evenwichtig en duurzaam herstel voor iedereen

33.   spreekt zijn waardering uit voor de erkenning door de G20 van het belang van een duurzamere wereldeconomie; wijst er met nadruk op dat een verbindende overeenkomst inzake klimaatverandering op de komende conferentie van Kopenhagen van doorslaggevende betekenis is; benadrukt echter dat de G20-leiders zich bewust moeten zijn van de omvang van de problemen op het gebied van wereldwijde duurzaamheid die zijn verbonden aan visserij, bosbouw en watercrises, waar de mensen in ontwikkelingslanden de meeste gevolgen van ondervinden;

34.   verzoekt de Commissie om in het kader van haar bedenkingen over een nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling de procedures op gang te brengen die noodzakelijk zijn om volledig rekening te houden met de gevolgen van alle bestaande maatregelen voor het klimaat;

35.   benadrukt de noodzaak van een doelmatige tenuitvoerlegging van het klimaat- en energiepakket, en van méér investeringen in energie uit hernieuwbare bronnen, eco-vernieuwing, milieuvriendelijke energie en doelmatig energiegebruik, hetgeen een centraal deel van het Energie-actieplan 2010-2014 moet zijn;

36.   vraagt dat op de volgende G20-top de agenda voor fatsoenlijk werk wordt behandeld zoals deze door de IAO wordt voorgesteld, en die met name de toezegging omvat tot de universele eerbiediging van de mensenrechten op het werk, fundamentele arbeidsnormen, en de uitroeiing van kinderarbeid,

o
o   o

37.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Centrale Bank, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, de regeringen en de parlementen van de G20 en het Internationaal Monetair Fonds.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0123.
(2) PB C 72 van 26.3.2009, blz. 1.


Consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan
PDF 146kWORD 69k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de consolidatie van stabiliteit en welvaart in de westelijke Balkan (2008/2200(INI))
P6_TA(2009)0331A6-0212/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Kopenhagen van 21-22 juni 1993,

–   gezien de verklaring die is afgelegd tijdens de topbijeenkomst van de EU en de westelijke Balkan in Thessaloniki op 21 juni 2003,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 27 januari 2006 getiteld "De westelijke Balkan op weg naar de EU: consolidatie van stabiliteit en versterking van welvaart" (COM(2006)0027),

–   gezien de verklaring van de topbijeenkomst EU-westelijke Balkan, die op 11 maart 2006 in Salzburg is goedgekeurd door alle ministers van Buitenlandse zaken van de lidstaten en alle ministers van Buitenlandse zaken van de westelijke Balkanlanden,

–   gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raden van 14 december 2007 en van 19-20 juni 2008, alsmede de daaraan gehechte verklaring inzake de westelijke Balkan, en de conclusies van de Raden Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 10 december 2007, 18 februari 2008, en 8-9 december 2008,

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2008 getiteld "De westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief" (COM(2008)0127),

–   gezien de verklaring van Brdo over de plannen voor de westelijke Balkan, die op 29 maart 2008 door het voorzitterschap van de EU is uitgegeven en waarin de noodzaak wordt onderstreept een nieuwe impuls te geven aan de Thessaloniki-agenda en de verklaring van Salzburg,

–   gezien de uitbreidingsstrategie van de Commissie en de individuele landenvoortgangsrapporten van november 2008,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties(1),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2009 over handel en economische betrekkingen met de westelijke Balkan(2),

–   gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A6-0212/2009),

A.   overwegende dat de westelijke Balkan onmiskenbaar deel uitmaakt van Europa en dat de toekomst van de in die regio gelegen landen afhangt van hun volledige integratie in de Europese Unie,

B.   overwegende dat het vooruitzicht op lidmaatschap van de EU en op de daaraan verbonden voordelen de sterkste garantie is voor stabiliteit en de belangrijkste motor achter de hervormingen in de landen van de westelijke Balkan, een deel van Europa dat in het verleden en de voorbije jaren geplaagd werd door oorlogen, etnische zuiveringen en autoritaire regimes,

C.   overwegende dat de erfenis van de oorlogen in de jaren negentig nog steeds een aanzienlijk obstakel is voor blijvende veiligheid en politieke stabiliteit in de regio; overwegende dat dit nieuwe en unieke uitdagingen inhoudt voor het uitbreidingsbeleid van de EU en dat de EU alle instrumenten van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)/Europees veiligheid- en defensiebeleid (EVDB) die haar tot beschikking staan, moet aanwenden als onderdeel van een globale aanpak op maat van de noden van post-conflictmaatschappijen,

D.   overwegende dat een aantal regionale partners van de EU onopgeloste problemen blijven hebben met hun buren; overwegende da de EU en de Westelijke Balkanlanden het erover eens zijn dat een goed nabuurschap en regionale samenwerking van wezenlijk belang blijven om het lidmaatschap van de EU dichterbij te brengen,

1.   wijst erop dat het hefboomeffect van de Europese Unie en haar vermogen om stabiliteit te brengen en de hervormingen in de westelijke Balkan aan te drijven, afhangt van hoe geloofwaardig haar inspanningen zijn om de in de regio gelegen landen die volledig voldoen aan de criteria van Kopenhagen, volledig lid te laten worden van de EU; benadrukt daarom dat de Commissie en de lidstaten zich gedecideerd aan hun belofte moeten houden om de Unie in de toekomst uit te breiden tot de Westelijke Balkan;

2.   wijst op de noodzaak dat de landen van de westelijke Balkan hun toenadering tot de Europese Unie zelf ter hand nemen; benadrukt dat het integratieproces van binnenuit moet worden voortgestuwd en dat een succesvolle toetreding afhangt van het bestaan van een krachtig maatschappelijk middenveld, een lage mate van corruptie en een algehele overgang naar een kenniseconomie en -samenleving;

3.   wijst erop dat, in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, ook de huidige verdragen de vereiste institutionele aanpassingen met het oog op verdere uitbreidingen technisch mogelijk maken; is niettemin van mening dat de ratificering van het Verrag van Lissabon van essentiële betekenis is;

4.   beklemtoont dat lidstaten niet onterecht het opstellen van een advies van de Commissie ten aanzien van potentiële kandidaat-lidstaten die een aanvraag voor lidmaatschap hebben ingediend, dienen te vertragen, en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de huidige en toekomstige aanvragen voor lidmaatschap met de nodige snelheid te verwerken;

5.   benadrukt dat het toetredingsproces gebaseerd moet zijn op de eerlijke en strikte toepassing van het principe van conditionaliteit, wat inhoudt dat elk land uitsluitend beoordeeld wordt op het al dan niet voldoen aan de criteria van Kopenhagen, de voorwaarden van het stabilisatie- en associatieproces en alle vastgestelde benchmarks voor de verschillende stadia van de onderhandelingen, en dat, bijgevolg, het toetredingsproces van landen die aan de vastgestelde vereisten voldoen niet mag worden vertraagd of geblokkeerd;

6.   wijst erop dat er tijdens het toetredingsproces een duidelijk regionaal perspectief moet worden gehanteerd en dat er inspanningen moeten worden geleverd om te vermijden dat er in de regio nieuwe barrières ontstaan omdat niet alle landen even snel voortgang maken met de integratie, vooral op het gebied van visumliberalisatie; ondersteunt de rol van de Regionale Samenwerkingsraad in het versterken van de regionale inbreng (ownership) en als belangrijkste gesprekspartner van de EU voor alle zaken die betrekking hebben op de regionale samenwerking in Zuidoost-Europa;

7.   verzoekt de parlementen van de lidstaten om met spoed hun instemming te betuigen met alle stabilisatie- en associatieovereenkomsten waarvan het ratificatieproces thans gaande is;

8.   benadrukt dat alle betrokken partijen serieuze inspanningen moeten leveren om wederzijds aanvaarbare en de landen van de westelijke Balkan en tussen deze laatstgenoemde landen onderling; benadrukt in dit verband dat goede nabuurbetrekkingen en aanvaarding van elkaars culturele en historische erfgoed van uiterst groot belang zijn voor het bewaren van de vrede en het bevorderen van stabiliteit en veiligheid; is van mening dat het openen van toetredingsonderhandelingen met de landen van de westelijke Balkan en het openen en sluiten van afzonderlijke onderhandelingshoofdstukken niet mag worden tegengewerkt of geblokkeerd vanwege bilaterale geschillen en dat de landen om die reden nog voor het begin van de toetredingsonderhandelingen tot overeenstemming moeten komen over een procedure voor de oplossing van bilaterale problemen;

9.   wijst in dit opzicht op het besluit van bepaalde westelijke Balkanlanden om in verband met bilaterale geschillen een klacht in te dienen bij of een niet bindend advies te vragen aan het Internationaal Gerechtshof; is van oordeel dat de EU er alles aan moet doen om te helpen en een algehele en blijvende oplossing mogelijk te maken voor de lopende geschillen;

10.   acht het noodzakelijk om de inter-etnische en interculturele dialoog te blijven bevorderen teneinde de last van het verleden en de spanningen in de verhoudingen tussen de landen op de Balkan te overwinnen; is van oordeel dat maatschappelijke organisaties en intermenselijke contacten (zowel tussen de landen van de westelijke Balkan onderling als tussen deze landen en de EU) kunnen bijdragen tot verzoening en het bevorderen vna onderling begrip en van een vreedzaam samenleven van de verschillende etnische groepen; roept de Commissie derhalve op om meer aandacht te besteden en meer financiele ondersteuning te geven aan initiatieven ter bevordering van verzoening, verdraagzaamheid en dialoog tussen de verschillende etnische groepen en de tenuitvoerlegging van overeenkomsten tussen etnische groepen te ondersteunen;

11.   verleent zijn volledige steun aan de EVDB-missies en de speciale vertegenwoordigers van de EU (EUSV) in de regio; deze zijn immers nog steeds belangrijk voor het handhaven van de stabiliteit en het opbouwen van goed functionerende staten die voldoen aan de criteria van Kopenhagen; benadrukt dat geen enkele EVDB-missie mag worden gestaakt of geen enkele EUSV-bureau mag worden gesloten voordat zij hun respectievelijke mandaten op ondubbelzinnige wijze hebben voltooid;

12.   staat volledig achter de inspanningen die bedoeld zijn om tegen 2010 een algeheel investeringskader voor de westelijke Balkan vast te stellen voor de coördinatie van de subsidies en leningen die door de Commissie, internationale financiële instellingen en individuele landendonoren worden verstrekt; juicht de faciliteit voor infrastructuurprojecten toe (IPF) en wijst erop dat infrastructuurprojecten op het gebied van transport, milieu, energie en de sociale sector moeten worden ontwikkeld en uitgevoerd vanuit een duidelijk regionaal gezichtspunt; benadrukt het belang van betere coördinatie met als doel te zorgen voor effectieve complementariteit, samenhang en efficiëntie van de steun aan de westelijke Balkanlanden; is van mening dat deze gecoördineerde subsidies/leningen in het bijzonder bedoeld moeten zijn voor potentiële kandidaat-lidstaten die niet in aanmerking komen voor de middelen uit de vijf componenten van het instrument voor pretoetredingssteun (IPA)(3); benadrukt het belang van regionale samenwerking op het gebied van goede praktijken aangaande het aantrekken van pre-toetredingsmiddelen;

13.   brengt in herinnering dat het geschil inzake de gaslevering tussen Rusland en de Oekraïne in januari 2009 voor een ernstige verstoring van de energielevering aan de westelijke Balkanlanden heeft gezorgd; pleit voor spreiding van de doorvoerroutes en betere onderlinge verbindingen van de energienetwerken in de regio met behulp van EU-financiering;

14.   herinnert eraan dat de vervoersinfrastructuur belangrijk is voor de economische ontwikkeling en de sociale samenhang; dringt er daarom bij de Commissie op aan om steun te geven aan de verwezenlijking van een adequaat intermodaal vervoerssysteem tussen de Europese Unie en de in het gebied van de westelijke Balkan gelegen landen en om binnen dit gebied, een snel en vrij verkeer van goederen en personen te bevorderen,met name via de verwezenlijking van de Pan-Europese vervoerscorridor VII;

15.   juicht de nieuwe, in het kader van het IPA vastgestelde, faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en de daaruit voortvloeiende verdrievoudiging van de financiële middelen voor organisaties van het maatschappelijk middenveld toe; dringt er bij de Commissie op aan om de lokale inbreng bij de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld te versterken en mogelijkheden te scheppen voor regelmatig contact en overleg met de lokale middenveldorganisaties mogelijk te maken teneinde rekening te houden met hun standpunten en hun behoeften bij het plannen en programmeren van de verschillende stadia van de pretoetredingssteun; dringt er bij de Commissie op aan om de oprichting te bevorderen van een nieuw regionaal discussieforum gevormd door maatschappelijke organisaties, als middel om de goede praktijken met betrekking tot de toegang tot pretoetredingsmiddelen te propageren;

16.   dringt er verder bij de Commissie op aan om meer aandacht te hebben voor de promotie van kleine tot middelgrote en niet-stedelijke middenveldorganisaties, met name door aan deze organisaties meer steun te verlenen, door de aanvraagprocedures voor EU-financiering te vergemakkelijken en door de regels te herzien en cofinanciering voor projecten van kleine en middelgrote middenveldorganisaties te verhogen;

17.   benadrukt het belang van de liberalisatie van de Schengen-visumregeling voor de burgers van de landen van de westelijke Balkan zodat de mensen uit die regio kennis kunnen maken met de Europese Unie; juicht de dialoog over visumliberalisatie toe en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan het proces zo transparant mogelijk en met duidelijke benchmarks te doen verlopen, teneinde extern toezicht en meer publieke verantwoording mogelijk te maken;

18.   wijst erop dat een moeizaam proces van visumverstrekking, versterkt door gebrek aan personeel in de consulaten en ambassades in de regio, kan leiden tot vijandigheid van de burgers in de regio ten opzichte van de Europese Unie, op een moment dat de populariteit van de Unie impliciet de voornaamste stimulans voor de hervormingen vormt;

19.   dringt bij de landen van de westelijke Balkan aan op bespoediging van hun inspanningen om de aan de in hun afzonderlijke routekaarten vastgestelde eisen te voldoen, zodat de visumregelingen ten aanzien van hun landen zo spoedig mogelijk kunnen worden opgeheven; is van oordeel dat het nakomen van deze voorwaarden van essentiële betekenis is voor de bespoediging van het proces van toetreding tot de Europese Unie; is in dit verband van oordeel dat de IPA de inspanningen moet steunen die de begunstigde landen zich getroosten om te voldoen aan de vereisten die zijn vastgelegd in de routekaart voor liberalisering van de visumregeling;

20.   staat volledig achter de verhoging van de financiële middelen en studie- en onderzoeksbeurzen in de EU voor studenten en onderzoekers uit de westelijke Balkan in het kader van het Erasmus Mundus-programma, om zo mensen en instellingen in de westelijke Balkanlanden te laten wennen aan de EU-agenda en de educatieve vaardigheden een impuls te geven; dringt er bij de begunstigde landen op aan de nodige regelingen te treffen, met inbegrip van publiciteits- en voorlichtingscampagnes, zodat hun burgers deze kansen volledig kunnen benutten; dringt er bij de desbetreffende landen op aan hun voorbereidende bestuurlijke maatregelen op te voeren, zodat kan worden voldaan aan de toelatingscriteria van het programma voor Permanente Educatie;

21.   benadrukt de centrale rol van onderwijs en opleidingen binnen de hedendaagse kenniseconomieën; onderstreept in deze context de noodzaak om op alle onderwijsniveaus de ondernemende en innovatieve vaardigheden te versterken en te bevorderen;

22.   staat volledig achter de deelname van de landen van de westelijke Balkan in communautaire programma's en agentschappen; wijst er in het bijzonder op dat zij het Verdrag tot oprichting van een energiegemeenschap hebben ondertekend en van plan zijn om ook het Verdrag tot oprichting van een vervoersgemeenschap te ondertekenen en dat dit voorbeelden zijn van hoe (potentiële) kandidaat-lidstaten, in een vroeg stadium van het toetredingsproces, zich volledig integreren in de communautaire structuren en hun wetgeving in overeenstemming brengen met het acquis communautaire;

23.   benadrukt dat de bescherming van het milieu een belangrijk onderdeel van duurzame ontwikkeling in de westelijke Balkanregio vormt; roept derhalve de regeringen in de westelijke Balkan op om zich te scharen achter de beginselen en doelstellingen van de Energiegemeenschap van Zuidoost-Europa teneinde krachtige milieubeleidsmaatregelen en milieustrategieën op te zetten, met name op het gebied van hernieuwbare energie, conform de milieunormen en het beleid inzake klimaatverandering van de EU;

24.   steunt de interparlementaire dialoog op regionaal niveau en benadrukt hoe belangrijk het is om de nationale parlementen van de landen van de westelijke Balkan volledig te betrekken bij het proces van Europese integratie; is ervan overtuigd dat het Europees Parlement en de parlementen van de lidstaten belangrijk zijn voor het op gang brengen van een dialoog en samenwerking met de parlementen van de landen van de westelijke Balkan; is ervan overtuigd dat de opzet van de interparlementaire vergaderingen van het Europees Parlement moet worden verbeterd teneinde te zorgen voor een een operationele en efficiënte structuur voor de organisatie van specifiekere, praktijkgerichte debatten en workshops;

25.   benadrukt het belang van het verminderen van tarifaire en niet-tarifaire handelsbelemmeringen in de regio en tussen de Westelijke Balkan en de EU als wezenlijke prioriteit om economische ontwikkeling, regionale integratie en contacten tussen de mensen te bevorderen; onderstreept de centrale rol van de Midden-Europese vrijhandelsovereenkomst (CEFTA) in de verdere liberalisering van de handel in de regio en juicht de financiële steun van de Commissie aan het secretariaat van CEFTA toe;

26.   betuigt zich solidair met de landen van de westelijke Balkan in de mondiale economische crisis en bevestigt nogmaals de economische en sociale versterking van de regio te zullen steunen; verwelkomt daarom het recente voorstel van de Commissie om haar Europese Economisch herstelplan totde westelijke Balkan uit te breiden, maar dringt er wel op aan dat zij waakzaam te blijft en, waar nodig, passende maatregelen neemt om een soepele voortzetting van het stabiliteits- en associatieproces te waarborgen;

27.   dringt er bij de verdragsluitende partijen van CEFTA op aan inspanningen te blijven leveren om alle niet-tarifaire belemmeringen en alle tarieven en quota's voor de handel in landbouwproducten te verminderen; roept de leden van de pan-euro-mediterrane zone op om te blijven ijveren voor een oplossing van onopgeloste kwesties die thans een uitbreiding van de pan-euro-mediterrane regeling inzake diagonale cumulatie tot de landen van de westelijke Balkan in de weg staan;

28.   verzoekt de Raad en de Commissie alle passende maatregelen te nemen ten einde een sterkere integratie van de landen van de westelijke Balkan in het internationale systeem voor handel en economie aan te moedigen, met name door de toetreding tot de WTO; benadrukt dat het liberaliseren van de handel gepaard moet gaan met de bestrijding van armoede en werkloosheid, het bevorderen van economische en sociale rechten en met respect voor het milieu; verzoekt de Commissie tijdig alle nieuwe voorstellen tot verlening van uitzonderlijke begrotingssteun aan de staten van de westelijke Balkan ter goedkeuring aan het Parlement voor te leggen;

29.   roept de staten in de regio op hoge prioriteit te geven aan de strijd tegen corruptie, aangezien corruptie een ernstige belemmering voor sociale vooruitgang vormt; roept deze staten op alle nodige maatregelen te nemen om de georganiseerde criminaliteit en de smokkel van mensen en drugs te bestrijden;

30.   dringt erop aan dat de EU regionale samenwerkingsinitiatieven op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ) en inspanningen die wettelijke en gerechtelijke harmonisatie beogen, zoals, onder meer, het politiesamenwerkingsverdrag voor Zuidoost-Europa, het Zuidoost-Europees centrum voor wetshandhaving (SELEC) en de Zuidoost-Europese raadgevende groep van procureurs (SEEPAG) blijft steunen; neemt kennis van de huidige en van de geplande financiële steun aan het Zuidoost-Europese netwerk van procureurs (PROSECO) en aan de oprichting van coördinatie-eenheden voor internationale wetshandhaving (ILECU), en dringt er bij de Commissie op aan om deze projecten te coördineren met de genoemde initiatieven;

31.   dringt er bij de Commissie op aan om prioritaire projecten te identificeren en om te verduidelijken welke vereisten zij aan de verschillende nationale en regionale instellingen stelt wat betreft samenwerking tussen de landen en de instellingen op het gebied van JBZ; benadrukt het belang van initiatieven op het gebied van e-justitie als onderdeel van de steun van de EU aan initiatieven inzake e-overheid teneinde de samenwerking te verbeteren en de gerechtelijke procedures en interne bestuurlijke systemen transparanter te maken;

32.   uit kritiek op de van kracht zijnde constitutionele en/of wettelijke bepalingen in alle landen van ex-Joegoslavië die een verbod inhouden op de uitlevering van eigen staatsburgers die in andere landen van de regio in staat van beschuldiging dreigen te worden gesteld en op de wettelijke obstakels die een belemmering vormen voor de overdracht van strafvervolging voor ernstige feiten tussen de rechtbanken in de verschillende landen van de regio; verzoekt de Raad en de Commissie om de landen in de regio aan te sporen stappen te zetten om op een gecoördineerde manier al deze verbodsbepalingen en wettelijke obstakels af te schaffen;

33.   wijst erop dat door wettelijke bepalingen die op het uitzetten beperken, zware misdrijven, met inbegrip van misdaden tegen de menselijkheid, schendingen van de oorlogswetten en -gebruiken, georganiseerde transnationale misdaad, illegale smokkel, terrorisme en corruptie, onbestraft kunnen blijven en dat dergelijke bepalingen een van de belangrijkste oorzaken zijn van de processen in absentia, een praktijk die het voorwerp vormt van wijdverbreide kritiek maar desondanks blijft voortbestaan; ondersteunt de inspanningen van de nationale procureurs om deze wettelijke obstakels te ondervangen door pragmatische samenwerkingsregelingen; looft de inspanningen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) ter bevordering van een betere samenwerking, en moedigt de landen in de regio aan om de wederzijdse gerechtelijke ondersteuning en het uitzetten onder volledige naleving van de standaarden voor mensenrechten en internationale wetgeving, verder te vergemakkelijken;

34.   benadrukt dat volledige samenwerking met het Internationaal Strafhof voor ex-Joegoslavië (ICTY), zowel op het gebied van de arrestatie en uitlevering van de aangeklaagden die nog steeds op de vlucht zijn en de overdracht van bewijsmateriaal, als op het gebied van volledige medewerking vóór en tijdens het proces, een wezenlijke vereiste is voor het toetredingsproces; dringt er bij de Commissie op aan om samen met het ICTY, OVSE en de regeringen in de regio, initiatieven te ondersteunen die ertoe strekken de capaciteit en de doeltreffendheid te versterken van de nationale rechtbanken die moeten vaststellen wie verantwoordelijk is voor oorlogsmisdaden en overige minder zware misdaden, en ervoor te zorgen dat processen op onafhankelijke en onpartijdige wijze worden afgehandeld, overeenkomstig de standaarden en normen van het internationaal recht;

35.   wijst op de fundamentele rol van de programmering en de structuren van het onderwijs bij het bevorderen van inclusiviteit en het verminderen van de inter-etnische spanningen; en dringt er daarom bij de regeringen van de landen van de westelijke Balkan op aan om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, door burgerrechten, mensenrechten en democratische rechten als Europese waarden van fundamentele betekenis op te nemen in de daarvoor in aanmerking komende schoolprogramma's en om een einde te maken aan de segregatie op de scholen; wijst erop dat, indien men blijvende resultaten wil behalen op het vlak van de bevordering van verzoening en de verbetering van interetnische betrekkingen, het geschiedenisonderwijs op scholen en universiteiten in de westelijke Balkan uit moet gaan van gedocumenteerd onderzoek en een weerslag moet vormen van de verschillende gezichtspunten van de diverse nationale en etnische groepen in de regio; verleent zijn volledige steun aan initiatieven zoals het Gezamenlijk geschiedenisproject van de Stichting Center for Democracy and Reconciliation in Southeast Europe, dat gericht is op het schrijven en verspreiden van gezamenlijk geschiedenislesmateriaal dat vanuit meerdere gezichtspunten verslag doet van de geschiedenis van de Balkan, en roept de bevoegde ministeries, onderwijsautoriteiten en onderwijsinstellingen in de regio op het gebruik van gezamenlijk geschiedenismateriaal te ondersteunen; roept de Commissie op dergelijke initiatieven financieel en politiek te ondersteunen;

36.   benadrukt hoe belangrijk het is een effectief kader te hebben voor de bevordering, bescherming en waarborging van de rechten van etnische en nationale minderheden in een regio met een multicultureel karakter en een verleden van wijdverbreid en stelselmatig etnisch gemotiveerd geweld; roept de regeringen in de regio op om meer inspanningen te doen om ervoor te zorgen dat alle wetten op het gebied van minderheden en mensenrechten in de praktijk ook naar behoren worden nageleefd en dat er passende maatregelen worden genomen wanneer er inbreuk wordt gemaakt op deze rechten; dringt erop aan dat er meer inspanningen worden geleverd om ervoor te zorgen dat initiatieven die bedoeld zijn om de inclusie van minderheden en de situatie van benadeelde minderhedengroepen (in het bijzonder de Roma) te verbeteren, naar behoren worden gefinancierd en uitgevoerd;

37.   onderstreept de noodzaak van de uitwerking en uitvoering van programma's voor het ontwikkelen van de gelijkheid van man en vrouw en versterking van de rol van vrouwen in de maatschappij, als waarborg voor democratie en het onderschrijven van Europese waarden;

38.   wijst erop dat de regeringen in de regio meer inspanningen moeten leveren om, in overeenstemming met de verklaring van Sarajevo die werd afgelegd naar aanleiding van de regionale ministerconferentie over de terugkeer van vluchtelingen van 31 januari 2005, de duurzame terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden te garanderen; verzoekt de Raad en de Commissie om er op aan te dringen dat de regeringen in de regio programma's ontwikkelen en uitvoeren om teruggekeerde personen toegang te geven tot een woning en sociale diensten en hun inspanningen op drijven om de discriminatie van terugkerende minderheden te bestrijden; is van oordeel dat deze maatregelen reeds moeten zijn ingevoerd wanneer deze landen zich in het stadium van kandidaat-lidstaat bevinden en resoluut moeten worden uitgevoerd en voltooid tijdens het toetredingsproces;

39.   drukt zijn bezorgdheid uit over de politieke inmenging waar de media in alle westelijke Balkanlanden onder te lijden hebben en over de verstrengeling van zakelijke, politieke en mediabelangen, alsmede het klimaat van bedreigingen en intimidatie van onderzoeksjournalisten; roept de westelijke Balkanlanden op de rechten van journalisten en onafhankelijke media als legitieme macht binnen een democratische Europese staat volledig te respecteren;

40.   verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen en parlementen van Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Kosovo, de voormalige Joegoslavische Republiek van Macedonië, Montenegro en Servië, de fungerende voorzitter van de OVSE, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de OVSE, de voorzitter van het Comité van Ministers van de Raad van Europa, de voorzitter van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, het secretariaat van de Regionale Samenwerkingsraad, het Internationaal Strafhof voor ex-Joegoslavië en het secretariaat van de Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0639.
(2) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0005.
(3) Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA) ( PB L 210 van 31.7.2006, blz. 82).


Situatie in Bosnië-Herzegovina
PDF 129kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de situatie in Bosnië-Herzegovina
P6_TA(2009)0332B6-0183/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 16 juni 2003 over de Westelijke Balkan en de daaraan gehechte bijlage met als titel "De agenda van Thessaloniki voor de westelijke Balkan: op weg naar Europese integratie", welke door de Europese Raad van Thessaloniki van 19 en 20 juni 2003 werden bekrachtigd,

–   gezien de op 16 juni 2008 ondertekende stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië-Herzegovina anderzijds,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 oktober 2008 over de sluiting van de stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten enerzijds en Bosnië-Herzogovina anderzijds(1),

–   gezien de benoeming op 11 maart 2009 van de heer Valentin Inzko tot nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU in Bosnië-Herzegovina(2),

–   gezien de gezamenlijke verklaring inzake constitutionele hervorming, staatseigendom, een volkstelling en het district Brčko, afgegeven in Prud op 8 november 2008 door de leiders van de partijen HDZ BiH, SNSD en SDA, en gezien de bijeenkomsten die vervolgens tussen hen hebben plaatsgevonden,

–   gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.   gezien het feit dat de aanhoudende verslechtering van het politieke klimaat in Bosnië-Herzegovina (BiH) aanleiding geeft tot grote bezorgdheid in het Parlement,

B.   overwegende dat de staat Bosnië-Herzegovina, zoals vervat in het Vredesakkoord van Dayton, een tastbare uitdrukking vormt van de wens om na het gruwelijke conflict van de jaren negentig een duurzame verzoening tot stand te brengen tussen de verschillende gemeenschappen,

C.   overwegende dat dit verzoeningsproces onlosmakelijk is verbonden met de vorderingen van dit land op de weg naar Europese integratie, aangezien het in wezen op dezelfde waarden is gebaseerd als die waarop de EU is gegrondvest,

D.   overwegende dat de ondertekening van de bovengenoemde stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de EG en BiH een duidelijk signaal heeft gegeven dat BiH een echt vooruitzicht op het EU-lidmaatschap heeft en dat de toetreding binnen handbereik is, mits het land aan de criteria van Kopenhagen voldoet en de nodige hervormingen invoert die zijn beschreven in de prioriteiten van het Europees Partnerschap,

E.   overwegende dat het hoe dan ook ter discussie stellen van de territoriale integriteit van BiH niet alleen een schending zou betekenen van het Vredesakkoord van Dayton, op grond waarvan geen enkele entiteit het recht heeft zich van de republiek af te splitsen, maar tevens zou indruisen tegen de beginselen van tolerantie en vreedzaam samenleven tussen de etnische gemeenschappen, waarop de stabiliteit van de hele westelijke Balkan berust,

F.   overwegende dat de internationale gemeenschap en de EU derhalve onder geen beding een opdeling van BiH zullen aanvaarden of dulden,

1.   is van mening dat Europese integratie in het belang is van de hele bevolking van de westelijke Balkan; betreurt bijgevolg dat de politici van BiH, die niet in staat blijken overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke politieke visie voor hun land, uit kortzichtige nationalistische motieven de doelstelling van toetreding tot de EU opgeven, een doelstelling die vrede, stabiliteit en welvaart zou opleveren voor de burgers van BiH;

2.   brengt de politieke leiders van BiH in herinnering dat de toetreding tot de EU de aanvaarding van de waarden en regels waarop de EU is gegrondvest met zich meebrengt, namelijk eerbiediging van de mensenrechten, inclusief de rechten van minderheden, solidariteit, met inbegrip van solidariteit tussen volkeren en gemeenschappen, tolerantie, ook tolerantie ten aanzien van andere tradities en culturen, de rechtsstaat, inclusief respect voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, alsmede democratie, met inbegrip van meerderheidsbesluitvorming en vrijheid van meningsuiting; dringt er bij de politieke leiders op aan dat zij zich verre houden van haatzaaien, nationalisme en afscheidingsstreven en veroordeelt eenzijdig afzien van hervormingen;

3.   herinnert er tevens aan dat het vooruitzicht van het EU-lidmaatschap een aanbod is aan BiH als integrale staat, en niet aan de afzonderlijke delen van de republiek, en dat dreigen met afscheiding of andere pogingen om de soevereiniteit van de staat te ondermijnen bijgevolg volledig onaanvaardbaar zijn;

4.   dringt er in dit opzicht bij alle betrokken autoriteiten en politieke leiders op aan om zich veel meer te richten op maatregelen voor verzoening, wederzijds begrip en vredesopbouw, om op die manier de stabiliteit van het land en de vrede tussen de verschillende bevolkingsgroepen te versterken;

5.   benadrukt nogmaals dat BiH, wil het lid worden van de EU, aan de volgende voorwaarden dient te voldoen:

   a) de overheidsinstanties moeten in staat zijn de voor de toetreding tot de EU vereiste hervormingen aan te nemen en effectief uit te voeren;
   b) de staat dient derhalve overheidsinstanties in te stellen die op de beginselen van de rechtsstaat zijn gebaseerd en tot een efficiënte besluitvorming in staat zijn; deze instanties moeten functioneel, gezaghebbend en vrij van politieke beïnvloeding zijn en over voldoende middelen beschikken;

6.   is van mening dat de bovenstaande voorwaarden alleen kunnen worden vervuld door middel van een constitutionele hervorming van BiH op basis van de volgende criteria:

   a) de staat moet over toereikende wetgevings-, begrotings-, uitvoerings- en justitiële bevoegdheden beschikken om te functioneren als lidstaat van de EU, om voor een functionerende eenheidsmarkt tot stand te brengen en te handhaven, om de economische en sociale cohesie te bevorderen en om de belangen van het land in het buitenland te behartigen en beschermen;
   b) het aantal bestuurslagen waarover het bestuur van BiH is verdeeld, moet evenredig zijn aan de financiële middelen die het land ter beschikking staan en moet zijn gebaseerd op een doelmatige, samenhangende en doeltreffende toewijzing van verantwoordelijkheden;
   c) het waarborgen van vitale nationale belangen binnen BiH mag het handelingsvermogen van het land niet in de weg staan;
   d) alle minderheden moeten beschikken over dezelfde rechten als constituerende bevolkingsgroepen, wat de afschaffing inhoudt van op etnische afkomst gebaseerde beperkingen op het recht om te worden verkozen, in overeenstemming met de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de relevante adviezen van de Europese Commissie voor democratie door middel van het recht (Venetië-commissie) van de Raad van Europa;

7.   onderstreept in deze context dat het noodzakelijk is een duidelijke oplossing voor het vraagstuk van staatseigendom te vinden die in overeenstemming is met de grondwettelijke prerogatieven van de centrale staat;

8.   brengt de politici van BiH in herinnering dat het hun plicht is een akkoord te bereiken over voornoemde kwesties en dat zij, mochten zij er niet in slagen een dergelijk akkoord te bereiken, hun land en hun burgers tot stagnatie en isolement zouden veroordelen, in een situatie waarin BiH zwaar door de financiële en economische crisis wordt getroffen en waarin als gevolg daarvan veel arbeidsplaatsen verloren gaan;

9.   wijst erop dat de constitutionele hervorming van het land en zijn Europees perspectief het onderwerp moeten vormen van een breed en diepgaand debat, met deelname van alle geledingen van de samenleving van BiH en dat dit debat mag niet worden gemonopoliseerd door de leiders van de belangrijkste politieke partijen en etnische gemeenschappen;

10.   dringt er bij de Raad van ministers en de Parlementaire Vergadering van BiH op aan om meer en duidelijkere inspanningen te leveren om de regelgeving aan te nemen die nodig is om te zorgen voor overeenstemming met de vereisten voor Europese integratie, en spoort de verschillende organen en autoriteiten in BiH ertoe aan de coördinatie op het vlak van EU-gerelateerde kwesties te verbeteren;

11.   dringt erop aan dat het nieuwe hoofd van het Bureau voor Europese Integratie eindelijk wordt aangesteld en herinnert de autoriteiten van BiH eraan dat de keuze voor de genomineerde onpartijdig moet zijn en enkel gebaseerd mag zijn op relevante professionele ervaring, bewezen vaardigheden en een diepgaande kennis van Europese aangelegenheden;

12.   roept de autoriteiten van BiH op om snel te voldoen aan de vereisten die zijn vastgelegd in het stappenplan voor visumliberalisering, om op die manier vóór eind 2009 te zorgen voor de opheffing van de huidige visumverplichtingen;

13.   drukt zijn bezorgdheid uit over de politieke inmenging van de media in BiH en de verstrengeling van handels-, politieke en mediabelangen; roept de autoriteiten op om in dit opzicht de rechten van journalisten en de onafhankelijkheid van de media volledig te eerbiedigen;

14.   benadrukt nogmaals dat de internationale gemeenschap en haar Hoge Vertegenwoordiger, de heer Valentin Inzko, overeenkomstig met zijn mandaat, hard zullen optreden om elke poging tegen te gaan om de fundamentele beginselen van het Vredesakkoord van Dayton, met name de vreedzame coëxistentie binnen één staat van verschillende etnische gemeenschappen, te ondermijnen;

15.   is derhalve van mening dat het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger de autoriteiten van BiH moet bijstaan om te voldoen aan alle vijf de doelstellingen en de twee voorwaarden van de Vredesimplementatieraad en om ervoor te zorgen dat deze naar behoren worden uitgevoerd, en dat het bureau tot die tijd gehandhaafd dient te worden en dient toe te zien op de behoorlijke implementatie van het Vredesakkoord van Dayton;

16.   benadrukt dat vooruitgang op het vlak van de aanpak van de vijf doelstellingen en twee voorwaarden van de Vredesimplementatieraad eveneens nodig is om verder te kunnen gaan met de EU-agenda;

17.   betreurt dat de Raad weinig aandacht aan de verslechtering van het politieke klimaat in BiH besteedt en dat de lidstaten tot dusver niet de nodige vastberadenheid aan de dag hebben gelegd om de situatie in het land serieus en op gecoördineerde wijze aan te pakken;

18.   verzoekt de Raad de in deze resolutie aan BiH gestelde eisen te bekrachtigen en zich ertoe te verbinden de naleving ervan te bevorderen; is in dit verband van mening dat de Raad de nieuwe speciale vertegenwoordiger van de EU:

   a) een krachtig en duidelijk gedefinieerd mandaat en de nodige personele middelen dient te verlenen om de invoering van de in deze resolutie omlijnde hervormingen in de hand te werken en de dialoog met het maatschappelijk middenveld over dergelijke vraagstukken te stimuleren, onder meer door doelgerichte publieke campagnes en activiteiten ter ondersteuning van een dialoog tussen culturen en tussen godsdiensten;
   b) van de middelen dient te voorzien om alle instrumenten van de EU, met inbegrip van sanctiemogelijkheden (bv. de opschorting van financiële bijstand van de EU), toe te passen teneinde werkelijke vooruitgang in BiH te bevorderen;
   c) volledige en consequente politieke steun dient te geven, evenals de bevoegdheid om voor de algemene coördinatie van EU-actoren en -instrumenten in BiH te zorgen, teneinde de consistentie en samenhang van alle EU-maatregelen te garanderen, alsook voor de coördinatie met relevante internationale actoren van buiten de EU die actief zijn in BiH;
   d) het recht te verlenen om het Politiek en Veiligheidscomité op maandelijkse basis in te lichten over de ontwikkelingen in BiH en passende aanbevelingen te doen over doelgerichte sancties;

19.   verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid, de heer Javier Solana, en de Commissaris voor uitbreiding, de heer Olli Rhen, een veel actievere en meer zichtbare rol te spelen in Bosnië-Herzegovina, door regelmatige bezoeken te brengen aan het land en door zich effectiever in te spannen voor een dialoog met het maatschappelijk middenveld;

20.   feliciteert het maatschappelijk middenveld van BiH met het feit dat het meer goede wil toont dan zijn politieke leiders en met het feit dat het een positieve kracht is die zorgt voor verandering en verzoening in het land;

21.   is bovendien van mening dat de in BiH gestationeerde internationale troepenmacht op een substantieel niveau moet worden gehandhaafd en snel inzetbaar moet zijn, om blijk te geven van de vastbeslotenheid van de internationale gemeenschap om de veiligheid en de integriteit van BiH te waarborgen;

22.   herhaalt zijn oproep tot de onmiddellijke aanhouding van de overblijvende aangeklaagden die worden gezocht door het internationaal oorlogstribunaal voor het voormalig Joegoslavië en tot het nemen van resolute maatregelen door de autoriteiten van BiH om de criminele netwerken die deze aangeklaagden beschermen uit te roeien;

23.   roept ten slotte op tot een versterkte dialoog tussen de EU en de VS en met andere relevante internationale actoren om brede steun te verkrijgen voor een coherente aanpak voor BiH en om een verdergaande verslechtering van de politieke situatie in het land en een destabilisering van de regio te voorkomen; onderstreept de noodzaak van intensievere regionale samenwerking om de vooruitgang in BiH te bevorderen;

24.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van Bosnië-Herzegovina en zijn entiteiten.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0522.
(2) Gemeenschappelijk optreden 2009/181/GBVB van de Raad van 11 maart 2009 ter benoeming van een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie in Bosnië-Herzegovina (PB L 67 van 12.3.2009, blz. 88).


Non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV)
PDF 41kWORD 49k
Aanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad van 24 april 2009 over non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) (2008/2324(INI))
P6_TA(2009)0333A6-0234/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien de ontwerpaanbeveling aan de Raad door Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie, en Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie, over non-proliferatie en de toekomst van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) (B6-0421/2008),

–   gezien de in 2010 te houden herzieningsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties van 26 februari 2004(1), 10 maart 2005(2), 17 november 2005(3) en 14 maart 2007(4) over de verspreiding van kernwapens en nucleaire ontwapening,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 juni 2008 over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB(5),

–   gezien de strategie van de Europese Unie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, die de Europese Raad op 12 december 2003 heeft goedgekeurd,

–   gezien de verklaring van de Raad van 8 december 2008 over versterking van de internationale veiligheid, in het bijzonder de punten 6, 8 en 9, waarin uitdrukking wordt gegeven aan de vastbeslotenheid van de EU om de verspreiding van massavernietigingswapens en hun lanceerinrichtingen te bestrijden,

–   gezien de sleutelrol die de groep van nucleaire exportlanden in het kader van de non-proliferatie speelt,

–   gezien de resoluties van de VN-Veiligheidsraad met betrekking tot non-proliferatie en nucleaire ontwapening, in het bijzonder resolutie 1540 (2004),

–   gezien het Alomvattend Kernstopverdrag, de overeenkomsten betreffende nucleaire waarborgen en aanvullende protocollen van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA), het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal, het Internationaal Verdrag ter bestrijding van daden van nucleair terrorisme, de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten, het Verdrag over de vermindering van strategische kernwapens (START I), dat in 2009 afloopt, en het Verdrag inzake de beperking van strategische aanvalswapens (SORT),

–   gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie zoals dat door de Europese Raad op 11 december 2008 is aangenomen,

–   gelet op artikel 114, lid 3, en artikel 90 van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A6-0234/2009),

A.   de noodzaak onderstrepend van verdere versterking van alle drie de pijlers van het NPV, te weten non-proliferatie, ontwapening en samenwerking bij de civiele toepassing van kernenergie,

B.   ernstig verontrust over het gebrek aan vorderingen bij het realiseren van concrete doelstellingen (zoals de zogeheten "13 stappen"(6)) in het kader van de doelen van het NPV, zoals is overeengekomen op de vorige herzieningsconferenties, met name nu er bedreigingen komen vanuit allerlei bronnen, waaronder toenemende proliferatie, het gevaar dat nucleaire technologie en radioactief materiaal in de handen vallen van criminele organisaties en terroristen, en de tegenzin van kernwapenstaten die partij zijn bij het NPV om hun nucleaire arsenaal te verminderen of geheel te ontmantelen en om minder vast te houden aan een militaire doctrine van nucleaire afschrikking,

C.   overwegende dat de verspreiding van massavernietigingswapens en hun lanceerinrichtingen onder zowel staten als niet-statelijke entiteiten een van de ernstigste bedreigingen voor de internationale stabiliteit en veiligheid vormt,

D.   herinnerend aan de toezegging van de EU gebruik te maken van alle haar ter beschikking staande instrumenten om proliferatieprogramma's die bezorgdheid op wereldniveau veroorzaken, te voorkomen, af te wenden, te stoppen en indien te elimineren, zoals duidelijk is uiteengezet in de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens, goedgekeurd door de Europese Raad op 12 december 2003,

E.   de noodzaak benadrukkend dat de EU haar inspanningen intensiveert om verspreidingsstromen en de financiering van verspreiding tegen te gaan, om daadwerkelijke verspreiding te bestraffen en om maatregelen te ontwikkelen ter voorkoming van ongrijpbare overdracht van kennis en knowhow, met alle beschikbare instrumenten waaronder multilaterale verdragen en verificatiemechanismen, nationaal en internationaal gecoördineerde exportcontroles, samenwerkingsprogramma's voor dreigingsvermindering, en politieke en economische invloed,

F.   aangemoedigd door nieuwe ontwapeningsvoorstellen, waaronder die van Henry Kissinger, George P. Shultz, William J. Perry en Sam Nunn in januari 2007 en januari 2008, de Modelkernwapenconventie en het Hiroshima-Nagasaki-Protocol, die wereldwijd door burgerorganisaties en politieke leiders worden gepromoot, en campagnes zoals "Global Zero", die stellen dat een streven naar het ontmantelen van alle kernwapens een cruciale manier is om de nucleaire proliferatie te voorkomen en wereldwijde veiligheid te realiseren,

G.   in dit verband de initiatieven toejuichend van de Franse en de Britse regering ter vermindering van hun nucleaire arsenalen,

H.   met name in sterke mate aangemoedigd door de duidelijke schets die VS-president Barack Obama van zijn aanpak van nucleaire kwesties heeft gemaakt op 5 april 2009 in Praag, zijn engagement om nucleaire ontwapening vooruit te helpen en zijn visie van een wereld zonder kernwapens; tevreden met de constructieve samenwerking tussen de VS en Rusland om het START-akkoord te hernieuwen en ervoor te zorgen dat de Amerikaanse en Russische ballistische raketten niet langer "on hair-trigger alert" (gereed om bij het minste of geringste te worden gelanceerd) staan en de voorraden aan Amerikaanse kernwapens en -materiaal drastisch worden verminderd; tevreden met het besluit van de VS om ten volle deel te nemen aan het "E3 + 3"- proces met Iran; ingenomen met de ratificatie door de Verenigde Staten van het aanvullend protocol bij de IAEA-overeenkomsten betreffende nucleaire waarborgen als een positieve, vertrouwen scheppende stap; zeer ingenomen met het voornemen van president Obama om de ratificatie door de Verenigde Staten van het Alomvattend Kernstopverdrag te voltooien en onderhandelingen over een verdrag inzake een verbod op de levering van splijtstof te starten,

I.   de noodzaak onderstrepend van nauwe coördinatie en samenwerking tussen de Europese Unie en haar partners, waaronder met name de Verenigde Staten en Rusland, met het oog op een vernieuwing en versterking van het non-proliferatieregime,

J.   benadrukkend dat versterking van het NPV als hoeksteen van het wereldwijde non-proliferatieregime van vitaal belang is en in het besef dat krachtig politiek leiderschap en een aantal geleidelijke, opeenvolgende stappen dringend noodzakelijk zijn teneinde de validiteit van het NPV te herbevestigen en de overeenkomsten, verdragen en agentschappen waaruit het huidige non-proliferatie- en ontwapeningsregime bestaat te versterken, zoals met name het Alomvattend Kernstopverdrag en het IAEA,

K.   in dit verband ingenomen met het gezamenlijke Brits-Noorse initiatief tot beoordeling van de haalbaarheid en de vaststelling van heldere procedurele stappen voor de uiteindelijke ontmanteling van kernwapens en de daarmee samenhangende verificatieprocedures; overwegende dat dit een zeer positief initiatief is voor de EU, de NAVO en andere relevante partijen,

L.   tevreden met de brief van 5 december 2008 van het Franse EU-voorzitterschap aan VN-secretaris-generaal Ban Ki-moon met de ontwapeningsvoorstellen van de EU die in december 2008 door de Europese Raad zijn goedgekeurd,

M.   verheugd over de toespraak die op 9 december 2008 is gehouden door Javier Solana, hoge vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, tijdens een conferentie over "Vrede en ontwapening: een wereld zonder kernwapens", waarin hij zich verheugd toonde over het feit dat het vraagstuk van de nucleaire ontwapening weer bovenaan de internationale agenda staat en onderstreepte dat de EU non-proliferatie tot een onderdeel van haar algemene beleid zou moeten maken,

N.   tevreden met de toespraak van president Obama op 5 april 2009 in Praag, waarin hij stelde dat de VS moreel verplicht zijn om een campagne te leiden om de wereld van alle kernwapens te bevrijden, hoewel hij toegaf dat deze doelstelling misschien niet tijdens zijn leven zal worden gehaald, en waarin hij benadrukte dat het NPV moet worden verstrengd, als basis voor samenwerking en een stapsgewijze oplossing; overwegende dat de nieuwe regering van de VS de Europese Unie volledig bij deze campagne moet betrekken, met name bij de voor 2009 geplande mondiale bijeenkomst om de bedreiging van nucleaire wapens aan te pakken,

O.   wijzend op de veralgemening van de opname van "non-proliferatieclausules" in overeenkomsten die sinds 2003 zijn gesloten tussen de EU en derde staten,

P.   rekening houdend met door de EU gesteunde initiatieven voor non-proliferatie en ontwapening buiten het kader van de VN, zoals het veiligheidsinitiatief tegen de verspreiding van massavernietigingswapens en het wereldpartnerschap van de G8,

Q.   ingenomen met het feit dat de Commissie de status van waarnemer bij de groep van nucleaire exportlanden en bij de NPV-herzieningsconferentie heeft, en dat ook het secretariaat van de Raad deelneemt aan de NPV-conferentie, hetzij binnen de delegatie van de EG, hetzij met het voorzitterschap van de EU,

1.   doet de volgende aanbevelingen aan de Raad:

   a) Gemeenschappelijk Standpunt 2005/329/GBVB van de Raad van 25 april 2005 met betrekking tot de in 2005 gehouden herzieningsconferentie van de partijen bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens(7) herzien en actualiseren, moet dat worden aangenomen op de bijeenkomst van de Europese Raad van december 2009, ter voorbereiding van een geslaagd resultaat van de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie, waardoor de drie bestaande pijlers van het NPV versterkt zullen worden, zich engageren voor de doelstelling van uiteindelijke volledige nucleaire ontwapening, als opgenomen in het voorstel voor een kernwapenconventie,
   b) de inspanningen voor het veiligstellen van het universeel maken en doeltreffend ten uitvoer leggen van non-proliferatieregels en -instrumenten te intensiveren, in het bijzonder door verbetering van de verificatiemethoden,
   c) in samenwerking met zijn partners actieve steun te verlenen aan concrete voorstellen om de productie, het gebruik en de opwerking van alle nucleair brandstof onder toezicht van het IAEA te plaatsen, met inbegrip van het opzetten van een internationale brandstofbank; voorts steun te verlenen aan andere initiatieven voor het multilateraal maken van de nucleaire-brandstofcyclus voor het vreedzaam gebruik van kernenergie, in dezen rekening houdend met het feit dat het Parlement verheugd is over de bereidheid van de Raad en de Commissie om maximaal 25 000 000 EUR bij te dragen aan de oprichting van een brandstofbank onder toezicht van het IAEA, en de gezamenlijke actie in dit verband spoedig goedgekeurd wenst te zien worden,
   d) steun te verlenen aan verdere pogingen de taakomschrijving van het IAEA uit te breiden, met inbegrip van het algemeen maken van de Aanvullende Protocollen bij de waarborgovereenkomsten van het IAEA, en andere maatregelen die zijn opgezet met het oog op ontwikkeling van vertrouwenwekkende maatregelen; ervoor zorgen dat er voor die organisatie voldoende middelen beschikbaar worden gesteld, zodat zij haar essentiële opdracht kan vervullen en activiteiten op nucleair gebied veilig maakt,
   e) aanzienlijke voortgang te boeken met het wereldpartnerschap van de G8, het Proliferation Security Initiative en het Global Threat Reduction Initiative, en te streven naar vroege inwerkingtreding van het Alomvattend Kernstopverdrag,
   f) de dialoog met de nieuwe Amerikaanse regering en alle kernmachten te verdiepen teneinde een gemeenschappelijke agenda na te streven gericht op voortgaande vermindering van het arsenaal aan kernkoppen; met name ondersteuning te bieden bij stappen van Amerikaanse en Russische zijde om hun kernwapens aanzienlijk af te bouwen, zoals overeengekomen in START I en in SORT; met klem aan te sturen op ratificatie van het Alomvattend Kernstopverdrag en verlenging van het START-verdrag,
   g) tijdens de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie strategieën te ontwikkelen die gericht zijn op het bereiken van overeenstemming over een verdrag om de productie van splijtmateriaal voor wapendoeleinden op niet-discriminerende wijze een halt toe te roepen, hetgeen betekent dat het desbetreffende verdrag moet inhouden dat niet alleen niet-kernwapenstaten of staten die momenteel geen partij zijn bij het NPV maar ook de vijf leden van de VN-Veiligheidsraad, die allemaal kernwapens in hun bezit hebben, het maken van splijtmateriaal voor wapens moeten afzweren en al hun bestaande productiefaciliteiten voor splijtmateriaal voor dergelijke wapens moeten ontmantelen,
   h) volledige steun te verlenen aan de versterking en verbetering van de middelen waarmee de naleving van alle beschikbare non-proliferatie-instrumenten kan worden geverifieerd,
   i) te verzoeken om een evaluatiestudie naar de doeltreffendheid van het gebruik van bepalingen tegen de verspreiding van massavernietigingswapens in tussen de EU en derde staten gesloten overeenkomsten,
   j) het Europees Parlement regelmatig in te lichten over alle voorbereidende vergaderingen in de aanloop naar de NPV-herzieningsconferentie in 2010 en daarbij rekening te houden met de standpunten van het Parlement inzake non-proliferatie en ontwapening in verband met die conferentie;

2.   verzoekt zijn Voorzitter deze aanbeveling te doen toekomen aan de Raad en − ter informatie − aan de Commissie, alsmede aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de voorzitter van de in 2010 te houden NPV-herzieningsconferentie, de parlementen van de lidstaten, en de Parlementariërs voor Nucleaire Non-proliferatie en de Burgemeesters voor Vrede.

(1) PB C 98 E van 23.4.2004, blz. 152.
(2) PB C 320 E van 15.12.2005, blz. 253.
(3) PB C 280 E van 18.11.2006, blz. 453.
(4) PB C 301 E van 13.12.2007, blz. 146.
(5) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0255.
(6) Verenigde Naties: 2000 Review Conference of the Parties to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons, NPV/CONF.2000/28 (deel I en II).
(7) PB L 106 van 27.4.2005, blz. 32.


Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap
PDF 138kWORD 47k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap en het daarbij gaande facultatieve protocol
P6_TA(2009)0334B6-0194/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (COM(2008)0530),

–   onder verwijzing naar het verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap ("het Verdrag"), aangenomen op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–   onder verwijzing naar het facultatief protocol bij verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met een handicap ("het Facultatief Protocol"), aangenomen op 13 december 2006 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties,

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 september 2003 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement "Op weg naar een wettelijk bindend instrument van de Verenigde Naties ter bevordering en bescherming van de rechten en de waardigheid van personen met een handicap"(1),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 30 oktober 2003 getiteld "Kansengelijkheid voor personen met een handicap: een Europees Actieplan" (COM(2003)0650) en de resolutie van het Parlement van 20 april 2004 daarover(2),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over invaliditeit en ontwikkeling(3),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 28 november 2005 getiteld "De situatie van personen met een handicap in de Europese Unie van na de uitbreiding: een Europees Actieplan" (COM(2005)0604) en de resolutie van het Parlement van 30 november 2006 daarover(4),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 april 2007 over de situatie van vrouwen met een handicap in de Europese Unie(5),

–   gezien zijn resolutie van 23 mei 2007 over het bevorderen van menswaardig werk voor allen(6),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 26 november 2007 getiteld "De situatie van personen met een handicap in de Europese Unie": Europees Actieplan 2008-2009" (COM(2007)0738),

–   gezien zijn standpunt van 17 juni 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad over het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010)(7),

–   gezien de resolutie van de Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad in vergadering bijeen, van 17 maart 2008 over de situatie van personen met handicaps in de Europese Unie(8),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over de vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU (omzetting van de Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG)(9),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met handicaps(10),

–   onder verwijzing naar zijn standpunt van 24 april 2009 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het facultatieve protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties over de rechten van personen met handicaps(11),

–   gezien het verslag van zijn Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van zijn Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0229/2009 en A6-0230/2009),

–   gelet op artikel 103, lid 2, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat alle lidstaten het Verdrag en het Facultatieve Protocol hebben ondertekend, maar dat tot dusver slechts zeven van hen deze teksten hebben geratificeerd,

B.   overwegende dat het Verdrag strekt tot bevordering en bescherming van de mensenrechten van alle personen met handicaps, waaronder ook zij die een meer intensieve steun nodig hebben,

C.   overwegende dat het Facultatief Protocol aan personen (of groepen personen) met een handicap de mogelijkheid geeft om klachten bij de Commissie in te dienen wanneer partijen bij het Verdrag de daarin vastgelegde rechten schenden,

1.   stemt in met de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag en het daarbij gaande Facultatieve Protocol;

2.   verzoekt de Commissie en de Raad, als wettelijke vertegenwoordigers van de Gemeenschap om uiterlijk op 3 december 2009 instrumenten van ratificatie in te dienen bij de Verenigde Naties;

3.   dringt bij alle lidstaten aan op snelle ratificatie van het volledige Verdrag, om de inhoud ervan in werking te laten treden, en om de noodzakelijke materiële infrastructuur te scheppen;

4.   doet een beroep op de lidstaten om zich aan te sluiten bij het Facultatieve Protocol, of dit te ratificeren, teneinde personen met handicaps wier rechten werden geschonden de noodzakelijke rechtsmiddelen te verschaffen om zich tegen dergelijke schendingen te verweren en zich te beschermen tegen alle vormen van discriminatie;

5.   verzoekt de Commissie om duidelijkheid te verstrekken over de reikwijdte van bevoegdheid van de Gemeenschap ten aanzien van dit Verdrag; stelt voor de indicatieve aard te beklemtonen van de communautaire wetsteksten die worden genoemd in de Verklaringen(12); benadrukt het belang om in de Verklaringen duidelijk te vermelden welke bevoegdheden de Gemeenschap heeft bij het ondersteunen van de rechten en het bevorderen van de sociale integratie van personen met handicaps in de ontwikkelingssamenwerking en de humanitaire hulp, alsook in gezondheids- en consumentenaangelegenheden;

6.   doet een beroep op de Commissie om artikel 3 van het EG-Verdrag te gebruiken als grondslag voor de reikwijdte van de bevoegdheden van de Gemeenschap ten aanzien van het Verdrag, welke in de Verklaring van de Europese Gemeenschap worden opgesomd , in toepassing van artikel 44, lid 1, van het Verdrag, zoals uiteengezet wordt in Bijlage 2 bij het ontwerpbesluit van de Raad; benadrukt het grote belang om bij de toepassing van deze Verklaring de nadruk te leggen op ontwikkelingssamenwerking, gezondheidszorg en consumentenbescherming;

Uitvoering van het Verdrag en het Facultatieve Protocol

7.   steunt de lidstaten die een begin hebben gemaakt met het proces van de stapsgewijze uitvoering van het Verdrag en het Facultatieve Protocol en dringt er bij de andere lidstaten op aan om hetzelfde te doen;

8.   doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om alle bepalingen van het Verdrag in wetsbepalingen om te zetten en om binnen specifieke termijnen de maatregelen te nemen en de financiële middelen beschikbaar te stellen die nodig zijn voor de uitvoering en om kwantitatieve doelstellingen hiervoor vast te stellen; moedigt de lidstaten aan tot uitwisseling van informatie over beste praktijken bij de tenuitvoerlegging;

9.   dringt er bij de lidstaten op aan gendermainstreaming toe te passen bij besluiten over beleidsmaatregelen ten gunste van vrouwen en mannen, meisjes en jongens met handicaps, en deze op alle gebieden toe te passen, met name inzake integratie op de arbeidsplaats, scholing en discriminatiebestrijding, en om wetgeving goed te keuren om de rechten van gehandicapte vrouwen en meisjes te beschermen die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik en geestelijk en lichamelijk geweld op openbare plaatsen of in hun huiselijke omgeving, en om steun te verlenen aan vrouwen en meisjes die aan een dergelijk geweld werden onderworpen;

10.   dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan zorg te dragen voor vrije toegang voor de burgers van de Europese Unie en organisaties van personen met handicaps tot informatie over hun rechten uit hoofde van het Verdrag en het Facultatieve Protocol, en voor informatieverstrekking daarover aan die burgers en organisaties, in een vorm die toegankelijk is voor de burgers;

11.   onderstreept het belang om de Commissie de beschikking te geven over alle noodzakelijke financiële middelen en human resources om haar in staat te stellen op te treden als centraal punt in de met de uitvoering van het Verdrag samenhangende kwesties die binnen de bevoegdheden van de Gemeenschap vallen; dringt aan op opstelling van een procedure die het mogelijk maakt een goed overzicht te krijgen van alle beleidsmaatregelen die van invloed zijn op de tenuitvoerlegging van het Verdrag; verzoekt de Commissie om regelmatig aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de voortgang van deze tenuitvoerlegging;

12.   verzoekt de lidstaten om overeenkomstig hun eigen organisatiesystemen één of meer centrale punten binnen hun respectieve regeringen vast te stellen voor kwesties die verband houden met de uitvoering van het Verdrag en het toezicht daarop en om de oprichting of benoeming te overwegen van een coördinatiemechanisme binnen de regering om activiteiten in de verschillende sectoren te vergemakkelijken, zulks overeenkomstig artikel 33, lid 1, van het Verdrag; verzoekt om speciale aandacht te schenken aan de oprichting van een adequaat en onafhankelijk toezichtmechanisme overeenkomstig artikel 33, lid 2, van het Verdrag en overeenkomstig het beginsel met betrekking tot de rechtspositie van nationale instellingen − de Beginselen van Parijs − zoals door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties goedgekeurd in haar resolutie 48/134 van 20 december 1993;

13.   dringt er bij de Gemeenschap en de lidstaten op aan om een goed gecoördineerde sociale dialoog op gang te brengen tussen de belanghebbende partijen en om organisaties van personen met handicaps actief te betrekken bij het toezicht en tenuitvoerlegging van het Verdrag, zulks overeenkomstig artikel 4 en artikel 33, lid 2, van het Verdrag;

o
o   o

14.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 76 E van 25.3.2004, blz. 231.
(2) PB C 104 E van 30.4.2004, blz. 148.
(3) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 336.
(4) PB C 316 E van 22.12.2006, blz. 370.
(5) PB C 74 E van 20.3.2008, blz. 742.
(6) PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 321.
(7) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0286.
(8) PB C 75 van 26.3.2008, blz. 1.
(9) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0212.
(10) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0312.
(11) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0313.
(12) Verklaring van de Europese Gemeenschap in toepassing van artikel 44, lid 1 van het Verdrag (bijlage 2 bij ontwerpsbesluit van de Raad, deel I) en verklaring van de Europese Gemeenschap in toepassing van artikel 12, lid 1 van het Facultatief Protocol (bijlage 2 bij het ontwerpsbesluit van de Raad, deel II).


25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007)
PDF 149kWORD 54k
Resolutie van het Europees Parlement van 24 april 2009 over het 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (2008/2337(INI))
P6_TA(2009)0335A6-0245/2009

Het Europees Parlement,

–   gezien het 25e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2007) (COM(2008)0777),

–   gezien de werkdocumenten van de diensten van de Commissie (SEC(2008)2854 en SEC(2008)2855),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 5 september 2007 getiteld "Een Europa van resultaten − Toepassing van het gemeenschapsrecht" (COM(2007)0502),

–   gezien de mededeling van de Commissie van 20 maart 2002 betreffende betrekkingen met de klager inzake inbreuken op het gemeenschapsrecht (COM(2002)0141),

–   onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over het 23e jaarverslag van de Commissie over de controle op de toepassing van het gemeenschapsrecht (2005)(1),

–   gelet op artikel 45 en artikel 112, lid 2, van zijn Reglement,

–   gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en het advies van de Commissie verzoekschriften (A6-0245/2009),

1.   betreurt dat, in tegenstelling tot vroeger, de Commissie geen antwoord heeft gegeven op de vragen die het Parlement heeft gesteld in zijn vorige resoluties, met name de hiervoor genoemde resolutie van 21 februari 2008; stelt geen significante verbeteringen vast op de drie fundamentele gebieden: transparantie, middelen en duur van de procedures;

2.   herinnert de Commissie aan verzoeken die in voorafgaande jaren zijn gedaan, te weten

   dringend onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een systeem dat duidelijk de weg wijst naar de verschillende klachtenmechanismen die beschikbaar zijn voor burgers, dat de vorm zou kunnen aannemen van een gemeenschappelijk EU-webportaal of de oprichting van een online 'one-stop-shop' om burgers bij te staan;
   een mededeling uit te brengen waarin zij haar interpretatie uiteenzet van het beginsel van aansprakelijkheid van de staat wegens schending van het Gemeenschapsrecht, inclusief schendingen die kunnen worden toegerekend aan de rechtsprekende tak, teneinde burgers in staat te stellen effectiever bij te dragen tot de toepassing van het Gemeenschapsrecht;

3.   verzoekt derhalve de Commissie:

   de verbintenis na te komen die zij in haar hiervoor genoemde mededeling van 20 maart 2002 is aangegaan om al haar besluiten betreffende inbreuken te publiceren(2) aangezien de publicatie van deze besluiten, vanaf de registratie van een klacht tot en met alle daaropvolgende handelingen een onontbeerlijk instrument is om politieke inmenging in de behandeling van inbreuken tegen te gaan;
   het Parlement zoals eerder bij herhaling gevraagd duidelijke en volledige gegevens te verstrekken over de middelen die in de diverse directoraten-generaal worden ingezet voor de behandeling van inbreuken;
   na te denken over een vereenvoudigde en minder bureaucratische procedure voor de ingebrekestelling van een lidstaat die zijn verplichtingen niet nakomt, een procedure die het mogelijk maakt snel en efficiënt op te treden;
  

verzoekt de Commissie voorts artikel 228 van het EG-Verdrag strikt toe te passen, om te waarborgen dat de arresten van het Hof van Justitie correct worden uitgevoerd;

4.   neemt er kennis van dat de Commissie, zoals aangekondigd in haar hiervoor genoemde mededeling van 5 september 2007(3), in het onderhavige jaarverslag een toelichting geeft op de prioritaire acties die zij in bepaalde sectoren bij de behandeling van klachten en inbreuken wil ondernemen; spreekt zijn voldoening uit over de verklaringen volgens welke nog steeds prioriteit zal worden gegeven aan "problemen die een brede impact hebben op de fundamentele rechten en het vrije verkeer"(4); benadrukt het belang van urgent en vastberaden optreden op deze gebieden, aangezien met racisme en vreemdelingenhaat verband houdende gewelddaden in bepaalde lidstaten meer en meer voorkomen; juicht eveneens toe dat prioriteit wordt gegeven aan "inbreuken waarbij de burgers in belangrijke mate of herhaaldelijk aan directe schade worden blootgesteld of die hun levenskwaliteit op ernstige wijze inperken"(5); verzoekt de Commissie meer vaart te zetten achter de afronding en, waar nodig, de beëindiging van inbreukprocedures die de lidstaten beletten te investeren in infrastructuur die van invloed zou kunnen zijn op de uitvoering van het Europees economisch herstelplan; verzoekt de Commissie de bevoegde parlementaire commissies een gedetailleerd plan voor te leggen met termijnen en vervaldata voor de specifieke acties die zij op deze gebieden wil ontplooien;

5.   neemt er kennis van dat van alle nieuwe inbreuken in 2007, 1196 gevallen betrekking hebben op het niet meedelen van nationale maatregelen tot omzetting van Europese richtlijnen; acht het onaanvaardbaar dat de Commissie zich 12 maanden de tijd gunt(6) voor eenvoudige gevallen van niet-mededeling van omzettingsmaatregelen door een lidstaat en verzoekt de Commissie automatisch en onmiddellijk actie te ondernemen in zaken van dit type die geen enkele analyse en beoordeling vereisen;

6.   is van mening dat er nog steeds geen duidelijke procedures zijn om een lidstaat effectief te vervolgen bij het Hof van Justitie wegens een schending van het Gemeenschapsrecht die inmiddels is opgeheven en om schadevergoeding te verkrijgen voor eerdere fouten of nalatigheden; dringt er bij de Commissie op aan om (vóór eind 2010) met nieuwe voorstellen te komen om de huidige inbreukprocedure zodanig te vervolledigen dat deze onbillijke situatie in aanmerking wordt genomen;

7.   wijst erop dat, volgens de nieuwe werkmethode die de Commissie in haar mededeling van 2007 heeft voorgesteld, alle verzoeken om informatie en klachten die bij de Commissie worden ingediend direct aan de betrokken lidstaat zullen worden doorgezonden "wanneer de feiten of de rechtssituatie in de betrokken lidstaat moeten worden verduidelijkt (…). De lidstaten zouden een korte termijn krijgen om de betrokken burgers of ondernemingen rechtstreeks de nodige toelichting, gegevens en oplossingen te verstrekken en om de Commissie daarvan in kennis te stellen"(7);

8.   neemt er kennis van dat de Commissie het proefproject "EU Pilot" heeft gelanceerd om de nieuwe werkmethode in enkele lidstaten te testen, dat vijftien lidstaten deelnemen aan het project dat in april 2008 is gestart en dat het project, na evaluatie van het eerste loopjaar, zou kunnen worden uitgebreid tot de overige lidstaten;

9.   wijst er echter op dat deelneming aan het project, dat reeds aanleiding heeft gegeven tot twijfel en specifieke vragen (zoals vermeld in de hierboven genoemde resolutie van 21 februari 2008), vrijwillig is;

10.   vraagt de Commissie in het bijzonder of het gebrek aan middelen in de lidstaten geen zorgwekkend signaal is van reële problemen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht; verzoekt bovendien de Commissie bij haar beoordeling van het project aandacht te besteden aan de volgende vraagstukken en er aan het Parlement verslag over uit te brengen:

   heeft de klager duidelijke en volledige uitleg gekregen van de Commissie over de behandeling van zijn klacht, heeft de nieuwe methode effectief bijgedragen tot de oplossing van zijn zaak en heeft het niet geleid tot afkalving van de verantwoordelijkheid van de Commissie als "hoedster van het Verdrag";
   heeft de nieuwe methode het inleiden van een inbreukprocedure, waarvan de duur al zeer lang en onzeker was, niet nog meer vertraagd;
   heeft de Commissie zich ten aanzien van de lidstaten niet inschikkelijk getoond wat de naleving van de termijnen betreft die zij zelf heeft vastgesteld (tien weken) en heeft de Commissie na het verstrijken van deze termijnen de betrokken lidstaat nauwkeurige informatie en een tijdschema vestrekt met betrekking tot haar toekomstig optreden teneinde snel een definitieve oplossing te vinden voor de burger;
   heeft het feit dat het "EU Pilot"-project slechts in 15 lidstaten werd uitgevoerd er niet toe geleid dat minder aandacht is besteed aan de behandeling van inbreuken in lidstaten die niet aan het project hebben deelgenomen;

11.   vraagt zich af of de Commissie, dankzij het project "EU Pilot" en de daaropvolgende vermindering van de werklast in verband met de behandeling van inbreuken, een meer systematische en grondigere controle verricht op de omzetting van richtlijnen in de nationale wetgevingen;

12.   vraagt de Commissie of het project "EU Pilot" een weerslag heeft gehad op het verloop van de pakketvergaderingen die de Commissie heeft gehouden voor de bij het project betrokken lidstaten en voor de andere, niet deelnemende lidstaten, daar deze vergaderingen worden beschouwd als het belangrijkste middel voor de aanpak en de oplossing van inbreukprocedures;

13.   is van mening dat EU-burgers dezelfde mate van transparantie mogen verwachten van de Commissie, ongeacht of zij een formele klacht indienen dan wel gebruik maken van hun recht om een verzoekschrift in te dienen krachtens het Verdrag; verlangt bijgevolg dat de Commissie verzoekschriften regelmatige en duidelijke informatie ontvangt over de verschillende stadia van inbreukprocedures die ook onder een open verzoekschrift vallen of, indien dit niet mogelijk is, toegang krijgt tot de relevante database van de Commissie, op voet van gelijkheid met de Raad;

14.   herinnert de Commissie eraan dat alle briefwisseling waarin melding wordt gemaakt van een daadwerkelijke schending van het gemeenschapsrecht moet worden geregistreerd als klacht, tenzij sprake is van de buitengewone omstandigheden als bedoeld in punt 3 van de hiervoor genoemde mededeling van 20 maart 2002;

15.   neemt er kennis van dat de Commissie heeft verklaard dat een fundamentele richtlijn als Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(8) praktisch in geen enkele lidstaat correct is omgezet; wijst erop dat de Commissie meer dan 1 800 individuele klachten met betrekking tot deze richtlijn heeft ontvangen, 115 ervan als klachten heeft geregistreerd en in 5 gevallen een inbreukprocedure heeft ingeleid wegens onjuiste omzetting van de richtlijn(9); erkent dat de Commissie, wat Richtlijn 2004/38/EG betreft, in een sfeer van openheid nuttig heeft samengewerkt met het Parlement en stemt in met de door de Commissie voorgestelde aanpak om de richtlijn voortdurend en grondig te evalueren, de lidstaten te ondersteunen bij de volledige en correcte toepassing van de richtlijn, waarvoor in de tweede helft van 2009 richtsnoeren zullen worden gepubliceerd, en om inbreukprocedures tegen lidstaten waarvan de nationale wetgeving in strijd is met de richtlijn in te leiden; maakt zich echter ernstig zorgen over het vermogen van de Commissie om haar rol als "hoedster van het Verdrag" te vervullen en over de mogelijkheid die het Parlement wordt geboden om controle uit te oefenen op het beleid van het registeren van de klachten zoals dat door de diverse diensten van de Commissie wordt genoemd;

16.   roept alle diensten van de Commissie op om indieners van een klacht volledig van de voortgang van de behandeling van hun klacht op de hoogte te stellen bij het verstrijken van alle vastgestelde termijnen (aanmaningen, met redenen omklede adviezen, procedure voor het Hof of afsluiting van een zaak), waar nodig aanbevelingen te doen voor de behandeling van de zaak via alternatieve geschillenbeslechting, hun beslissingen met redenen te omkleden en deze redenen uitgebreid aan de indiener van een klacht mede te delen in overeenstemming met de uitgangspunten van de hierboven genoemde mededeling van de Commissie van 2002;

17.   verwelkomt de geleidelijke invoering door de Commissie van samenvattingen voor de burgers, die tegelijkertijd worden gepubliceerd met de belangrijkste voorstellen van de Commissie; adviseert om dergelijke samenvattingen toegankelijk te maken via één centraal toegangspunt en acht het onaanvaardbaar dat dergelijke samenvattingen verdwijnen zodra de wetgevingsprocedure is voltooid: juist op dat moment zijn zij het meest relevant voor burgers en bedrijven;

18.   herinnert aan de toezegging van de Raad om lidstaten te stimuleren tabellen op te stellen en te publiceren die de onderlinge relatie illustreren tussen richtlijnen en nationale omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke tabellen essentieel zijn om de Commissie in staat te stellen de uitvoering van maatregelen in alle lidstaten effectief te toetsen;

19.   spreekt zijn teleurstelling uit over het feit dat in de loop van de huidige zittingsperiode geen significante vooruitgang is geboekt inzake de rol die het Parlement zou moeten spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht; is van mening dat bij de prioritering van inbreukprocedures de Commissie niet enkel technische maar ook politieke besluiten neemt die momenteel aan geen enkele vorm van externe toetsing, controle of transparantie onderworpen zijn; dringt erop aan dat de desbetreffende hervormingen die zijn voorgesteld door de werkgroep voor de hervorming van het Europees Parlement en die het vermogen van het Parlement om zelf toezicht uit te oefenen op de toepassing van de communautaire wetgeving moeten versterken, spoedig in gang worden gezet; steunt in dat verband het besluit van de Conferentie van Commissievoorzitters van 25 maart 2009;

20.   dringt aan op nauwere samenwerking tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, en tussen hun respectieve leden, om doeltreffende controle van Europese kwesties op nationaal niveau te bevorderen en te vergroten en om de informatiestroom, met name gedurende de vaststelling van Europese wetgeving, te vergemakkelijken; is van mening dat leden van de nationale parlementen een waardevolle rol kunnen spelen bij de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht en aldus de democratische legitimiteit van de Europese Unie helpen versterken en de Unie dichter bij de burger brengen;

21.   wijst nogmaals op de toezegging van de Raad om de lidstaten te stimuleren om concordantietabellen op te stellen waaruit het verband blijkt tussen richtlijnen en nationale omzettingsmaatregelen; benadrukt dat dergelijke tabellen van wezenlijk belang zijn voor een effectief toezicht door de Commissie op uitvoeringsmaatregelen in alle lidstaten; neemt zich als medewetgever voor, al het nodige te doen om te waarborgen dat de bepalingen met betrekking tot deze tabellen in de loop van het wetgevingsproces niet uit de tekst van de voorstellen van de Commissie worden geschrapt;

22.   stelt vast dat nationale rechtbanken een essentiële rol vervullen bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht en verleent zijn volle steun aan de inspanningen van de Commissie om aanvullende opleidingen voor nationale rechters, juristen en ambtenaren van nationale overheidsinstanties vast te stellen; onderstreept dat deze steun van essentieel belang is in de nieuwe lidstaten, met name als het gaat om toegang tot juridische informatie en juridische vakliteratuur in alle officiële talen; onderstreept dat het noodzakelijk is steun te geven aan een betere beschikbaarheid van databanken met betrekking tot nationale rechterlijke beslissingen over het Gemeenschapsrecht;

23.   moedigt de Commissie aan om verder onderzoek te doen naar collectieve verhaalsmechanismen in de gehele EU, ter vervollediging van de initiatieven die op dit moment worden ontplooid op het terrein van consumenten- en mededingingswetgeving; is van mening dat dergelijke mechanismen kunnen worden gebruikt door burgers, inclusief indieners van verzoekschriften, om de doelmatige toepassing van het Gemeenschapsrecht te verbeteren;

24.   roept de Commissie op om ervoor te zorgen dat de toepassing van het Gemeenschapsrecht in relatie tot het milieu meer prioriteit krijgt, gezien de verontrustende trends die in dit verslag naar voren zijn gekomen en de vele verzoekschriften die op dit gebied zijn ontvangen; adviseert in deze context om de handhavingscontroles te versterken en de relevante diensten van voldoende middelen te voorzien; verwelkomt de mededeling van de Commissie van 18 november 2008 over de tenuitvoerlegging van de milieuwetgeving van de Europese Gemeenschap (COM(2008)0773) als een eerste stap in deze richting;

25.   stemt in met het oordeel van de Commissie dat meer preventieve maatregelen moeten worden genomen om inbreuken op de communautaire wetgeving door lidstaten te voorkomen, moedigt de Commissie aan om specifieke verzoeken van de Commissie verzoekschriften om onomkeerbare schade aan het milieu te voorkomen in te willigen; betreurt het dat de reactie van de Commissie te vaak luidt dat zij moet wachten op een definitief besluit van de verantwoordelijke nationale overheden voordat zij bevoegd is op te treden;

26.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, het Hof van Justitie, de Europese Ombudsman alsmede de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0060.
(2) Punt 12: "Besluiten van de Commissie inzake inbreuken worden binnen een week nadat zij zijn genomen op de website van het secretariaat-generaal van de Commissie gepubliceerd op het volgende adres: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.htm#infractions. Besluiten om aan de lidstaat een met redenen omkleed advies uit te brengen en besluiten om de zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie worden bovendien in een perscommuniqué bekendgemaakt, tenzij de Commissie anders beslist."
(3) Punt 3: "De Commissie zal vanaf 2008 in haar jaarverslagen haar maatregelen betreffende deze prioriteiten beschrijven en toelichten".
(4) COM(2008)0777, blz. 10.
(5) Ibid.
(6) "Wat de niet mededeling van omzettingsmaatregelen betreft, zou er niet meer dan 12 maanden mogen verstrijken tussen de toezending van de aanmaningsbrief en de oplossing van de zaak of de aanhangigmaking ervan bij het Hof van Justitie." (COM(2007)0502).
(7) COM(2007)0502, blz. 8.
(8) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(9) "In de dertig maanden sinds de richtlijn van toepassing is geworden, heeft de Commissie ruim 1 800 individuele klachten, 40 parlementaire vragen en 33 petities ontvangen over de toepassing. Zij heeft 115 klachten geregistreerd en vijf inbreukprocedures ingeleid wegens onjuiste toepassing van de richtlijn." − Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (COM(2008)0840), blz. 9.

Juridische mededeling - Privacybeleid