Resolutie van het Europees Parlement van 21 september 2010 over de vermindering van armoede en het scheppen van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden: beleidskoers (2009/2171(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumontwikkelingsdoelstellingen zijn geformuleerd als criteria die gezamenlijk door de internationale gemeenschap zijn vastgesteld voor de uitbanning van de armoede,
– gezien de verplichtingen die de G8 in 2005 tijdens de top in Gleneagles zijn aangegaan inzake de omvang van de te verlenen hulp, de hulp aan Afrika ten zuiden van de Sahara en de kwaliteit van de hulp,
– gezien de Verklaring van Parijs van 2 maart 2005 over de doeltreffendheid van hulp en de conclusies van het forum van hoog niveau dat tussen 2 en 4 september 2008 bijeen is geweest ter bespreking van de follow-up van die Verklaring,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „EU-bijstand: meer, beter en sneller helpen” (COM(2006)0087),
– gezien het rapport van de Verenigde Naties getiteld „Rethinking Poverty − Report on the World Social Situation 2010”,
– gezien de jaarlijkse rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties over de uitvoering van de Millenniumverklaring,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de vertegenwoordigers der lidstaten, in het kader van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie betreffende het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie: „De Europese Consensus”(1), getekend op 20 december 2005,
– gezien Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(2),
– gezien de Verklaring van Ajuba door de Afrikaanse staatshoofden en regeringsleiders van 27 april 2001 over HIV/aids, tuberculose en andere aanverwante infectieziekten,
– gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(3),
– gezien de conclusies van de Raad van 21 juni 2007 over bevordering van de werkgelegenheid via EU-ontwikkelingssamenwerking,
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen” (COM(2001)0252),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De rol van onderwijs en scholing in de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden” (COM(2002)0116),
– gezien de resolutie van de gezamenlijke parlementaire vergadering van de ACS-EU van 3 december 2009 over mondiale governance en de hervorming van internationale instellingen,
– gezien de agenda van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) voor waardig werk en het mondiale banenpact van de ILO dat op 19 juni 2009 tijdens de Conferentie van de ILO is aangenomen,
– gezien het rapport van de ILO getiteld „World of Work Report 2009: The Global Jobs Crisis and Beyond”, dat in december 2009 is gepubliceerd,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 maart 2009 over de MDG-contracten(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 april 2006 over de doeltreffendheid van hulp en de corruptie in ontwikkelingslanden(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over de bevordering van waardig werk voor iedereen(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2009 over ontwikkelingshulp van de EG aan de gezondheidsdiensten in Afrika ten zuiden van de Sahara(7),
– gezien de huidige hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingszaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0192/2010),
A. overwegende dat een sterke en duurzame economische groei in een stabiele, ondernemingsvriendelijke omgeving een bijdrage levert aan het creëren van welvaart en werkgelegenheid en dat dit dan ook de meest zekere en duurzame route is op weg naar het uitbannen van de armoede,
B. overwegende dat een betrouwbare rechtsomgeving zonder corruptie essentieel is voor een bloeiend bedrijfsleven,
C. overwegende dat de lidstaten van de EU15 zich ertoe verbonden hebben om tegen 2015 0,7% van hun BBP aan ontwikkelingshulp uit te geven; overwegende dat er op dit moment circa 0,4% van het BBP aan ontwikkelingshulp wordt besteed,
D. overwegende dat het verminderen van de armoede en een coherent beleid voor ontwikkelingshulp thans als verplichtingen in het EU-Verdrag zijn neergelegd,
E. overwegende dat de ontwikkelingslanden gesteund moeten worden bij hun streven naar het creëren van een maximale toegevoegde waarde in hun eigen landen, waarvoor een industriële-ontwikkelingsstrategie nodig is die aansluit bij de doelstellingen van duurzaamheid en in het bijzonder bescherming van het milieu,
F. overwegende dat zowel EU-donoren als de regeringen van ontwikkelingslanden er niet in slagen om hun bestedingsbenchmarks voor gezondheid en onderwijs te halen,
G. overwegende dat de ontwikkelingslanden geconfronteerd worden met een urgent tekort aan gekwalificeerd personeel in de gezondheidszorg; overwegende dat het gebrek aan gekwalificeerd personeel in de gezondheidszorg in de geïndustrialiseerde landen een van de factoren is die het reeds kwetsbare zorgstelsel in ontwikkelingslanden nog eens extra verslechtert, en overwegende dat veel gekwalificeerd personeel, zowel in de gezondheidszorg als in andere sectoren, omwille van een aantal redenen niet naar hun thuisland terugkeert om hun ervaring aan de eigen gemeenschappen ten goede te laten komen,
H. overwegende dat de recente crisis met betrekking tot de voedselprijzen nog steeds onderstreept hoe belangrijk de landbouw- en voedselzekerheid voor arme landen is,
I. overwegende dat 90% van de burgers in de EU voorstander is van ontwikkelingssamenwerking, hoewel deze steun door de crisis dreigt af te brokkelen,
J. overwegende dat de G20 heeft toegezegd om belastingparadijzen hard aan te pakken,
K. overwegende dat belastingontduiking en illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden een paar keer de waarde vertegenwoordigen van de ontwikkelingshulp,
L. overwegende dat het overmaken van geld naar het thuisfront een grotere kapitaalinstroom voor ontwikkelingslanden oplevert dan ontwikkelingshulp,
M. overwegende dat 2,7 miljard mensen op dit moment geen toegang tot kredietfaciliteiten hebben,
N. overwegende dat het met het oog op het terugdringen van de armoede niet alleen noodzakelijk is om werkgelegenheid te scheppen, maar dat het ook nodig is om kwaliteitsbanen te creëren,
O. overwegende dat de armste landen zwaar ondervertegenwoordigd zijn in internationale instellingen en mondiale fora,
P. overwegende dat de stelsels voor sociale bescherming zich hebben bewezen als krachtige instrumenten voor armoedebestrijding en sociale cohesie, en dat de meerderheid van de wereldbevolking geen toereikende sociale dekking heeft,
Uitdagingen voor ontwikkelingslanden Met betrekking tot de economie
1. dringt er bij de regeringen van ontwikkelingslanden op aan om hun economieën te spreiden door middel van ontwikkeling van hun productiesector en om bedrijven – met name KMO's, de motoren achter de groei van de werkgelegenheid – niet te belasten met bovenmatige bureaucratische verplichtingen;
2. roept alle ontwikkelingslanden op om de agenda van de ILO inzake waardig werk en het initiatief van de VN inzake de sociale beschermingsbodem te onderschrijven en om toereikende arbeidsnormen, een grote mate van integrale sociale bescherming waarvan de dekking zich ook uitstrekt tot de meest arme en gemarginaliseerde personen, en een echte sociale dialoog, en met name de toegang tot het project inzake „hoge arbeidsintensiviteit”, te waarborgen;
3. onderstreept de noodzaak dat iedereen de diverse ILO-conventies inzake internationale arbeidsnormen ondertekent en uitvoert, en beveelt aan dat de bepalingen van de resolutie van de ILO getiteld „Recovering from the crisis: A Global Jobs Pact” worden aangewend;
4. roept op tot de toepassing van het recht op vrijwaring van dwangarbeid en in het bijzonder kinderarbeid, zonder uitzondering, omdat kinderen zonder onderwijs veroordeeld zijn tot een leven in armoede;
5. roept op tot speciale aandacht voor de bestrijding van kinderarbeid, om in plaats van kinderarbeid werkgelegenheid te scheppen voor volwassenen en kinderen in staat te stellen een passende opleiding te volgen;
6. verzoekt de regeringen voorrang te geven aan acties om in de sociale basisbehoeften te voorzien en de bescherming van kinderen en kwetsbare vrouwen te bevorderen, die aanzienlijk door de crisis zijn getroffen, evenals van risicojongeren, ongeschoolde en laagbetaalde arbeiders en migranten, werknemers in de landbouw en personen met een handicap;
7. herinnert eraan dat kleine en micro-ondernemingen, vooral in de landbouwsector, adequate financiering nodig hebben om bestaande banen te behouden en nieuwe banen te creëren; moedigt ontwikkelingslanden aan om de toegang tot spaar- en kredietfaciliteiten te bevorderen, evenals microverzekeringen en innovatieve financiële voorzieningen, zoals postkantoren op het platteland en mobiele bankfaciliteiten;
8. roept de EU op de bijdrage van de sociale economie (bijvoorbeeld in de vorm van coöperaties) aan het scheppen van werkgelegenheid en het bevorderen van waardig werk in ontwikkelingslanden te erkennen, en de sociale economie in de ontwikkelingsprogramma's en samenwerkingsstrategieën van de EU op te nemen;
9. verzoekt de ontwikkelingslanden om het grondeigendom onder het arme en berooide deel van de bevolking te bevorderen, bijvoorbeeld door de bewoners van sloppenwijken het land waarop zij wonen in eigendom te geven;
10. moedigt de ontwikkelingslanden aan hun economie zo veel mogelijk te diversifiëren om ervoor te zorgen dat ze niet langer uitsluitend afhankelijk zijn van een zeer beperkt aantal producten, met name van landbouwproducten die bestemd zijn voor de export;
11. herinnert de ontwikkelingslanden eraan hun plaatselijke tradities van gemeenschappelijk landgebruik voor landbouw te respecteren, teneinde de bestaande kleine landbouw te bevorderen en te beschermen;
12. moedigt de ontwikkelingslanden aan bij het opstellen van landenstrategiedocumenten en nationale indicatieve programma's voorrang te geven aan de ontwikkeling van de landbouwsector en voedselzekerheid;
13. herinnert eraan dat „governance” integrerend onderdeel uitmaakt van het begrip „rechtvaardige staat”, een staat die waarborgen biedt voor de democratie en de rechten van de burger; de rechtvaardige staat waarborgt enerzijds zaken als de toegang tot justitie, de gezondheidszorg, onderwijs en het bestuur, en bevordert en beschermt anderzijds de rechten van het individu, alsmede zijn fundamentele vrijheden;
Met betrekking tot burgerschap en governance
14. roept alle ontwikkelingslanden dringend op om het VN-Verdrag tegen corruptie te onderschrijven en om de voorschriften daarvan effectief ten uitvoer te leggen; dringt er daarnaast bij de lidstaten van de EU en bij ondernemingen in de EU op aan om dat VN-Verdrag te eerbiedigen;
15. gelooft dat de EU-lidstaten moeten fungeren als rolmodel voor de ontwikkelingslanden in de zin van budgettaire discipline, belastinginning en goed bestuur;
16. is van mening dat acties ter bestrijding van corruptie zich ook tot de particuliere sector moeten uitstrekken, waarbij tevens de internationale samenwerking versterkt dient te worden, bijvoorbeeld door het uitwisselen van informatie en door programma's voor het in beslag nemen van onrechtmatig verkregen activa;
17. dringt er bij alle ontwikkelingslanden op aan om onafhankelijk functionerende parlementen te bevorderen zodat deze een effectieve bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de democratie door het vrijelijk uitoefenen van hun wetgevende, begrotings- en controlerende functies; wijst tevens op het enorme belang van een onafhankelijk functionerend en terdege uitgebouwd gerechtelijk apparaat;
18. moedigt regeringen van ontwikkelingslanden aan om de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties te optimaliseren bij het formuleren van en toezicht houden op het overheidsbeleid;
19. benadrukt dat de sociale partners een belangrijke rol spelen bij de economische ontwikkeling en dat zij de maatschappelijke samenhang kunnen versterken, en bijgevolg dat de opzet en verdere ontwikkeling van de desbetreffende representatieve organisaties moet worden bevorderd;
20. roept op tot de instelling van vrijheid van vereniging voor vakbonden en het recht, zonder uitzondering, op collectieve onderhandelingen om waardige arbeidsomstandigheden af te dwingen, te verbeteren en te beschermen;
21. doet een dringende oproep aan alle landen die wetten hebben ingevoerd die de vrijheid van maatschappelijke organisaties beperken, om dergelijke wetgeving in te trekken;
22. roept op tot de toepassing van het recht op vrijwaring van discriminatie, d.w.z. het recht te werken en behandeld te worden als gelijke ongeacht geslacht, etniciteit, leeftijd, handicap of seksuele geaardheid als basisprincipe in de strijd tegen armoede;
23. roept op tot een duidelijke verbetering van de juridische en sociale positie van vrouwen om discriminatie tegen te gaan en gebruik te maken van de mogelijke bijdrage van vrouwen aan de economische en sociale ontwikkeling;
24. ondersteunt ontwikkelingslanden bij hun inspanningen om de regionale integratie te bevorderen en te versterken door middel van vrijhandelszones, regionale economische gemeenschappen, regionale ontwikkelingsbanken e.d.;
Gedeelde uitdagingen
25. herhaalt zijn oproep om minimaal 20% van de nationale begrotingen van ontwikkelingslanden en van de ontwikkelingshulp van de EU te besteden aan gezondheidszorg en basisonderwijs;
26. roept op tot een heroverweging van het privatiseringsbeleid, in het bijzonder op het gebied van nutsvoorzieningen zoals water, afvalverwerking en diensten van algemeen belang, en tot een heroverweging van de maatschappelijke rol van staten bij ontwikkelingsbeleid, inclusief de rol van staatsondernemingen als werkgevers en maatschappelijke dienstverleners;
27. vestigt de aandacht op de doorslaggevende rol van sociale beschermingsmechanismen zoals opgenomen in het mondiale banenplan van de IAO en het initiatief van de VN inzake de sociale beschermingsbodem; roept daarom op tot een sterkere nadruk op sociale beschermingsmechanismen om meer armoede te voorkomen en maatschappelijke misstanden aan te kaarten, als hulp bij de stabilisering van de economie en het behoud en de bevordering van de inzetbaarheid;
28. vraagt om gratis en volledige toegang voor iedereen tot alle onderwijslagen, d.w.z. basis-, hoger- en beroepsonderwijs, zodat de plaatselijke bevolking zich kan kwalificeren en kan ontwikkelen tot vakbekwame werknemers;
29. houdt eraan vast dat zowel donor- als ontwikkelingslanden hun verplichtingen moeten nakomen om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen per 2015 te verwezenlijken;
30. ondersteunt maatregelen, zoals loonsubsidies en mogelijkheden voor banen en training, waardoor lokale wetenschappers en overige vakbekwame werknemers worden aangemoedigd om in hun land te blijven en een praktijk in hun leefgemeenschap te beginnen, en die zorgstelsels bevorderen die toegankelijk zijn voor iedereen;
31. ondersteunt het scheppen van nieuwe banen in de ontwikkelingslanden;
32. ondersteunt maatregelen om te investeren in en te bouwen aan algemene overheidsdiensten om banen te creëren en de overheidscapaciteiten en -faciliteiten en de sociale cohesie te verbeteren, zoals ook aangegeven in het verslag van de VN getiteld „Rethinking poverty”;
33. verzoekt om meer aandacht te besteden aan praktische gezondheidszorg en bewustwording onder de bevolking van de voordelen van medische behandeling, dat wil zeggen aan het distribueren van bloedanalysatoren en aan het opleiden van lokale mensen in het gebruik ervan;
34. benadrukt dat de ontwikkeling van human resources onontbeerlijk is voor alle ontwikkelingsstrategieën en cruciaal voor het scheppen van werkgelegenheid; roept de EU en de ontwikkelingslanden op de arbeidsbehoeften en de arbeidsmarkt te analyseren, prognoses op te stellen en zich voor te bereiden op de belangrijkste uitdagingen die gepaard gaan aan de aanpassing van beroepsopleidingen aan de arbeidsmarkt;
35. is van mening dat in alle ontwikkelingsstrategieën speciale aandacht dient uit te gaan naar de meest kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, met name vrouwen, kinderen, ouderen en mensen met een handicap;
36. acht voorziening in de basisbehoeften absoluut noodzakelijk en is dan ook van mening dat vooral acties ter bevordering van de voedselzekerheid en de toegang tot drinkbaar water prioriteit hebben;
37. vraagt speciale aandacht voor het probleem van kinderarbeid, hetgeen een belangrijke belemmering is voor het verwezenlijken van de doelstelling van basisonderwijs voor eenieder en voor het reduceren van de armoede, waardoor een gezonde opvoeding en het nodige onderwijs van deze kinderen wordt belemmerd; erkent dat kinderarbeid een van de grootste obstakels is voor het verwezenlijken van universeel basisonderwijs en het verminderen van armoede; vraagt derhalve om bevordering van de coördinatie tussen agentschappen en afstemming van de onderwijshulp en het kinderarbeidbeleid door middel van aanscherping van de bestaande mechanismen, met inbegrip van de Global Task Force on Child Labour and Education for All; vraagt daarom de internationale gemeenschap, alle betrokken staten en de EU om zich met grote urgentie en gerichte actie te wijden aan het uitroeien van kinderarbeid;
38. wijst op het belang van gendergelijkheid voor het economische succes van landen, en vraagt daarom om grotere inspanningen om ook binnen de economie voor gendergelijkheid te zorgen;
39. houdt eraan vast dat donoren en partnerlanden dienen te waarborgen dat de landbouw, met name de kleine landbouwbedrijven en de kleine, middelgrote, milieuvriendelijke en agro-industriële ondernemingen, hoger op de ontwikkelingsagenda gezet wordt;
40. onderstreept dat kleinschalige landbouw op basis van gedecentraliseerde, groene en duurzame productiemiddelen het scheppen van werkgelegenheid en duurzame ontwikkeling vergemakkelijkt, omdat hier meer mensen per hectare worden tewerkgesteld dan in grote boerderijen en de boeren en werknemers pro rata meer besteden aan arbeidsintensieve niet-agrarische plattelandsproducten;
41. roept op tot een doeltreffendere ondersteuning van banen en het scheppen van werkgelegenheid door het werkgelegenheids- en macro-economisch beleid te coördineren, waarbij het macro-economisch beleid zich niet enkel mag richten op inflatiecontrole en handels- en fiscale tekorten, maar ook op de stabiliteit van reële groei, inkomens en werkgelegenheid;
42. ondersteunt investeringen in „groene banen” en in groene industrie, bijvoorbeeld door hernieuwbare energie en energie-efficiënte systemen in arme landen te ontwikkelen, met inbegrip van zonne-energie ten behoeve van de plaatselijke gemeenschappen, om nieuwe duurzame energiebronnen te creëren en tegelijkertijd werkgelegenheid te scheppen, waarbij tegelijk het milieu wordt beschermd;
43. vraagt om meer gelijke toegang en kansen tot de ontwikkeling van vaardigheden, kwaliteitsopleiding en onderwijs; vraagt om een verbeterde toegang tot krediet (inclusief microfinanciering) ter bevordering van het scheppen van werkgelegenheid;
44. ziet uit naar een intensievere samenwerking tussen het Parlement en zijn regionale tegenhangers in ontwikkelingslanden;
45. benadrukt het belang van de bevordering van alternatieve indicatoren naast het bbp voor het meten van sociale vooruitgang in ontwikkelingslanden, met name ten aanzien van de voorstellen van de commissie die zich buigt over het meten van economische prestaties en sociale vooruitgang, voorgezeten door Joseph Stiglitz;
46. dringt erop aan dat de antwoorden op de mondiale economische crisis per land en per regio worden uitgedacht en dat ze de maatregelen omvatten die worden genoemd in het beleidsinstrument „Een mondiaal banenplan” van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), met als doel investeringen in werkgelegenheidsintensieve en milieuvriendelijke sectoren en socialezekerheidsstelsels te vergemakkelijken;
Uitdagingen voor donoren Met betrekking tot ontwikkelingshulp
47. dringt er bij alle rijke landen, met name bij de lidstaten van de EU, op aan om hun steuntoezeggingen gestand te doen, dat wil zeggen minimaal 0,7% van het BBP tegen 2015;
48. vraagt om een omschrijving van armoede die voor alle lidstaten geldt, zodat de relevante werkterreinen en de gerechtigde begunstigden met betrekking tot EU-ontwikkelingshulp kunnen worden aangewezen;
49. gelooft dat beleidssamenhang vruchten kan afwerpen ten aanzien van het scheppen van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden; vraagt daarom om een wijziging van het buitenlands EU-beleid, aangezien dit een direct effect kan hebben op de economieën van de ontwikkelingslanden en dit beleid bedoeld zou moeten zijn om de duurzame behoeften van ontwikkelingslanden te ondersteunen teneinde armoede te bestrijden, waardige inkomsten en middelen van bestaan te garanderen en de fundamentele mensenrechten te beschermen, met inbegrip van sociale en economische rechten, en milieubescherming;
50. roept op om een substantiële hoeveelheid extra financiële middelen beschikbaar te stellen om de effecten van de klimaatverandering en van de mondiale economische crisis in de ontwikkelingslanden aan te kunnen pakken;
51. verzoekt dat basisonderwijs en volksgezondheid de grondslag vormen voor het ontwikkelingsbeleid en benadrukt dat de huidige situatie geen enkele rechtvaardiging vormt voor de verlaging van de nationale bestedingen en de internationale hulp in deze sectoren;
52. roept de EU op om haar toezeggingen op het gebied van „steun voor handel” gestand te doen;
53. beklemtoont dat de EU haar subsidiebeleid moet herzien, met name op het vlak van de landbouw en met inachtneming van de behoeften van de kleine en middelgrote boeren in de EU, teneinde eerlijke handelsvoorwaarden te bevorderen met betrekking tot ontwikkelingslanden;
54. verzoekt alle donoren nogmaals om de uitgangspunten van de agenda voor de doeltreffendheid van hulp strikter na te leven, met name met betrekking tot de donorcoördinatie en de verantwoordingsplicht;
55. dringt erop aan dat de Commissie verzekert dat de buitenlandse dimensie van de huidige hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid in lijn wordt gebracht met het EU-ontwikkelingsbeleid, aangezien beide direct verband houden met het levensonderhoud van de bevolking in ontwikkelingslanden;
56. benadrukt dat de visserijsector voor veel landen van essentieel belang is voor de werkgelegenheid en de voedselbevoorrading, en dat derhalve alle ontwikkelingslanden voor sectorsteun van de EU in aanmerking zouden moeten komen voor het ontwikkelen van hun eigen duurzame visserij-industrie, onderzoeks-, controle- en handhavingscapaciteit, gericht op het bestrijden van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten, los van enige visserijovereenkomst met de Europese Unie;
57. benadrukt dat de sectorale steun van de EU aan de visserij in derde landen gericht is op het uitrusten van de havens van deze landen met de juiste infrastructuur om de plaatselijke aanleg en de verwerking van vis mogelijk te maken en zo werkgelegenheid te creëren; roept de Commissie op te controleren en te verifiëren of deze doelstellingen worden bereikt, alsmede om financiële en technische steun te bieden ter verbetering van de mogelijkheden van derde landen om de visactiviteiten in hun wateren te controleren en schepen aan te houden waarvan wordt geconstateerd dat deze de regels overtreden;
58. houdt eraan vast dat de EU haar steunarchitectuur en de aanverwante procedures dient te vereenvoudigen;
59. verlangt een versterkte coördinatie van het ontwikkelingsbeleid tussen de Commissie en de lidstaten van de EU om te verhinderen dat de verschillende beleidsmaatregelen een negatieve invloed hebben op de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
60. verwacht dat, nu de beleidscoherentie voor ontwikkeling als verplichting is vastgelegd in het Verdrag, de beleidsmaatregelen op gebieden als landbouw, handel, migratie en visserij op geen enkele manier de ontwikkelingsinspanningen zullen ondermijnen; is voornemens om nauwlettend te volgen hoe de EU deze verplichting nakomt;
61. verzoekt donoren om op een intelligente wijze te investeren in ontwikkelingseducatie voor hun burgers;
62. moedigt de donorlanden aan deze crisis te benutten om de bestaande mogelijkheden voor aanvullende en vernieuwende financieringsbronnen voor ontwikkeling nader te onderzoeken en om nieuwe financieringsbronnen te vinden waarmee ontwikkelingslanden de eigen inkomstenbronnen kunnen diversifiëren en efficiënte, concrete en operationele uitgavenprogramma's kunnen uitvoeren;
63. verzoekt de Commissie en de lidstaten duurzame ondernemingen met een behoorlijke aanwas van banen te bevorderen als specifiek onderdeel van ontwikkelingssamenwerking in lijn met de Europese consensus over ontwikkeling uit 2005 en te zorgen voor de opname hiervan in de meer traditionele sectoren van ontwikkelingssamenwerking zoals infrastructuur, plattelandsontwikkeling, bestuur en handelsgerelateerde steun;
Met betrekking tot nieuwe financieringsbronnen
64. dringt er bij de G20-landen op aan om belastingparadijzen hard aan te pakken, het toezicht op de financiële markten aan te scherpen en het uitwisselen van belastinginformatie in te voeren; vindt verder dat de G20-landen de International Accounting Standard Board moeten instrueren een nieuwe standaard aan te nemen inzake landenrapportages;
65. roept de landen van de G20 en de EU op stappen te ondernemen om het overmaken van geld naar het thuisland goedkoper en eenvoudiger te maken;
66. roept de Commissie en de lidstaten op om financiële overheidssteun aan kleine en micro-ondernemingen en boeren in ontwikkelingslanden te verhogen, inclusief de informele sector, zoals verwoord in het mondiale banenplan van de IAO, om armoede en werkloosheid te bestrijden;
Met betrekking tot capaciteitsopbouw en mondiale governance
67. dringt er bij de EU op aan om haar hulp gericht te gebruiken voor het bevorderen van de capaciteitsopbouw op zodanige gebieden dat de economische structuur van de partnerlanden daar direct van profiteert en er werkgelegenheid wordt gecreëerd, meer in het bijzonder door hun productiecapaciteit te ontwikkelen, efficiënte belastingsystemen te ontwikkelen, door corruptie te bestrijden, door instellingen en maatschappelijke organisaties te versterken, en door de toegang tot microkredieten en andere financieringsbronnen te bevorderen etc.;
68. roept op om in het gehele ontwikkelingsbeleid van de EU dat een invloed heeft op het scheppen van werkgelegenheid en het bestrijden van armoede, nadruk wordt gelegd op maatregelen die regeringen, het maatschappelijk middenveld, ondernemingen, stichtingen en plaatselijke gemeenschappen verplichten de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN tegen 2015 te verwezenlijken;
69. dringt er bij de EU op aan om haar hulp ook gericht te gebruiken voor de opbouw van sociale stelsels in ontwikkelingslanden als belangrijk en doelmatig middel om de armoede te verminderen;
70. dringt erop aan voorrang te geven aan onderwijs, aanvullende steun aan schoolverlaters, beroepsopleidingen, technologische opleidingen, vaardigheidstraining, levenslang leren, toegang tot financiering, oprichting van kwaliteitsstages ter verbetering van de vooruitzichten van de deelnemers, gezondheid en veiligheid, en de stimulering van programma's voor ondernemingsinitiatief, met name voor kleine en micro-ondernemingen, om een duurzaam arbeidspotentieel tot stand te brengen, waarbij de nadruk met name wordt gelegd op jongeren, ouderen, gehandicapten en ontheemden, vrouwen en alle andere gemarginaliseerde groepen;
71. roept de EU op om onderwijsmogelijkheden voor studenten uit de ontwikkelingswereld ter beschikking te stellen, mits gewaarborgd wordt dat zij na hun studie naar hun land terugkeren om de eigen gemeenschappen van hun verworven kennis en ervaring te laten profiteren; herinnert eraan dat de conditionaliteitscriteria van toepassing zijn op zowel het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), als op het Instrument voor de financiering van de ontwikkelingssamenwerking;
72. vraagt de EU strikt toe te zien op de naleving van criteria zoals vastgelegd in de overeenkomst van Cotonou;
73. onderstreept dat ook het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Instrument voor de financiering van de ontwikkelingssamenwerking aan dezelfde conditionaliteitscriteria moeten voldoen;
74. roept de Commissie op passende methoden en tijdschema's te ontwikkelen voor het uitoefenen van toezicht op de productieketens van in het buitenland opererende Europese ondernemingen opdat de kinderarbeid wordt uitgebannen en de arbeidsnormen van de IAO-verdragen worden nageleefd, en de toegang tot onderwijs te bevorderen, die van cruciaal belang is voor de bestrijding van armoede;
75. dringt aan op het creëren van een betrouwbaar netwerk voor nauwe betrekkingen tussen belangrijke gouvernementele en niet-gouvernementele instellingen en organisaties bij de activiteiten inzake armoedevermindering in alle ontwikkelingslanden teneinde opvattingen en ervaringen uit te wisselen op basis van door de EU ondersteunde formuleringen, uitvoering en controle;
76. ondersteunt het instellen van gegevensbanken op nationaal en EU-niveau met als doel relevante basisgegevens over de armoede in ontwikkelingslanden te verzamelen en te vergelijken, als middel voor het bevorderen en vergroten van de inspanningen om de armoede te verminderen;
77. benadrukt dat de bestaande coördinatie onder internationale en regionale organisaties moet worden verbeterd om zo nog betere technische ondersteuning te bieden aan de uitvoering van en het toezicht op een EU-actieplan ter vermindering van de armoede;
78. constateert de noodzaak om adviesgroepen inzake specifieke onderwerpen in het leven te roepen als concrete stap en betrouwbare manier om technische ondersteuning te bieden, om zo te komen tot verwezenlijking van de doelstellingen die zijn opgenomen in een EU-actieplan ter vermindering van de armoede in ontwikkelingslanden;
79. accepteert het gebruik van begrotingssteun uitsluitend in gevallen met waterdichte garanties dat de fondsen de geplande bestemming inderdaad bereiken en aan de oorspronkelijke doelstelling voldoen, en waarbij de begunstigden aan alle mensenrechten- en democratischegovernancecriteria voldoen; ziet uit naar een effectievere beoordeling van en controle op die begrotingsondersteuning om vast te stellen of de doelstelling is bereikt en of de regering in de ontvangende landen voldoen aan de hierboven vermelde criteria; roept de Commissie op een geautomatiseerd scorebord in te stellen, dat wordt gecontroleerd door het Europees Parlement, ter beoordeling van de efficiëntie van de Gemeenschapssteun op het vlak van armoedevermindering, onderwijs en het scheppen van werkgelegenheid, welk scorebord uit zal moeten gaan van de naleving van de beoogde financiële ratio's en de verwezenlijking van de doelen;
80. verzoekt de Commissie om het Europees Parlement een samenhangend en geloofwaardig voorstel te doen voor een EU-beleid na de verkiezingen, dat de vrije keuze van de bevolking in een bepaald land respecteert, en vreest dat de huidige afwezigheid van een dergelijk beleid de geloofwaardigheid van de EU-verkiezingswaarnemingsmissies ondermijnt;
81. ondersteunt een meer democratische vertegenwoordiging van ontwikkelingslanden in mondiale instellingen;
82. verzoekt de internationale financiële instellingen om hun leningenbeleid te herzien met als doel de keuze van ontwikkelingslanden voor democratisch en duurzaam economisch beleid te ondersteunen;
83. roept de EU en de G-20 concreet actie te ondernemen om misbruik van belastingsparadijzen, belastingontduiking en illegale kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden uit te roeien en om te bevorderen dat deze middelen worden geïnvesteerd in de ontwikkelingslanden;
84. vraagt om een nieuwe bindende mondiale financiële overeenkomst over de automatische bekendmaking door transnationale ondernemingen van de winsten die zij maken en de belastingen die zij betalen per land;
85. roept de EU op het initiatief van de VN inzake de sociale beschermingsbodem te steunen, dat bedoeld is om in ontwikkelingslanden duurzame sociale stelsels uit te breiden of door te voeren en zo te zorgen voor grotere samenhang in het beleid inzake buitenlandse betrekkingen, en om een mededeling op te stellen inzake de sociale bescherming binnen ontwikkelingssamenwerking, zoals ook voorgesteld wordt in de conclusies van de Raad over bevordering van de werkgelegenheid via EU-ontwikkelingssamenwerking;
Onderwijs
86. is het eens met de Commissie dat het hebben van een baan de beste manier is om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan; gelooft dat het verhelpen van de onderwijskloof in ontwikkelingslanden een van de meest effectieve strategieën is om de cyclus van armoede en werkloosheid te doorbreken;
87. verwelkomt het versneld initiatief inzake onderwijs voor iedereen en de steun die de Commissie daar in beginsel aan geeft; dringt er bij de Commissie op aan te verhelderen welke geldmiddelen voor welke doeleinden momenteel beschikbaar worden gemaakt voor de landen die onder het initiatief vallen, met name op het vlak van:
–
opvang en onderwijs voor jonge kinderen,
–
gratis en verplicht basisonderwijs voor iedereen,
–
kennis en vaardigheden voor het dagelijks leven voor jongeren en volwassenen,
–
analfabetisme onder volwassenen,
–
gendergelijkheid,
–
kwaliteit van het onderwijs;
88. vraagt de EU met klem een hulpprogramma voor ouders te lanceren op diverse vlakken waar armoede leidt tot een gebrek aan kennis met betrekking tot het opvoeden van kinderen, om te zorgen dat kinderen in ontwikkelingslanden ook echt een kans hebben;
89. merkt op dat de kwaliteit van de geestelijke en fysieke gesteldheid niet alleen een zaak van onderwijs, opleiding en nieuwe informatietechnologie is, maar ook een zaak van toegang tot water, voedsel en medicatie, waarbij de EU meer aandacht moet besteden aan het in alomvattende hulppakketten bijeen brengen van gratis lesmateriaal, gratis maaltijden, gratis schoolbussen en gratis examens; acht het absoluut noodzakelijk dat er een duidelijk onderlinge relatie wordt aangebracht tussen schoolprojecten die door de EU worden gefinancierd en voedsel- en zorgprogramma's in de ontwikkelingslanden;
90. roept de EU op haar inspanningen vooral te richten op het blootleggen van sectoren waar ontwikkelingslanden een concurrentievoordeel hebben, waarbij het vestigen van op werk gebaseerde leerlingschappen in deze sectoren tot de voornaamste prioriteiten van de EU-ontwikkelingshulp moet behoren;
91. roept de EU op om meer onderwijsmogelijkheden voor studenten uit de ontwikkelingswereld ter beschikking te stellen, maar hen aan te moedigen na hun studie naar hun land terug te keren om de eigen gemeenschappen van hun verworven kennis en ervaring te laten profiteren;
Toegang tot de markt
92. wijst erop dat ontwikkelingslanden wordt verteld dat hun producten moeten concurreren op de open markt, terwijl datzelfde beginsel vaak niet wordt toegepast op de ontwikkelde wereld;
93. roept de Commissie en de lidstaten op een samenhangende benadering te ontwikkelen, die de grondbeginselen van de vrije markt respecteert en de wederkerigheid op het vlak van de handel waarborgt;
94. wijst erop dat veel ontwikkelingslanden, met name ten aanzien van de landbouw, worden gekenschetst door een economie voor eigen gebruik en dat dergelijke economieën vaak de enige bron van inkomsten en levensonderhoud zijn;
o o o
95. verzoekt zijn Voorzitter deze ontwerpresolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de ILO.