Resolutie van het Europees Parlement van 16 juni 2010 over EU 2020
Het Europees Parlement,
– gezien de informele bijeenkomst van de Europese Raad op 11 februari 2010,
– gezien de openbare raadpleging die de Commissie heeft gehouden over EU 2020 en de resultaten daarvan (SEC(2010)0116),
– gezien de evaluatie van de Lissabon-strategie door de Commissie (SEC(2010)0114),
– gezien het document van de Europese Raad ’In zeven stappen naar de verwezenlijking van de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid’,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2010 over de EU 2020(1),
– gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de financiële, economische en sociale crisis ernstig blijft en dat de verwachtingen met betrekking tot de nieuwe EU 2020-strategie die in juni 2010 door de Europese Raad moet worden aangenomen, dan ook zeer hoog gespannen zijn,
B. overwegende dat de werkloosheid in tal van lidstaten nog steeds stijgt, en dat in de EU uiteindelijk 28 miljoen mensen hier het slachtoffer van kunnen worden omdat een adequate beleidsreactie op middellange termijn ontbreekt, en dat hierdoor enorme sociale en menselijke problemen worden veroorzaakt; overwegende dat de crisis miljoenen banen heeft vernietigd en de werkonzekerheid heeft verergerd,
C. overwegende dat een duurzamer productie-, distributie- en consumptiepatroon een noodzakelijke vereiste is om de klimaatverandering, de teloorgang van de biodiversiteit en de uitputting van grondstoffenreserves aan te pakken,
D. overwegende dat de mededeling van de Commissie en de verklaringen van de Raad over aspecten van de inhoud van de EU 2020-strategie, zoals de hoofddoelen, toonaangevende voorstellen, knelpunten en indicatoren, van zeer algemene aard waren, en dat de Commissie daarom dringend met gedetailleerder plannen moet komen om te verduidelijken hoe deze initiatieven met succes zullen worden uitgevoerd, en deze plannen voor moet leggen aan het Parlement,
E. overwegende dat, met het oog op resultaten, de Europese taken en verantwoordelijkheden op goed georganiseerde wijze moeten worden verdeeld tussen het Europese, nationale, regionale en lokale bestuursniveau, alle niveaus van bestuur van de hoogste kwaliteit moeten zijn en gekenmerkt moeten worden door de hoogste verantwoordingsplicht, en alle belangrijke drijvende krachten achter verandering – ondernemingen en universiteiten die in partnerschap samenwerken met lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld – een centrale rol moeten spelen in de nieuwe, resultaatgerichte aanpak,
F. overwegende dat het belangrijk is rekening te houden met de demografische crisis en de gevolgen ervan, en overwegende dat de komende generaties niet mogen worden opgeofferd om de verworven rechten van de vorige generaties te handhaven,
Algemene opmerkingen
1. is teleurgesteld over de belangrijkste elementen van de nieuwe EU 2020-strategie, die de Europese Raad op 26 maart 2010 overeenkwam; dringt er bij de Europese Raad op aan lessen te trekken uit de huidige crisis en een werkelijk vooruitziende, ambitieuze en samenhangende strategie te bepalen;
2. dringt er daarom op aan dat de EU 2020-strategie een ruim politiek concept nastreeft voor de toekomst van de EU als concurrerende, sociale en duurzame Unie, waarin mensen en de bescherming van het milieu centraal staan bij de beleidsvorming;
3. is van mening dat de lidstaten hun economische prestaties moeten verbeteren door structurele hervormingen door te voeren om de overheidsuitgaven te optimaliseren, te zorgen voor minder bureaucratie, burgers meer zeggenschap te geven, ondernemerschap en vernieuwing aan te moedigen, de regelgeving kmo-vriendelijker te maken en de mensen de mogelijkheid te bieden hun potentieel te maximaliseren;
4. erkent dat de Unie, om te voorkomen dat de antwoorden op de eurocrisis leiden tot een lange periode van economische stagnatie, tegelijkertijd een strategie ten uitvoer moet leggen om de duurzame economische groei te versnellen, naast hervormingen die tot doel hebben de concurrentiekracht te herstellen en te verbeteren;
5. betreurt dat er in de conclusies van de Europese Raad geen rekening mee wordt gehouden dat het huidige fragiele herstel ten volle in de nieuwe EU 2020-strategie tot uiting moet komen, door het formuleren van een samenhangende beleidsagenda en door het macro-economische beleid op een omvattende wijze in deze strategie te integreren, om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke begrotingsconsolidatie de strategie niet ondergraaft;
6. betreurt het feit dat het Parlement, als instelling die de burgers van Europa vertegenwoordigt, niet is geraadpleegd over de indicatoren die aan de basis liggen van het nationale hervormingsprogramma van EU 2020; dringt er bij de Raad op aan de belangrijkste elementen van de EU 2020-strategie aan te nemen tijdens zijn vergadering in juni, maar staat erop dat de uiteindelijke beslissingen over de belangrijkste instrumenten, doelstellingen en indicatoren van de EU 2020-strategie slechts worden aangenomen nadat het Parlement, zo spoedig mogelijk, op een adequate manier is geraadpleegd; is op dezelfde manier van mening dat nationale parlementen, regio's, gemeenten, sociale partners en ngo's actief bij de vaststelling en uitvoering van de strategie moeten worden betrokken;
Knelpunten en hoofddoelen
7. neemt kennis van de vijf hoofddoelen die door de Europese Raad zijn vastgesteld op het gebied van werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling, de uitstoot van broeikasgassen, het onderwijsniveau en sociale integratie; benadrukt dat deze hoofddoelen moeten worden geformuleerd in het kader van een logische en samenhangende strategie voor duurzame ontwikkeling waarin economisch, sociaal en milieubeleid worden gecombineerd;
Een nieuwe impuls voor de interne markt
8. benadrukt dat de interne markt één van drijvende krachten achter de Europese groei is en nog steeds niet volledig is voltooid; wijst er eveneens op dat alle Europese instellingen verdere inspanningen moeten leveren om de overblijvende obstakels voor het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal weg te werken om een betere, meer concurrerende en effectievere interne markt tot stand te brengen;
9. onderstreept dat het belangrijk is vrijhandel en toegang tot wereldwijde markten centraal te laten staan bij de beleidsvorming en onder geen beding de kant van het protectionisme op te gaan, aangezien innoverende ondernemers en bedrijven zich alleen op een vrije en wereldwijde markt kunnen ontwikkelen;
10. benadrukt dat ambitieuzere initiatieven nodig zijn om de interne markt te voltooien en om te zorgen voor een groter maatschappelijk draagvlak ervoor; is bijgevolg verheugd over het verslag dat is opgesteld door Mario Monti, dat, net als de resolutie van het Parlement van 20 mei 2010(2), interessante voorstellen bevat om te zorgen voor consensus en de totstandbrenging van een sterkere interne markt;
11. is van mening dat de Commissie, met het oog op de totstandbrenging van een effectieve interne markt, een duidelijke lijst met politieke prioriteiten moet vaststellen door een ’Single Market Act’ aan te nemen, die zowel wetgevings- als niet-wetgevingsinitiatieven moet dekken gericht op de totstandbrenging van een uiterst concurrerende sociale markteconomie;
Kmo's in een sociale markteconomie
12. benadrukt dat de EU kmo's en ondernemerschap moet stimuleren en ondersteunen, omdat dit essentiële factoren zijn voor het behoud en het scheppen van banen, dat ze de administratieve lasten en de veelheid van regels moet verminderen en de regelgeving vereenvoudigen zodat kmo's sneller kunnen groeien door hun producten of diensten vrij te kunnen aanbieden aan de 500 miljoen consumenten op de Europese interne markt, en dat ze de bureaucratie verder moet beperken; onderstreept voorts dat het belangrijk is dat de ’Small Business Act’ volledig wordt uitgevoerd, door politieke inspanningen op alle niveaus;
13. onderstreept dat kmo's de ruggengraat van onze sociale markteconomie vormen, banen scheppen en van essentieel belang zijn om de duurzame economische groei nieuw leven in te blazen, en dat voorrang moet worden gegeven aan verdere inspanningen op het gebied van hervormingen, zoals kmo-vriendelijke wetgeving, de totstandbrenging van een vitaal klimaat voor beginnende ondernemers, de aanmoediging van ondernemerschap en de verbetering van de toegang tot financiering; is voorts van mening dat de EU 2020-strategie doelstellingen en initiatieven moet omvatten om het gemiddelde percentage aandelen- en risicodragend kapitaal in ondernemingen te helpen verhogen;
14. wijst erop dat micro-ondernemingen vaak een middel zijn om werkloosheid te bestrijden, en dat een bedrijf opzetten vaak een manier is om ondanks sociale inertie te slagen, dat de mogelijkheid om de nodige middelen voor de bedrijfsactiviteiten bijeen te brengen de eerste voorwaarde voor de ontwikkeling van kmo's is, en dat het behoud van garantiemechanismen voor kmo's, dynamische secundaire markten en een banksector die de economische activiteit in Europa bevordert voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van kmo's;
Werkgelegenheidsdoelstelling
15. herhaalt dat hoogwaardige werkgelegenheid een hoofdprioriteit moet zijn in de EU 2020-strategie en dat het voor de verbetering van de werkgelegenheidsresultaten van cruciaal belang is goed werkende arbeidsmarkten en sociale omstandigheden meer centraal te stellen; pleit daarom voor een nieuwe agenda om fatsoenlijk werk te bevorderen, de rechten van werknemers in heel Europa te verzekeren en de arbeidsomstandigheden te verbeteren;
16. is van mening dat in de nieuwe strategie meer nadruk moet worden gelegd op fatsoenlijk werk, met inbegrip van de bestrijding van zwart werk, en op het verzekeren dat mensen die momenteel van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, daar weer toegang toe kunnen krijgen;
17. is van mening dat de nieuwe strategie arbeidsmarkten moet bevorderen die de stimulansen en de voorwaarden voor personen die werken verbeteren, terwijl tegelijkertijd wordt gezorgd voor meer stimulansen voor werkgevers om personeel aan te nemen en te behouden;
Onderzoeksdoelstelling
18. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij de doelstelling van 3% van het bbp voor O&O handhaven; roept de lidstaten op de potentiële synergie tussen de fondsen van het cohesiebeleid en de fondsen voor O&O beter te benutten en ervoor te zorgen dat deze instrumenten leiden tot innovatie die de samenleving reële voordelen oplevert;
19. benadrukt dat belangrijke O&O-projecten, sleutelinvesteringen in energie-infrastructuur, de nieuwe EU-bevoegdheid inzake ruimtebeleid en de financiering van het innovatiebeleid van de EU stevige, geloofwaardige en duurzame financiële steun van de EU vergen om de hoofddoelen van de Unie voor 2020 te kunnen verwezenlijken;
20. wijst erop dat Europa zijn potentieel verder moet versterken op het vlak van geschoolde arbeidskrachten, onderzoek en technologie, en daardoor ook zijn capaciteit om te innoveren, als belangrijkste aspecten van de concurrentiekracht, en dat de kennisdriehoek de kern van de EU 2020-strategie moet blijven uitmaken;
21. is van mening dat het, voor een efficiënter onderzoek in Europa, van cruciaal belang is dat de bestaande structuren beter worden gestroomlijnd en dat er in zowel de openbare als de particuliere sector wordt gezorgd voor een meer onderzoeks- en innovatievriendelijk investeringsklimaat; vraagt de Commissie om met praktische maatregelen te komen voor een betere toegang tot financiering, en met name de beschikbaarheid van risicokapitaal te verbeteren;
Doelstellingen op het vlak van klimaat en energie
22. betreurt het feit dat de hoofddoelen van de Europese Raad over broeikasemissies, hernieuwbare energiebronnen en een grotere efficiëntie bij het energiegebruik weinig ambitieus zijn en niet gericht zijn op een leidersrol in een wereld die geconfronteerd wordt met de dreiging van de klimaatverandering, met een uitputting van natuurlijke hulpbronnen en wereldwijde ecosystemen die op het punt van ineenstorting staan; vraagt bijgevolg om de onmiddellijke en gelijktijdige vaststelling van de volgende bindende doelstellingen voor de EU:
(a)
een doelstelling om de eigen broeikasgasemissies te verminderen met 30% tegen 2020 en een substantiële verdere vermindering op lange termijn, op voorwaarde dat andere landen eveneens bereid zijn zich ertoe te verbinden passende maatregelen te nemen;
(b)
een doelstelling inzake een efficiënter gebruik van de hulpbronnen;
(c)
een doelstelling om het energieverbruik met 20% te verminderen en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen tot ten minste 20% tegen 2020, waarbij de technische en niet-technische belemmeringen voor de verdere ontwikkeling van duurzame hernieuwbare energiebronnen worden verwijderd, als eerste stap op weg naar de totstandbrenging, tegen 2050, van een uiterst efficiënte economie zonder CO2-uitstoot, die voornamelijk gebaseerd is op hernieuwbare energiebronnen;
(d)
meetbare streefdoelen om het verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten te stoppen en deze waar mogelijk tegen 2020 te herstellen;
Onderwijsdoelstelling
23. neemt kennis van het hoofddoel inzake de verbetering van het onderwijs; betreurt het ontbreken van in cijfers uitgedrukte streefdoelen en dringt er bij de Europese Raad op aan een streefdoel van 100% vast te stellen voor het secundair onderwijs, alsook kwalitatieve streefdoelen en indicatoren voor het basis- en het secundaire onderwijs;
24. vraagt de lidstaten de ambitieuze doelstellingen in de mededeling van de Commissie over EU 2020 te onderschrijven, zodat het percentage voortijdige schoolverlaters tegen 2020 wordt verlaagd tot minder dan 10% van het leeftijdscohort en dat ten minste 40% van de bevolking hoger of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid;
25. benadrukt het belang van beleid inzake levenslang leren, waarbij opleidingsmogelijkheden moeten worden aangemoedigd en beschikbaar moeten zijn voor mensen gedurende hun hele werkzame leven; wijst erop dat het noodzakelijk zal zijn het aantal actieven op de arbeidsmarkt te handhaven en de sociale integratie te versterken;
Doelstelling op het vlak van armoedebestrijding
26. staat erop dat in de EU 2020-strategie de doelstelling wordt opgenomen om de armoede in de EU met de helft te verminderen, en wijst erop dat de meerderheid van de Europeanen die momenteel in armoede leven of het risico lopen om in armoede te leven, vrouwen zijn, en met name oudere vrouwen, migrantenvrouwen, alleenstaande moeders en thuisverzorgers;
27. spreekt zijn waardering uit voor de voorstellen van de Europese Raad met betrekking tot sociale integratie, met name en hoofdzakelijk door de beperking van de armoede, en benadrukt dat duidelijke doelen en initiatieven nodig zijn; is van mening dat dit een van de belangrijkste doelen is van de Europa 2020-strategie; dringt aan op een ambitieuze langetermijnstrategie ter bestrijding van armoede, met verstrekkende doelen voor armoedebeperking, sociale integratie – eveneens van vrouwen, kinderen en ouderen – en voor de strijd tegen de armoede onder werkenden; benadrukt de nood aan een doelstelling om het aantal huishoudens waar niemand een baan heeft te verminderen;
Gendergelijkheid
28. betreurt dat gendergelijkheid niet in de door de Europese Raad vastgestelde hoofddoelen wordt genoemd; bepleit een programma voor gendergelijkheid om de bestaande verschillen in beloning tussen mannen en vrouwen weg te werken, een volwaardige deelneming van vrouwen aan de arbeidsmarkt en het politieke leven te verzekeren, en tegelijk de carrièrekansen van vrouwen te verbeteren; benadrukt dat betere voorwaarden nodig zijn om werk en gezin te kunnen combineren;
29. is van oordeel dat een succesvolle uitvoering van het nieuwe vlaggenschip ’Innovatie-Unie’ van cruciaal belang is om de op kennis gebaseerde economie te stimuleren; roept de Commissie op het totaalbedrag dat is uitgetrokken voor onderzoek en innovatie in de communautaire begroting te verhogen;
30. onderstreept het belang van de vereenvoudiging van de financiering van onderzoek en ontwikkeling en het beperken van de rompslomp, zodat kennisbedrijven hun doeltreffendheid kunnen maximaliseren en nieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden kunnen worden gestimuleerd;
31. dringt er bij de Commissie op aan de omstandigheden om te innoveren te verbeteren, bijvoorbeeld door het uniforme EU-octrooi in te voeren; is van oordeel dat goedbedoelde programma's ter stimulering van de concurrentie en een duurzame economie niet uit de verf komen, en dat KMO's, universiteiten en bedrijven ertoe moeten worden aangemoedigd deel te nemen aan Europese programma's;
32. is van oordeel dat expliciete doelstellingen moeten worden bepaald voor op MKB's afgestemde financieringsinstrumenten, teneinde digitale interoperabiliteit en toegankelijkheid te garanderen, en dat deze duidelijk EU-doelstellingen voor eco-innovatie moeten omvatten;
33. is van oordeel date er een aanzienlijk niet gebruikt potentieel bestaat voor de bevordering van innovatie via overheidsopdrachten; verzoekt de Commissie en de lidstaten dan ook het belang van innovatieve overheidsopdrachten voor de verwezenlijking van de O&O-doelstellingen te beklemtonen, alsmede de rol die zij spelen voor het stimuleren van op onderzoek gebaseerde MKB's en het potentieel ervan in termen van verlening van overheidsdiensten van hoge kwaliteit en verwezenlijking van de doelstellingen inzake klimaatverandering;
Vlaggenschipinitiatief: ’Jeugd in beweging’
34. beklemtoont dat het Parlement ook de jeugd als een sleutelprioriteit voor de begroting 2011 beschouwt en duidelijk het voornemen heeft geuit verdere financiële steun te verlenen voor alle belangrijke programma's op dit gebied;
35. onderstreept dat om het probleem van de hoge werkloosheid onder jongeren op te lossen meer het accent moet worden gelegd op het garanderen van opleiding en werkgelegenheid voor alle jonge mensen, het verlagen van de drempels voor jongeren bij het zoeken naar hun eerste baan en het uitwerken van EU-programma's ter bevordering van ondernemerschap onder jongeren, in alle onderwijsfasen;
36. beschouwt het hoger onderwijs als een essentiële drijvende kracht voor de economische en sociale ontwikkeling, en is dan ook van oordeel dat meer het accent moet worden gelegd op de follow-up van het Bologna-proces en de naleving door de lidstaten van de overeengekomen beginselen in de hele Europese Ruimte voor hoger onderwijs;
Vlaggenschipinitiatief: ’Een Digitale Agenda voor Europa’
37. verwelkomt de recente ambitieuze voorstellen van de Commissie inzake de digitale agenda en verzoekt de lidstaten deze initiatieven volledig ten uitvoer te leggen;
38. beklemtoont het enorme werkgelegenheidspotentieel van de ICT-sector en zijn sleutelrol om van Europa een middelen- en energie-efficiënte economie te maken; wijst erop dat concurrentie in de sector innovatie in de hand werkt en benadrukt de nood aan vrije en concurrerende markten die openstaan voor nieuwe spelers en die de invoering van nieuwe, innovatieve technologieën vergemakkelijken; benadrukt dat het belangrijk is inspanningen te blijven leveren om te zorgen voor universele toegang met hoge snelheid tot vaste en mobiele breedbandverbindingen, onder eerlijke voorwaarden en met concurrerende prijzen voor alle burgers en consumenten, ongeacht waar ze zich bevinden; verzoekt de Commissie en de lidstaten alle beschikbare beleidsinstrumenten te bevorderen die kunnen bijdragen aan de toegang tot breedbandverbindingen voor alle Europese burgers, met inbegrip van nationale doelstellingen op het gebied van dekking voor breedbandinternet en snelle toegang, alsmede speciale programma's om de computervaardigheid van kinderen te vergroten via het gebruik van computers op scholen;
39. wijst erop dat de Europese digitale agenda een cruciale impact zal hebben op het gebied van cultuur, media en onderwijs en dat een geïntegreerde, eerder dan een gecompartimenteerde benadering daarom vereist is; acht het van wezenlijk belang in alle beleidsinitiatieven die betrekking hebben op de digitale agenda aandacht te besteden aan de impact van nieuwe media, bijvoorbeeld door de toezegging om e-vaardigheden te bevorderen, en aan online-inhoud, naast economische en technische overwegingen en overwegingen met betrekking tot de interne markt;
40. constateert evenwel dat het vrije verkeer van digitale diensten op dit moment hinder ondervindt van de versnipperde regelgeving op nationaal niveau;
41. is van oordeel dat de scheppende industrie eveneens een belangrijke rol speelt in het digitale milieu, doordat zij de culturele diversiteit in de EU bevordert;
Vlaggenschipinitiatief: ’Een Europa dat efficiënt gebruik maakt van zijn hulpbronnen’
42. is van mening dat de milieuaspecten van de EU 2020-strategie algemeen beschouwd te zwak zijn en bijgevolg moeten worden versterkt; dringt erop aan dat duidelijke en meetbare doelstellingen op het gebied van milieu worden opgenomen in de belangrijkste doelstellingen van de strategie, met nadruk op het tot staan brengen van het verlies aan biologische diversiteit;
43. is van mening dat de EU 2020-strategie moet worden afgestemd op het bereiken van de langetermijndoelstelling van de EU om de broeikasgasemissies met 80% te verminderen tegen 2050, met name door de energie-efficiëntie te verhogen en door minder afval te produceren, om zo de concurrentiepositie van Europa te verbeteren en de kosten te verminderen;
44. vindt dat een verbetering van het efficiënt gebruik van de hulpbronnen een prioriteit moet zijn in de hele strategie, en er met name aandacht moet worden besteed aan de gevolgen van de steeds stijgende olieprijzen en de beperkte voorraad edele metalen, die van cruciaal belang zijn voor elektronica in het algemeen en de productie van batterijen voor elektrische voertuigen in het bijzonder;
45. is van mening dat innovatie sterk moet worden gestimuleerd om de doelstellingen op het gebied van milieuverbetering, een efficiënt gebruik van de hulpbronnen en kostenvermindering te verwezenlijken, en dat wettelijke doelen en de invoering van regelgevende maatregelen de meest effectieve manieren zijn om dergelijke innovatie te bevorderen;
46. is van mening dat de regels voor de verdeling van de structuurfondsen van de EU moeten worden aangepast om rekening te houden met de noodzaak innovatie te bevorderen die zorgt voor een vermindering van de kosten en een beter gebruik van de hulpbronnen;
Vlaggenschipinitiatief: ’Schone en efficiënte energie’
47. onderstreept dat duurzame productieprocessen, gekoppeld aan een efficiënt gebruik van hulpbronnen en een geïntegreerd energiebeleid, alsmede de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, de EU in staat zullen stellen niet alleen haar klimaat- en energiedoelstellingen te verwezenlijken, maar ook een sterke industriële basis in Europa te behouden en het concurrentievermogen, de groei en de werkgelegenheid te stimuleren;
48. betreurt dat het de Europa 2020-strategie aan iedere ambitie ontbreekt voor de ontwikkeling van een werkelijk gemeenschappelijk Europees energiebeleid; wijst er met nadruk op dat een werkende interne markt weliswaar een hoofddoel voor Europa vormt en dat het derde pakket maatregelen op energiegebied snel ten uitvoer moet worden gelegd, maar dat er door de te grote nadruk op dit aspect van het Europese energiebeleid afbreuk is gedaan aan de andere twee doelen, namelijk ’duurzame ontwikkeling’ en ’gegarandeerde aanvoer’; wijst er andermaal op dat de interne markt niet los van de externe dimensie kan worden aangepakt en dat Europa behoefte heeft aan een gemeenschappelijk Europees energiebeleid om daadwerkelijk invloed te kunnen uitoefenen op de continuïteit van de energievoorziening, de klimaatverandering en de betaalbaarheid van energie;
49. benadrukt het feit dat efficiënt energiegebruik niet alleen het meest kosteneffectieve middel is om de emissie van broeikasgassen te verminderen en de veiligheid van de energievoorziening te verbeteren, maar dat hierdoor ook tegen 2020 een aanzienlijk aantal arbeidsplaatsen zou kunnen worden gecreëerd; dringt er daarom bij de Commissie en de lidstaten op aan om energie-efficiëntie bovenaan de EU-agenda te plaatsen, ook in budgettaire termen; roept er meer in het bijzonder toe op om de uitvoering van de bestaande regelgeving te verbeteren en te zorgen voor een tijdig en ambitieus voorstel voor het nieuwe Europees actieplan inzake energie-efficiëntie, met inbegrip van de herziening van de richtlijn inzake energiediensten en de vaststelling van een bindend streefcijfer voor energie-efficiëntie;
50. wijst erop dat om de klimaatverandering het hoofd te bieden aanzienlijke investeringen in energie-infrastructuur noodzakelijk zullen zijn vóór 2020 en daarna, inclusief investeringen in de opwaardering van de Europese energienetwerken, een echt Europees intelligent superenergienetwerk, groene corridors, interconnecties, de voltooiing van het Galileo-project, groene technologie, e-gezondheid, het Trans-Europese transportnetwerk (TEN-T)-programma en vrij en rechtvaardige toegang tot ICT en breedband; onderstreept verder dat het van essentieel belang is dat de interne energiemarkt wordt voltooid en de lidstaten ertoe worden aangespoord onverwijld het derde energiepakket ten uitvoer te leggen, teneinde economische groei, de openstelling van de markt en de versterking van de rechten van de consumenten te bevorderen, en de zekerheid van de energievoorziening te vergroten; acht het van essentieel belang dat deze drie initiatieven worden voortgezet, teneinde de interne energiemarkt te stimuleren en het aandeel van hernieuwbare energiebronnen te vergroten, en grote infrastructuurprojecten in derde landen verder te ontwikkelen, met name in het Middellandse-Zeegebied en de regio's van Eurazië; constateert dat hernieuwbare energiebronnen de beste inheemse energiebronnen van ons continent zijn, en vraagt bijgevolg ambitieuze uitvoeringsmaatregelen teneinde de verplichtingen van de lidstaten inzake hernieuwbare energie na te komen;
51. wijst er andermaal op dat de Europese Unie doelmatiger moet investeren in bestaande vervoersinfrastructuur, zoals TEN-T, om de schepping van banen aan te wakkeren, de sociale en territoriale samenhang te verbeteren en een duurzaam en interoperabel vervoerssysteem op te zetten; dringt aan op samenspel van middelen van vervoer en intelligent gebruik van logistiek, daar voor het koolstofvrij en duurzaam maken van de vervoerssector innovatie, nieuwe technologieën en financiële middelen nodig zullen zijn;
Vlaggenschipinitiatief: ’Industriebeleid in een tijd van mondialisering’
52. steunt resoluut een industriebeleid dat erop gericht is de beste voorwaarden te scheppen voor de handhaving en ontwikkeling van een sterke, concurrerende en gediversifieerde industriële basis in Europa; uit zijn voldoening over en beklemtoont het feit dat een dergelijk beleid de industriesector in zijn geheel dekt en dat het voornaamste doel ervan is adequate kadervoorwaarden te creëren;
53. wenst dat de Europese industrie wordt omgeschakeld via een duurzaam industriebeleid dat gericht is op het scheppen van duurzame banen en het verbeteren van het efficiënte gebruik van hulpmiddelen; is van oordeel dat de duurzame ontwikkeling van de Europese industrie een intensieve dialoog met werknemers en arbeiders vereist; herhaalt dat voor deze omschakeling maatregelen vereist zijn om werknemers te helpen bij de overstap op een nieuwe, milieutechnisch duurzame economie;
54. is van oordeel dat EU 2020 de kosten en baten van de omschakeling naar een duurzame, energie-efficiënte economie moet aangeven, en wijst erop dat het vergemakkelijken van de aanpassing van de industrie aan structurele veranderingen een doelstelling van de Unie en de lidstaten is;
55. herhaalt zijn verzoek dat wordt voorzien in adequate financiering ter ondersteuning van schone, duurzame en efficiënte koolstofarme technologieën, met in totaal jaarlijks minimaal 2 miljard euro uit de EU-begroting, bovenop de uitgaven voor KP7 en KCI, en dit vanaf 2010; verzoekt de Commissie en de lidstaten in die context dringend een tijdschema vast te stellen voor hun financieringsverplichtingen, teneinde te garanderen dat de kredieten voor de diverse initiatieven van het SET-plan en de aanvullende initiatieven vanaf 2010 worden uitbetaald;
Vlaggenschipinitiatief: ’Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen’
56. acht het van belang dat wordt gekeken naar het tanende concurrentievermogen van Europa op mondiaal niveau en dat, rekening houdend met de voorspelde arbeidstekorten op lange termijn, verder wordt gekeken dan de crisis en wordt gezocht naar Europese regelingen om kennismigratie toe te staan en een Europese ’brain drain’ tegen te gaan;
57. is van oordeel dat het beleid moet worden toegespitst op het aanpakken van de jeugdwerkloosheid en het bevorderen van het effectief op elkaar afstemmen van vaardigheden en arbeidsmarkten, en dat er daarom moet worden gezorgd voor meer grensoverschrijdende mobiliteit voor studenten en onderzoekers in de context van uitwisselingen en stages, teneinde de internationale aantrekkingskracht van de Europese instellingen voor hoger onderwijs te vergroten; vindt dat de Europese toezeggingen inzake onderwijs tot uiting moeten komen in de strategie EU 2020, en verwelkomt het initiatief van de Commissie om in cijfers uitgedrukte streefdoelen op te nemen in de strategie;
58. wenst dat de lidstaten, de Raad, de Commissie en het Parlement voor het eind van het jaar een ambitieuze groene werkgelegenheidsstrategie aannemen, waarin de kadervoorwaarden worden bepaald voor het gebruik van het werkgelegenheidspotentieel van een duurzamere economie op basis van vaardigheden en innovatie, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de overstap naar een dergelijke economie wordt ondersteund door opleiding, een leven lang leren en sociale zekerheid voor allen;
Vlaggenschipinitiatief: ’Europees platform tegen armoede’
59. is verheugd over het voorstel van de Commissie om een platform tegen armoede in te stellen, maar benadrukt dat de bestrijding van armoede moet worden geïntensiveerd; is van oordeel dat de Europa 2020-strategie in dit opzicht expliciet ambitieuze streefdoelen moet omvatten om de ongelijkheid te verminderen, en met name de kloof tussen arm en rijk; is daarom van mening dat armoede moet worden gemeten als ’relatieve armoede’, om te helpen diegenen te identificeren die gevaar van uitsluiting lopen;
60. is van mening dat de keuze van indicatoren voor armoede en sociale integratie de noodzaak moet weerspiegelen om de armoede te verminderen door individuele personen, en met name vrouwen, aan te zetten tot deelname aan de arbeidsmarkt; vraagt daarom dat nieuwe instrumenten worden ontwikkeld om het verband te meten tussen uitsluiting van de arbeidsmarkt en armoede op individueel niveau; beklemtoont dat sociale diensten van cruciaal belang zijn voor sociale integratie;
Cohesiebeleid
61. is van mening dat een krachtig en goed gefinancierd cohesiebeleid, gericht op alle Europese regio's, volledig in lijn moet zijn met de EU 2020-strategie en dat dit beleid, met zijn horizontale benadering, een eerste vereiste vormt voor de succesvolle verwezenlijking van de EU 2020-doelstellingen, alsmede voor het tot stand brengen van sociale, economische en territoriale cohesie; dringt er dan ook op aan dat de uitvoeringsvoorschriften voor het cohesiebeleid verder worden vereenvoudigd om te zorgen voor gebruiksvriendelijkheid, de eerbiediging van het beginsel van verantwoordingsplicht, en een responsievere benadering van toekomstige uitdagingen en het risico van economische crises;
62. is van mening dat de mondiale crisis moet worden aangegrepen als een gelegenheid om de funderingen van onze Europese sociale markteconomie te vernieuwen in de vorm van een maatschappelijk model dat gebaseerd is op duurzaamheid, solidariteit, kennis, een aanzienlijke vermindering van de armoede en het scheppen van banen, en dat de EU 2020-strategie het werkgelegenheidspotentieel van de overgang naar een duurzame economie moet ontwikkelen;
Gemeenschappelijk landbouwbeleid
63. wijst erop dat de hervorming van het GLB tegen 2013 en een duurzame bosbouwstrategie moeten worden overwogen in het kader van de EU 2020-strategie; is ervan overtuigd dat de land- en bosbouw, in het juiste beleidskader en met toereikende begrotingsmiddelen, een belangrijke rol kunnen vervullen in een algehele Europese strategie die gericht is op economisch herstel, en daarbij tevens kunnen bijdragen aan de voedselzekerheid in de EU en de wereld, het behoud kunnen waarborgen van het rurale landschap dat 90% uitmaakt van het EU-gebied, kunnen zorgen voor de bescherming van banen in plattelandsgebieden, ecologische voordelen kunnen brengen en een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek naar alternatieve energiebronnen;
Extern optreden van de Europese Unie
64. benadrukt dat meer aandacht moet worden besteed aan de externe dimensie van de EU 2020-strategie; verzoekt de Commissie met klem in haar externe optreden een bredere en meer alomvattende aanpak aan de dag te leggen, in aansluiting op het EU-concept van beleidssamenhang met het oog op ontwikkeling; roept de Commissie op haar handelsstrategie voor EU 2020 eveneens te gebruiken voor de bevordering van de kernwaarden van de Unie, zoals mensenrechten, democratie, de rechtstaat, de fundamentele vrijheden en de bescherming van het milieu;
65. benadrukt dat de Commissie haar handelsstrategie voor EU 2020 op zo'n wijze vorm moet geven dat het handelsbeleid van de EU een waar instrument wordt voor het scheppen van werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling in de hele wereld, en dat ze in een vroeg stadium een open dialoog met het Europees Parlement en maatschappelijke organisaties moet nastreven over de prioriteiten van de EU voor de periode na Doha, met name betreffende sociale en milieunormen en de hervorming van de WTO;
o o o
66. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Europese Raad en de Commissie.