Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2013(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0141/2010

Ingediende teksten :

A7-0141/2010

Debatten :

Stemmingen :

PV 18/05/2010 - 8.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0164

Aangenomen teksten
PDF 164kWORD 68k
Dinsdag 18 mei 2010 - Straatsburg
Sleutelcompetenties voor een veranderende wereld: uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010
P7_TA(2010)0164A7-0141/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 18 mei 2010 over sleutelcompetenties voor een veranderende wereld: uitvoering van het werkprogramma onderwijs en opleiding 2010 (2010/2013(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 25 november 2009 getiteld „Sleutelcompetenties voor een veranderende wereld” (COM(2009)0640),

–  gezien de acht vaardigheden zoals beschreven in Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 getiteld „Sleutelcompetenties voor een leven lang leren – Een Europees referentiekader”(1),

–  gezien het tien jaar durende werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” en de daaropvolgende tussentijdse verslagen over de voortgang van de uitvoering van dat werkprogramma,

–  gezien de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen(2),

–  gezien het verslag van de deskundigengroep over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen getiteld „New Skills for New Jobs: Action Now” (Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen: het is nú tijd voor actie),

–  gezien de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020)(3),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 januari 2008 over volwasseneneducatie: een mens is nooit te oud om te leren(4),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 december 2008 over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”(5),

–  gezien het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken goedgekeurd in november 2009,

–  gezien de Europese consensus inzake ontwikkeling, een strategisch kader opgesteld door vertegenwoordigers van de Europese instellingen, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en andere belanghebbenden in november 2007,

–  gezien de nauwkeurige beoordeling van de nationale verslagen en van de prestaties afgemeten aan een reeks indicatoren en benchmarks (SEC(2009)1598 en SEC(2009)1616),

–  gelet op de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs (A7-0141/2010),

A.  overwegende dat onderwijs en opleidingen van hoge kwaliteit onontbeerlijk zijn voor de persoonlijke ontplooiing van het individu, gelijkheid, de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede, actief burgerschap en sociale cohesie,

B.  overwegende dat de verbetering van de kwaliteit van onderwijs en opleiding voor alle leerlingen met het oog op betere resultaten en competenties, in eerste instantie door nieuw en diepgaander beleid om het onderwijsaanbod uit te breiden, een prioriteit vormt,

C.  overwegende dat de meerderheid van de voor 2010 geformuleerde EU-benchmarks ondanks enige verbeteringen in de resultaten op het gebied van onderwijs en opleidingen in de Europese Unie, niet wordt gehaald, en dat met name het competentieniveau ontoereikend blijft en dat een derde van de Europese bevolking opleidingskwalificaties van een heel laag niveau heeft,

D.  overwegende dat tien jaar na de start van het Bologna-proces de gewenste convergentie tussen de lidstaten op het gebied van hoger onderwijs niet is gerealiseerd,

E.  overwegende dat het onderwijs- en opleidingsbeleid alle burgers, ongeacht hun leeftijd, geslacht, gezondheid, lichamelijke, geestelijke of psychische toestand, en hun taalkundige, etnische, nationale, religieuze of sociaaleconomische achtergrond, in staat moet stellen om de benodigde vaardigheden en competenties te verwerven, te actualiseren en te ontwikkelen tijdens hun leven,

F.  overwegende dat onderwijs en opleiding sleutelelementen zijn voor de succesvolle uitvoering van de vernieuwde sociale agenda voor kansen, toegang en solidariteit; overwegende dat de uitvoering van die agenda bij kan dragen aan meer en betere banen en meer Europese burgers de kans kan geven hun mogelijkheden te benutten,

G.  overwegende dat ononderbroken inspanningen nodig zijn om ervoor te zorgen dat vrouwen gelijke toegang hebben tot onderwijs op alle niveaus en dat de keuze van onderwijs niet vooraf wordt bepaald door genderstereotypen,

H.  overwegende dat voor een volledige uitvoering van de sleutelcompetenties meer beleidsmaatregelen nodig zijn op zowel Europees als nationaal niveau,

I.  overwegende dat de cruciale uitdaging op het vlak van onderwijs en opleiding in Europa de hervorming van het onderwijs is tot een holistisch onderwijsstelsel gericht op leren, dat van jonge mensen gelukkige, actieve wereldburgers maakt die klaar zijn om toe te treden tot de arbeidsmarkt,

J.  overwegende dat de uitvoering en verdere ontwikkeling van strategieën voor een leven lang leren een cruciale uitdaging blijven vormen voor veel lidstaten; overwegende dat er een grotere nadruk gelegd dient te worden op de gehele levenscyclus in plaats van dat de aandacht uitsluitend uitgaat naar specifieke sectoren of groepen,

K.  overwegende dat de voordelen van onderwijsinvesteringen slechts vanuit een langetermijnperspectief zichtbaar zijn en dat moet worden voorkomen dat deze een lage prioriteit hebben op de beleidsagenda; overwegende dat een oproep noodzakelijk is om EU-richtsnoeren te ontwikkelen voor de kwaliteit van onderwijs- en opleidingssystemen, dat begrotingsbeperkingen moeten worden vermeden, en dat de toegewezen middelen ten minste moeten worden uitgebreid en niet verminderd; overwegende dat de EU daarom in begrotingsmechanismen moet voorzien die niet gebonden zijn aan jaarprogramma's op het gebied van onderwijs en opleiding,

L.  overwegende dat investeringen in onderwijs, opleiding, bijscholing en het bijwerken en aanpassen van de kennis en vaardigheden van iedereen een essentiële voorwaarde zijn om uit de crisis te komen en de uitdagingen op lange termijn aan te gaan op het gebied van economisch concurrentievermogen op wereldniveau, werkgelegenheid, mobilisatie en sociale insluiting,

M.  overwegende dat meer dan 80% van de leerkrachten in het basisonderwijs en 97% van de leerkrachten in het kleuteronderwijs in de EU vrouw is, terwijl dat cijfer in het voortgezet onderwijs slechts 60% bedraagt, en in het hoger onderwijs en onderzoek minder dan 40%,

N.  overwegende dat de uitdagingen waarmee leerkrachten worden geconfronteerd toenemen aangezien onderwijsomgevingen steeds complexer en heterogener worden door veranderingen in informatie- en communicatietechnologieën (ICT), financiële beperkingen veroorzaakt door de economische crisis, veranderingen in sociale en gezinsstructuren en multiculturaliteit,

O.  overwegende dat het van belang is om uitvoering te geven aan het strategisch kader 2020 van de EU voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding om berekend te zijn op deze essentiële uitdagingen,

P.  overwegende dat digitale competenties steeds belangrijker worden in de zich ontwikkelende kennisgebaseerde economie en arbeidsmarkt in de EU; overwegende dat deze competenties kansen bieden voor economisch herstel, het stimuleren van ondernemerschap en een betere toegang tot arbeid,

Q.  overwegende dat sport een van de doeltreffendste middelen is om het gebruik van verdovende middelen (roken, alcohol- en drugsgebruik) te bestrijden, aangezien scholieren en leerlingen in het hoger onderwijs een van de sociale groepen zijn die in dit opzicht het meeste risico lopen; overwegende dat de beoefening van sport door scholieren en studenten hoofdzakelijk afhankelijk is van de beschikbaarheid van een geschikte ondersteunende infrastructuur,

1.  is verheugd over bovengenoemde mededeling van de Commissie „Sleutelcompetenties voor een veranderende wereld”;

2.  merkt op dat veel Europese burgers ondanks de vooruitgang in de afgelopen jaren nog steeds niet voldoende opgeleid zijn; wijst erop dat een op de zeven jonge mensen (18-24 jaar) vroegtijdig hun opleiding afbreken (zes miljoen vroegtijdige schoolverlaters in de EU27), dat een op de vier 15-jarigen over een slechte leesvaardigheid beschikt, dat circa 77 miljoen mensen (dat is bijna een derde van de Europese bevolking tussen de 25 en 64 jaar) geen of lage officiële kwalificaties hebben, dat slechts een kwart kwalificaties op een hoog niveau heeft en dat te veel Europese burgers geen ICT-vaardigheden hebben; benadrukt dat heel lage competentieniveaus een aanhoudend probleem zijn in de gehele EU en maakt zich zorgen over de stijging van het aantal jonge mensen die niet volledig geletterd zijn op de leeftijd van 15 jaar (21,3% in 2000, 24,1% in 2006);

3.  verzoekt de Commissie om een vervolg te geven aan het debat over „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”; wijst erop dat een extra aantal van zestien miljoen banen in 2020 hoge kwalificaties vereisen en dat voor vier miljoen extra banen gemiddelde kwalificaties vereist zijn, terwijl het aantal banen voor mensen met lage kwalificaties met twaalf miljoen zal afnemen; wijst erop dat in 2015 voor een grote meerderheid van de banen, in alle sectoren, ICT-vaardigheden vereist zijn; doet een oproep om alle belanghebbende partijen bij dit debat te betrekken, inclusief leerkrachten, leerlingen, bevoegde beroepsorganisaties, betrokken NGO's en vakbonden, belanghebbenden van het maatschappelijk middenveld, in het bijzonder verenigingen van ouders en leerlingen, en bedrijfsvertegenwoordigers;

4.  acht het essentieel om een beleid te ontwikkelen om de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbeteren voor alle leerlingen en benadrukt dat, opdat de Europese onderwijsstelsels de uitdaging van mondiaal concurrentievermogen kunnen aangaan, het noodzakelijk is het beschikbare onderwijsaanbod uit te breiden tot een aanbod met een hoger niveau en ruimere werkingssfeer, om tegemoet te komen aan de dringende behoeften van de beroepssectoren en de arbeidsmarkt;

5.  acht het leren van talen essentieel om jonge mensen een betere toegang tot de arbeidsmarkt te geven en om hun mobiliteit en gelijke kansen te stimuleren;

6.  verzoekt de lidstaten om het Europees kwalificatiekader verder uit te voeren;

7.  dringt erop aan om niet alleen aandacht te besteden aan de zogeheten nieuwe „groene banen”, maar ook aan de „witte banen”; wijst erop dat het percentage mensen boven de 65 jaar ten opzichte van de bevolkingsgroep tussen de 15-64 jaar zal toenemen van 26% in 2008 tot 38% in 2030; merkt op er daarom steeds meer behoefte zal zijn aan gemeenschappelijke beleidslijnen betreffende actief ouder worden, met name aan maatregelen om de alfabetisering te bevorderen en de sleutelvaardigheden op het gebied van ICT op te frissen en bij te werken om de digitale kloof te overbruggen, wat een steeds belangrijker factor is in de sociale uitsluiting van ouderen;

8.  merkt op dat de mededeling van de Commissie over EU 2020 benadrukt dat „vooral de arbeidsparticipatie van vrouwen laag is” (slechts 63% van de vrouwen werkt, tegenover 76% van de mannen) en dat „de gendergelijkheid beleidsmatig moet worden bevorderd om de arbeidsparticipatie te verhogen”; geeft aan dat het onderwijs- en opleidingsbeleid bijgevolg erop gericht moet zijn deze kloof op de arbeidsmarkt te dichten, en zo bij te dragen aan de verwezenlijking van duurzame groei en sociale cohesie; benadrukt het belang van niet-gendergerelateerd onderwijs van kindsbeen af;

9.  roept op om speciale aandacht te geven aan de integratie in het onderwijs en in opleidingsstructuren van mensen met een handicap, ongeacht hun leeftijd, en in het bijzonder aan de daadwerkelijke integratie in onderwijsinstellingen van kinderen met een handicap van jongs af aan; benadrukt de behoefte aan behoorlijke investeringen en aan een strategie op lange termijn om alle drempels op dit gebied weg te nemen;

10.  is van mening dat alle onderwijs de verwerving van democratische vaardigheden moet stimuleren door studentenraden te steunen en studenten medeverantwoordelijkheid te laten dragen voor hun onderwijs overeenkomstig een Handvest betreffende de rechten van studenten; roept op dit punt op tot een fundamenteel debat in de Europese samenleving over de functie en rol van onderwijs en suggereert dat het Europese burgerplatform Agora de geschikte plaats voor een dergelijk debat kan zijn;

11.  verzoekt de Commissie, de lidstaten en werkgevers, in nauwe samenwerking met aanbieders van onderwijs en opleiding, bijscholing voor mensen met een kansarme achtergrond aan te moedigen;

12.  erkent dat globalisering de Europese samenlevingen ingrijpend heeft veranderd en beveelt aan om mondiaal onderwijs/ontwikkelingseducatie in alle onderwijs op te nemen om burgers in staat te stellen om te gaan met de bedreigingen en kansen in een veranderende wereld;

13.  is van mening dat het essentieel is om op alle onderwijs- en opleidingsniveaus een geletterdheid op het vlak van digitale competenties en media te creëren en een inleiding te geven in nieuwe technologieën en iedereen te leren om kennis en kritisch inzicht in gelijke mate aan te wenden bij het gebruik van moderne vormen van communicatie en media-inhoud; onderstreept de dringende noodzaak om de e-vaardigheden van alle Europese burgers te verbeteren; wijst erop dat opleiding en onderwijs in ICT, zowel op nationaal als EU-niveau, noodzakelijk zijn, omdat deze vaardigheden steeds belangrijker worden op de veranderende arbeidsmarkt;

14.  wijst op het belang van voldoende en kwalitatief hoogwaardige ondersteuning bij de ontwikkeling van de competenties van leerkrachten en van het invoeren van nieuwe leermethoden binnen een aantrekkelijke schoolomgeving;

15.  onderstreept het belang van kunst, cultuur en sport in onderwijs en opleidingen en de noodzaak om daar bijzondere aandacht aan te geven in het kleuter-, basis- en voortgezet onderwijs, en gedurende de gehele levenscyclus; is van mening dat cultureel en sociaal onderwijs beroeps- en technische vaardigheden ontwikkelen en volledig deel uitmaken van het onderwijs- en opleidingsbeleid, omdat deze vormen van onderwijs een middel vormen om niet-academische vaardigheden verder te ontwikkelen, en bijgevolg zowel persoonlijke voldoening als de verwerving van basisvaardigheden bevorderen;

16.  verzoekt de lidstaten om in voldoende middelen te voorzien voor investeringen in sport voor onderwijsinstellingen en om de medewerking van de publieke en particuliere sectoren op dit gebied te verhogen;

17.  verzoekt de lidstaten om ervoor te zorgen dat er voldoende wordt geïnvesteerd in onderwijs om de toegang tot de arbeidsmarkt te garanderen voor alle categorieën;

18.  benadrukt het belang van geschiedenis en taal als middelen om Europese sociale en culturele integratie te bereiken;

Kleuteronderwijs

19.  wijst op het belang van een kwalitatief hoogwaardig onderwijs in de vroege kinderjaren voor een vroegtijdige verwerving van sleutelcompetenties, zoals de verwerving van zowel de eigen moedertaal als de taal van het land van verblijf, en in het bijzonder voor de ondersteuning van kinderen met een kansarme achtergrond en met speciale (leer)behoeften om toekomstige armoede en sociale uitsluiting te bestrijden;

20.  wijst op het belang om een leescultuur vanaf het kleuteronderwijs te bevorderen, en op het belang van toegang tot lectuur vanaf de voorschoolse leeftijd;

21.  vestigt de aandacht op het belang van onderwijs in de moedertaal, eveneens in het geval van traditionele minderheden;

22.  benadrukt het belang van meertaligheid voor mobiliteit en roept de lidstaten dan ook op om in een vroeg stadium het leren van een tweede taal in te voeren;

23.  benadrukt dat het essentieel is om steunmaatregelen op het gebied van onderwijs te nemen voor kinderen van immigranten om hun aanpassing aan de onderwijsomgeving en sociale omgeving van het gastland te vergemakkelijken;

24.  onderstreept de noodzaak om acties te bevorderen en te ondersteunen om de creativiteit van kinderen al in een vroege levensfase te versterken en zo de weg te bereiden voor een innovatieve cultuur in Europa;

25.  attendeert op de Barcelona-doelstellingen om in 2010 voor minimaal 90% van de kinderen tussen de drie jaar en de schoolplichtleeftijd en voor minstens 33% van de kinderen onder de drie jaar voor kinderopvang te zorgen en kinderopvang betaalbaar te maken voor zoveel mogelijk mensen;

Basis- en voortgezet onderwijs

26.  onderstreept de noodzaak om de taalverwerving in het basis- en voortgezet onderwijs verder te blijven ontwikkelen en verstevigen, eveneens voor kinderen van immigranten, en het belang van onderwijs in de moedertaal in het geval van traditionele minderheden;

27.  ondersteunt het idee van een onderwijsaanpak die ruimte biedt voor meer geregeld overleg met, en een grotere deelname van leerlingen in het beheer van het onderwijsproces, actieve deelname van de ouders van leerlingen aan de onderwijsgemeenschap en de ontwikkeling van een vertrouwensrelatie tussen leerlingen en leerkrachten, om op die manier initiatief en de verwerving van sociale en civieke vaardigheden die essentieel zijn voor actief burgerschap te stimuleren;

28.  benadrukt het belang om nieuwe technologieën op te nemen in het leerplan als een noodzakelijk leermiddel in een modern onderwijsstelsel; ondersteunt het idee dat kinderen al op jonge leeftijd en onder adequaat toezicht vaardigheden voor een verantwoordelijke en kritische omgang met media-inhoud en in het bijzonder het internet verwerven en is van mening dat het essentieel is om kinderen bewust te maken van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en persoonlijke gegevens en de naleving van de bepalingen op het gebied van auteursrecht;

29.  is van mening dat de vooruitgang die is geboekt bij het aanpassen van de leerplannen aan de sleutelcompetenties weliswaar een positieve stap vormt, maar dat het essentieel is om meer inspanningen te verrichten, met name door de erkenning en certificering van vaardigheden verworven in niet-formeel en informeel onderwijs, en om ervoor te zorgen dat degenen die een risico lopen op slechte schoolprestaties en sociale uitsluiting, sleutelvaardigheden kunnen verwerven;

30.  verzoekt om maatregelen om lichaamsbeweging en sport in scholen en de organisatie van en deelname aan schoolwedstrijden te bevorderen, om zo de gezondheid te verbeteren, integratie te bevorderen en te helpen bij de ontwikkeling van waarden die bijdragen tot het creëren van positieve gedragspatronen;

31.  is een voorstander van onderwijs en opleiding voor kinderen uit migrantengezinnen en benadrukt de belangrijke bijdrage van onderwijs aan de succesvolle integratie van migranten in de Europese samenleving;

32.  verzoekt om een uitgebreide strategie voor het verwerven van sleutelcompetenties variërend van het aanpassen van leerplannen tot het ondersteunen van regelmatige opleiding voor en de professionele ontwikkeling van leerkrachten, met het oog op een goed opgeleide onderwijsgemeenschap; is van mening dat leerkrachten moeten worden gestimuleerd om hun onderwijs te verbeteren en zich te richten op professionele ontwikkeling;

33.  roept de lidstaten op om nieuwe methoden en materialen in de algemeen vormende scholen in te voeren zodat jonge mensen met een van de meest voorkomende leerstoornissen - dyslexie - de mogelijkheid krijgen om, ondanks hun leerstoornis, hun opleiding met succes te beëindigen;

34.  benadrukt het belang van geïntegreerd onderwijs om sociale vooroordelen en discriminatie te voorkomen en op die manier bij te dragen tot Europese maatschappelijke solidariteit;

Hoger onderwijs

35.  roept op om de mobiliteit te verbeteren tussen instellingen voor hoger onderwijs, ondernemingen en het beroepsonderwijs (d.w.z. leerlingen, docenten, werknemers, opleiders) ter bevordering van studentgericht leren en het verwerven van competenties als ondernemerschap, intercultureel begrip, kritisch denken en creativiteit, aangezien dergelijke competenties in toenemende mate op de arbeidsmarkt worden gevraagd; is van mening dat de obstakels op dit gebied binnen de EU dringend moeten worden aangepakt, met bijzondere aandacht voor de financiële belemmeringen en belemmeringen op het gebied van erkenning, om op die manier de kwaliteit van mobiliteitservaringen voor alle leerlingen te verbeteren; ondersteunt het waarborgen van de kwaliteit in het hoger onderwijs als middel om mobiliteit voor academische doeleinden en onderzoek te versterken en als voorwaarde voor gelijke carrièremogelijkheden voor de EU-burgers;

36.  benadrukt het belang om alle jonge mensen een degelijke scholing te geven in de basisvaardigheden die essentieel zijn ter bevordering van levenslange mobiliteit en om hen in staat te stellen te reageren op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de opkomst van nieuwe economische en sociale behoeften;

37.  verzoekt om de bevordering van onderzoeksprogramma's om de „kennisdriehoek” te versterken, die essentieel is om de groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie te stimuleren;

38.  verzoekt de lidstaten om het hoger onderwijs te moderniseren en, in het bijzonder, de leerplannen af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

39.  verzoekt instellingen voor hoger onderwijs om hun lesprogramma te moderniseren en, in het algemeen, om het Bologna-proces te versnellen;

40.  is van mening dat instellingen voor hoger onderwijs meer open moeten staan voor en beter voorbereid moeten zijn op alle studenten, en in het bijzonder niet-traditionele studenten, studenten met bijzondere behoeften en kansarme groepen en dat daarvoor vooral goed uitgebouwde systemen voor studiebeurzen geschikt zijn, aan de hand waarvan jonge mensen uit arme gezinnen kunnen worden aangemoedigd om een studie aan te vatten; is eveneens van mening dat specifieke beleidslijnen door de lidstaten moeten worden ingevoerd teneinde iedereen het fundamentele recht op onderwijs te waarborgen, met inbegrip van jonge mensen met minder financiële mogelijkheden en dat een samengestelde benchmark voor gelijkheid in hoger onderwijs in de toekomst moet worden onderzocht, als onderdeel van het strategisch kader op het gebied van onderwijs en opleiding;

41.  brengt in dit verband de conclusies van de Raad(6) van mei 2007 in herinnering betreffende de indicatoren die zijn ontwikkeld voor de follow-up van het Actieprogramma van Peking op het gebied van onderwijs en opleiding van vrouwen, en in het bijzonder van hoger onderwijs en onderzoek; betreurt echter dat deze indicatoren niet geheel zijn verwerkt in de controle van de uitvoering van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010; moedigt in dit opzicht aan om deze indicatoren te gebruiken als instrument om de vooruitgang te controleren in de richting van gendergelijkheid in onderwijs en opleiding;

42.  stelt vast dat, hoewel vooruitgang is geboekt wat betreft de toegang van vrouwen tot hoger onderwijs, vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de studierichtingen wiskunde, wetenschappen en technologie (slechts 32% van de afgestudeerden is vrouwelijk en 68% is mannelijk); wijst erop dat het verminderen van de genderongelijkheid op deze gebieden zou bijdragen tot een daling van het tekort aan vaardigheden in die sectoren in de EU;

43.  is van mening dat niet-formeel onderwijs als onderwijsgebied complementair is aan formeel onderwijs en beveelt aan dit als dusdanig te behandelen in het opstellen van het onderwijsbeleid op grond van ET 2020;

44.  verzoekt om grotere, meer doeltreffende en verdergaande investeringen in hoger onderwijs;

45.  roept de lidstaten op om (op internationaal, nationaal, regionaal en lokaal niveau) partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs, universiteiten, onderzoekscentra en het bedrijfsleven en financiële investeringen door het bedrijfsleven in hoger onderwijs te bevorderen;

46.  verzoekt de lidstaten om de nodige middelen uit te trekken voor het hoger onderwijs, zodat het de mondiale uitdagingen kan aangaan, als een belangrijk instrument voor economisch en sociaal herstel na de recente conjunctuurverzwakking;

47.  verzoekt de lidstaten om met wetgeving, bestuursrechtelijke en financiële middelen onderwijs in de moedertaal voor minderheden te ondersteunen;

Beroepsonderwijs en beroepsopleidingen

48.  benadrukt dat beroepsonderwijs en beroepsopleidingen van hoge kwaliteit van fundamenteel belang zijn voor een adequaat aanbod van nieuwe professionals en essentieel zijn voor de actie „Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”, waarbij de aandacht met name dient uit te gaan naar een uitbreiding van leren op het werk en praktijkopleidingen, ook voor jonge afgestudeerden op basis van overeenkomsten tussen universiteiten en bedrijven; acht het verder belangrijk om studieperiodes en stages aan te moedigen voor leerlingen in het beroepsonderwijs in andere landen van de Europese Unie, vergelijkbaar met het Erasmus-programma voor universiteitsstudenten; vraagt dat de steun aan en het prestige van het beroepsonderwijs worden verhoogd;

49.  benadrukt dat programma's voor het beroepsonderwijs verder moeten worden gemoderniseerd, rekening houdend met de sleutelcompetenties, om enerzijds hun kwaliteit te verbeteren en ze aantrekkelijker te maken voor jonge mensen en ze anderzijds beter af te stemmen op de ontwikkelende behoeften van de arbeidsmarkt; is van mening dat programma's voor het beroepsonderwijs de transversale sleutelcompetenties dienen te verbeteren;

50.  benadrukt de noodzaak om, op basis van bestaande goede praktijken, een model op te stellen voor de erkenning van kwalificaties met betrekking tot de uitoefening van het burgerschap voor jonge mensen die vrijwilligers- of gemeenschapswerk doen, gestimuleerd door verenigingen zonder winstoogmerk of in het kader van ontwikkelingssamenwerking;

51.  verzoekt om een betere overgang tussen secundair beroepsonderwijs en secundaire beroepsopleidingen, en hoger onderwijs om hogere kwalificaties te waarborgen;

52.  benadrukt de aandacht die in de aanbeveling inzake de sleutelcompetenties wordt besteed aan een leven lang leren en benadrukt dat voor de volledige verwezenlijking van het potentieel hiervan meer vooruitgang moet worden geboekt op het gebied van het beroepsonderwijs, beroepsopleidingen en volwasseneneducatie, onder andere door de wettelijke erkenning van het universeel recht op levenslang onderwijs;

53.  benadrukt het belang van de uitwisseling van informatie en van goede en succesvolle praktijken tussen de lidstaten op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleidingen;

Een leven lang leren

54.  roept op om op korte termijn actie te ondernemen om iets te doen aan het toenemende aantal mensen met een slechte leesvaardigheid, met bijzondere steun aan de plaatselijke overheden omdat deze toegankelijker zijn voor de burgers; roept de lidstaten en de Commissie op om aandacht te besteden aan het nog steeds te hoge aantal analfabeten en dit probleem - ook bij volwassenen − consequent aan te pakken;

55.  is heel bezorgd over het toenemende aantal jonge werklozen, vooral in de huidige economische crisis; dringt er bij de lidstaten op aan om de arbeidsmarkten zo flexibel mogelijk te maken, zodat jonge mensen gemakkelijk een baan kunnen vinden en van baan kunnen veranderen;

56.  benadrukt de behoefte aan een grotere betrokkenheid van onderwijsinstellingen bij de ontwikkeling van overkoepelende nationale kwalificatiekaders, en aan een betere erkenning van eerder genoten onderwijs, met inbegrip van onderwijs genoten op een informele of ad-hocbasis;

57.  merkt op dat de doelstellingen betreffende vier van de vijf benchmarks die in 2003 zijn vastgesteld, niet zullen worden gehaald; roept de Commissie, de lidstaten, de regionale en lokale autoriteiten, en andere belanghebbenden op om de oorzaken hiervan te onderzoeken en gepaste maatregelen te nemen om de situatie te herstellen;

58.  benadrukt het belang van een permanente en gestructureerde dialoog en overleg tussen degenen die zich in de afrondingsfase van hun onderwijs en opleiding bevinden, instellingen voor hoger onderwijs en bedrijven;

59.  ondersteunt de doelstelling om ervoor te zorgen dat in 2020 de deelname van volwassenen aan het initiatief voor een leven lang leren van 12,5% naar 15% is verhoogd en roept op om daartoe adequate actie te ondernemen; verzoekt de universiteiten daartoe studeren ruimer toegankelijk te maken, de studentenbasis te diversifiëren en te verbreden en studieprogramma's aan te passen zodat deze aantrekkelijker worden voor volwassenen die opnieuw gaan studeren; verzoekt de Commissie en lidstaten nog meer afdoende actie te ondernemen om instellingen voor een leven lang leren, zoals „tweede-kansscholen” te ondersteunen en te verspreiden; verzoekt om rekening te houden met het genderaspect en dat te bevorderen in de uitvoering van strategieën voor een leven lang leren; vestigt de aandacht op het feit dat ouderenonderwijs een essentiële rol speelt in een leven lang leren;

60.  merkt op dat het gebrek aan ondersteunende faciliteiten voor de gezinnen van volwassenen die onderwijs of opleidingen willen gaan volgen een van de belangrijkste belemmeringen vormt; moedigt de lidstaten dan ook aan om dergelijke ondersteunende maatregelen te ontwikkelen om te waarborgen dat alle studenten en werknemers met gezinsverantwoordelijkheden (bv. de zorg voor kinderen of voor andere afhankelijke personen) de gelegenheid hebben om hun vaardigheden en competenties te actualiseren en/of te vergroten, op grond van goede praktijken ontwikkeld op dit gebied op basis van de programma's van het Europees Sociaal Fonds, waaronder dienstencheques en cheques om de combinatie van beroeps- en gezinsleven te ondersteunen; is van mening dat de mogelijkheden op het gebied van e-leren in het bijzonder moeten worden onderzocht, omdat deze meer flexibiliteit bieden in de combinatie van onderwijs, werk en zorg;

61.  moedigt het Europees Instituut voor gendergelijkheid aan om stappen te ondernemen met het oog op een verbeterde verzameling en analyse van vergelijkbare gegevens over gendergelijkheid op het gebied van onderwijs en opleiding, en om ervoor te zorgen dat statistische gegevens inzake de relevante indicatoren met betrekking tot het Actieprogramma van Peking gemakkelijk beschikbaar zijn en regelmatig worden bijgewerkt;

62.  beveelt onderwijs- en opleidingsinstellingen aan om hun programma's die openstaan voor volwassenen meer bekendheid te geven en de administratieve procedures om toegang te krijgen tot deze programma's, te vereenvoudigen;

63.  verzoekt de Commissie om volledig rekening te houden met de kennis van belanghebbende partijen en hun rol bij de uitvoering van de ET 2020-strategie volledig te erkennen;

64.  verzoekt de Commissie om studenten in het niet-formeel onderwijs, het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen en middelbare scholieren te betrekken bij de toekomstige benchmark Mobiliteit voor ET 2020 en om de benchmark van het Bolognaproces betreffende de mobiliteit van leerlingen over te nemen;

o
o   o

65.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1)PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.
(2)PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.
(3)PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
(4)PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 46.
(5)PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 33.
(6)Document van de Raad 9152/2007.

Juridische mededeling - Privacybeleid