Resolutie van het Europees Parlement van 22 september 2010 over het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2007-2013 (COM(2010)0072 – 2010/0048(APP))
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel voor een verordening van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2007-2013 (COM(2010)0072) („voorstel voor een MFK-verordening”),
– gezien het verzoek om goedkeuring, dat de Raad moet voorleggen overeenkomstig artikel 312, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),
– gelet op de artikelen 311 en 312 van het VWEU,
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) („huidig IIA”),
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 12 november 2009 betreffende de overgangsmaatregelen die van toepassing zijn op de begrotingsprocedure na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, opgenomen in bijlage V van zijn resolutie van 17 december 2009 over het ontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 november 2009 over tijdelijke procedurele richtsnoeren inzake begrotingskwesties met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon(3),
– gezien het voorstel van de Commissie van 3 maart 2010 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (COM(2010)0071),
– gezien het voorstel van de Commissie van 3 maart 2010 voor een Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken (COM(2010)0073),
– gezien de conclusies van de Raad van 16 maart 2010 over de EU-begroting 2011,
– gezien het verslag van de Commissie van 27 april 2010 aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2010)0185),
– gezien Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme(4),
– gezien de vragen van 20 mei 2010 over de herziening van het meerjarig financieel kader 2007-2013 aan de Raad (O-0074/2010 − B7-0310/2010) en aan de Commissie (B7-0311/2010 − O-0075/2010),
– gelet op artikel 81, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het tussentijds verslag van de Begrotingscommissie (A7-0248/2010),
A. overwegende dat artikel 312 VWEU stelt dat de Raad een verordening moet aannemen tot bepaling van het meerjarig financieel kader (MFK),
B. overwegende dat de door het Europees Parlement, de Commissie en de Raad onderschreven gemeenschappelijke verklaring van 12 november 2009 betreffende de overgangsmaatregelen die van toepassing zijn op de begrotingsprocedure na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de maatregelen bevat die nodig zijn voor waarborging van de continuïteit van het EU-optreden en een vlotte overgang naar het nieuwe juridische kader voor de begrotingsprocedure die voortvloeit uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon,
C. overwegende dat het bovengenoemde voorstel voor een MFK-verordening, dat niet door de Raad kan worden aangenomen zonder instemming van het Europees Parlement, ernaar streeft de bepalingen van het huidige IIA in overeenstemming te brengen met de vereisten van het Verdrag van Lissabon,
D. overwegende dat artikel 312, lid 5 VWEU het Europees Parlement, de Raad en de Commissie oproept om alle maatregelen te nemen die nodig zijn om de vaststelling van het financieel kader te vergemakkelijken;
E. overwegende dat het Verdrag van Lissabon de Europese Unie belangrijke nieuwe prerogatieven verschaft, bijvoorbeeld op het gebied van extern optreden (artikel 27, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie), sport (artikel 165 VWEU), ruimtevaart (artikel 189 VWEU), klimaatverandering (artikel 191 VWEU), energie (artikel 194 VWEU), toerisme (artikel 195 VWEU) en civiele bescherming (artikel 196 VWEU),
F. overwegende dat artikel 311 VWEU vereist dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren,
G. overwegende dat punt 4 van het huidige IIA voorziet in aanpassing van het MFK − IIA in geval van inwerkingtreding van een nieuw verdrag met gevolgen voor de begroting,
H. overwegende dat zelfs zonder de nieuwe prerogatieven die de Europese Unie met het Verdrag van Lissabon heeft verkregen de plafonds van het huidige MFK reeds waren bereikt of overschreden tussen 2007 en 2009, hetgeen de noodzaak bevestigt van grotere flexibiliteit, wil de Europese Unie doeltreffend kunnen reageren op urgente en onvoorziene gebeurtenissen;
I. overwegende dat volgens de meest recente financiële programmering van de Commissie voor 2012-2013 (SEC(2010)0473) − waarin geen rekening wordt gehouden met de diverse factoren van niet-geprogrammeerde uitgaven die nog moeten worden gefinancierd binnen de begrotingsrubrieken − de beschikbare marge in rubriek 1a minder dan 50 miljoen EUR per jaar zal bedragen, terwijl de totale marge in alle rubrieken beperkt zal blijven tot 436 miljoen EUR voor 2012 en 435 miljoen EUR voor 2013,
J. overwegende dat het Europees financieel stabilisatiemechanisme mogelijk aanzienlijke gevolgen voor de begroting met zich mee zal brengen,
1. verzoekt de Raad en de Commissie de volgende aanbevelingen in overweging te nemen, en om:
i.
samen te werken met het Europees Parlement om een snelle vaststelling mogelijk te maken van de nieuwe instrumenten die nodig zijn om de begrotingsbepalingen van het Verdrag van Lissabon ten uitvoer te leggen en het huidige MFK te herzien, teneinde te voorzien in de benodigde extra middelen voor initiatieven die ten tijde van de vaststelling van het huidige MFK niet waren voorzien;
ii.
zich volledig te conformeren aan artikel 312, lid 3, van het VWEU, waarin wordt gesteld dat het financieel kader alle bepalingen moet omvatten die nodig zijn om de jaarlijkse begrotingsprocedure soepel te laten verlopen, en aan artikel 312, lid 5, waarin het volgende wordt gesteld: „Tijdens de gehele procedure die leidt tot vaststelling van het financieel kader, nemen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie alle maatregelen die nodig zijn om de vaststelling te vergemakkelijken”;
iii.
zich volledig te conformeren aan artikel 311 van het VWEU, waarin wordt gesteld dat de Unie zich voorziet van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en haar beleid uit te voeren, en daarbij rekening te houden met de uit het Verdrag van Lissabon voortvloeiende nieuwe actiegebieden, met inbegrip van de terreinen extern beleid, sport, ruimtevaart, klimaatverandering, energie, toerisme en civiele bescherming;
iv.
alle noodzakelijke conclusies te trekken uit het feit dat over de jaarlijkse begrotingen, zelfs voor de toevoeging van deze aan het Verdrag van Lissabon gerelateerde nieuwe behoeften, gedurende de laatste vier jaar van het huidige MFK, slechts overeenstemming kon worden bereikt door de bestaande marges geheel te benutten of door inzet van de in het huidige IIA vervatte instrumenten ter financiering van EU-prioriteiten zoals Galileo, de voedselfaciliteit of het Europees herstelplan, alsmede uit het feit dat de voor de resterende periode overgebleven marges onder de plafonds van het huidige financieel kader naar schatting verwaarloosbaar zijn;
v.
punt 4 van het huidige IIA te eerbiedigen, waarin het volgende wordt gesteld: „Mocht gedurende de looptijd van het meerjarige financiële kader voor 2007 tot 2013, hierna ”financieel kader' genoemd, een verdragsherziening met gevolgen voor de begroting plaatsvinden, dan zullen de nodige overeenkomstige wijzigingen worden aangebracht„;
vi.
te erkennen dat het huidige economische klimaat de begrotingsautoriteit wellicht kan stimuleren zich enigszins in te spannen voor een heroverweging van de prioriteiten binnen de begroting teneinde de adequate financiering van prioriteiten te waarborgen, tegelijkertijd evenwel rekening houdend met de Europese meerwaarde van de EU-begroting, aangezien de bundeling van financiële middelen die anders over nationaal regionaal en lokaal niveau zouden worden verspreid, getuigt van solidariteit en efficiëntie; tevens te benadrukken dat het leeuwendeel van de uitgaven op de EU-begroting langetermijninvesteringen ondersteunt die noodzakelijk zijn om de economische groei in de EU te stimuleren;
vii.
te erkennen dat in deze nieuwe behoeften niet kan worden voorzien door middel van herschikking of herprioritering, en dat een herziening van het MFK en van de in het IIA neergelegde flexibiliteitsinstrumenten noodzakelijk is, dit in tegenstelling tot het standpunt van de Raad zoals verwoord in zijn conclusies van 16 maart 2010 inzake de begrotingsrichtlijnen voor 2011 en herbevestigd door de fungerende voorzitter in diens uitspraken tijdens het debat van 15 juni 2010 over de mondelinge vraag B7-0310/2010 − O-0074/2010; zich er voorts rekenschap van te geven dat nieuwe behoeften die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon logischerwijs besparingen op nationaal en regionaal niveau met zich mee zouden moeten brengen;
viii.
tegemoet te komen aan verklaring 3 van het IIA waarin wordt verzocht voor 2008/2009 een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten met betrekking tot alle aspecten van de uitgaven en inkomsten van de EU, en niet langer te trachten de via het nieuwe verdrag bij de EU neergelegde uitdagingen/bevoegdheden het hoofd te bieden door middel van een zeer beperkte herziening, die iedere politieke dimensie ontbeert, van de werking van het huidige IIA;
ix.
te erkennen dat het standpunt dat de Raad en de Commissie tot op heden hebben ingenomen met betrekking tot de herziening van het MFK in tegenspraak is met het feit dat zij voortdurend nieuwe voorstellen aandragen waarin wordt gevraagd om nieuwe middelen, zoals de ”bananenovereenkomst' en ITER;
x.
uiting te geven aan de bezorgdheid met betrekking tot de in lidstaten ontwikkelde trend om Europees beleid te introduceren dat niet uit de EU-begroting wordt gefinancierd; het risico te meten van het gebrek aan democratische controle over en legitimiteit van dergelijk beleid, alsook van de schending van het universaliteitsbeginsel van de EU-begroting en de negatieve gevolgen die deze trend kan hebben voor het solidariteitsbeginsel;
xi.
alle noodzakelijke maatregelen te treffen die een herziening van het MFK mogelijk maken en aldus extra middelen vrij te maken die nodig zijn om de Europese dienst voor extern optreden en andere aan het Verdrag van Lissabon gerelateerde beleidsprioriteiten te verwezenlijken, evenals andere initiatieven, met name in het kader van rubriek 1a „Concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid” en rubriek 4 „Externe betrekkingen”, die toegevoegde waarde hebben voor de EU, teneinde de EU in staat te stellen haar beloften na te komen en te voldoen aan de verwachtingen van haar burgers;
xii.
kennis te nemen van het feit dat het Parlement zonder deze herziening niet in staat zal zijn voorstellen inzake nieuwe agentschappen of verdere initiatieven van de Raad aan te nemen, tenzij deze vergezeld gaan van voorstellen voor nieuwe middelen;
xiii.
zich in te spannen voor meer flexibiliteit zoals bedoeld in bovengenoemd verslag van de Commissie inzake de werking van het Interinstitutioneel Akkoord betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer;
xiv.
het belang te onderkennen van flexibiliteit om reserves en marges te creëren die de EU in staat stellen in huidige en toekomstige behoeften te voorzien, zowel binnen het financieel kader, als binnen en tussen de rubrieken, en in onderhandelingen over vaststelling en herziening van het MFK;
xv.
kennis te nemen van het feit dat het Parlement blijft aandringen op een sterkere en grotere mate van flexibiliteit en op de totstandbrenging van toereikende reserves voor iedere categorie, evenals op een verhoging van de bedragen die beschikbaar zijn via het flexibiliteitsinstrument en op vereenvoudiging van de procedure om met middelen te schuiven tussen de verschillende rubrieken van het MFK;
xvi.
zich er rekenschap van te geven dat het Parlement niet bereid is te onderhandelen over voorstellen die niet ten minste de huidige mate van flexibiliteit bevatten inzake de herziening van het financieel kader, te weten 0,03% van het BNI van de EU (zoals vermeld in artikel 8, lid 3, van het voorstel voor een MFK-verordening);
xvii.
te begrijpen dat een zuiver technische benadering van de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon op begrotingsgebied niet voldoende is en dat het onverwijld aangaan van daadwerkelijke, politieke onderhandelingen op een voldoende hoog niveau, en indien nodig op het hoogste niveau, absoluut noodzakelijk is om het Parlement in staat te stellen zijn goedkeuring te geven,
xviii.
met het oog op de mogelijk verstrekkende gevolgen voor de begroting verder na te denken over het Europees financieel stabilisatiemechanisme, vóór aanneming van de MFK-verordening; te accepteren dat beide takken van de begrotingsautoriteit betrokken zullen zijn bij besluiten inzake de gevolgen die dit mechanisme zou kunnen hebben voor de EU-begroting; toe te zeggen dat alle mogelijke begrotingsbehoeften die in verband staan met dit mechanisme gefinancierd moeten worden door middel van een ad hoc herziening van het MFK, teneinde voldoende betrokkenheid van de begrotingsautoriteit tijdig zeker te stellen;
2. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.