Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2070(DEC)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0096/2010

Ingediende teksten :

A7-0096/2010

Debatten :

PV 21/04/2010 - 3
CRE 21/04/2010 - 3

Stemmingen :

PV 19/05/2010 - 6.6
CRE 19/05/2010 - 6.6
Stemverklaringen
PV 16/06/2010 - 8.8
CRE 16/06/2010 - 8.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0180
P7_TA(2010)0219

Aangenomen teksten
PDF 249kWORD 53k
Woensdag 16 juni 2010 - Straatsburg
Kwijting 2008: Raad
P7_TA(2010)0219A7-0096/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 16 juni 2010 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, afdeling II – Raad(1) (C7-0174/2009 – 2009/2070(DEC))

Het Europees Parlement,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008(2),

–  gezien de definitieve jaarrekening van de Europese Gemeenschappen voor het begrotingsjaar 2008 – Deel I (C7-0174/2009)(3),

–  gezien het jaarverslag van de Raad aan de kwijtingsautoriteit over de in 2008 uitgevoerde interne controles,

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2008, tezamen met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen(4),

–  gezien de verklaring van de Rekenkamer waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd, als bedoeld in artikel 248 van het EG-Verdrag(5),

–  gelet op artikel 272, lid 10, de artikelen 274, 275 en 276 van het EG-Verdrag, alsook artikel 314, lid 10, en de artikelen 317, 318 en 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(6), inzonderheid de artikelen 50, 86, 145, 146 en 147 daarvan,

–  gelet op Besluit nr. 190/2003 van de secretaris-generaal van de Raad/hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid betreffende de vergoeding van de reiskosten van de afgevaardigden van de leden van de Raad(7),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IA)(8),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2009 met de daarvan een integrerend deel uitmakende opmerkingen bij het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2007, Afdeling II – Raad(9),

–  gelet op artikel 77 en bijlage VI van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0096/2010),

A.  overwegende dat de Raad, bij monde van het Spaanse voorzitterschap heeft ingestemd met een herbeoordeling van het zogenoemde herenakkoord, dat reeds van 1970 dateert,

B.  overwegende dat ’de burgers het recht hebben te weten hoe hun belastinggeld wordt besteed en hoe de bevoegdheden die in handen zijn gegeven van politieke organen, worden gebruikt’(10),

C.  overwegende dat in de conclusies van de Europese Raad van Keulen van 3 en 4 juni 1999 wordt overwogen de Raad operationele capaciteiten te geven op het gebied van een versterkt gemeenschappelijk Europees veiligheids- en defensiebeleid (GEVDB),

D.  overwegende dat met Besluit 2004/197/GBVB(11) van de Raad van 23 februari 2004 een mechanisme is ingesteld voor het beheer van de financiering van de gemeenschappelijke kosten van EU-operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied, genaamd ATHENA, en dat dit besluit, samen met Besluit 2004/582/EG van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 28 april 2004 betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan ATHENA worden verleend(12), voorrechten en immuniteiten aan ATHENA verleent en operationele bevoegdheid aan de Raad geeft,

E.  overwegende dat in Besluit 2000/178/GBVB van de Raad van 28 februari 2000 tot vaststelling van de regeling die van toepassing is op nationale deskundigen op militair gebied die bij het secretariaat-generaal van de Raad worden gedetacheerd gedurende de interimperiode(13) en in Besluit 2001/80/GBVB van de Raad van 22 januari 2001 houdende instelling van de Militaire Staf van de Europese Unie(14) wordt bepaald dat de uitgaven in verband met de detachering van militaire deskundigen worden aangerekend op de begroting van de Raad,

1.  merkt op dat de Raad in 2008 beschikte over vastleggingskredieten met een totale waarde van 743 miljoen EUR (2007: 650 miljoen EUR), waarvan 93,31% is besteed, een percentage dat aanzienlijk hoger is dan dat van 2007 (81,89%), maar nog steeds lager is dan het gemiddelde van de andere instellingen (95,67%);

2.  herhaalt, gelet op de problemen bij de kwijtingsprocedures in 2007 en 2008, het in zijn besluit van 25 april 2002 over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting voor het begrotingsjaar 2000 ingenomen standpunt(15) dat ’[...] het Europees Parlement en de Raad in het verleden de uitvoering van elkaars afdelingen van de begroting niet hebben onderzocht; is van oordeel dat, gezien het feit dat uitgaven op het gebied van buitenlandse zaken, veiligheid en defensie en van justitie en binnenlandse zaken, die uit de huishoudelijke begroting van de Raad worden gefinancierd, steeds meer de vorm aannemen van beleidsuitgaven, duidelijkheid moet worden geschapen in deze regeling, teneinde te komen tot een helder onderscheid tussen de traditionele huishoudelijke uitgaven en acties met betrekking tot nieuwe beleidsterreinen’;

3.  is van oordeel dat gezien de toename van de huishoudelijke uitgaven en in het bijzonder gezien het feit dat daar wellicht ook uitgaven van operationele aard bij zijn, de uitgaven van de Raad op dezelfde wijze moeten worden onderzocht als die van de overige Europese instellingen als onderdeel van de in artikel 319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde kwijtingsprocedure;

4.  is van oordeel dat dergelijk onderzoek plaatsvindt aan de hand van de volgende schriftelijke documentatie die door alle instellingen wordt ingediend:

   rekeningen over het voorgaande begrotingsjaar met betrekking tot de uitvoering van de begroting,
   een financieel overzicht van de activa en passiva,
   een jaarlijks activiteitenverslag over het budgettair en financieel beheer,
   een jaarverslag van de interne controleur,
  

alsmede een mondelinge toelichting in de vergadering van de voor de kwijtingsprocedure bevoegde commissie;

5.  verwacht dat in de toekomst alle instellingen met een passende vertegenwoordiging bij het plenaire debat over de kwijting aanwezig zullen zijn;

6.  verwerpt de suggestie van de Raad dat het feit dat het Europees Parlement en de Raad in het verleden de uitvoering van elkaars afdelingen van de begroting niet hebben onderzocht voortvloeide uit een ’herenakkoord’ (resolutie vermeld in de notulen van de bijeenkomst van de Raad van 22 april 1970); is van mening dat het herenakkoord geen bindend document is en dat de uitleg die de Raad daaraan geeft veel te ruim is;

7.  is van mening dat het opstellen van de begroting en de kwijting twee afzonderlijke procedures zijn en dat het ’herenakkoord’ tussen het Parlement en de Raad over de voorbereiding van hun respectieve begrotingsafdelingen de Raad niet mag ontslaan van zijn verplichting volledig verantwoording af te leggen aan het publiek over het gebruik van de gelden die tot zijn beschikking worden gesteld;

8.  meent dat de kwijting 2008 op een cruciaal tijdstip komt, het moment namelijk waarop een formeel akkoord over de kwijtingsprocedure voor de nieuwe Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) duidelijk vorm moet krijgen met het oog op geloofwaardigheid dankzij volledige transparantie, en verzoekt de Commissie vóór het einde van de kwijtingsprocedure 2008 concrete, gedetailleerde en algemene plannen aan het Parlement voor te leggen voor de personeelsformatie en de organisatie- en controlestructuur van de EDEO, met inbegrip van de Militaire Staf van de EU, het Situatiecentrum, het directoraat crisisbeheersing en planning van het SGR, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen, alsmede het personeel van het secretariaat-generaal dat werkt aan het buitenlands en veiligheidsbeleid, waarin de personeelsuitbreiding en -toewijzing en de geplande effecten daarvan op de begroting zichtbaar zijn, en onmiddellijk onderhandelingen te starten met de begrotingsautoriteit op basis van de ingediende voorstellen;

9.  benadrukt dat verlening van kwijting voor dit jaar niet in aanmerking kan worden genomen voor kwijtingverlening voor de komende jaren tenzij de Raad aanzienlijke vooruitgang boekt op de aandachtspunten genoemd in paragraaf 5 van de resolutie van het EP van 25 november 2009;

10.  herhaalt zijn standpunt dat de Raad elk jaar in het Parlement aanwezig dient te zijn bij de presentatie van het jaarverslag van de Rekenkamer en bij het debat over de begrotingskwijting;

11.  vraagt de Raad en het Europees Parlement in hun hoedanigheid van begrotingsautoriteit, om met het oog op een betere uitwisseling van informatie over de respectieve begrotingen, een jaarlijkse procedure in te voeren met betrekking tot de kwijtingsprocedure; volgens die procedure zal het voorzitterschap van de Raad, vergezeld van de secretaris-generaal van de Raad, officieel bijeenkomen met de Commissie begrotingscontrole of een delegatie daarvan, bestaande uit de voorzitter, de coördinatoren en de rapporteur, ten einde alle informatie te verschaffen die nodig is met betrekking tot de uitvoering van de begroting van de Raad; stelt tevens voor dat de voorzitter van de bevoegde commissie de genoemde commissie systematisch en op de juiste manier van die besprekingen op de hoogte houdt;

12.  moedigt het Spaanse voorzitterschap aan een herziening uit te voeren van de informele regeling inzake de kwijting voor de begroting van de Raad en dringt aan op een verbintenis dat deze wordt opgenomen in de herziening van de financiële reglementen en dat dit gebeurt vóór de aanvang van de nieuwe financieringsperiode na 2013; dringt tevens erop aan dat vóór 15 oktober 2010 discussies hierover worden afgerond;

13.  herinnert de Raad aan het standpunt dat het Parlement had uitgedrukt in paragraaf 12 van zijn resolutie van 24 april 2007(16) over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting voor het begrotingsjaar 2005: ’verlangt maximale transparantie op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB); verzoekt de Raad te waarborgen dat de begroting van de Raad overeenkomstig punt 42 van het Interinstitutioneel Akkoord [...] geen operationele uitgaven op het gebied van het GBVB bevat; behoudt zich voor de nodige stappen te nemen in geval dit akkoord wordt geschonden’;

14.  erkent dat de Raad het Parlement op verschillende wijzen raadpleegt en op de hoogte houdt over de ontwikkelingen met betrekking tot het GBVB; is echter van oordeel dat het jaarlijkse verslag van de Raad over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzes van het GBVB dat overeenkomstig punt 43 van het IA wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, zich beperkt tot een beschrijving van in het kader van het GBVB tot stand gekomen gemeenschappelijke standpunten, gemeenschappelijke optredens en uitvoeringsbesluiten en dat meer uitgebreide informatie moet worden verstrekt de komende jaren voor de kwijtingsexercitie;

15.  verzoekt de Raad opnieuw om gedetailleerde informatie over de aard van de uitgaven binnen titel 3 (’Uitgaven die voor de Raad voortvloeien uit de uitvoering van specifieke taken’), om het Parlement in staat te stellen na te gaan of alle uitgaven stroken met het IA en of geen van de uitgaven de vorm aanneemt van beleidsuitgaven;

16.  is bezorgd over het gemis aan transparantie rond de kosten van de activiteiten, met name de dienstreizen, van de bijzondere vertegenwoordigers, en verlangt dat een gedetailleerde opsplitsing van de uitgaven voor bijzondere vertegenwoordigers en hun missiebegroting op internet worden gepubliceerd;

17.  vraagt de Rekenkamer waarom zij in haar jaarverslag over 2008 betreffende de Raad geen melding heeft gemaakt van de onopgeloste problemen die het Parlement in zijn bovengenoemde resolutie van 25 november 2009 had aangestipt;

18.  neemt nota van de opmerking van de Rekenkamer in pararaaf 11.10 van het jaarverslag 2008 over het feit dat de voortdurende overbudgettering (2005-2008) van het Secured European System for Automatic Messaging (SESAME) in strijd is met artikel 5, lid 3 van het Financieel Reglement; neemt kennis van het antwoord van de Raad en van zijn voornemen om de coördinatie van governancestructuren van belangrijke IT-projecten te verbeteren;

19.  verwelkomt de controles die de interne eenheid financiële controle van de Raad in 2008 heeft verricht (8 financiële audits en één gemengde), alsook het feit dat een aanzienlijk deel van de aanbevelingen van die eenheid zijn aanvaard; wijst er echter op dat de nota die hierover aan de kwijtingsautoriteit is toegestuurd tamelijk algemeen was en verzoekt om meer gedetailleerde informatie over het gevolg dat aan de aanbevelingen van de audits is gegeven;

20.  is ingenomen met het nieuwe geïntegreerde systeem voor beheer en financiële controle (SAP), dat sinds 1 januari 2008 operationeel is en dat besparingen en efficiencyverbetering voor de drie betrokken instellingen (de Raad, de Rekenkamer en het Hof van Justitie) heeft opgeleverd;

21.  is ingenomen met de bereikte resultaten op het gebied van de consolidatie van de organisatie na de EU-uitbreidingen van 2004 en 2007, met name de centralisatie van de vertaaleenheden en de aanwerving van ambtenaren uit de nieuwe lidstaten; is eveneens ingenomen met de invoering van een systeem van flexibele werktijden, dat bijdraagt tot een beter evenwicht tussen werk en privéleven; wijst echter op de lage bezettingsgraad van de posten van het organigram (gemiddeld 90%; 86% in 2007)

22.  merkt op dat de forse verhoging van de vooruitbetalingen voor het Residence Palace-gebouw (70 miljoen EUR in plaats van de geplande 15 miljoen EUR, met als doel de totale aankoopkosten te reduceren) mogelijk was vanwege de onderbesteding van de begroting over de hele lijn genomen (bestedingspercentage van 85,7%), en dringt erop aan dat het bouwbeleid in toekomstige jaarverslagen gedetailleerd wordt uiteengezet, zodat tijdens het kwijtingsproces een gedegen toezicht mogelijk is;

23.  is van mening dat de jaarlijkse begroting voor de vaste voorzitter van de Europese Raad gescheiden moet blijven van de begroting van de Raad, en met ingang van 2012 als een nieuwe begrotingsafdeling moet worden voorgelegd;

24.  is verheugd over de beloften van het Spaanse voorzitterschap om de kwijtingsprocedure te verduidelijken en te zorgen voor de volledige verantwoordingsplicht van de huishoudelijke begroting van de Raad bij het Parlement, en vraagt om een krachtig engagement bij de volgende voorzitterschappen om dit werk in dezelfde geest voort te zetten.

(1) Aangenomen teksten van 19.5.2010, P7_TA(2010)0180.
(2) PB L 71 van 14.3.2008.
(3) PB C 273 van 13.11.2009, blz. 1.
(4) PB C 269 van 10.11.2009, blz. 1.
(5) PB C 273 van 13.11.2009, blz. 122.
(6) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(7) Besluit dat voortvloeit uit het reglement van orde van de Raad van 22 juli 2002 (PB L 230 van 28.8.2002, blz. 7).
(8) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(9) PB L 19 van 23.1.2010, blz. 9.
(10) Europees Transparantie-Initiatief.
(11) PB L 63 van 28.2.2004, blz. 68.
(12) PB L 261 van 6.8.2004, blz. 125.
(13) PB L 57 van 2.3.2000, blz. 1.
(14) PB L 27 van 30.1.2001, blz. 7.
(15) PB L 158 van 17.6.2002, blz. 66.
(16) PB L 187 van 15.7.2008, blz. 21.

Juridische mededeling - Privacybeleid