Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2009/2199(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0157/2010

Ingediende teksten :

A7-0157/2010

Debatten :

PV 16/06/2010 - 13
CRE 16/06/2010 - 13

Stemmingen :

PV 17/06/2010 - 7.1
CRE 17/06/2010 - 7.1
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0226

Aangenomen teksten
PDF 172kWORD 79k
Donderdag 17 juni 2010 - Straatsburg
EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers
P7_TA(2010)0226A7-0157/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 17 juni 2010 over het EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers (2009/2199(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de Internationale Verdragen voor de Rechten van de Mens, het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR),

–  gezien de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers en de werkzaamheden van de speciale VN-rapporteur over de situatie van mensenrechtenverdedigers,

–  gelet op het Verdrag van Lissabon en met name de artikelen 3 en 21 daarvan, en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien de richtsnoeren van de Europese Unie over mensenrechten, en in het bijzonder de richtsnoeren van de Europese Unie over mensenrechtenverdedigers, goedgekeurd in juni 2004 en herzien in 2008; gezien de richtsnoeren over mensenrechtendialogen, goedgekeurd in december 2001 en herzien in 2009,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2007 over het functioneren van de mensenrechtendialogen en het mensenrechtenoverleg met derde landen(1),

–  gezien de clausules inzake mensenrechten in de externe overeenkomsten van de EU,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR)(2),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen(3),

–  gezien zijn specifieke richtsnoeren voor de mensenrechten en democratiseringsacties van leden van het Europees Parlement tijdens hun bezoeken aan derde landen,

–  gezien het statuut van de Sacharovprijs voor de vrijheid van gedachte, goedgekeurd door de Conferentie van voorzitters op 15 mei 2003, en gewijzigd op 14 juni 2006,

–  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de situatie van de mensenrechten in de wereld, en met name de bijlagen daarvan over afzonderlijke gevallen,

–  gezien de regelmatige debatten en spoedresoluties over gevallen van schendingen van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

–  gezien de verklaring van het Comité van Ministers over acties door de Raad van Europa om de bescherming van mensenrechtenverdedigers te verbeteren en hun activiteiten te bevorderen, goedgekeurd op 6 februari 2008,

–  onder verwijzing naar de op 24 februari 2009 door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa aangenomen resolutie over de situatie van mensenrechtenverdedigers in de lidstaten van de Raad van Europa(4),

–  gezien de aanbeveling inzake de juridische status van niet-gouvernementele organisaties in Europa(5), goedgekeurd door het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 10 oktober 2007,

–  gelet op regionale mensenrechteninstrumenten, in het bijzonder het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en de door de Afrikaanse commissie voor de rechten van mensen en volken (ACHPR) goedgekeurde resoluties over mensenrechtenverdedigers, het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens en het Arabische Handvest van de rechten van de mens,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot oprichting van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)(6),

–  gezien de programma's voor de bescherming en opvang van bedreigde mensenrechtenactivisten, die in een aantal lidstaten van de EU worden uitgevoerd,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0157/2010),

A.  overwegende dat onder het Handvest van de Verenigde Naties elke lidstaat verantwoordelijkheid draagt om universele eerbiediging van de rechten van de mens en van de fundamentele rechten en vrijheden van allen te bevorderen,

B.  overwegende dat de in 1998 aangenomen VN-Verklaring onder „mensenrechtenverdediger” verstaat iedereen die zich, alleen of samen met anderen, inzet om mensenrechten op vreedzame wijze te bevorderen of te beschermen,

C.  overwegende dat mensenrechtenverdedigers over de hele wereld cruciale actoren zijn als het gaat om de bescherming en bevordering van mensenrechten, vaak met gevaar voor eigen leven, en overwegende dat mensenrechtenverdedigers tevens een belangrijke rol spelen bij de consolidering van democratische beginselen in hun land, onpartijdig en op transparante wijze hun werk doen en door nauwkeurige rapportage de geloofwaardigheid waarborgen, en daarmee de menselijke schakel vormen tussen democratie en eerbiediging van mensenrechten,

D.  overwegende dat steun voor mensenrechtenverdedigers sinds jaar en dag een aspect is van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie in haar externe betrekkingen; dat de steun van de EU evenwel varieert, afhankelijk van de betrokken staten,

E.  overwegende dat de Europese Unie met name veel gelegen is aan een sterkere bescherming van de mensenrechten, zoals voorzien in het Verdrag van Lissabon, via toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM),

F.  overwegende dat het Europees Parlement een belangrijke rol speelt als het gaat om de bevordering van mensenrechten en democratie, waaronder de bescherming van mensenrechtenverdedigers, via delegaties naar derde landen, hoorzittingen, resoluties, brieven en niet te vergeten de Sacharovprijs, alsmede in zijn verslagen over de mensenrechten in de wereld,

G.  overwegende dat de Europese Unie haar acties daarnaast in toenemende mate afstemt met andere regionale en internationale mechanismen in Afrika, Europa en Noord- en Zuid-Amerika, om nauwlettend toe te zien op de situatie van mensenrechtenverdedigers en landen ertoe aan te sporen een ondersteunende omgeving te scheppen voor hun werk, overeenkomstig internationale en regionale mensenrechtenverplichtingen,

H.  overwegende dat de geloofwaardigheid van de Europese Unie als beschermer van mensenrechtenverdedigers in de wereld nauw samenhangt met de eerbiediging in de EU zelf van mensenrechten en fundamentele vrijheden,

I.  overwegende dat mensenrechtenverdedigers zelf bloot staan aan mensenrechtenschendingen bij hun werk, dat bij deze schendingen moet worden gedacht aan moorden, doodsbedreigingen, ontvoeringen, willekeurige arrestatie en detentie, en andere pogingen om ze lastig te vallen en te intimideren, bijvoorbeeld door middel van lastercampagnes, en dat al deze schendingen ook gericht kunnen zijn tegen naaste familieleden (hun kinderen inbegrepen) en andere verwanten van mensenrechtenverdedigers, om ze van verdere activiteiten te weerhouden; overwegende dat mensenrechtencampagnes in veel regio's te maken hebben met inperking van de activiteiten en vervolging van de mensenrechtenverdedigers,

J.  overwegende dat voor de bescherming van individuele mensenrechtenverdedigers handhaving van het beleid van de EU inzake mensenrechten in het algemeen is vereist,

K.  overwegende dat met name vrouwelijke mensenrechtenverdedigers gevaar lopen en dat andere groepen en categorieën activisten die bijzonder kwetsbaar zijn voor geweld en mensenrechtenschendingen als gevolg van het werk dat ze doen, bestaan uit mensen die zich inzetten voor de burgerrechten en politieke rechten – met name de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, waaronder de rechten van religieuze minderheden − alsmede voor de economische, sociale en culturele rechten, met name de collectieve rechten, zoals het recht op voedsel en toegang tot natuurlijke hulpbronnen, onder wie vakbondsvertegenwoordigers, en ook degenen die opkomen voor de rechten van minderheden en gemeenschappen, kinderen, inheemse volken en lesbische, homoseksuele, biseksuele en transseksuele mensen, alsook mensen die de corruptie bestrijden,

L.  overwegende dat steeds geraffineerdere middelen worden ingezet om mensenrechtenverdedigers te dwarsbomen, via nieuwe technologieën, maar ook via restrictieve NGO-wetgeving en administratieve formaliteiten die de handelingsruimte en -mogelijkheden van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld ernstig beperken; er hierbij op wijzend dat sommige regeringen het mensenrechtenverdedigers moeilijk of zelfs onmogelijk maken om organisaties officieel te registreren en ze vervolgens aanklagen wegens het op onrechtmatige wijze uitoefenen van hun recht op vrijheid van vereniging,

M.  overwegende dat dergelijke acties een duidelijke schending vormen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en een reeks universeel erkende fundamentele vrijheden,

N.  overwegende dat mensenrechtenverdedigers ook gedwarsboomd en soms direct benadeeld worden door beleid, wetgeving en procedures die beschreven worden als „veiligheidsmaatregelen”, hetgeen vaak gepaard gaat met stigmatisering en beschuldiging van terrorisme,

O.  overwegende dat verenigingen en organisaties van mensenrechtenverdedigers nog steeds worden geconfronteerd met problemen als inbeslagname van meubilair, sluiting van gebouwen, oplegging van hoge boetes en overdreven nauwkeurig en subjectief onderzoek van bankrekeningen,

P.  overwegende dat handelsovereenkomsten waarin een clausule inzake de mensenrechten is opgenomen, door de EU kunnen worden gebruikt als pressiemiddel om eerbiediging van mensenrechten te eisen als voorwaarde voor het drijven van handel,

1.  roemt de onschatbare bijdrage die mensenrechtenverdedigers met gevaar voor hun eigen veiligheid en die van hun families en verwanten leveren aan de verdediging en bevordering van de mensenrechten, de rechtsstaat, de democratie en de voorkoming van conflicten; juicht het toe dat de VN-Verklaring van 1998 geen strikte definitie van mensenrechtenverdedigers geeft en roept de Raad en de Commissie in dit opzicht op om deze aanpak krachtig te ondersteunen;

2.  roept de EU op om prioriteit te geven aan een effectievere toepassing van de bestaande instrumenten en mechanismen om mensenrechtenverdedigers binnen de EU op een samenhangende en systematische wijze te beschermen; adviseert de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid maatregelen te nemen en een effectievere en sterker resultaatgerichte methodologie te ontwikkelen, met inbegrip van een evaluatie van de bestaande beleidsmaatregelen en dialogen inzake mensenrechten;

3.  verzoekt de EU en de lidstaten met klem om hun politieke wil kenbaar te maken om het werk van mensenrechtenverdedigers te ondersteunen en derhalve om alle bestaande instrumenten beter aan te wenden en nieuwe aanvullende mechanismen te ontwikkelen om hun werk te steunen en te bevorderen door middel van een oprecht participatieve strategie die moet bijdragen aan een ondersteunende omgeving voor activisten, waarin zij hun werk kunnen doen en zich beschermd voelen; benadrukt dat dit moet worden gekoppeld aan beleid dat erop gericht is geweld tegen en bedreiging van mensenrechtenverdedigers te voorkomen en hen ertegen te beschermen door zowel urgente als langetermijnmaatregelen;

Institutionele versterking en innovaties op grond van het Verdrag van Lissabon

4.  herinnert eraan dat het Verdrag van Lissabon, zoals uiteengezet in de artikelen 3 en 21, de bevordering en bescherming van de mensenrechten centraal stelt in het externe optreden van de Unie; onderstreept dat de bevordering van de mensenrechten, als een basiswaarde en een doelstelling van het buitenlandbeleid van de Unie, naar behoren moet worden weerspiegeld in de oprichting en structuur van de Europese dienst voor extern optreden, onder meer door de toewijzing van voldoende personele middelen; verzoekt derhalve om de inrichting van een centraal contactpunt binnen de EDEO met een specifieke verantwoordelijkheid voor mensenrechtenverdedigers;

5.  onderstreept dat de toepassing van de richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers door de EU-missies tot dusver te wensen overlaat, en roept de Commissie op een diepgaande analyse uit te voeren om te waarborgen dat hieraan iets wordt gedaan; merkt in dit verband op dat als gevolg van het aannemen van het Verdrag van Lissabon Commissiedelegaties in derde landen nu ten volle gebruik moeten maken van de nieuwe kansen, maar ook een grotere verantwoordelijkheid krijgen om deze kwestie beter aan te pakken, temeer daar ze delegaties van de Unie worden en dus een voornamere rol gaan spelen bij de vertegenwoordiging van de EU en de tenuitvoerlegging van het mensenrechtenbeleid; herhaalt derhalve zijn verzoek om in elk land steevast een hooggekwalificeerde politieke functionaris aan te stellen met een specifieke verantwoordelijkheid voor mensenrechten en democratie, en om richtsnoeren en beste praktijken over mensenrechten en de toepassing ervan op te nemen in opleidingsprogramma's, functiebeschrijvingen en beoordelingsprocessen voor personeelsleden van EU-missies;

6.  benadrukt het belang van clausules inzake mensenrechten in het handelsbeleid en in samenwerkingsverbanden en handelsovereenkomsten tussen de EU en derde landen; stelt een „mensenrechtentoetsing” voor in derde landen die handelsbetrekkingen met de EU aanknopen;

7.  verwacht dat de aanstelling van de hoge vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die tegelijkertijd vice-voorzitter van de Commissie is, en de oprichting van een gemeenschappelijke dienst voor extern optreden de samenhang en doeltreffendheid van het EU-beleid op dit gebied aanzienlijk ten goede kunnen komen, en adviseert nadrukkelijk dat het opstellen en regelmatig evalueren van lokale strategieën in nauwe samenwerking met het lokale onafhankelijke maatschappelijke middenveld, door de hoge vertegenwoordiger/vice-voorzitter wordt geïnstitutionaliseerd, zodat de in de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers verankerde beschermingsmaatregelen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd;

8.  acht het noodzakelijk om de contacten met het onafhankelijke maatschappelijke middenveld te verbeteren en steevast de vinger aan de pols te houden, en mensenrechtenverdedigers toe te laten tot EU-delegaties en -missies in het veld; verwelkomt in dit verband het verzoek van het Spaanse voorzitterschap om uit de gelederen van de EU-missies een gemeenschappelijke lokale verbindingsofficier voor mensenrechtenverdedigers te benoemen, die belast wordt met de coördinatie van de activiteiten van de Europese Unie, via ondersteuning van betere toegang tot informatie over mensenrechtenschendingen en samenwerking met het maatschappelijk middenveld, waardoor gelijktijdig de transparantie in de manier van uitoefenen van hun bevoegdheden wordt gewaarborgd en de mogelijkheid bestaat snel en flexibel in te spelen op noodsituaties; wenst dat het Parlement van deze benoemingen op de hoogte wordt gesteld;

Naar een samenhangender en systematischer aanpak binnen het EU-mensenrechtenbeleid

9.  spreekt haar bezorgdheid uit over de tekortschietende uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers; spoort alle EU-delegaties aan deze richtsnoeren naar behoren en volledig ten uitvoer te leggen en een grotere inspanning te leveren om vóór het eind van 2010 lokale uitvoeringsstrategieën te ontwikkelen of, indien strategieën reeds voorhanden zijn, deze vóór die tijd te herzien; verzoekt het overzicht van deze lokale strategieën ter beschikking te stellen van het Europees Parlement en openbaar te maken in het jaarverslag van de EU over de mensenrechten;

10.  roept de Raad, de Commissie en de EU-delegaties op mensenrechtenverdedigers en hun organisaties actief te betrekken bij het opstellen, monitoren en herzien van lokale strategieën, aangezien dit bepalend zal zijn voor de feitelijke waarde van deze strategieën;

11.  is van mening dat het ten minste eenmaal per jaar bijeenkomen van mensenrechtenverdedigers en diplomaten, waar in de EU-richtsnoeren op wordt aangedrongen, hiertoe een duidelijke bijdrage kan leveren en moedigt regelmatiger en systematischer bijeenkomsten in de toekomst aan; wenst dat ernaar gestreefd wordt dat aan deze bijeenkomsten de verschillende soorten mensenrechtenverdedigers die actief zijn in het land deelnemen en dat ook activisten die afkomstig zijn uit de verschillende regio's eraan deelnemen;

12.  verzoekt daarom de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid om de mogelijkheid te overwegen van de organisatie van een internationale bijeenkomst van mensenrechtenverdedigers, met deelname van de betrokken organen van de Verenigde Naties, de secretariaten van regionale mensenrechtenverdragen en regionale en internationale niet-gouvernementele organisaties, teneinde de bescherming van de mensenrechtenverdedigers te verbeteren en de mensenrechten wereldwijd te bevorderen;

13.  benadrukt de noodzaak van een gendergebaseerde benadering bij de toepassing van de richtsnoeren, met gerichte acties ten bate van vrouwelijke mensenrechtenactivisten en andere bijzonder kwetsbare groeperingen, zoals journalisten en activisten die zich inzetten voor economische, sociale en culturele rechten, de rechten van kinderen alsook de rechten van minderheden − met name religieuze minderheden en sprekers van een minderheidstaal −, inheemse volken en lesbische, homoseksuele, biseksuele en transseksuele mensen;

14.  benadrukt het belang van de vrijheid van meningsuiting en de rol van de media, zowel online als offline, ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers;

15.  is van mening dat de ontwikkelingen van nieuwe technologieën en het effect ervan op mensenrechtenverdedigers moeten worden geëvalueerd en dat de resultaten hiervan moeten worden opgenomen in bestaande EU-programma's inzake mensenrechten en mensenrechtenverdedigers;

16.  meent dat voorname aspecten van lokale strategieën voor de toepassing van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten opgenomen moeten worden in landenstrategiedocumenten/nationale indicatieve programma's, ENB-actieplannen, jaarlijkse actieprogramma's van het EIDHR en het stabiliteitsinstrument;

17.  herhaalt dat als gevolg van het Verdrag van Lissabon de bevordering, bescherming en beveiliging van mensenrechtenverdedigers in de betrekkingen tussen de EU en derde landen hoog op de agenda moeten staan en moeten worden geïntegreerd op alle niveaus en in alle aspecten en instrumenten van het buitenlandbeleid van de Unie, teneinde de EU-steun voor mensenrechtenverdedigers samenhangender, doeltreffender en geloofwaardiger te maken; is van mening dat de ontwikkeling, effectieve toepassing en regelmatige follow-up van specifieke landenstrategieën inzake de mensenrechten en de democratie wezenlijk zouden kunnen bijdragen aan deze resultaatgerichte benadering;

18.  is van mening dat mensenrechtenverdedigers in derde landen beter beschermd zullen worden door de EU-mensenrechtendialogen doeltreffender te maken; benadrukt de noodzaak om de situatie van mensenrechtenverdedigers, en meer in het algemeen de situatie en verbetering van het recht op vrijheid van vereniging in nationale wet- en regelgeving en praktijken, steevast aan de orde te stellen bij alle politieke en mensenrechtendialogen met derde landen, en de partners daarbij te herinneren aan de verantwoordelijkheid van hun land om alle in de VN-Verklaring over mensenrechtenverdedigers vervatte verplichtingen en rechten op te nemen in de nationale wetgeving, waaronder de vrijheid van vereniging en vergadering en het recht om binnen- en buitenlandse subsidies te ontvangen, volledig transparant en met eerbiediging van hun autonomie bij de besluitvorming, maar ook de vrijheid van meningsuiting, een recht dat van cruciaal belang is voor het werk van mensenrechtenverdedigers; benadrukt dat partnerlanden tevens moeten worden herinnerd aan de verplichting en de verantwoordelijkheid om eerbied voor mensenrechtenverdedigers en hun werk te waarborgen en te bevorderen, door alle voorwaarden te scheppen voor pleitbezorging, toezicht en rapportage inzake mensenrechten;

19.  is wat betreft het verkrijgen van binnen- en buitenlandse financiering van mening dat specifieke criteria moeten worden vastgesteld, rekening houdend met passende vormen van transparantie en de noodzakelijke confidentialiteit; vraagt om maatregelen om te verzekeren dat ook rekening wordt gehouden met elk ander door de mensenrechtenverdedigers ingeroepen criterium, indien dit als wezenlijk wordt beschouwd voor de uitvoering van hun taken;

20.  wijst er nogmaals op dat de delegaties van het Europees Parlement, in hun verantwoordelijkheid voor de betrekkingen van het EP met derde landen, een nog crucialere rol zouden kunnen spelen bij de inspanningen om mensenrechtenverdedigers te helpen, overeenkomstig de specifieke richtsnoeren van het EP inzake mensenrechten- en democratiseringsacties van EP-leden tijdens hun bezoeken aan derde landen;

21.  roept op tot een belangrijkere rol voor het Europees Parlement bij dialogen over mensenrechten tussen de EU en derde landen;

22.  moedigt aan dat het bedrijfsleven wordt betrokken bij mensenrechtendialogen;

23.  is van mening dat, waar het gaat om de bescherming van mensenrechtenverdedigers, er naast een samenhangende en gecoördineerde EU-aanpak ruimte moet zijn voor een aanvullende rol van de lidstaten;

24.  veroordeelt het klimaat van straffeloosheid voor gewelddaden tegen activisten dat in talrijke landen ter wereld heerst; roept de Raad en de Commissie op om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens hun bilaterale contacten, waarbij ze alle landen aansporen ervoor te zorgen dat daders, ongeacht hun positie of functie, via onafhankelijke en doeltreffende tucht- en strafrechtelijke procedures worden berecht, altijd rekening houdend met de mogelijkheid om in laatste instantie, indien alle interne rechtsmiddelen zijn uitgeput, een beroep te doen op het Europees Hof voor de rechten van de mens;

25.  benadrukt de noodzaak om te waarborgen dat, waar het gaat om mensenrechtenverdedigers, er niet willekeurig een beroep wordt gedaan op de nationale en openbare veiligheid, met inbegrip van terrorismebestrijding;

26.  wijst erop dat parlementariërs eveneens een cruciale rol spelen wanneer ze ervoor zorgen dat nationale wetgeving die mensenrechtenverdedigers en hun activiteiten mogelijk ondermijnt, in overeenstemming wordt gebracht met internationaal erkende mensenrechtenstandaarden; onderstreept derhalve dat deze kwesties door leden van het Europees Parlement steevast aan de orde moeten worden gesteld tijdens bilaterale en multilaterale bijeenkomsten met andere parlementariërs en met deskundigen ter plaatse, overeenkomstig de specifieke richtsnoeren van het EP inzake mensenrechten- en democratiseringsacties van EP-leden tijdens hun bezoeken aan derde landen;

27.  onderstreept dat onafhankelijke maatschappelijke organisaties volledig moeten worden betrokken bij de voorbereidingen van alle mensenrechtendialogen, via seminars van het maatschappelijk middenveld of anderszins; meent dat de link tussen deze seminars en de formele dialoog moet worden versterkt door de geformuleerde aanbevelingen openbaar te maken en door de uitkomsten van een dialoog beter terug te koppelen naar het maatschappelijk middenveld; onderstreept hoe belangrijk het is dat afzonderlijke gevallen tijdens de dialogen ter sprake worden gebracht en meent derhalve dat EU-acties meer effect zouden sorteren en dat deze gevallen meer aandacht zouden krijgen wanneer de lijst met namen openbaar wordt gemaakt, mits openbaarmaking geen risico voor mensenrechtenverdedigers met zich meebrengt; benadrukt het belang van samenwerking met andere mensenrechtenverdedigers en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van een dergelijk risico;

28.  is van mening dat het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR), waarvan reeds is gebleken dat het in staat is de eerbiediging van de mensenrechten en de versterking van de rechtsstaat te bevorderen, de rechtstreekse steun voor mensenrechtenverdedigers moet blijven uitbreiden, rekening houdende met hun behoeften op zowel de korte als lange termijn, en dat deze steun tevens gericht moet zijn op bijzonder kwetsbare groepen en activisten in afgelegen en minder in de belangstelling staande gebieden;

29.  roept de Raad en de hoge vertegenwoordiger op om internationale bedrijven die surveillancetechnologie aan onderdrukkende regimes leveren en daarmee de vervolging en arrestatie van mensenrechtenverdedigers ondersteunen, stelselmatig aan de kaak te stellen en te berispen;

Meer transparantie en zichtbaarheid als beschermingsmaatregel

30.  roept de Raad en de Commissie op mensenrechtenverdedigers, de EDEO en ambassades en ministeries van Buitenlandse Zaken van de EU-landen sterker bewust te maken van het bestaan van de richtlijnen door middel van acties die erop zijn gericht dat deze richtlijnen volledig worden onderschreven en toegepast; meent dat de jaarlijkse bijeenkomsten waarvoor gepleit wordt in de richtsnoeren, de mensenrechtenverdedigers een aanzienlijke steun in de rug zouden geven en ook het optreden van de EU geloofwaardiger en zichtbaarder zouden maken, zodat duidelijk wordt hoe belangrijk de bescherming van de mensenrechten is voor de EU;

31.  benadrukt dat openlijke erkenning en aandacht voor mensenrechtenverdedigers en hun werk tevens kan bijdragen aan hun bescherming in moeilijke omstandigheden, aangezien daders mogelijk niet tot actie overgaan wanneer schendingen in de openbaarheid komen; roept de EU-lidstaten en EU-delegaties op demarches en andere in verband met een specifiek geval ontplooide activiteiten waar mogelijk openbaar te maken, altijd in overleg met de mensenrechtenverdediger en zijn of haar familie; roept EU-missies op mensenrechtenverdedigers en/of hun familieleden, evenals NGO's die de EU over een specifiek geval hebben gewaarschuwd, steevast feedback te geven over ten behoeve van hen ondernomen acties, in welke vorm dan ook, zoals uiteengezet in de richtsnoeren;

32.  roept de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en alle Commissarissen met verantwoordelijkheden op het gebied van de externe betrekkingen op mensenrechtenverdedigers systematisch te ontmoeten wanneer ze een officieel bezoek afleggen aan derde landen, en onderstreept dat steun voor mensenrechtenverdedigers tevens absoluut moet worden opgenomen in het mandaat van speciale vertegenwoordigers van de EU; onderstreept dat zowel de hoge vertegenwoordiger als de speciale vertegenwoordigers door het Europees Parlement ter verantwoording zullen worden geroepen over hun optreden in dit verband;

33.  onderstreept de noodzaak om actief mee te werken aan voorstellen over hoe mensenrechtenverdedigers duurzaam kunnen worden gesteund via het Sacharovnetwerk, opgezet in december 2008 ter gelegenheid van de 20e verjaardag van de Sacharovprijs, en hoe de mogelijke bijdrage van de winnaars aan diverse acties van het Europees Parlement beter kan worden benut, teneinde zijn mandaat te vervullen; uit opnieuw zijn bezorgdheid met betrekking tot de schending van de mensenrechten in het geval van een aantal winnaars van de Sacharovprijs;

Naar een gecoördineerder en resultaatgerichter optreden ten behoeve van mensenrechtenverdedigers

34.  is van oordeel dat de EU een holistische aanpak ten aanzien van mensenrechtenverdedigers moet ontwikkelen teneinde de geloofwaardigheid en doeltreffendheid van het EU-beleid binnen EU-lidstaten en ten opzichte van derde landen te vergroten, waarbij ze tegelijkertijd ondersteunende maatregelen neemt om hun activiteiten te waarborgen, evenals preventieve en beschermende maatregelen, rekening houdende met de behoeften van mensenrechtenverdedigers op korte en lange termijn; onderstreept dat de herziene strategie voor EIDHR en de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers op deze aanpak moeten worden afgestemd;

35.  is van mening dat de EU ten overstaan van derde landen waar ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden duidelijk moet aangeven wat passende sancties zijn, en deze sancties ook moet toepassen; herhaalt nog eens zijn verzoek aan de Commissie en de Raad en met name aan de vice-voorzitter/hoge vertegenwoordiger ervoor te zorgen dat de mensenrechtenclausule in internationale overeenkomsten effect sorteert en dus een echt mechanisme in te stellen voor de handhaving van de clausule in de geest van de artikelen 8, 9 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou;

36.  is van mening dat, om te komen tot een resultaatgerichter optreden, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de toepassing van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers door EU-delegaties in derde landen regelmatig moet evalueren, prioriteit aan dit werk moet toekennen en het nauwgezet moet volgen, alsmede aanbevelingen voor een beter functioneren moet doen aan missies in landen waar de toepassing aanzienlijk te wensen heeft overgelaten;

37.  roept de Raad op om Europa toegankelijker te maken voor mensenrechtenverdedigers die niet in hun eigen land kunnen blijven; roept de Raad en de Commissie op om specifieke maatregelen op te stellen en uit te voeren die de toegang tot Europa voor dergelijke mensenrechtenverdedigers vereenvoudigt;

38.  herinnert aan de noodzaak om het ontbreken van een samenhangende strategie inzake bescherming en asiel te ondervangen door de systematische tenuitvoerlegging van noodmaatregelen en initiatieven voor de korte en lange termijn; verzoekt de hoge vertegenwoordiger om eind 2010 aan het Europees Parlement verslag te doen van de maatregelen die in dit verband zijn getroffen;

39.  herhaalt zijn verzoek aan lidstaten om met spoed een gecoördineerd beleid te ontwikkelen inzake de afgifte van noodvisa aan mensenrechtenverdedigers en hun familieleden, naar het voorbeeld van speciale regelingen in Spanje en Ierland; is er sterk van overtuigd dat wanneer de nieuwe delegaties van de Europese Unie de bevoegdheid krijgen om aanbevelingen aan lidstaten te doen inzake de afgifte van noodvisa, dit een grote stap in de goede richting zou zijn voor het mensenrechtenbeleid van de Unie; meent dat een duidelijke verwijzing naar deze mogelijkheid in het Concepthandboek voor de behandeling van visumaanvragen en de wijziging van afgegeven visa bijzonder goed van pas zou komen om deze gemeenschappelijke aanpak te verwezenlijken, zoals door het Europees Parlement reeds tot uitdrukking is gebracht tijdens de wettelijke toetsing van de hierboven genoemde maatregel;

40.  dringt er bij de 27 lidstaten op aan dezelfde benadering te hanteren bij de verstrekking van visa aan verdedigers van de mensenrechten;

41.  benadrukt de noodzaak deze noodvisa gepaard te laten gaan met tijdelijke bescherming en onderdak in Europa voor mensenrechtenverdedigers, waarbij eventueel wordt voorzien in financiële middelen en huisvesting voor mensenrechtenverdedigers, evenals in flankerende programma's (activiteiten inzake mensenrechten, lezingen aan Europese universiteiten, taalcursussen, enzovoort); is blij met het initiatief „Shelter Cities” van het Tsjechische voorzitterschap en het Programma voor bescherming en opvang dat de Spaanse regering sinds 2008 uitvoert, en verzoekt de vice-voorzitter/hoge vertegenwoordiger uiterlijk eind 2010 binnen de EDEO een Europees programma voor bescherming en opvang op te stellen dat 2011 van start moet gaan, zonder evenwel andere steden van hun verantwoordelijkheid te ontslaan; nodigt de hoge vertegenwoordiger derhalve uit om het Europees Parlement een handboek voor te leggen over het opzetten van een „shelter city” evenals een kadervoorstel voor het ondersteunen van samenwerkingsverbanden tussen dergelijke steden; verzoekt om extra steun voor andere initiatieven die op dit gebied al bestaan;

42.  benadrukt voorts dat in situaties waarin het leven of de fysieke en geestelijke integriteit van een mensenrechtenverdediger mogelijk gevaar lopen, lidstaten en EU-delegaties ook andere beschermingsinstrumenten en snelle responsmechanismen moeten steunen en ontwikkelen; is van mening dat dit moet gebeuren in nauwe samenwerking met lokale mensenrechtenverdedigers en het maatschappelijk middenveld;

43.  is verheugd over de huidige samenwerking tussen de bestaande beschermingsmechanismen op Europees en internationaal niveau, die verder zou kunnen worden versterkt door de stelselmatige uitwisseling van informatie en strategie, zodat ze elkaar beter aanvullen in termen van informatie-uitwisseling bij noodgevallen en coördinatie van langdurige steunverlening, bijvoorbeeld door het gebruik van een beveiligd onlineplatform dat voor alle officiële belanghebbenden toegankelijk is; is dienaangaande verheugd over de jaarlijkse bijeenkomsten die worden georganiseerd door de Raad van Europa en de gezamenlijke jaarlijkse bijeenkomsten zoals georganiseerd door het Waarnemingscentrum voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers, een gezamenlijk programma van de Internationale Federatie voor de rechten van de mens (FIDH) en de Wereldorganisatie tegen foltering (OMCT), die tot doel hebben de samenwerking tussen internationale en regionale mechanismen en instellingen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers te verbeteren; verzoekt de bestaande werkgroepen inzake mensenrechtenverdedigers in Europa te zoeken naar mogelijkheden om nauwer samen te werken in het kader van de Werkgroep rechten van de mens binnen de Raad van Europa, een initiatief van de Commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa;

44.  verzoekt de EU-instellingen bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon een interinstitutioneel samenwerkingsmechanisme tot stand te brengen betreffende mensenrechtenverdedigers; meent dat de instelling van een dergelijk mechanisme kan worden vereenvoudigd door binnen alle instellingen en organen van de EU contactpunten voor mensenrechtenverdedigers aan te wijzen die nauw samenwerken met de leden van missies en delegaties die zijn belast met de mensenrechten en de democratie;

45.  verzoekt de Raad en de Commissie zich te buigen over de mogelijke totstandbrenging van een waarschuwingsmechanisme waarvan de EU-instellingen en alle andere beschermingsmechanismen gezamenlijk gebruik maken;

46.  meent dat de uitwisseling van informatie tevens kan worden bevorderd door het aanleggen van specifieke gegevensbanken of „logboeken” om ondernomen acties te registreren, met name ten aanzien van individuen, terwijl volledige eerbiediging van vertrouwelijkheid wordt gegarandeerd;

47.  roept de Commissie op om toe te zien en regelmatig controle uit te voeren op de toepassing van de EU-richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers op de korte en op de lange termijn en hierover verslag te doen aan de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement;

o
o   o

48.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de EU-lidstaten.

(1) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 214.
(2) PB L 386 van 29.12.2006, blz. 1.
(3) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
(4) RES/1660(2009).
(5) CM/Rec(2007)14.
(6) PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid