Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2619(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B7-0064/2010

Debatten :

Stemmingen :

PV 10/02/2010 - 9.9
CRE 10/02/2010 - 9.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0019

Aangenomen teksten
PDF 130kWORD 49k
Woensdag 10 februari 2010 - Straatsburg
Resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering
P7_TA(2010)0019RC-B7-0064/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 10 februari 2010 over de resultaten van de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15)

Het Europees Parlement,

–   gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) en het Kyoto-protocol bij het UNFCCC,

–   gezien het Actieplan van Bali (Besluit 1/COP 13),

–   gezien de vijftiende Conferentie van de partijen (COP 15) bij het UNFCCC en de vijfde Conferentie van de partijen waarin de partijen bij het Kyoto-protocol bijeenkomen (COP/MOP 5), die van 7 tot en met 18 december 2009 in Kopenhagen (Denemarken) hebben plaatsgevonden, en het Akkoord van Kopenhagen,

–   gezien het EU-klimaatveranderingspakket dat op 17 december 2008 is goedgekeurd,

–   onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de klimaatverandering, en met name de resolutie van 25 november 2009 over de EU-strategie voor de conferentie van Kopenhagen over de klimaatverandering (COP 15),

–   gezien de volgende conferentie, COP 16, die in Mexico zal worden gehouden,

–   gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.   overwegende dat de onderhandelingen over een allesomvattende internationale overeenkomst over de klimaatverandering voor de periode na 2012 in december 2009 zijn geëindigd met een teleurstellend akkoord, waarvan de conferentie van de partijen bij het UNFCCC enkel nota heeft genomen,

B.   overwegende dat het akkoord niet juridisch bindend is, geen emissiereductiedoelstellingen bevat en evenmin een specifieke toezegging inhoudt om in 2010 een juridisch bindende overeenkomst te sluiten,

C.   overwegende dat in het akkoord wordt erkend dat de wereldwijde temperatuurstijging moet worden beperkt tot 2 °C en wordt overeengekomen dat er moet worden onderzocht hoe de stijging kan worden beperkt tot 1,5 °C,

D.   overwegende dat de EU niet in staat is geweest een leidende rol te spelen bij de bestrijding van de klimaatverandering en niet eens betrokken is geweest bij de slotonderhandelingen met de Verenigde Staten, China, India, Brazilië en Zuid-Afrika over het definitieve ontwerpakkoord,

E.   overwegende dat in het vierde verslag van het IPPC en in steeds meer wetenschappelijk bewijsmateriaal wordt erkend dat er een drastische vermindering van de wereldwijde emissies nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 °C,

F.   overwegende dat verscheidene ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden de formulering en tenuitvoerlegging van een nieuw internationaal klimaatbeschermingskader niet hebben gesteund,

G.   overwegende dat de EU haar inzet in de strijd tegen de klimaatverandering niet mag laten verslappen, zelfs al zijn een aantal van haar belangrijkste onderhandelingspartners nog altijd niet bereid of niet in staat om hun emissies te beperken,

H.   overwegende dat slechts 28 landen buiten de EU voor afloop van de termijn op 31 januari 2010 doelstellingen voor hun broeikasgasemissies vanaf 2020 aan de VN hebben meegedeeld en dat sommige alleen efficiëntiestreefcijfers hebben doorgegeven die tot geen enkele uitstootvermindering zullen leiden;

1.   betreurt dat het akkoord dat tijdens de COP 15 is bereikt zo zwak is, aangezien het een wereldwijde, allesomvattende klimaatovereenkomst voor de periode na 2012 niet dichterbij brengt, geen wereldwijde reductiedoelstellingen op middellange of lange termijn inhoudt en niet bepaalt wanneer de wereldwijde emissies hun hoogtepunt moeten bereiken; neemt er voorts nota van dat de publieke opinie teleurgesteld is dat er in Kopenhagen geen overeenkomst van betekenis is bereikt;

2.   is van mening dat het uitblijven van een internationale overeenkomst geen reden is om verdere EU-beleidsmaatregelen uit te stellen ter verwezenlijking van de reeds juridisch bindende; toezegging van de EU om haar emissies tegen 2020 met 20% te verminderen; herhaalt dat het ons voornemen is om de vermindering op 30% te brengen; merkt eveneens op dat de in de EU genomen initiatieven om de groene economie, de zekerheid van de energievoorziening en de beperking van de energieafhankelijkheid te bevorderen en aan te moedigen het steeds eenvoudiger zullen maken om een verbintenis tot een vermindering met 30% na te komen;

3.   erkent dat de geraamde kosten van de vermindering van 1990-emissies door de EU met 30% tegen 2020, nu lager liggen dan de geraamde kosten van een vermindering met 20% op het moment dat dit percentage was overeengekomen en vraagt daarom de Commissie dat zij voorstelt dat de EU haar ambities aanscherpt en unilateraal een reductiedoelstelling voor 2020 vastlegt van meer dan 20%;

4.   dringt er bij de EU op aan de doelstellingen in de diverse lidstaten te bereiken door middel van energiebesparing en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en wenst dat er zo spoedig mogelijk overeenstemming wordt bereikt over een ambitieuze en bindende energiebesparingsdoelstelling;

5.   uit zijn teleurstelling over het gebrek aan eensgezindheid van de lidstaten; dringt er daarom op aan dat de EU in internatonale klimaatonderhandelingen met één stem spreekt om een leidende rol te blijven spelen tijdens de COP 16-onderhandelingen over een bindende, allesomvattende overeenkomst voor de periode na 2012, die aansluit bij de meest recente wetenschappelijke inzichten en de 2 ºC-doelstelling;

6.   betreurt dat de EU niet in staat is geweest om, door eerdere specifieke toezeggingen voor internationale overheidsfinanciering van klimaatinspanningen in ontwikkelingslanden, vertrouwen te wekken tijdens de onderhandelingen teneinde verdere vooruitgang te boeken in de ad-hocwerkgroepen; verzoekt de EU verder om een verduidelijking van haar positie tegenover een tweede verbintenisperiode in het kader van het Kyoto-protocol mits de VS vergelijkbare verplichtingen op zich neemt in het kader van een ander wetsinstrument en dat extra AAUs en LULUCF-regels zijn milieu-integriteit niet ondermijnen;

7.   onderstreept dat er een nieuwe "klimaatdiplomatie" tot stand moet worden gebracht; roept de hoge vertegenwoordiger van de Unie en de commissaris voor Klimaatactie op leiding te geven aan deze strategie, in het bijzonder met de meer progressieve ontwikkelingslanden en opkomende landen; dringt er bij de EU op aan een "routekaart voor Mexico" overeen te komen opdat het klimaatbeleid aan de orde komt in alle overeenkomsten inzake strategisch partnerschap of inzake bilaterale of multilaterale samenwerking, zodat een coherentere externe klimaatbeschermingsstrategie wordt opgezet; verzoekt de EU en de lidstaten een "bondgenootschap van verantwoordelijkheid" in te stellen, dat openstaat voor alle landen die de klimaatverandering als een ernstige bedreiging voor de mensheid zien en bereid zijn maatregelen te nemen om de opwarming van de aarde een halt toe te roepen;

8.   verzoekt de EU en de lidstaten om bekrachtiging van het beginsel van "klimaatrechtvaardigheid" in de vooruitzichten op lange termijn tot 2050 en daarna; pleit daarom voor een billijkheidsclausule in toekomstige internationale klimaatonderhandelingen;

9.   doet een beroep op fora zoals de G20 of het Forum van grote economieën, die de landen met de grootste koolstofuitstoot vertegenwoordigen, om meer verantwoordelijkheid op zich te nemen om tijdens de formele onderhandelingen een consensus tot stand te helpen brengen;

10.   neemt nota van de toezegging van een jaarlijks fonds van 100 miljard USD van de ontwikkelde landen tegen 2020 en het bedrag van 30 miljard USD ten behoeve van de ontwikkelingslanden over de komende drie jaar (2010-2012) om de klimaatverandering te helpen bestrijden en een groen klimaatfonds in te stellen ter ondersteuning van projecten in ontwikkelingslanden om ontbossing en aantasting van bossen tegen te gaan; betreurt evenwel dat de toezegging achterblijft bij de raming van de Commissie dat tegen 2020 100 miljard EUR bijeen zou worden gebracht;

11.   benadrukt de historische verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen voor de onomkeerbare klimaatverandering en hun verantwoordelijkheid om de ontwikkelingslanden voldoende, duurzame en voorspelbare financiële en technische steun te verlenen om hen te stimuleren zich te verplichten tot de beperking van hun broeikasgasemissies, zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering en de door ontbossing en aantasting van de bossen veroorzaakte emissies te verminderen en ook de capaciteitsopbouw te versterken om te voldoen aan verplichtingen op grond van de toekomstige internationale overeenkomst;

12.   onderstreept dat verplichtingen om te voorzien in de vereiste voorspelbare financiële ondersteuning voor het opvangen van de klimaatverandering en aanpassing in UNFCC-kader nieuw moeten zijn en een aanvulling moeten vormen op de officiële ontwikkelingshulp en bovendien onafhankelijk moeten zijn van de jaarlijkse begrotingsprocedures in de lidstaten; herinnert aan de bestaande verplichtingen tot verlening van officiële ontwikkelingshulp, die erop gericht zijn tot 2015 0,7% van het BBP te bereiken;

13.   is van oordeel dat de EU onmiddellijk onderhandelingen met de VS moet beginnen om ervoor te zorgen dat de opkomende koolstofhandel in de VS verenigbaar is met die in Europa, waardoor een transatlantische koolstofmarkt ontstaat als voorloper op een wereldwijde koolstofmarkt;

14.   benadrukt dat de 7,2 miljard EUR aan "snelle start"-steun die de EU-lidstaten aan de ontwikkelingslanden hebben toegezegd, nieuwe steun moet zijn en een aanvulling moet zijn op begrotingsmiddelen voor officiële ontwikkelingshulp, en dat deze steun op EU-niveau moet worden gecoördineerd en zo spoedig mogelijk en in ieder geval vóór de bijeenkomst van juni 2010 in Bonn operationeel moet worden; is van mening dat dit van fundamenteel belang is om vertrouwen te scheppen voor een succesvolle bijeenkomst in Mexico; verzoekt de Commissie vóór bovengenoemde bijeenkomst in Bonn verslag uit te brengen over het gebruik van de toegezegde "snelle start"-financiering en over de mate waarin deze een aanvulling vormt op de huidige officiële ontwikkelingshulp;

15.   herinnert eraan dat de collectieve bijdrage van de EU voor de reductie-inspanningen en aanpassingsbehoeften van de ontwikkelingslanden voor 2020 niet onder een bedrag van 30 000 miljoen EUR per jaar zou moeten liggen, een bedrag dat zou kunnen stijgen naarmate er nieuwe kennis over de ernst van de klimaatverandering en de omvang van de kosten daarvan beschikbaar komt;

16.   benadrukt dat bij de komende herziening van de EU-begroting de aandacht vooral moet uitgaan naar het beschikbaar stellen van voldoende middelen voor maatregelen ter bescherming tegen en aanpassing aan de klimaatverandering, zowel in de EU als in de ontwikkelingslanden; merkt op dat bij de herziening ook moet worden overwogen om nieuwe en innovatieve financieringsmechanismen in te voeren ter ondersteuning van de internationale klimaatmaatregelen;

17.   is verheugd over de ambitieuze verplichting die sommige ontwikkelingslanden voor, tijdens en na de onderhandelingen in Kopenhagen zijn aangegaan; merkt op dat in het akkoord overeenstemming is bereikt over de meting, rapportage en verificatie van de reductiemaatregelen van de ontwikkelingslanden door middel van nationale verslagen, die het voorwerp zullen uitmaken van internationale raadplegingen en analyses volgens duidelijke, nog vast te stellen richtsnoeren, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat hun soevereiniteit wordt geëerbiedigd en de middelen behoorlijk worden besteed;

18.   gaat akkoord met de instelling van een mechanisme om emissies door ontbossing en aantasting van bossen te verminderen en de verwijdering van broeikasgassen door bossen te bevorderen en een technologiemechanisme om de ontwikkeling en overdracht van technologie te versnellen, en is verheugd over de vermelding van de rol van markten bij het bevorderen van de kosteneffectiviteit van mitigatiemaatregelen; merkt ook op dat de effectieve tenuitvoerlegging van dergelijke mechanismen overeenstemming vereist in het UNFCCC-kader;

19.   benadrukt dat alle toekomstig REDD-plannen de rechten van autochtone bevolkingsgroepen en plaatselijke gemeenschappen moeten eerbiedigen, inclusief hun recht op collectieve eigendom en autonome inheemse grondgebieden, en hun volledige en daadwerkelijke inspraak moeten geven, ook bij de opstelling en tenuitvoerlegging van nationale REDD-plannen en de toewijzing of verdeling van subsidies;

20.   wenst dat de milieueffectiviteit van de reductiedoelstellingen van bijlage I de leidraad wordt voor de wijze waarop de EU omgaat met internationale boekhoudregels voor bosbeheer en LULUCF, met flexibele mechanismen en met het meerekenen van een eventuele overschrijding van de doelstellingen tijdens de eerste verbintenisperiode van het Kyoto-protocol in de doelstellingen voor na 2012;

21.   betreurt het gebrek aan vooruitgang bij het aanpakken van de wereldwijde emissies van de lucht- en scheepvaart; vraagt de EU ervoor te zorgen dat in de toekomstige overeenkomst rekening wordt gehouden met het volledige klimaateffect van de luchtvaart en dat de reductiedoelstellingen voor de lucht- en scheepvaart dezelfde zijn als voor de overige industriesectoren;

22.   betreurt dat de Verenigde Staten en China om redenen van binnenlandse politiek niet bereid waren een ambitieuzer akkoord te aanvaarden; gelooft dat voor de EU, de Verenigde Staten en China een sleutelrol is weggelegd bij de totstandkoming van een bindende internationale overeenkomst; vraagt de Verenigde Staten en China alsmede andere internationale partners daarom verdere toezeggingen te doen om te komen tot een internationaal klimaatbeschermingssysteem, een hervatting van de discussies en een ambitieuze en juridisch bindende internationale overeenkomst die aansluit bij de meest recente wetenschappelijke inzichten en de 2 ºC-doelstelling;

23.   betreurt het dat bepaalde landen, met name Soedan en de ALBA-landen, in de internationale onderhandelingen een blokkadehouding hebben aangenomen om strenge, bindende verplichtingen te vermijden, hoewel de politieke druk in Kopenhagen groot was;

24.   wijst erop dat het publiek zich beter bewust wordt van de gevolgen van de klimaatverandering voor de ontwikkelingslanden, maar ook voor snel opkomende economieën; verzoekt om een versterkte dialoog, in het bijzonder met de minst ontwikkelde landen, de alliantie van kleine eilandstaten (AOISS) en Afrika, met het oog op een bindende internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die de impact en de voorspelbare gevolgen van de klimaatverandering voor de demografie, de volksgezondheid, de migratie en de economieën van deze gebieden moet beperken;

25.   wijst erop dat de ICPP dringend al haar conclusies moet herzien om na te gaan of ze intercollegiaal getoetst zijn overeenkomstig de beste beginselen van wetenschap; vindt dat een voorstel moet worden gedaan voor de voorbereiding van een tussentijds verslag om de conclusies bij te werken en meent dat in toekomstige verslagen specifiek moet worden verwezen naar de beweringen van degenen die het meerderheidsstandpunt in twijfel trekken en dat ook deze intercollegiaal moeten worden getoetst;

26.   acht het essentieel voor het concurrentievermogen van de EU-industrie dat de andere industrielanden buiten de EU daar vergelijkbare inspanningen tegenoverstellen en dat de ontwikkelingslanden en de opkomende economieën een redelijke reductie toezeggen; herinnert eraan dat de reductiedoelstellingen meetbaar, rapporteerbaar en verifieerbaar moeten zijn en is in dit verband verheugd dat een aantal ontwikkelingslanden zich ertoe heeft verbonden nationale verslagen over hun emissiereductie-inspanningen in te dienen;

27.   is van mening dat de bilaterale bijeenkomsten tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen in aanzienlijke mate aan het debat kunnen bijdragen en voor meer begrip tussen de partijen kunnen zorgen; is daarom van plan deze bijeenkomsten vóór het begin van de officiële onderhandelingen te houden om op een relevantere manier bij te dragen tot een zo goed mogelijk resultaat van de onderhandelingen;

28.   beklemtoont dat de uitdagingen voor het klimaatbeleid in de toekomst niet alleen bestaan in het beperken van de CO2-uitstoot, maar ook in een efficiënter en duurzamer gebruik van de natuurlijke hulpbronnen;

29.   betuigt opnieuw zijn steun aan het hervormingsproces bij de Verenigde Naties en constateert dat het resultaat van de klimaatconferentie van Kopenhagen eens te meer bevestigt dat de werkmethoden binnen de Verenigde Naties dringend opnieuw moeten worden bezien; blijft bovendien pleitbezorger van de klimaatonderhandelingen in het kader van de Verenigde Naties als de enige legitieme organisatie die zich bezig dient te houden met vraagstukken van een zo fundamenteel belang voor de gehele wereldbevolking; is echter van mening dat er met spoed ernstig moet worden nagedacht over de vraag hoe het proces efficiënter kan worden gemaakt;

30.   vraagt om op meer transparantie zodat het maatschappelijk middenveld en de belanghebbenden beter kunnen worden betrokken bij de COP 16 in Mexico;

31.   verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en het secretariaat van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, met het verzoek haar te doen toekomen aan alle verdragsluitende partijen buiten de EU.

Juridische mededeling - Privacybeleid