Resolutie van het Europees Parlement van 21 september 2010 over de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving tot behoud van de biodiversiteit (2009/2108(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie over het biodiversiteitsverlies tegen 2010 − en daarna − tot staan brengen: de ecosysteemdiensten in stand houden in het belang van de mens (COM(2006)0216),
– gezien de mededeling van de Commissie over de tussentijdse beoordeling van de uitvoering van het biodiversiteitsactieplan van de EG (COM(2008)0864),
– gezien de mededeling van de Commissie over opties voor een EU-visie en een EU-doel voor biodiversiteit na 2010 (COM(2010)0004),
– gezien het verslag van de Commissie over de staat van de instandhouding van habitattypes en soorten als vereist in artikel 17 van de habitatrichtlijn (COM(2009)0358),
– gezien Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand(1) (vogelrichtlijn) en de resolutie van het Europees Parlement van 17 januari 2001(2) over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(3) (habitatrichtlijn),
– gezien de conclusies van de Raad (Milieu) van 25 juni 2009 over de evaluatie halverwege van de uitvoering van het biodiversiteitsactieplan van de EU/Naar een EU-strategie ten aanzien van invasieve uitheemse soorten,
– gezien de informele bijeenkomst van de Raad van 26-27 januari 2010 in Madrid waar de zogenoemde „Cibeles”-prioriteiten zijn goedgekeurd en gezien de conclusies van de Raad (Milieu) van 15 maart 2010 over biodiversiteit na 2010 – Visie en doelen voor de EU en de wereld en internationale regeling voor toegang en lastenverdeling,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010, met name paragraaf 14,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2007 over het tot staan brengen van het verlies aan biodiversiteit tegen 2010(4),
– gezien de Europese Top van Göteborg in 2001, waar werd overeengekomen als onderdeel van een duurzame ontwikkelingsstrategie het biodiversiteitsverlies tegen 2010 tot staan te brengen,
– gezien de studie naar de economische aspecten van ecosystemen en biodiversiteit (The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB) (http://www.teebweb.org),
– gezien de mededeling van de Commissie „Naar een EU-strategie ten aanzien van invasieve soorten” (COM(2008)0789),
– gezien het Blauwboek van de EU voor een geïntegreerd maritiem beleid (COM(2007)0575 en SEC(2007)1278) en de lopende voorbereidingen voor de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gezien de maatregelen ter bevordering van natuurbehoud en biodiversiteit die deel uitmaken van de „gezondheidstest van het GLB” en de kansen die worden geboden door de hervorming van het GLB waarover momenteel wordt gediscussieerd,
– gezien de bevindingen van onafhankelijke deskundigen in de studie − PE 410.698 − van de beleidsondersteunende afdeling C van 2009 over de tenuitvoerlegging van de habitatrichtlijn van de Raad, in het bijzonder wat betreft de gebrekkige beoordeling van alternatieven voor projecten en van de cumulatieve effecten ervan, het ontoereikende beheer van gebieden en, wanneer voor compenserende maatregelen wordt gekozen, het gebrek aan controle op dergelijke maatregelen en het feit dat deze maatregelen, als ze al worden uitgevoerd, vaak te laat worden uitgevoerd;
– gezien het feit dat de Verenigde Naties 2010 hebben uitgeroepen tot het Jaar van de biodiversiteit,
– gezien het resultaat van de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen (COP 15) bij de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES), die van 13 tot 25 maart 2010 in Doha (Qatar) heeft plaatsgevonden,
– gezien de komende 5e bijeenkomst van de Conferentie van de partijen waar de partijen bij het protocol van Cartagena over bioveiligheid (COP-MOP 5 ) bijeenkomen en de Conferentie van de partijen (COP 10) bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit,
– gezien verslag nr. 4/2009 van het Europees Milieuagentschap over de vooruitgang op weg naar de Europese biodiversiteitsdoelstelling voor 2010, en met name de bijlage „SEBI 2010 Biodiversiteitsindicator”,
– gezien het document van de Commissie „Richtsnoeren voor de totstandbrenging van het Natura 2000-netwerk in het mariene milieu - Uitvoering van de habitat- en de vogelrichtlijn” (mei 2007),
– gezien de EU 2020-strategie,
– gezien de derde Global Diversity Outlook van de Verenigde Naties,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie visserij en de Commissie verzoekschriften (A7-0241/2010),
A. overwegende dat de EU-wetgeving een impact moet hebben op de biodiversiteit, zoals dat het geval was met de kaderrichtlijn water (2000/60/EG) en de kaderrichtlijn mariene strategie (2008/56/EG),
B. overwegende dat uit de mededelingen van de Commissie duidelijk is geworden dat de EU haar biodiversiteitdoelstelling voor 2010 niet heeft gehaald,
C. overwegende dat uit de gezondheidstest van de in het kader van de habitatrichtlijn beschermde soorten en habitattypes blijkt dat een meerderheid van de soorten en habitattypes zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt, dat het tempo waarin deze uitsterven zorgwekkend hoog is – volgens sommige schattingen is de biodiversiteit in de afgelopen 40 jaar met 30% afgenomen – en dat er geen tekenen zijn dat de drijvende krachten achter het excessieve biodiversiteitsverlies zwakker worden; dat voor de EU belangrijke habitats en soorten mogelijk door de antropogene klimaatverandering worden bedreigd; dat er volgens wetenschappers vele niet-geregistreerde soorten zijn, waardoor het onmogelijk wordt de volle omvang van het biodiversiteitsverlies te meten,
D. overwegende dat verschillende factoren de EU hebben belet haar doelstelling voor 2010 te halen, zoals het feit dat de voornaamste oorzaken van het biodiversiteitsverlies niet worden onderkend en aangepakt, onvolledige uitvoering van de wetgeving, onvolledige en gebrekkige integratie in het sectorale beleid, onvoldoende wetenschappelijke kennis en lacunes in gegevens, gebrek aan politieke wil, ontoereikende financiële middelen en het ontbreken van aanvullende, op efficiëntie gerichte instrumenten om specifieke problemen zoals invasieve uitheemse soorten aan te pakken,
E. overwegende dat biodiversiteit, als het natuurlijke kapitaal van de wereld, essentieel is voor het voortbestaan van het menselijk leven op aarde en het welzijn van onze samenlevingen, zowel direct als indirect via de ecosysteemdiensten die daaruit voortkomen; dat biodiversiteit een centrale rol speelt in de wereldwijde strijd tegen honger en voor voedselzekerheid; dat behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit een voorwaarde is voor beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering,
F. overwegende dat de biologische biodiversiteit de onvervangbare pijler is waarop de ontwikkeling van het mensdom steunt en dat het verlies van die diversiteit en van het daarmee samenhangende natuurlijk erfgoed evenwichtverstorend werkt en leidt tot aanzienlijke economische verliezen en een vermindering van de welvaart in dezelfde orde van grootte als de kosten van het niet optreden tegen de klimaatverandering,
G. overwegende dat de studie over de economische aspecten van ecosystemen en biodiversiteit („The Economics of Ecosystems and Biodiversity”- TEEB) ook bevestigt dat het biodiversiteitsverlies leidt tot aanzienlijke economische verliezen en een vermindering van de welvaart,
H. overwegende dat uit een recente Eurobarometerenquête blijkt dat de burgers van de EU grotendeels onbekend zijn met de term biodiversiteit en de gevolgen van biodiversiteitsverlies,
I. overwegende dat het verdwijnen van soorten de voedselketen kan doorbreken die essentieel is voor het overleven van andere dier- of plantsoorten die van cruciaal belang zijn voor de levensmiddelenproductie, de aanpassing aan de klimaatsverandering, de weerstand tegen invloeden van buitenaf en de instandhouding van genetische waarden,
Algemene opmerkingen
1. is ernstig bezorgd over het uiterst snelle tempo van het door de mens veroorzaakte biodiversiteitsverlies dat ons, als dit doorgaat zoals in de afgelopen decennia het geval was, tegen 2050 opscheept met een sterk verarmde en onherstelbaar aangetaste natuur en benadrukt dat goedwerkende ecosystemen een basisvoorwaarde voor ons bestaan vormen;
2. benadrukt dat biodiversiteit de belangrijkste indicator van een goede milieutoestand vormt;
3. beseft dat het onaanvaardbaar is als het biodiversiteitsverlies niet wordt gestopt, niet alleen uit moreel, maar ook uit ecologisch en economisch oogpunt, aangezien het toekomstige generaties berooft van de ecosysteemdiensten en de welvaartsaspecten van een rijke, natuurlijke biodiversiteit; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve de governance van de biodiversiteit te verbeteren en voor betere naleving daarvan te zorgen, zowel in de interne als in de externe betrekkingen;
4. beseft bovendien dat er voor een succesvolle bestrijding van de drievoudige crisis – voedsel, biodiversiteitsverlies en klimaatverandering – een coherente aanpak nodig is en een toekomstige biodiversiteitsstrategie van de EU die volledig gecoördineerd is met de strategieën inzake armoede- en hongerbestrijding en met het oog op de afzwakking van en aanpassing aan de klimaatverandering;
5. erkent dat ngo's een belangrijke rol moeten spelen bij de bescherming van de biodiversiteit, zowel in het besluitvormingsproces als bij het veldwerk en de publieksvoorlichting;
6. onderstreept dat de vermindering van de welvaart als gevolg van biodiversiteitsverlies volgens lopende studies zoals de TEEB-studie momenteel naar schatting ongeveer 50 miljard EUR per jaar bedraagt (iets minder dan 1% van het BBP) en oploopt tot 14 biljoen EUR of 7% van het geschatte BBP per jaar in 2050;
7. schaart zich niettemin achter de conclusie van de TEEB-studie dat sprake is van methodologische beperkingen op de meting van de economische waarde van biodiversiteit en dat dit de ethische en intergenerationele aspecten van het biodiversiteitsbehoud niet mag overschaduwen;
8. is ernstig bezorgd over het feit dat uit de internationale politieke agenda op geen enkele wijze blijkt dat men beseft hoe urgent het is dat het biodiversiteitsverlies tot staan wordt gebracht;
De EU en biodiversiteit
9. betreurt ten zeerste dat de doelstelling van de EU zoals overeengekomen op de Europese Top van Göteborg in 2001 om het biodiversiteitsverlies tegen 2010 tot staan te brengen, niet is gehaald en deelt de bezorgdheid van veel mensen die een verzoekschrift bij het Europees Parlement hebben ingediend;
10. is verheugd over de mededeling van de Commissie over de opties voor een EU-visie en een EU-doel voor biodiversiteit na 2010;
11. is verder verheugd over de conclusies over biodiversiteit van de Raad (Milieu) van 15 maart 2010, waaronder het nieuwe hoofddoel om het biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van de ecosysteemdiensten in de EU uiterlijk in 2020 tot staan te brengen en, voor zover dit haalbaar is, ongedaan te maken, onverminderd de natuurlijke verandering van de biodiversiteit, alsook over de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010, waarin wordt verklaard dat de aanhoudende trends van biodiversiteitsverlies en aantasting van het ecosysteem dringend moeten worden omgebogen;
12. is van mening dat het tot staan brengen van het biodiversiteitsverlies het absolute minimumambitieniveau is dat voor 2020 moet worden gerealiseerd;
13. wijst op de waardevolle initiatieven die reeds worden ontplooid om de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten te herstellen en is van mening dat dergelijke herstelactiviteiten eveneens deel moeten uitmaken van de hoofddoelstelling voor 2020;
14. is van mening dat een gedegen beoordeling van de ecologische, economische en sociale effecten nodig is in gevallen waarin gegevens ontbreken;
15. is, gezien het wereldwijde karakter van biodiversiteit en ecosysteemdiensten en van hun cruciale rol bij de verwezenlijking van de wereldwijde doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling, armoede- en hongerbestrijding en verbetering van de gezondheid en het welzijn van de mens, ervan overtuigd dat de toekomstige EU-strategie ook nieuwe impulsen moet geven aan de internationale inspanningen van de EU om biodiversiteitsverlies tegen te gaan, aangezien studies zoals de TEEB-studie voldoende hebben aangetoond dat dit kosteneffectief en haalbaar is, en zodoende effectiever bijdraagt aan de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling tegen 2015;
16. onderstreept verder dat als onderdeel van een beleid dat is gericht op bescherming en verbetering van de biodiversiteit een gemeenschappelijk EU-beleid noodzakelijk is om het probleem van de invasieve uitheemse soorten aan te pakken en wijst op het bijzonder nauwe verband tussen vervoerscorridors en de massale binnenkomst van uitheemse soorten;
Natura 2000
17. erkent dat een volledige en juiste uitvoering van de Natura 2000-wetgeving van groot belang is voor het halen van de doelstellingen van de EU op het gebied van biodiversiteit, klimaatverandering en duurzame ontwikkeling; acht het in dit verband cruciaal dat de toekomstige samenwerking met landgebruikers bij de tenuitvoerlegging van Natura 2000 fors wordt uitgebreid; benadrukt dat de Natura 2000-aanpak al opmerkelijke resultaten heeft opgeleverd;
18. verzoekt de Commissie en de lidstaten artikel 6 van de habitatrichtlijn volledig uit te voeren;
19. blijft zich, ongeacht de positieve en tastbare resultaten die sommige lidstaten hebben bereikt wat betreft de staat van instandhouding van verschillende soorten, zorgen maken over de volledige en zorgvuldige uitvoering van de Natura 2000-wetgeving; dringt er bij de lidstaten op aan meer prioriteit te verlenen aan de tenuitvoerlegging van Natura 2000;
20. is verheugd over het feit dat het Natura 2000-netwerk 18% van het (land)oppervlak van de EU beslaat en over de snelle vooruitgang die is geboekt bij het formuleren van instandhoudingsmaatregelen of beheersplannen; is ontsteld over het feit dat lidstaten zich niet aan de in de richtlijnen vastgestelde termijnen houden; verzoekt de lidstaten derhalve met klem om met spoed maatregelen te nemen met het oog op een volledige tenuitvoerlegging van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn;
21. geeft uiting aan zijn bezorgdheid over het gebrek aan vooruitgang bij het opzetten van het Natura 2000-netwerk in het mariene milieu en verzoekt de Commissie en de lidstaten vaart te zetten achter de noodzakelijke procedures;
22. verzoekt de Commissie goedkeuring te hechten aan een model met beschermde mariene gebieden waar milieubehoud en duurzame visserij kunnen samengaan; verzoekt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen over de voortgang die de lidstaten boeken bij de tenuitvoerlegging van de habitat- en de vogelrichtlijn, in het bijzonder bij het opzetten van het Natura 2000-netwerk in het mariene milieu, aangezien op dit moment minder dan 10% van de beschermde gebieden een mariene gebied is, alsook over de verslagleggings- en monitoringsverplichtingen van de lidstaten;
23. wijst erop dat mariene soorten en habitats in de EU-biodiversiteitswetgeving minder bescherming genieten dan landsoorten en -habitats, en verzoekt de Commissie dan ook de tekortkomingen in de wetgeving en bij de toepassing daarvan in kaart te brengen en beschermde mariene gebieden te ontwikkelen waar de economische activiteiten, waaronder de visserij, met meer oog voor de ecosystemen worden beheerd;
24. wijst er daarnaast op dat de verschillende verdragen inzake de regionale zeeën rond de EU, zoals OSPAR, HELCOM en Barcelona, een belangrijk kader vormen voor de bescherming van de mariene ecosystemen;
25. is van oordeel dat de lidstaten het recht moeten hebben initiatieven voor het beschermen van de mariene biodiversiteit te nemen die verdergaan dan hetgeen zij uit hoofde van de EU-wetgeving verplicht zijn te doen;
26. herinnert eraan dat een coherent Natura 2000 alleen tot stand kan komen als de landschappelijke kenmerken die essentieel zijn voor de wilde flora en fauna in stand worden gehouden; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve actief mee te werken aan de instandhouding en ontwikkeling van de aansluiting tussen beschermde gebieden, zowel op het land als op zee, en landbouwgebieden met een grote natuurwaarde;
27. ondersteunt de bevindingen van het Europees Milieuagentschap dat aangeeft dat „de behoudstatus van soorten en habitats die krachtens de EU-habitatrichtlijn worden beschermd, reden geeft tot zorg” en dat wij niet „al onze inspanningen moeten richten op het behoud van eilanden van biodiversiteit, terwijl wij overal elders natuur verliezen”, aangezien deze overeenkomen met de meningen die vaak tot uiting komen in de verzoekschriften van Europese burgers aan het Europees Parlement;
28. herinnert de Commissie en de lidstaten aan het feit dat de richtlijn mariene strategie het gebruik van beschermde mariene gebieden niet tot Natura 2000 beperkt, en verzoekt de lidstaten en de Commissie daarom oog te hebben voor en verbindingen tot stand te brengen tussen alle beschermde mariene gebieden, waaronder die welke zijn aangewezen krachtens regionale zeeverdragen, teneinde een coherent en alomvattend netwerk tot stand te brengen;
29. neemt kennis van het feit dat de milieuwetgeving van de EU onvermijdelijk een bepaalde mate van subsidiariteit meebrengt, maar is bezorgd dat die flexibiliteit door de lidstaten kan worden misbruikt bij de tenuitvoerlegging van die wetgeving; betreurt de opvallende verschillen tussen de lidstaten wat betreft bijvoorbeeld het „externe effect” van de Natura 2000-gebieden, groepsvrijstellingen voor bepaalde „bestaande activiteiten” of de toepassing van het voorzorgsbeginsel; vraagt dat wanneer dergelijke opvallende verschillen worden vastgesteld, ook wordt nagegaan of de lidstaten in kwestie geen toepassingen hanteren die een hypotheek leggen op het effectief bereiken van de beoogde biodiversiteitsdoelstellingen;
30. verzoekt de Commissie met het oog op deze verschillen tussen de lidstaten zo nodig nadere opheldering over de richtlijnen te verschaffen of richtsnoeren te geven; dergelijke ophelderingen of richtsnoeren worden het best gebaseerd op en/of geïllustreerd met best practices;
31. wijst op het belang van toepassing van het voorzorgsbeginsel op natuurkwesties die verband houden met de biodiversiteit, overeenkomstig de arresten van het Hof van Justitie;
32. moedigt de lidstaten aan ervoor te zorgen dat de milieueffectbeoordelingen en de strategische milieubeoordelingen van voldoende kwaliteit zijn voor wat betreft de biodiversiteitsaspecten, ten einde te garanderen dat de Natura 2000-wetgeving goed wordt uitgevoerd;
33. verzoekt om aanscherping van de richtlijn inzake milieueffectbeoordeling en een veel striktere interpretatie van de doelstellingen daarvan, ten einde te bewerkstelligen dat er geen netto biodiversiteitsverlies meer plaatsvindt en er waar mogelijk biodiversiteitswinst wordt geboekt; verzoekt tevens om invoering van specifieke voorschriften inzake doorlopend toezicht op de gevolgen van projecten voor de biodiversiteit en op de doeltreffendheid van afzwakkingsmaatregelen, met inbegrip van passende voorschriften inzake toegang tot relevante informatie en inzake handhaving;
34. is van mening dat betere grensoverschrijdende samenwerking heel goed zou zijn voor het halen van de Natura 2000-doelstellingen;
35. geeft verder uiting aan zijn bezorgdheid over het gebrek aan grensoverschrijdende samenwerking, wat ertoe kan leiden dat identieke gebieden anders worden benaderd, en benadrukt het nut van versterking van bestaande instrumenten, zoals de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), die een rechtsinstrument vormt;
36. dringt er bij de Commissie op aan zich in de toekomstige biodiversiteitstrategie en in het kader van Natura 2000 meer te richten op de ecosysteemdiensten en tegelijkertijd de pogingen om een goede staat van instandhouding van soorten en hun habitats te bewerkstelligen, voort te zetten en te intensiveren;
Integratie in andere beleidsvormen
37. is ervan overtuigd dat het terrestrische en mariene Natura 2000-netwerk niet het enige EU-instrument voor behoud van de biodiversiteit is, maar dat een meer integrale aanpak nodig is wil het biodiversiteitsbeleid van de EU succesvol zijn;
38. verzoekt de Commissie derhalve te zorgen voor verdere integratie van de biodiversiteit in de andere beleidsvormen van de EU – zoals landbouw, bosbouw, visserij, regionaal beleid en cohesie, energie, industrie, vervoer, toerisme, ontwikkelingssamenwerking, onderzoek en innovatie – zodat deze elkaar onderling versterken, en verzoekt de Commissie het sectorale beleid en het begrotingsbeleid van de EU beter op elkaar te laten aansluiten; benadrukt dat er in het bijzonder op het gebied van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, het regionaal beleid en het gemeenschappelijke visserijbeleid grote kansen bestaan om meer in te zetten op biodiversiteit;
39. wijst op het verband tussen waterbeheer en biodiversiteit als essentiële factor voor het behoud van het leven en voor duurzame ontwikkeling;
40. is van mening dat landbouwers een cruciale rol spelen bij de verwezenlijking van de EU-biodiversiteitsdoelstelling; wijst erop dat in 1992 een aanzet is gegeven tot integratie van bescherming van biodiversiteit in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en dat vervolgens de hervorming van 2003 maatregelen heeft geïntroduceerd zoals het stelsel van randvoorwaarden, de bedrijfstoeslagregeling (ontkoppeling) en plattelandsontwikkeling, die voordelig uitwerken op de biodiversiteit;
41. vraagt zich echter met bezorgdheid af of de landbouwers in staat zullen zijn om op concurrerende wijze hoogwaardige levensmiddelen te blijven produceren; is van mening dat er bij de hervorming van het GLB voor moet worden gezorgd dat landbouwers naar behoren beloond worden voor hun pogingen de EU-biodiversiteitsdoelstelling te verwezenlijken;
42. wijst erop dat land- en bosbouwgerelateerde activiteiten in Europa in belangrijke mate hebben bijgedragen tot een grote diversiteit aan soorten en biotopen en tot een gevarieerd cultuurlandschap, die nu geacht worden bescherming te behoeven; wijst er derhalve op dat op de lange termijn alleen land- en bosbouwgerelateerde activiteiten kunnen zorgen voor de instandhouding van het cultuurlandschap en de biologische diversiteit in Europa;
43. is verheugd over de eerdere pogingen om milieuoverwegingen in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) op te nemen zoals de invoering van agromilieumaatregelen en goede landbouw- en milieucondities; verzoekt de Commissie de hervorming van het GLB aan te grijpen om deze trend verder te versterken en te streven naar een volledig duurzame landbouw in de EU, waarbij het nut voor de natuur het uitgangspunt vormt, bijvoorbeeld via de introductie van een beloning voor ecodiensten of de levering van goed gedefinieerde publieke goederen, met inbegrip van duurzame landbouw in ecologisch kwetsbare gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, ten einde ervoor te zorgen dat in de toekomst alleen nog maar duurzame landbouwmethoden worden gesubsidieerd, dat goede praktijken naar behoren worden beloond en aangemoedigd en dat landbouwers geen financiële of andere nadelen ondervinden, zodat voor landbouwbedrijven de voorwaarden worden geschapen om ook in de toekomst hun bijdrage aan de biodiversiteit te kunnen blijven leveren;
44. verzoekt de Commissie meer aandacht te schenken aan waarborging van de naleving van alle Europese verordeningen en richtlijnen die speciaal dienen voor het behoud van de biodiversiteit;
45. stelt vast dat de Unie in haar landbouwbeleid met de randvoorwaarden regels heeft ingevoerd die de biodiversiteit in stand moeten houden, maar betreurt dat die regels in veel gevallen niet in de hele Unie worden uitgevoerd en gecontroleerd;
46. beseft dat het beleid inzake bodemgebruik ook een kernpunt van de instandhouding van de natuur is en verzoekt de Commissie en de lidstaten in toenemende mate biodiversiteitscriteria te verwerken in plaatselijke en regionale besluitvormingsprocessen met betrekking tot bodemgebruik en ruimtelijke ordening, onder meer in het regionaal en cohesiebeleid;
47. benadrukt dat beheer van landbouwgrond en behoud van biodiversiteit niet met elkaar in tegenspraak zijn en dat geïntegreerd beheer habitats voor biodiversiteit creëert;
48. wijst op het belang van het tot staan brengen van de teruglopende diversiteit van verbouwde soorten en variëteiten, die tot uitholling leidt van de genetische basis waarvan de menselijke en dierlijke voeding afhankelijk is; wijst op de noodzaak het gebruik van traditionele landbouwvariëteiten die specifiek zijn voor bepaalde regio's, aan te moedigen;
49. verzoekt de Commissie, gezien de economische, sociale en milieuwaarde van genetische diversiteit in de landbouw en de veeteelt, specifieke prioritaire streefcijfers vast te stellen om het verlies van genetische diversiteit en van inheemse soorten een halt toe te roepen; verzoekt tevens om een definitie van inheemse/niet-inheemse veesoorten en om maatregelen met het oog op de instandhouding ervan;
50. is van mening dat het GLB landbouwers die aanvullende ecosysteemdiensten leveren ten behoeve van de instandhouding van de biodiversiteit, moet belonen via een door de EU gefinancierde aanvullende areaaltoeslag; verzoekt andermaal om invoering van een bonussysteem in het kader van de randvoorwaarden waarbij de landbouwer bonuspunten krijgt voor acties ten behoeve van de biodiversiteit die hij naast zijn verplichtingen inzake goede landbouw- en milieucondities onderneemt;
51. stelt vast dat er op het gebied van de milieuwetgeving veel vooruitgang is geboekt, zoals de invoering van geïntegreerde plaagbestrijding en de nieuwe EU wetgeving inzake bestrijdingsmiddelen, waardoor plaagbestrijding gericht kan worden op schadelijke organismen terwijl nuttige organismen worden beschermd;
52. is verheugd over de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid waarvoor momenteel voorbereidingen worden getroffen en verzoekt de Commissie biodiversiteitscriteria in haar toekomstige wetgevingsvoorstellen op te nemen; dringt er voorts op aan dat als mogelijk alternatief voor de visserij duurzame aquacultuurmodellen worden ontwikkeld overeenkomstig de voorstellen van de Commissie in haar mededeling over het bouwen aan een duurzame toekomst voor de aquacultuur (COM(2009)0162) waarbij rekening moet worden gehouden met het standpunt van het Europees Parlement zoals verwoord in zijn resolutie van 17 juli 2010;
53. wijst erop dat de belangrijkste instrumenten voor het verwezenlijken van de doelstellingen betreffende mariene biodiversiteit, naast de habitat- en de vogelrichtlijn, de kaderrichtlijn voor kustwateren en de kaderrichtlijn mariene strategie voor alle mariene wateren zijn;
54. is van oordeel dat reductie van de teruggooi één van de hoofddoelstellingen van het GVB moet zijn en vraagt de Commissie de oorzaken van teruggooi in kaart te brengen en voor elke visserij specifieke oplossingen uit te werken, in het bijzonder het vaststellen van multispecifieke quota's of biomassaquota's, het selecteren van de instrumenten, zoals het algemene gebruik van vierkante mazen, en het beheer van de bestanden vanuit de ruimte;
55. is van oordeel dat de regionale visserijbeheerorganisaties de verantwoordelijkheid voor het visserijbeheer en een verantwoorde visserij op hoge zee dragen; is van oordeel dat het derhalve van groot belang is hun bevoegdheden te vergroten, met name ten aanzien van de controles en ontmoedigende sancties, en dat het in eerste instantie een taak van de regionale visserijbeheerorganisaties is om voor het beheer van bepaalde commercieel belangrijke mariene soorten in te staan en een systeem van vangstcertificaten in te voeren;
56. wijst met klem op de noodzaak van meer maatregelen op het gebied van het geïntegreerd beheer van kustgebieden en maritieme ruimtelijke ordening, aangezien dit belangrijke elementen van een op participatie gerichte ecosysteembenadering zouden kunnen zijn, die zorgt voor het behoud en het duurzame beheer van mariene en kustbronnen, en oog heeft voor natuurlijke processen en het draagvermogen van ecosystemen;
57. benadrukt dat het gezien de aanzienlijke vermindering van de aquatische biodiversiteit en de verslechtering van de zoetwaterecosystemen van belang is dat de kaderrichtlijn water volledig wordt uitgevoerd en wijst erop dat bij de planning van stroomgebieden van rivieren rekening moet worden gehouden met de biodiversiteit;
58. dringt er bij de lidstaten op aan hun bosbouwbeleid zodanig op te zetten dat volledig rekening wordt gehouden met de functie van de bossen als reserve voor biodiversiteit, bij bodemretentie en bodemvorming, koolstofvastlegging en luchtzuivering en met het oog op de recreatie van de burgers;
59. is ingenomen met de mededeling van de Commissie getiteld „De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken” (COM(2008)0645 def.), waarin wordt gesteld dat uiterlijk in 2030 op wereldschaal geen netto bosareaal meer verloren zou mogen gaan;
60. wijst erop dat de toenemende vraag naar agrobrandstoffen en de als gevolg daarvan toenemende druk op de productie van dergelijke brandstoffen de biodiversiteit bedreigen, met name in de ontwikkelingslanden, omdat daardoor habitats en ecosystemen zoals onder andere wetlands en bossen achteruitgaan en voor de verbouwing van andere gewassen worden gebruikt;
61. benadrukt de noodzaak het budget voor onderzoek ten behoeve van het milieu en de biodiversiteit in het kader van het achtste kaderprogramma zodanig te verhogen dat dit in verhouding staat tot de enorme behoeften en uitdagingen om zowel het biodiversiteitverlies als de klimaatverandering aan te pakken;
62. verwijst naar punt 8 van de conclusies van de Raad van 21 oktober 2009, waarin de Commissie werd verzocht per sector snel de subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve effecten op het milieu hebben te toetsen; verzoekt de Commissie onverwijld gevolg te geven aan deze conclusies om te vermijden dat er beleidsmaatregelen worden gesubsidieerd die negatieve gevolgen hebben voor de Europese biodiversiteit;
63. verzoekt de Commissie en de lidstaten de voorbereidingsfase van de opstelling van het zevende milieuactieprogramma aan te grijpen om het debat over en specifieke maatregelen met betrekking tot de biodiversiteit in de EU vooruit te schuiven en te stimuleren;
Biodiversiteit en klimaatverandering
64. onderstreept het fundamentele belang van biodiversiteit en veerkrachtige ecosystemen voor de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, gezien het feit dat terrestrische en mariene ecosystemen momenteel ongeveer de helft van de door de mens veroorzaakte CO2-emissies absorberen;
65. is verheugd over de toenemende steun voor maatregelen ter vermindering van de impact van de klimaatverandering die ook ten goede kunnen komen aan de biodiversiteit, maar geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de financiering van de biodiversiteit als zodanig;
66. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat maatregelen die in de context van de afzwakking van en aanpassing aan de klimaatverandering worden genomen, geen negatieve gevolgen hebben voor de mariene en terrestrische biodiversiteit;
67. wijst op het cruciale belang van de bodem bij de verwezenlijking van de EU-doelstelling inzake biodiversiteit; erkent dat de bodemverschraling voornamelijk plaatselijke en regionale oorzaken en gevolgen heeft en dat bijgevolg het subsidiariteitsbeginsel moet worden nageleefd; roept alle lidstaten op aan hun verplichtingen wat betreft het waarborgen van de bodemkwaliteit te voldoen en dringt er bij lidstaten zonder bodembeschermingswetgeving op aan dat zij hun verantwoordelijkheid nemen;
Economische waarde van biodiversiteit
68. herinnert aan de cruciale sociaal-economische rol van de visserij voor de inrichting van de kuststreken, alsook aan het milieubelang voor de mariene ecosystemen; is van mening dat het GVB de lidstaten niet moet hinderen maar juist moet helpen bij het eerbiedigen van de biodiversiteitswetgeving, met name bij het ontwikkelen van passende beschermingsmaatregelen in mariene Natura 2000-gebieden;
69. erkent het aanzienlijke werkgelegenheidspotentieel dat verbonden is met de ontwikkeling van een duurzame economie en een groene infrastructuur die door hun aard plaatselijke banen (die niet naar derde landen kunnen worden verplaatst) impliceren, zodat een aanzienlijke bijdrage wordt geleverd aan de 2020-strategie van de EU;
70. is er verder van overtuigd dat hulpbronnenefficiëntie, duurzame economische ontwikkeling en natuurbehoud hand in hand kunnen en moeten gaan; vestigt met name de aandacht op de ontwikkeling van milieu- en agritoerisme, waarbij recreatie en instandhouding elkaar versterken;
71. benadrukt het belang van het biodiversiteitsbehoud bij de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie, niet alleen vanwege het banenscheppend potentieel van biodiversiteit, maar ook omdat biodiversiteit bijdraagt aan een efficiënt en duurzaam gebruik van hulpbronnen; erkent dat de toename van materialenproductie, handel en consumptie een belangrijke oorzaak van biodiversiteitsverlies is en verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve maatregelen te nemen om hulpbronnenefficiëntie en een beleid voor duurzame consumptie en productie te bevorderen en te ontwikkelen;
Financiering
72. neemt kennis van het feit dat de Commissie in 2004 de jaarlijkse kosten voor het beheer van het Natura 2000-netwerk op 6,1 miljard EUR heeft geraamd; wijst er echter op dat het rendement van investeringen in biodiversiteitsbehoud volgens de TEEB-studie tot honderd maal hoger is;
73. betreurt echter dat de Commissie geen aanvullende financieringsbronnen beschikbaar heeft gesteld voor de tenuitvoerlegging van de Natura 2000-richtlijnen en dat het ontbreekt aan een duidelijke opsplitsing van de bedragen die momenteel per jaar worden besteed aan het behoud van de biodiversiteit in de EU en dringt aan op samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om een duidelijker beeld te geven;
74. is van oordeel dat de Unie meer verantwoordelijkheid moet nemen voor het behoud van natuurwaarden in het Natura 2000-netwerk, met name ten aanzien van de financiering;
75. is verheugd over de verhoging van de uitgaven voor LIFE+ (+8% in de ontwerpbegroting 2011), maar onderstreept dat dit instrument nog steeds slechts een zeer klein deel van de EU-begroting uitmaakt (0,2%); merkt voorts op dat door de EU gefinancierde maatregelen niet altijd worden voortgezet wanneer de EU-subsidie afloopt; verzoekt de Commissie meer aandacht te besteden aan de diverse factoren die van invloed zijn op de duurzaamheid van projecten en stelselmatige monitoring van projecten na de laatste betaling in te voeren;
76. is zich ervan bewust dat extra financiële middelen voor het behoud van de biodiversiteit beschikbaar zijn via andere instrumenten zoals de structuurfondsen en het Fonds voor plattelandsontwikkeling, maar betreurt dat de meeste lidstaten slechts in beperkte mate van deze mogelijkheid gebruikmaken; wijst erop dat de hoogste bijdrage aan de financiering van biodiversiteit momenteel van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) komt;
77. verwacht, zonder vooruit te lopen op toekomstige discussies en besluiten over het nieuwe meerjarig financieel kader (vanaf 2014) en de tussentijdse herziening van het huidige begrotingskader (2007-2013), dat het als gevolg van begrotingsbeperkingen belangrijker dan ooit zal zijn ervoor te zorgen dat de Europese uitgaven, ook op het gebied van biodiversiteit, een hoge meerwaarde opleveren en doelmatiger worden;
78. benadrukt derhalve de noodzaak meer inzicht te krijgen in de doelmatigheid van de uitgaven voor biodiversiteit en verzoekt de Commissie voorbeelden te geven van goede praktijken in termen van doelmatigheid en toegevoegde waarde;
79. is ingenomen met de aanbeveling van de Internationale Unie voor het behoud van de natuur en de natuurlijke hulpbronnen (IUCN) om 0,3% van het BBP te besteden aan nationale maatregelen voor het behoud van biodiversiteit;
80. constateert met bezorgdheid dat het aantal in het kader van het LIFE+-programma gefinancierde projecten in diverse lidstaten elk jaar lager is dan de indicatieve toewijzing; verzoekt de Commissie na te gaan waaraan deze lage uitvoeringsgraad te wijten is en eventueel veranderingen in de regels voor het programma voor te stellen, met name voor wat betreft de medefinancieringsbedragen;
81. is ervan overtuigd dat overheidsuitgaven alleen niet voldoende zijn om de hoofddoelstelling van de EU te verwezenlijken en onderstreept het belang van de verantwoordelijkheid van bedrijven om ook rekening te houden met biodiversiteit; verzoekt de Commissie te bezien hoe de beleidsmaatregelen kunnen worden uitgevoerd op een wijze die positieve investeringen in biodiversiteitsbehoud aanmoedigt en investeringen die negatieve gevolgen hebben voor de biodiversiteit minder aantrekkelijk maakt, zowel in de openbare als in de particuliere sector; is in dit verband verheugd over het Platform bedrijfsleven en biodiversiteit dat de Commissie heeft opgezet om de particuliere sector bij de biodiversiteitsagenda te betrekken;
82. pleit voor meer flexibiliteit van de subsidiabiliteitsregels voor de financiering van biodiversiteitsgerelateerde projecten, ten einde alle betrokken spelers aan te moedigen die subsidie aan te vragen;
83. onderstreept de noodzaak om de externe kosten, risico's en effecten, zoals instandhouding van het cultuurlandschap, schade aan de biodiversiteit of de kosten ter ondersteuning van de biodiversiteit, door te berekenen in de uiteindelijke prijs van de producten op de markt; wijst erop dat dit op de lange termijn in het belang van de ondernemingen is als zij toegang tot natuurlijke hulpbronnen willen houden; verzoekt de Commissie met klem de door haar aangekondigde mededeling over de toekomstige financiering van Natura 2000 zo spoedig mogelijk en in elk geval voor het einde van 2010 te publiceren, zodat dit aspect samen met de nieuwe strategie inzake biodiversiteit voor de periode tot 2020 kan worden bestudeerd;
Gegevens- en kennisbasis
84. wijst op het belang van een geïntegreerde milieuboekhouding die het verband tussen milieu en economie op Europees, nationaal en regionaal niveau analyseert om de gevolgen van productie- en consumptiepatronen voor de natuurlijke hulpbronnen in kaart te brengen en verzoekt de lidstaten om Eurostat en het Europees Milieuagentschap regelmatig de benodigde gegevens te verstrekken;
85. wijst erop dat onderzoek en ontwikkeling van groot belang zijn om de huidige leemten in kennis op te vullen en te zorgen voor stelselmatige monitoring van biodiversiteitstrends, alsook voor de ontwikkeling van beleidsinstrumenten om het biodiversiteitverlies tot staan te brengen;
86. is ingenomen met het samenvattend verslag van de Commissie over het tijdvak 2001-2006 waarin een evaluatie wordt gemaakt van de staat van instandhouding van beschermde soorten en habitats in de EU en van de door de lidstaten geboekte vorderingen bij de uitvoering van de Natura 2000-wetgeving, maar betreurt het grote aantal vermeldingen „onbekend”; verzoekt de lidstaten hun verslaglegging te verbeteren, en het Europees Milieuagentschap en de Commissie ervoor te zorgen dat de gegevens in de toekomstige verslagen betrouwbaarder en beter vergelijkbaar zijn;
87. onderstreept de noodzaak van een duidelijk referentiepunt op basis waarvan de Commissie de vorderingen ten aanzien van de verwezenlijking van de (sub)doelen moet meten; is in dit verband verheugd over het werk van het Europees Milieuagentschap met betrekking tot het biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) en de biodiversiteitsreferentiesituatie, die nuttige instrumenten zullen vormen voor de verbetering en afstelling van het beleid op het gebied van biodiversiteit, met name voor het strategisch plan dat de Commissie aan het ontwikkelen is; benadrukt dat het beter is de bestaande gegevens te gebruiken dan aan te dringen op de verzameling van nieuwe gegevens;
88. is, gezien het huidige gebrek aan kennis bij de buitenwacht over het belang van biodiversiteit, verheugd over de voorlichtingscampagne van de Commissie en verzoekt de lidstaten hun inspanningen op het gebied van bewustwording en van de uitwisseling van best practices aanzienlijk op te voeren;
Internationale aspecten
89. is verontrust over het feit dat de wereldwijde doelstelling om het tempo van het biodiversiteitsverlies tegen 2010 te beperken, zoals vastgesteld op de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002, niet of zelfs maar bij benadering wordt gehaald, alsook over de gevolgen van het voortdurende biodiversiteitsverlies en de achteruitgang van de ecosystemen voor de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de doelstelling voor 2015 om armoede en honger terug te dringen en de gezondheid en het welzijn van de mens te verbeteren, en verzoekt de Commissie en de lidstaten ertoe bij te dragen dat biodiversiteit een vast punt wordt in wereldwijde processen zoals de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
90. is verheugd over de Conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit in Nagoya in oktober 2010 en dringt er bij de EU op aan een breed samengestelde, goed voorbereide en goed gecoördineerde delegatie naar deze conferentie af te vaardigen; wijst op de noodzaak dat de EU ook naar buiten een krachtig en coherent standpunt inneemt; is echter bezorgd over het feit dat alleen ministers van milieuzaken de conferentie zullen bijwonen, terwijl voor vooruitgang in de wereldwijde biodiversiteitsagenda een sectoroverschrijdende aanpak nodig is;
91. verzoekt de Commissie steun te verlenen aan en te helpen bij het opzetten van een intergouvernementeel platform voor biodiversiteitsbeleid en ecosysteemdienstwetenschappen, onder auspiciën van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties;
92. steunt het op een bijeenkomst in juli 2008 tijdens het Franse voorzitterschap besproken idee om netwerken van het type Natura 2000 op te zetten in de overzeese landen en gebiedsdelen van de EU en in de ultraperifere regio's, die sommige van de rijkste biodiversiteitsgebieden van de planeet herbergen, en benadrukt dat dit idee via beleidsinstrumenten van de EU, zoals het ontwikkelingsbeleid, moet worden gesteund;
93. wijst erop dat ontbossing meer gevolgen heeft voor de CO2-emissies dan de vervoersector in zijn geheel en dat het behoud van bossen een van de kernvoorwaarden is voor het behoud van de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten wereldwijd;
94. moedigt de Commissie en de lidstaten aan om van ecologische duurzaamheid daadwerkelijk een vast punt te maken in hun betrekkingen met derde landen, naast eerbiediging van de sociale rechten en de waarborgen met betrekking tot de bescherming van plaatselijke gemeenschappen en inheemse volkeren en hun deelname aan het besluitvormingsproces, met name wanneer het gaat om bodemgebruik en bosbescherming, en de „groene diplomatie” voort te zetten; verzoekt de lidstaten en de Commissie ervoor te zorgen dat in het EU-twaalfpuntenplan ter ondersteuning van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling de noodzaak wordt erkend om van ecologische duurzaamheid een vast punt te maken in de ontwikkelingssamenwerking en het externe optreden van de EU en dat genoemd plan voorziet in een doelgericht financieel optreden ter ondersteuning van biodiversiteit en ecosysteemdiensten;
95. wijst erop dat er innovatieve financiële stelsels moeten komen om de erkenning van de (economische) waarde van biodiversiteit te stimuleren; moedigt de lidstaten en de Commissie aan een brede discussie aan te gaan over de noodzaak van en mogelijkheden voor innovatieve systemen voor de betaling van ecosysteemdiensten;
96. wijst er met klem op dat de duurzaamheid van de verhandelde producten in internationale handelsovereenkomsten een sleutelelement is; onderstreept in dit verband de noodzaak om in eventuele toekomstige WTO-overeenkomsten niet-handelsgerelateerde aspecten op te nemen, o.a. productiemethoden en inachtneming van de biodiversiteit;
97. betreurt ten zeerste het teleurstellende resultaat van de CITES-conferentie, waar de belangrijkste onderdelen van het EU-mandaat, zoals de bescherming van mariene soorten van groot commercieel belang, niet werden gerealiseerd;
98. dringt er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan om het tempo en de efficiency van hun interne besluitvormingsprocedure te verbeteren en meer middelen en tijd te besteden aan hun diplomatieke inspanningen jegens derde landen en de capaciteiten en de synergie tussen overeenkomsten te versterken; is van mening dat, aangezien veel beschermde Natura 2000-gebieden direct of indirect door verontreiniging worden aangetast en de natuur in Europa ook van buitenaf wordt geschaad, het zaak is dat de Europese milieunormen in onze partnerschapsovereenkomsten met buurlanden worden opgenomen;
o o o
99. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.