Resolutie van het Europees Parlement van 15 juni 2010 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2011 (2010/2002(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar 2011, die de Commissie op 27 april 2010 heeft goedgekeurd (SEC(2010)0473),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (hierna IIA genoemd)(1),
– gezien de gezamenlijke verklaring overeengekomen tijdens de overlegvergadering van 18 november 2009 betreffende de overgangsmaatregelen die van toepassing zijn op de begrotingsprocedure na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon(2),
– gelet op artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 maart 2010 over de prioriteiten voor de begrotingsprocedure 2011 – Afdeling III − Commissie(3),
– gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2010 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2011,
– gelet op hoofdstuk 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0183/2010),
A. overwegende dat de begrotingsprocedure 2011 de eerste is die overeenkomstig het Verdrag van Lissabon plaatsvindt en overwegende dat het feit dat er maar één lezing plaatsvindt meer samenwerking en coördinatie met de andere tak van de begrotingsautoriteit vereist, zodat er tijdens de bemiddelingsprocedure over alle uitgaven een akkoord wordt bereikt,
B. overwegende dat de in juli te houden trialoog erop gericht moet zijn de weg vrij te maken voordat de Raad zijn standpunt over de ontwerpbegroting bepaalt, zodat de punten waarover overeenstemming heerst, al van tevoren kunnen worden geïdentificeerd,
Ontwerpbegroting 2011 Algemeen
1. stelt vast dat de ontwerpbegroting (OB) 2011 142,5764 miljard EUR aan vastleggingskredieten (VK) en 130,1472 miljard EUR aan betalingskredieten (BK) omvat, zodat er dus een marge van 1,2244 miljard EUR aan VK en van 4,4178 miljard EUR aan BK is; stelt vast dat deze totaalbedragen respectievelijk 1,15% en 1,05% van het voorziene BNP van de EU voor 2011 vertegenwoordigen;
2. is verontrust over het feit dat de toename van de VK slechts 0,77% bedraagt ten opzichte van de begroting 2010 zoals goedgekeurd, een verschil dat niet aansluit bij de alom te horen verwachting dat de EU-begroting een essentiële rol zal spelen bij het ondersteunen van de Europese economieën na de crisis; stelt vast dat de BK met 5,85% toenemen, maar herinnert eraan dat het abnormaal lage niveau van de BK in 2010 een rekenkundige verklaring voor deze toename biedt; herinnert er verder aan dat het meerjarig financieel kader (MFK) voorziet in plafonds van 142,965 miljard EUR aan VK en 134,280 miljard EUR aan BK, in lopende prijzen;
3. erkent dat het verschil tussen VK en BK ten opzichte van de begroting 2010 kleiner geworden is (12,429 miljard EUR tegenover 18,535 miljard EUR), hetgeen wijst op een betere uitvoering van de EU-begroting, maar wijst er tegelijkertijd op dat het MFK voorziet in een verschil van slechts 8,366 miljard EUR tussen VK en BK voor 2011; herinnert er in dit verband aan dat deze verschillen op de lange termijn tot tekorten leiden en omwille van budgettaire duurzaamheid en beheerbaarheid dan ook vermeden moeten worden;
4. wijst erop dat het grootste gedeelte (70%) van de totale marge ten belope van 1,2244 miljard EUR in de OB afkomstig is uit de marge in rubriek 2 inzake behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen, en dat de overige rubrieken – met name de rubrieken 1a, 3b en 4 – zeer kleine marges hebben, waardoor het vermogen van de EU om op beleidswijzigingen en onvoorziene behoeften te reageren en tegelijkertijd aan haar prioriteiten vast te houden, overeenkomstig afneemt;
5. wijst er tevens op dat de marge in rubriek 2 in feite lager kan uitvallen, omdat de marktomstandigheden kunnen veranderen;
6. is verheugd over de publicatie door de Commissie van het verslag over de werking van het IIA (COM(2010)0185) en herinnert er in dit verband aan dat er een voorstel voor een grondige herziening verwacht wordt, en dat de problemen die zich bij eerdere begrotingsprocedures hebben voorgedaan wat betreft het adequaat en bevredigend reageren op verschillende uitdagingen, een herziening van het huidige MFK onontkoombaar maken; herinnert eraan dat het van de Commissie verwacht dat zij vóór eind juni 2010 concrete voorstellen voor een herziening van het MFK voorlegt;
7. wijst op het grote aantal nog hangende procedures met verreikende budgettaire consequenties dat door de twee takken van de begrotingsautoriteit in 2011 zal moeten worden afgerond (begrotingsherziening, opzetten van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), gewijzigde begrotingen, herziening van het IIA, herziening van het Financieel Reglement, enz.);
8. neemt kennis van de door de Commissie aangegeven prioriteiten (namelijk steun aan de economie van de EU na de crisis en aanpassing aan nieuwe randvoorwaarden, zoals de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon, nieuwe financiële toezichthoudende autoriteiten, financiering van het initiatief voor wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES), tenuitvoerlegging van het programma van Stockholm, enz.) en vraagt zich af of de geringe toename van de VK ten opzichte van de begroting 2010 volstaat om deze prioriteiten aan te pakken;
9. onderstreept het belang van een krachtige Europese reactie op de crisis en de instabiliteit op de financiële markten, die logischerwijs extra financieringscapaciteit en flexibiliteit van de EU-begroting moet impliceren; verzoekt de Raad en de Commissie in dit opzicht gedetailleerder informatie te verstrekken over de gevolgen die het Europees Mechanisme voor financiële stabilisering waartoe de buitengewone Ecofin-Raad van 9 en 10 mei 2010 heeft besloten, zou kunnen hebben voor de EU-begroting; eist bovendien, om in de toekomst crises te vermijden, de invoering van een efficiënt controlesysteem met rechtstreekse rapportering aan het Europees Parlement;
10. betreurt dat het onmogelijk is om in de ontwerpbegroting 2011 de financiële implicaties van kerninitiatieven van de EU 2020-strategie, zoals ’Innovatie-Unie’, ’Jeugd in beweging’, ’Efficiënt gebruik van hulpbronnen’, ’Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen’ en ’Industriebeleid in een tijd van mondialisering’, vanuit budgettair oogpunt nauwkeurig in te schatten en spreekt zijn sterke twijfel uit over het vermogen om in de context van het huidige financiële kader adequate middelen voor deze initiatieven te waarborgen;
11. herinnert eraan, zoals is gezegd in zijn resolutie van 25 maart 2010 over de prioriteiten voor de begroting 2011, dat jongeren een van de belangrijkste prioriteiten van de begroting 2011 vormen en dat dit onderwerp tot horizontaal EU-thema moet worden verklaard, waarbij synergieën tot stand worden gebracht tussen verschillende beleidsterreinen die betrekking hebben op jongeren, met name onderwijs, werkgelegenheid, ondernemerschap en gezondheidszorg, en waarbij ook het faciliteren en stimuleren van sociale insluiting, mondigheid, de ontwikkeling van vaardigheden en de mobiliteit van jongeren centraal staan; wijst erop dat ’jongeren’ als breed concept moeten worden opgevat, waarbij het ook gaat om het vermogen van individuen om verschillende malen in hun leven van baan en status te veranderen, door onbeperkt heen en weer te schakelen tussen stages, academische of professionele omgevingen en beroepsopleidingen, en dat een van de doelstellingen dan ook de overgang van het onderwijssysteem naar de arbeidsmarkt moet zijn;
12. betreurt het feit dat ondanks het uiterst hoge aanzien en het zeer hoge tenuitvoerleggingspercentage – tussen 95 en 100% in de jaren 2007 t/m 2009 – de verhoging van de VK die in de OB wordt voorgesteld voor de belangrijkste instrumenten en programma's voor jongeren, zoals Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus, vooral symbolisch is; is van mening dat de EU met deze verhoging niet in staat is deze prioriteit aan te pakken en is dan ook voornemens te voorzien in meer subsidie voor deze programma's; herinnert er in dit verband aan dat deze programma's een onbetwistbare Europese toegevoegde waarde bezitten en een grote bijdrage leveren tot de opbouw van een sterk Europees maatschappelijk middenveld, ondanks de bescheiden financiële steun die hiervoor wordt uitgetrokken;
13. verzoekt om nadere toelichting over de splitsing tussen huishoudelijke en beleidsuitgaven, en erkent dat er inspanningen zijn geleverd wat betreft de presentatie van de beleidsuitgaven in de andere rubrieken dan rubriek 5; stelt vast dat een reeds aanzienlijk deel van wat in werkelijkheid huishoudelijke uitgaven zijn, gefinancierd wordt uit de beleidsuitgaven;
14. is vastbesloten de onderhandelingen over de begroting voor het begrotingsjaar 2011 op constructieve en open wijze aan te gaan, strevend naar efficiëntie en Europese toegevoegde waarde; verwacht in ruil daarvoor van de andere tak van de begrotingsautoriteit een coöperatieve opstelling ten behoeve van een echte politieke dialoog, en wil wegkomen van een ’rekenoefening’ waarbij bezuinigingen en bijdragen van lidstaten een al te grote plaats in de onderhandelingen krijgen; herinnert eraan dat het Verdrag niet alleen tot een wijziging van het rechtskader voor de begrotingsprocedure heeft geleid, maar ook een nieuwe methode en nieuwe termijnen voor onderhandelingen en het bereiken van compromissen heeft meegebracht;
15. onderstreept dat de EU-begroting maar klein is vergeleken bij de nationale begrotingen;herinnert daarom aan de noodzaak om synergieën tussen de EU-begroting en de nationale begrotingen te creëren om gemeenschappelijke EU-strategieën uit te voeren; onderstreept dat coherentie Europese beleidsmaatregelen meer effect geeft, waarbij een echte Europese toegevoegde waarde wordt geleverd en beleidsdoelen voor de lange termijn worden ondersteund; is ervan overtuigd dat de EU-begroting ertoe kan bijdragen dat investeringen voor de lange termijn worden gedaan en arbeidsplaatsen in sleutelgebieden worden geschapen; wenst dat de Raad hiermee terdege rekening houdt wanneer hij een besluit neemt over de EU-begroting, en dat hij afziet van besparingen over de hele linie, hoe moeilijk de context voor de nationale overheidsfinanciën ook is;
16. herinnert aan zijn prioriteiten zoals vermeld in bovengenoemde resolutie van 25 maart 2010;
Rubriek 1a
17. stelt vast dat er een toename van 4,4% is bij de VK (naar 13,437 miljard EUR) en van 7% bij de BK (naar 11,035 miljard EUR(4)), tezamen met een marge van 50,1 miljoen EUR (ten opzichte van 37 miljoen EUR in de financiële programmering), afkomstig van verlaagde kredieten voor administratieve en technische ondersteuning (de vroegere ’BA-lijnen’) en voor gedecentraliseerde en uitvoerende agentschappen, alsmede van verlaagde kredieten voor een aantal programma's, zoals Douane 2013 en het CIP-ondernemerschap en innovatie;
18. herinnert eraan dat KMO's een belangrijke rol spelen bij het herstel en het aanzwengelen van de economie van de EU; pleit voor extra steun voor alle programma's en instrumenten die de bevordering van KMO's tot doel hebben, en is in dit opzicht bezorgd over de voorgestelde verlaging van de betalingskredieten voor CIP-ondernemerschap en innovatie;
19. herinnert eraan dat de nieuwe behoeften die onder deze rubriek moeten worden gefinancierd (programma voor de ontmanteling van Kozloduy, Europese financiële toezichthoudende autoriteiten, ITER en GMES, met inbegrip van het verzoek van het Parlement om meer kredieten voor de operationele fase hiervan) nog niet voorzien waren toen het huidige meerjarig financieel kader werd goedgekeurd; onderstreept dat de financiering hiervan niet ten koste mag gaan van de financiering van andere programma's en maatregelen onder rubriek 1a die van essentieel belang zijn voor het Europese streven naar herstel na de crisis;
20. herinnert eraan dat het Europees plan voor economisch herstel (EERP) gedeeltelijk uit deze rubriek wordt gefinancierd, evenals een groot aantal meerjarige programma's (CIP, FP7, TENs, Galileo/Egnos, Marco Polo II en het Progress-programma), die in 2011 tot volle wasdom zullen zijn gekomen; herhaalt daarom zijn verzoek aan de Commissie om het vervolgverslag in te dienen over de tenuitvoerlegging van het EERP, waarin ook de aan de EIB toevertrouwde maatregelen aan bod komen;
21. neemt met voldoening kennis van de verhoging van de kredieten voor de belangrijkste programma's (FP7 13,8%, CIP 4,4%, Een leven lang leren 2,6%, TEN 16,8%) en onderstreept dat deze programma's een essentiële rol spelen in de economische strategie van de EU ter bestrijding van de crisis;
22. onderstreept dat rubriek 1a talrijke kerninitiatieven van de EU2020-strategie omvat, zoals Innovatie-Unie, Jongeren in beweging, Efficiënt gebruik van hulpbronnen, Nieuwe vaardigheden en banen, en Industriebeleid in een tijd van mondialisering; betreurt het dat het onmogelijk is om de financiële implicaties van de EU2020-strategie vanuit budgettair oogpunt nauwkeurig in te schatten en spreekt zijn twijfel uit over het vermogen om in de context van het huidige financiële kader adequate middelen voor deze initiatieven te waarborgen;
23. herinnert eraan dat de prioriteiten voor 2011 in het kader van de EU2020-strategie voornamelijk uit deze rubriek zullen worden gefinancierd en dat de EU-bevoegdheden die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wellicht gevolgen voor de begroting zullen hebben; benadrukt dat het ruimtevaartbeleid, dat een concreet voorbeeld vormt van een Europees industriebeleid ter bevordering van de vooruitgang op het gebied van wetenschap, technologie en milieu en ter versterking van het concurrentievermogen, veronderstelt dat zowel de EU als de lidstaten in de context van de GMES meer financiële inspanningen leveren;
24. neemt met voldoening kennis van het initiatief van de Commissie inzake Jongeren in beweging, dat tot doel heeft de prestaties en internationale attractiviteit van de Europese instellingen voor hoger onderwijs te verbeteren en het algemene niveau van onderwijs en opleiding in de EU te verhogen; is sterk voor de bevordering van gelijke kansen voor alle jongeren, ongeacht het onderwijs dat zij hebben genoten; benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt voorzien in voldoende middelen voor een ambitieus beleid op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van beroepsopleiding, die een cruciale rol in de EU2020-strategie vervullen; onderstreept dat de EU alle middelen in het geweer moet brengen om deze uitdaging aan te gaan, die een ongekende impuls aan de ontwikkeling van een breed opgezet Europees jongerenbeleid zal geven; wijst er evenwel op dat de lancering van een dergelijk overkoepelend kerninitiatief, dat een aantal uiteenlopende en al lang bestaande EU-programma's op dit gebied omvat, het aanzien van de afzonderlijke programma's niet mag aantasten;
25. wijst erop dat de begrotingsmiddelen die in de toekomst beschikbaar komen voor instrumenten zoals het programma Een leven lang leren en overkoepelende vaardigheden, bijvoorbeeld e-vaardigheden, internationale vaardigheden, ondernemerschap en meertaligheid, de grote Europese toegevoegde waarde moeten weerspiegelen en dan ook prioriteit moeten krijgen in de begroting 2011;
26. is teleurgesteld dat toerisme, dat indirect meer dan 10% van het BBP van de EU genereert en na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon volledig onder de bevoegdheid van de EU valt, in de ontwerpbegroting 2011 niet duidelijk wordt vermeld;
27. stelt vast dat er voor het eerst betalingskredieten zijn opgenomen voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, en beschouwt dit als een belangrijk element in de algemene visie op het beheer en de zichtbaarheid van dit fonds; is evenwel van mening dat deze betalingskredieten wellicht niet zullen volstaan om de bedragen te dekken die nodig zijn om de EGF-verzoeken in 2011 in te willigen; herhaalt daarom zijn verzoek EGF-aanvragen niet uitsluitend te financieren door overschrijvingen uit ESF-lijnen en verzoekt de Commissie onverwijld verschillende begrotingslijnen aan te wijzen en voor dit doel te gebruiken; benadrukt dat de procedure om het fonds in te zetten eenvoudiger en sneller moet verlopen(5);
28. neemt kennis van de zeer bescheiden toename of de stagnatie (vergeleken met de begroting 2010) van de vastleggingskredieten voor EURES en voor de drie begrotingslijnen ter ondersteuning van arbeidsverhoudingen en sociale dialoog; meent dat deze lijnen verhoogd moeten worden gezien de huidige context van massale ontslagen en reorganisaties als gevolg van de crisis;
Rubriek 1b
29. stelt vast dat de OB 2011 voorziet in een verhoging van de VK met 3,2% naar een totaalbedrag van 50,970 miljard EUR, waarvan 39,8915 miljard EUR bestemd is voor de structuurfondsen (EFRO en ESF) – een met 2010 vergelijkbaar bedrag – en 11,0786 miljard EUR voor het Cohesiefonds;
30. stelt vast dat dit voorstel aansluit bij de in het MFK genoemde kredieten en dat rekening wordt gehouden met de technische aanpassing aan het financiële kader voor 2011(6) (verhoging met 336 miljoen EUR), zoals voorzien in punt 17 van het IIA; begrijpt dan ook waarom er een marge van 16,9 miljoen EUR is, die grotendeels afkomstig is van de kredieten voor technische bijstand en die 0,03% van de rubriek vertegenwoordigt;
31. is ingenomen met de voor 2011 voorgestelde verhoging van de BK met 16,9% naar 42,541 miljard EUR, maar vreest wel dat de behoefte aan betalingen is geraamd op basis van de historische betalingspercentages afgezet tegen de desbetreffende vastleggingstranches in de programmeringsperiode 2000-2006, terwijl de tenuitvoerlegging in de periode 2007-2013 aanvankelijk veel langzamer verliep en er daarom een snelle inhaalslag nodig is, met name in 2011;
32. betwijfelt of de aangebrachte aanpassingen, met name in de vorm van toewijzing van uitgestelde betalingen als percentage van in de komende jaren verwachte betalingen, wel helemaal geschikt zijn om in te spelen op alle bijkomende betalingsbehoeften die met name uit het volgende zullen voortvloeien:
–
recente wijzigingen in wetgeving, met name gericht op het vergemakkelijken van het beheer van EU-middelen en het stimuleren van investeringen;
–
2011 is het eerste jaar waarin alle management- en controlesystemen zullen worden goedgekeurd, wat een voorwaarde is voor tussentijdse betalingen, zodat de tenuitvoerlegging van programma's op kruissnelheid komt nu er per eind maart 2010 al voor meer dan 93 miljard euro of 27% van het totale financiële volume voor deze periode aan projecten is geselecteerd;
–
de afronding van de programma's van de periode 2000-2006 zal naar verwachting in 2011 worden voortgezet, wat betekent dat er laatste betalingen moeten worden verricht, maar dat er ook middelen vrijkomen om de tenuitvoerlegging van de programma's voor 2007-2013 te bespoedigen;
33. is bovendien van mening dat adequate middelen voor het cohesiebeleid van essentieel belang zijn om het herstel van de Europese economie te kunnen bespoedigen en bij te dragen tot de EU2020-strategie voor de regio's; wijst nadrukkelijk op de synergetische effecten die macroregionale samenwerking in de EU zal hebben om de doelstellingen van de EU2020-strategie te bereiken en wenst dat voldoende middelen worden toegewezen voor de uitvoering van de bestaande macroregionale strategieën; roept de Commissie en de Raad dan ook op onverwijld een gewijzigde begroting voor te leggen en vast te stellen indien de betalingskredieten niet volstaan om aan de behoeften te voldoen;
34. verzoekt de Commissie nauw te blijven samenwerken met de lidstaten met een laag opnamepercentage, ten einde de situatie betreffende opname aan de basis verder te verbeteren; is zich ervan bewust dat een laag opnamepercentage de geleidelijke uitvoering van het EU-beleid in gevaar kan brengen;
35. verzoekt de Commissie tevens te blijven nadenken hoe het complexe systeem van regels en voorschriften van de Commissie en/of de lidstaten opnieuw kan worden geordend zodat de nadruk meer komt te liggen op het bereiken van doelstellingen en minder op wettigheid en regelmatigheid, zonder af te stappen van het beginsel van goed financieel beheer; onderstreept dat een dergelijk beraad ook moet bijdragen tot een betere formulering van de basisverordening voor de volgende programmeringsperiode; herinnert in dit opzicht aan de gezamenlijke verklaring van november 2009 betreffende de vereenvoudiging en een gerichter gebruik van de structuur- en cohesiefondsen in de context van de economische crisis;
Rubriek 2
36. herinnert eraan dat een van de belangrijkste wijzigingen van het VWEU de afschaffing van het onderscheid tussen verplichte en niet-verplichte uitgaven in de begrotingsprocedure is, waardoor de twee takken van de begrotingsautoriteit nu eindelijk op voet van gelijkheid kunnen onderhandelen over alle jaarlijkse kredieten; herinnert er verder aan dat de verplichte uitgaven goed waren voor bijna 34% van de totale begroting, waarvan het merendeel onder rubriek 2 viel;
37. onderstreept dat de begrotingsautoriteit de afgelopen jaren van deze rubriek gebruik gemaakt heeft om algemene akkoorden over de jaarlijkse begrotingen te sluiten via gebruikmaking van de marge of herschikking van kredieten om deze voor andere programma's en maatregelen te bestemmen;
38. stelt vast dat, ondanks de eis dat de kredieten stabiel zouden blijven, de bestemmingsontvangsten in 2011 met meer dan 25% dalen, de marktsteun bijna 22% lager is (tot 3,491 miljard euro) en de kredieten voor veterinaire en fytosanitaire maatregelen met 7,8% dalen; is bezorgd over de optimistische veronderstellingen van de Commissie (gezien de toegenomen marktvolatiliteit en de kwetsbaarheid van de landbouwsector voor gezondheidsrisico's) ten aanzien van de trends op de landbouwmarkten in 2011, die aanleiding geven tot een verlaging van de marktgerelateerde uitgaven van ongeveer 900 miljoen EUR; verzoekt de Commissie en de Raad met aandrang de ontwikkelingen in de landbouwmarkten nauwgezet te volgen en zich klaar te houden om met de noodzakelijke opvangmaatregelen snel en doeltreffend te reageren op negatieve marktontwikkelingen en heftige marktprijsschommelingen; uit eveneens zijn bezorgdheid over de geplande verlaging van de kredieten voor veterinaire en fytosanitaire maatregelen omdat het nodig is waakzaam te blijven ten aanzien van de uitroeiing van dierziekten;
39. is ingenomen met de verhoging van de kredieten voor ontkoppelde rechtstreekse steun (9,7%), de regeling voor groenten en fruit op school (50% meer tot 90 miljoen EUR) en schoolmelk (5,3%), en van de kredieten bestemd voor het programma ’hulp voor de behoeftigen’; uit zijn tevredenheid over de aanhoudende afname van de uitvoerrestituties sinds 2007 (naar 166 miljoen EUR in de OB 2011);
40. is verheugd over het besluit van de Commissie om middelen die niet zijn besteed door een aantal lidstaten opnieuw toe te wijzen aan andere lidstaten die dit programma op een succesvolle manier uitvoeren;
41. stelt vast dat klimaatmaatregelen als prioriteit zijn aangemerkt, zoals in de EU2020-strategie bepaald, en neemt kennis van de wijziging van titel 07 in ’Milieu en klimaat’; neemt kennis van de voorgestelde toename van de kredieten voor de tenuitvoerlegging van het EU-beleid en de wetgeving inzake het klimaat en een nieuwe voorbereidende maatregel voor mainstreaming van klimaatmaatregelen en aanpassing aan klimaatverandering;
42. verwelkomt de toename van de VK voor LIFE+ naar 333,5 miljoen EUR (een stijging van 8,7%) en de sterke stijging van de BK (met 24,3% naar 268,2 miljoen EUR) overeenkomstig de verbeterde uitvoeringspercentages, niet in het minst in het licht van de follow-up acties van de geplande biodiversiteitsstrategie voor 2010; wijst erop dat de aanzienlijke milieu-uitdagingen waarvoor de EU zich geplaatst ziet, met inbegrip van waterverontreiniging, bijkomende financiële inspanningen in het kader van dit programma vergen;
43. herinnert eraan dat de in het kader van de begroting 2010 goedgekeurde specifieke marktondersteunende maatregel in de zuivelsector, waarmee de consequenties van de zuivelcrisis moesten worden opgevangen, bedoeld was als eenmalige maatregel; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe de lidstaten de 300 miljoen EUR aan buitengewone kredieten voor de zuivelsector aanwenden en haar evaluatie van deze maatregel te doen toekomen, tezamen met voorstellen voor een permanente aanpak en concrete voorstellen voor de omgang met heftige prijsschommelingen in deze sector;
44. uit zijn bezorgdheid over het feit dat het politieke belang van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) niet adequaat wordt weerspiegeld in de ontwerpbegroting voor 2011; wijst erop dat de kredieten die worden voorgesteld voor de ontwikkeling van een geïntegreerd maritiem beleid onvoldoende zijn om de voornaamste aspecten van de lancering van dit nieuwe beleid te dekken; onderstreept dat de ontwikkeling van een nieuw maritiem beleid van de Europese Unie ten koste kan gaan van de bestaande prioritaire terreinen van het GVB, voor zover hun budgettaire financiering daardoor wordt beïnvloed; beklemtoont dat dit beleid adequate financiering onder meer dan één begrotingslijn zal vergen;
Rubriek 3a
45. stelt vast dat de algemene toename van de middelen onder deze rubriek (+ 12,8%) een vertaling naar de praktijk lijkt te zijn van de in het Verdrag van Lissabon en het Stockholm-programma genoemde ambities op dit gebied;
46. benadrukt dat de kredieten ter verbetering van de omstandigheden waarin mensen gevangen worden gehouden, moeten worden verhoogd; herinnert eraan dat, zoals in het Stockholm-programma is vermeld, moet worden voorzien in maatregelen voor sociale inclusie en programma's voor sociale herintegratie en drugsbestrijdingsinitiatieven moeten worden ondersteund (met inbegrip van preventie, rehabilitatie en schadebeperking);
47. neemt in dit verband kennis van de mededeling van de Commissie over een actieplan voor de uitvoering van het Stockholm-programma, en spreekt wat betreft het gebied immigratie en steun aan de integratie van immigranten zijn voldoening uit over de voorgestelde verhoging van de VK voor het buitengrenzenfonds (254 miljoen EUR, + 22%), het Europees terugkeerfonds (114 miljoen EUR, + 29%) en het Europees Vluchtelingenfonds (94 miljoen EUR, + 1,3%);
48. erkent dat de voorgestelde verlaging van de kredieten voor FRONTEX in 2011, ondanks de toenemende werkdruk, het gevolg is van een bijgewerkte evaluatie van de ongebruikte kredieten en jaarlijkse overschotten;
49. verwelkomt de aanneming van de verordening tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat dit bureau tijdig, nog vóór 2011, operationeel wordt en over voldoende financiële middelen beschikt om zijn mandaat aan te vatten;
50. betreurt het dat in afwachting van de indiening (naar verwachting in 2013) van het voorstel voor een verordening over EUROPOL, een EU-agentschap dat sinds 2010 uit de EU-begroting wordt gefinancierd, de omvang van de kredieten voor 2011 (82,9 miljoen EUR) vrijwel ongewijzigd blijft ten opzichte van 2010 (79,7 miljoen EUR), ondanks het feit dat in het Stockholm-programma wordt aangedrongen op een krachtiger EUROPOL;
51. stelt vast dat er ondanks het feit dat het tijdschema voor de ontwikkeling en inwerkingtreding van het Schengeninformatiesysteem II (SIS II) onzeker is, wordt voorgesteld de VK slechts weinig te verlagen, van 35 miljoen naar 30 miljoen EUR , terwijl de BK van 19,5 miljoen naar 21 miljoen EUR toenemen; herinnert eraan dat de Commissie 27,91 miljoen EUR had geraamd tot de inwerkingtreding van SIS II in het vierde kwartaal van 2011; wijst erop dat de ontwikkeling van SIS II al achterligt op het geplande schema en waarschijnlijk niet voltooid zal zijn vóór het einde van 2011; acht het, gezien het feit dat een overstap naar SIS II steeds onwaarschijnlijker wordt en er momenteel wordt gewerkt aan een alternatief, noodzakelijk een deel van deze middelen in de reserve te plaatsen in afwachting van verdere analyses;
52. beklemtoont dat de financiering van het geplande agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid niet mag leiden tot de ontwikkeling van aanvullende IT-systemen zolang SIS II, of een alternatieve oplossing, en VIS niet operationeel zijn; wenst dat de kosten van dit agentschap en zijn projecten duidelijk worden gespecificeerd;
Rubriek 3b
53. herinnert eraan dat rubriek 3b betrekking heeft op een aantal onderwerpen die de Europese burgers nauw aan het hart liggen, zoals jongeren, programma's op het gebied van onderwijs en cultuur, volksgezondheid, consumentenbescherming, het instrument voor civiele bescherming en communicatiebeleid; stelt dan ook met grote bezorgdheid vast dat de totale kredieten voor het tweede achtereenvolgende jaar omlaag gaan, en wel met 0,03% voor de VK (naar 667,8 miljoen EUR) en met 3,1% voor de BK (naar 638,9 miljoen EUR) in vergelijking met de begroting 2010, zodat er een marge van 15,2 miljoen EUR overblijft;
54. wijst erop dat de voorgestelde verhoging voor bepaalde programma's (Media 2007, Cultuur 2007, volksgezondheid, enz.) mogelijk is doordat er geen VK zijn voor verschillende proefprojecten en voorbereidende acties; betreurt het dan ook dat de kleine marge slechts beperkt ruimte biedt als het gaat om beslissingen inzake verhoging van de middelen voor prioriteiten waarvan de burgers rechtstreeks profiteren en goedkeuring van voorstellen voor projecten en maatregelen;
55. herhaalt dat gecoördineerde en multidisciplinaire investeringen in jongeren onverwijld tot horizontaal beleidsthema moeten worden uitgeroepen, en dat er daarom moet worden voorgesteld de middelen voor instrumenten ten behoeve van jongerenbeleid te laten stijgen; betreurt het gebrek aan ambitie bij de Commissie, die er niet in slaagt aan deze prioriteit de nodige aandacht te schenken en bekrachtigt zijn voornemen de ontwerpbegroting te wijzigen ten einde in voldoende middelen voor deze prioriteit te voorzien;
56. herinnert eraan dat het aanmoedigen en bevorderen van samenwerking op het gebied van jongeren en sport een prioriteit voor de begroting 2011 vormt en onderstreept dat financiële steun voor bijzondere jaarlijkse evenementen hierin een belangrijke rol speelt; betreurt het dat er geen VK in de ontwerpbegroting 2011 zijn opgenomen (p.m. voor de VK en slechts 2,9 miljoen EUR aan BK), ten opzichte van respectievelijk 9,8 miljoen EUR en 10,25 miljoen EUR in de begroting 2010;
57. spreekt zijn voldoening uit over de lancering van het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk in 2011, op basis van de voorbereidende maatregelen die reeds in het kader van de begroting 2010 zijn uitgevoerd, en herinnert aan het besluit van het Parlement en de Raad om de totale middelen die in de desbetreffende wetgevingshandeling zijn voorzien op te trekken tot 8 miljoen EUR;
58. is bezorgd over de beperkte kredieten – die in sommige gevallen zelfs gedaald zijn ten opzichte van 2010 – voor programma's ter bevordering van Europees burgerschap, communicatie en informatie voor de media; is van oordeel dat deze programma's een essentiële bouwsteen zijn om een Europese identiteit te creëren en over het Europese project met de EU-burgers te communiceren;
59. betreurt de verlaging van de vastleggingskredieten voor het DAPHNE-programma en wijst op de eventuele negatieve gevolgen hiervan voor de bestrijding van geweld; roept op bestaande en nieuwe effectieve maatregelen te blijven financieren teneinde alle vormen van geweld tegen kinderen, jongeren en vrouwen tegen te gaan;
Rubriek 4
60. wijst eens te meer op de uiterst krappe marges in rubriek 4, waardoor de EU niet adequaat kan reageren op terugkerende en nieuwe crises en noodsituaties; wijst erop dat de toenemende en onhoudbare discrepantie tussen de te lage financiering voor deze rubriek en de nieuwe beleidstoezeggingen van de Raad op het wereldtoneel enkel kan worden aangepakt door een herziening van het plafond onder het bestaande MFK(7);
61. neemt met voldoening kennis van de voorgestelde toename van de kredieten voor het ENB Zuid en het ENB Oost, en met name voor het aspect van het oostelijk partnerschap van het laatstgenoemde; neemt nauwlettend kennis van de voorgestelde lediging van de begrotingslijn voor de EU-Oostzeestrategie, maar betreurt het dat er niet een gelijkwaardig bedrag voor deze strategie wordt uitgetrokken in het kader van het ENB Oost;
62. dringt er bij de Commissie op aan dat er met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en de effectieve tenuitvoerlegging van het Oostelijk partnerschap extra financiële bijstand wordt verstrekt voor de nieuwe indicatieve meerjarenprogramma's en de nationale indicatieve programma's van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument voor de periode 2011-2013 die betrekking hebben op de landen van het Oostelijk partnerschap;
63. is, gezien de steeds terugkerende behoefte aan extra middelen, ten zeerste verontrust over de voorgestelde daling met meer dan 32% van de VK voor financiële steun aan Palestina, het vredesproces en UNRWA; is van mening dat de verklaring van de Commissie dat de uitzonderlijk hoge kredieten van de voorgaande jaren niet kunnen worden gehandhaafd zonder dat de middelen voor andere landen in de regio in gevaar komen, nog eens duidelijk maakt dat er dringend behoefte is aan een grondige herziening van de financiële capaciteit onder rubriek 4, en niet mag leiden tot een inkrimping van de financiële steun die van vitaal belang is voor de Palestijnse bevolking, de Palestijnse Autoriteit en UNRWA; verklaart eens te meer de Palestijnse autoriteit te steunen bij de uitbreiding van haar institutionele capaciteit; wijst erop dat, zelfs al zou de Unie bereid zijn haar hulppakket aan de Palestijnen uit te breiden, deze toezegging niet zonder voorbehoud is en onderstreept dat humanitaire hulp weliswaar onvoorwaardelijk moet blijven, doch dat de EU tegelijkertijd een politieke rol moet spelen ten einde te komen tot concrete resultaten op weg naar de oprichting van een Palestijnse staat die coherent zijn met haar aanzienlijke financiële steun en economische invloed in de regio;
64. wijst er in dit verband op dat zelfs het gebruik van de volledige marge van rubriek 4 uitsluitend voor financiële steun aan Palestina niet zou volstaan om het niveau van de VK van 2010 te bereiken (295 miljoen EUR in 2010, ten opzichte van een hypothetische 270 miljoen EUR in 2011);
65. neemt kennis van de omvangrijke toename van de kredieten (13,2%) voor het uitbreidingsproces, waar in 2011 verdere vooruitgang wordt verwacht (lopende en mogelijke onderhandelingen met Kroatië, IJsland, FYROM, Turkije en de westelijke Balkan);
66. beschouwt de voorgestelde verhoging voor het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) als adequaat, maar is teleurgesteld over de misleidende presentatie door de Commissie, waarin sprake is van een verhoging met 65 miljoen EUR ten behoeve van het milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen als follow-up van de overeenkomst van Kopenhagen, terwijl deze verhoging gebaseerd is op de financiële programmering en niet op de begroting 2010 (de OB 2011 voorziet namelijk in een verlaging van 1,2 miljoen EUR van deze begrotingslijn ten opzichte van de begroting 2010, wat een reden tot bezorgdheid is); benadrukt dat het ’snelle start’-financieringspakket voor het klimaat aanvullend moet zijn en niet ten koste mag gaan van bestaande programma's voor ontwikkelingssamenwerking; uit zijn bezorgdheid met betrekking tot de coherentie en de zichtbaarheid van de Europese snelstartfinanciering en verzoekt de lidstaten informatie onmiddellijk ter beschikking te stellen van de Commissie ten einde volledige transparantie en het aanvullende karakter van de Europese bijdrage te verzekeren;
67. wijst erop dat de begroting van de Unie voor de financiering van maatregelen in verband met migratie moet worden verhoogd, om zo de legale migratie beter te kunnen beheren, de illegale migratiestromen in te dammen en het effect van de migratie op de ontwikkeling te optimaliseren;
68. herinnert eraan dat het zich aansluit bij het beginsel van financiële steun voor de belangrijkste bananenleveranciers onder de ACS-landen, maar bekrachtigt zijn verzet tegen de financiering van begeleidende maatregelen voor de bananensector (BAM) via gebruik van de marge; herinnert eraan dat de beperkte marge onder deze rubriek geen ruimte biedt voor de financiering van dergelijke maatregelen, waarin niet was voorzien toen het MFK in 2006 werd vastgesteld; is tevens ten zeerste gekant tegen hertoewijzing van bestaande instrumenten van rubriek 4 waardoor bestaande prioriteiten in het gedrang zouden komen; is daarom gekant tegen het voorstel in de ontwerpbegroting om hiervoor via herschikking 13 miljoen EUR te onttrekken aan het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en 5 miljoen EUR aan het financieringsinstrument voor civiele bescherming;
69. is ingenomen met het voorstel tot wijziging van de verordening tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden, maar verzet zich resoluut tegen de financiering ervan met kredieten die bestemd zijn voor gebruik in het kader van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking; benadrukt dat middelen die voor ontwikkelingssamenwerking worden gereserveerd, op armoedevermindering gericht moeten zijn; is bijzonder ontstemd over het feit dat van de totale kredieten van 70,6 miljoen EUR die in de ontwerpbegroting voor dit nieuwe instrument worden gereserveerd, 45 miljoen EUR werd genomen van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking;
70. verklaart nogmaals dat het van plan is de Europese dienst voor extern optreden van de administratieve middelen te voorzien die de dienst nodig heeft om zijn taken te vervullen; onderstreept echter dat de toewijzing van nieuwe middelen voor de aanwerving van personeel dat afkomstig is uit de diplomatieke diensten van de lidstaten en voor de kosten van de nodige infrastructuur moet samengaan met een gepaste verhoging van de EU-begroting voor extern optreden;
71. spreekt zijn voldoening uit over de toename van de kredieten voor het GBVB naar 327,4 miljoen EUR (VK), zoals voorzien in de financiële programmering en overeenkomstig de nog ambitieuzere rol die de EU wil gaan spelen in gebieden waar een stabilisatieproces gaande is of die getroffen zijn door conflicten en crises; neemt kennis van de lediging van de begrotingslijn voor speciale EU-vertegenwoordigers, zoals voorzien in verband met de invoering van de EDEO, en herinnert eraan dat de specifieke bepalingen betreffende het GBVB in het IIA grondig zullen moeten worden overdacht in het kader van de onderhandelingen over een herzien IIA en de goedkeuring van een voorstel over de EDEO;
72. neemt kennis van de voorgestelde verhoging in de ontwerpbegroting 2011 ten opzichte van de begroting 2010 op de begrotingslijn voor macrofinanciële bijstand (01 03 02); wijst erop dat de mobilisering van dit instrument voor elk derde land onder de gewone wetgevingsprocedure valt en verzoekt de Commissie nadere uitleg te geven over deze voorgestelde verhoging;
73. is ingenomen met de ontwikkeling van een voorbereidende maatregel voor een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulp, die voortvloeit uit de inwerkingtreding van het VWEU (artikel 214) en aansluit bij het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk in 2011;
Rubriek 5
74. stelt vast dat de totale huishoudelijke uitgaven voor alle instellingen geraamd worden op 8,2666 miljard EUR, d.w.z. een toename van 4,5%, zodat er een marge van 149 miljoen EUR overblijft;
75. onderstreept dat de ramingen van elke instelling, tezamen met de in 2010 gepresenteerde gewijzigde begrotingen, alle extra behoeften als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in aanmerking zouden moeten nemen, met name wat betreft het Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's; herinnert in dit verband aan de gemeenschappelijke verklaring van november 2009 waarin er bij de instellingen op werd aangedrongen al het mogelijke te doen om de administratieve behoeften in verband met de bezoldiging van hun personeel te financieren binnen de kredieten die zijn opgenomen in hun respectieve afdelingen van de begroting 2010;
76. neemt kennis van de toename met 2,9% van het aandeel van de Commissie in de huishoudelijke begroting; wijst er evenwel op dat niet alle kosten die gerelateerd zijn aan het opzetten en functioneren van de EDEO op dit moment inbegrepen zijn; is van mening dat eventuele bijkomende verzoeken in dit verband geen negatieve impact op de huidige activiteiten van de instellingen zouden mogen hebben; onderstreept dan ook met nadruk dat er een doelmatigere structuur moet komen, met duidelijke gedefinieerde verantwoordelijkheden, ten einde overlappende taken en onnodige (administratieve) uitgaven ten laste van de begroting te voorkomen die de financiële situatie onder deze rubriek nog verder zouden kunnen doen verslechteren;
77. sluit zich aan bij de benadering van de Commissie dat de in 2009 voorgestelde salarisaanpassing met 3,7%, die volledig zal moeten worden uitbetaald indien het Hof van Justitie in het voordeel van de Commissie beslist, voor alle zekerheid in de begroting moet worden opgenomen; stelt vast dat, zelfs al wordt dit hoge niveau als uitgangspunt voor de toekomst gebruikt, de geplande salarisaanpassing voor eind 2010 nog steeds wordt geraamd op 2,2% – in de context van de economische en sociale crisis – en vervolgens eind 2011 naar 1,3% daalt; verzoekt de Commissie om een toelichting op haar berekeningen;
78. spreekt zijn erkenning uit voor het feit dat de Commissie zich inspant om niet om extra posten te verzoeken, maar is sceptisch over haar verzekering dat zij in alle behoeften – met inbegrip van die welke verband houden met nieuwe prioriteiten en de inwerkingtreding van het VWEU – zal voorzien uitsluitend via interne herverdeling van reeds aanwezig personeel;
79. is ten zeerste bezorgd over het feit dat de neiging van de Commissie tot outsourcing en de omzetting van posten in kredieten voor contractanten hebben geleid tot een situatie waarin een toenemend aantal medewerkers van de EU niet zichtbaar is in het organigram zoals dat is goedgekeurd door de begrotingsautoriteit en evenmin betaald wordt onder rubriek 5; is dan ook van mening dat wijzigingen van het aantal personeelsleden van de Commissie niet alleen op basis van het aantal posten in het organigram moeten worden beoordeeld, maar ook in verhouding tot het aantal andere personeelsleden, waaronder ook het personeel van de uitvoerende en gedecentraliseerde agentschappen in de gevallen waarin de taken van dit personeel zijn overgeheveld van de Commissie naar het agentschap; is van oordeel dat de omzetting van posten op het organigram naar extern personeel weliswaar salariskosten bespaart, maar dat dit wellicht van invloed zal zijn op de kwaliteit en onafhankelijkheid van de Europese overheid;
80. neemt kennis van de daling met 13% van de EPSO-begroting, die verband houdt met het lagere uitgavenpeil voor vergelijkende onderzoeken als gevolg van het nieuwe systeem dat wordt voorgesteld in het programma voor de ontwikkeling van EPSO, mits deze verlaging niet ten koste gaat van de kwaliteit, transparantie, eerlijkheid, onpartijdigheid en het meertalige karakter van alle selectieprocedures van de EU; herinnert EPSO eraan dat kandidaten krachtens Verordening (EG) nr. 45/2001 een onvervreemdbaar recht op toegang tot hun persoonlijke gegevens, met inbegrip van vragen en antwoorden, hebben, en dringt er bij EPSO op aan deze rechten te waarborgen; verwacht in dit opzicht krachtige garanties van de Commissie;
81. spreekt zijn voldoening uit over het feit dat de Commissie haar algemene doelstellingen op het gebied van de aanwerving van personeel uit de nieuwe lidstaten heeft bereikt en over haar streven om de aanwerving uit de EU-12 nauwlettend en regelmatig te volgen ten einde ervoor te zorgen dat de aanwervingsdoelstellingen worden bereikt en onderdanen uit EU-2 en EU-10 in elke functiegroep evenwichtig vertegenwoordigd zijn;
82. neemt kennis van de toename van de uitgaven voor de pensioenen en de Europese scholen, tegen de achtergrond van de generatiewisseling in de Europese instellingen als gevolg van de golf van pensioneringen van in de jaren vijftig geboren ambtenaren en de aanwerving van nieuw personeel; verwacht van de Commissie dat zij een diepgaandere analyse voorlegt van de consequenties op de lange termijn van dit proces;
83. verzoekt de Commissie in de toelichting bij de desbetreffende begrotingslijnen de begrote bedragen te specificeren voor alle bouwprojecten die aanzienlijke financiële gevolgen hebben voor de begroting en waarvoor krachtens artikel 179, lid 3, van het Financieel Reglement de begrotingsautoriteit geraadpleegd moet worden;
Proefprojecten en voorbereidende acties
84. herinnert eraan dat de Commissie overeenkomstig punt 46 a) van het IIA zou moeten voorzien in meerjarige ramingen en in marges onder de toegestane plafonds;
85. onderstreept hoe essentieel proefprojecten en voorbereidende acties zijn voor het formuleren van politieke prioriteiten en om de weg vrij te maken voor nieuwe initiatieven die kunnen uitmonden in EU-activiteiten en -programma's die het leven van de EU-burgers verbeteren; bevestigt dan ook reeds in dit stadium van de procedure dat het vastbesloten is alle beschikbare middelen in het geweer te brengen om te waarborgen dat zijn voorstellen met betrekking tot proefprojecten en voorbereidende acties in de begroting 2011 worden goedgekeurd;
86. herinnert eraan dat de proefprojecten en voorbereidende acties die onder de begroting 2010 zijn goedgekeurd een totaalbedrag van 103,25 miljoen EUR aan VK vertegenwoordigen; onderstreept dat indien de begrotingsautoriteit voor 2011 proefprojecten en voorbereidende acties voor eenzelfde bedrag en volgens eenzelfde verdeling tussen de rubrieken goedkeurt, 56% van de marge onder rubriek 1a (en 33% van de marge onder rubriek 1b, 59% onder rubriek 3b en 37% onder rubriek 4) reeds opgebruikt zou zijn, ook al heeft het totale bedrag dat in de begroting 2010 voor dit terrein was aangemerkt, niet eens het volgens het IIA toegestane maximale niveau bereikt (103,25 miljoen EUR ten opzichte van 140 miljoen EUR);
87. is voornemens de Commissie zoals voorzien in Bijlage II, deel D, van het IIA een voorlopige lijst van potentiële proefprojecten en voorbereidende acties voor de begroting 2011 te doen toekomen, zodat de Commissie kan bijdragen tot de door het Parlement op te stellen definitie van een globaal en evenwichtig eindpakket voor dit onderwerp; verwacht dat de Commissie een doortimmerde analyse overlegt van de indicatieve voorstellen van het Parlement; onderstreept dat deze eerste voorlopige lijst niet in de plaats komt van de formele indiening en goedkeuring van amendementen inzake proefprojecten en voorbereidende acties tijdens de lezing van de begroting door het Parlement;
Agentschappen
88. neemt met voldoening kennis van de algemene stabilisering van de uitgaven uit de EU-begroting voor gedecentraliseerde agentschappen op een peil van 679,2 miljoen EUR; is zich ervan bewust dat de oprichting van nieuwe agentschappen een adequate financiering vereist zoals voorgesteld voor de vijf nieuwe(8) en drie opstartende(9) agentschappen; benadrukt dat, indien de taken van een van deze gedecentraliseerde agentschappen (met inbegrip van de financiële toezichtautoriteiten) zouden worden uitgebreid in vergelijking met wat oorspronkelijk werd voorgesteld, de toe te wijzen middelen dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd; is het inzake de bestemmingsontvangsten van agentschappen die afhankelijk zijn van bijdragen niet eens met de aanpak van de Commissie om de marges kunstmatig te vergroten;
89. neemt kennis van het feit dat er van de 258 nieuwe posten in de organigrammen van de agentschappen 231 zullen worden toegewezen aan nieuwe of opstartende agentschappen;
90. vraagt zich af waarom er in het geheel geen bestemmingsontvangsten worden verwacht uit de overschotten van sommige agentschappen, en verzoekt de Commissie de voorgestelde bijdrage uit de EU-begroting in het licht van te verwachten informatie aan te passen, met name wanneer de definitieve rekeningen van de agentschappen worden goedgekeurd; is tegelijkertijd verontrust over de aanhoudende overschotten van sommige agentschappen aan het einde van het jaar, die wijzen op een slecht begrotings- en kasbeheer en in strijd zijn met de bepalingen van het Financieel Reglement;
91. is ervan overtuigd dat de financiële programmering 2011-2013 voor het Agentschap voor chemische stoffen te optimistisch is en acht het uitermate onrealistisch ervan uit te gaan dat dit agentschap in 2011 zichzelf zal kunnen financieren; wijst erop dat het geschatte inkomen uit bijdragen in 2011 is gebaseerd op evaluaties van 2006; vraagt te voorzien in voorzorgsmaatregelen die indien nodig kunnen worden toegepast;
o o o
92. herinnert eraan dat de betrokken instellingen op de in juli geplande trialoog tot een overeenkomst moeten komen wat betreft de procedurele aspecten van het bemiddelingscomité; dringt erop aan dat het komende voorzitterschap van de Ecofin-Raad, die de begroting zal vaststellen, aan deze trialoog deelneemt; is van mening dat onderstaande punten van bijzonder belang zijn voor de trialoog die op 30 juni 2010 zal plaatsvinden:
–
begrotingsimpact van het Europees Mechanisme voor financiële stabilisering,
–
begrotingsimpact van de EU2020-strategie,
–
aan jongeren gerelateerde programma's,
–
financiële duurzaamheid en beheerbaarheid van rubriek 1a, met inbegrip van de wijzigingen als gevolg van het Verdrag van Lissabon,
–
rubriek 4, met inbegrip van de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden,
–
de beperkte marges in de OB 2011 en de vereiste herziening van het huidige MFK;
93. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
Zoals vermeld in het verslag van de Commissie over de werking van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2010)0185).
Zoals vermeld in het verslag van de Commissie over de werking van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2010)0185).
Agentschap voor het operationele beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid; Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken; Europese Bankautoriteit; Europese Autoriteit voor effecten en markten; Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.
Europees Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers; Orgaan van Europese regelgevers voor elektronische communicatie; Europees Instituut voor gendergelijkheid.