Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2857(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B7-0524/2010

Debatten :

PV 22/09/2010 - 9
CRE 22/09/2010 - 9

Stemmingen :

PV 07/10/2010 - 9.3
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0350

Aangenomen teksten
PDF 133kWORD 50k
Donderdag 7 oktober 2010 - Brussel
Falende bescherming van de mensenrechten en justitie in de Democratische Republiek Congo
P7_TA(2010)0350RC-B7-0524/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2010 over falende bescherming van de mensenrechten en justitie in de Democratische Republiek Congo

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de DRC, met name de resolutie van 17 januari 2008 over de situatie in de Democratische Republiek Congo en verkrachting als oorlogsmisdaad(1) en van 17 december 2009 over door gewapende groepen gepleegd seksueel geweld en voortdurende schendingen van de mensenrechten in de DRC(2); onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 mei 2009(3) over gendermainstreaming in de externe betrekkingen van de EU en haar vredesopbouw,

–  gezien het „Rapport préliminaire de la mission d'enquête du Bureau Conjoint des Nations Unies aux Droits de l'Homme sur les viols massifs et autres violations des droits de l'homme commis par une coalition de groupes armés sur l'axe Kibua-Mpofi, en territoire de Walikale, province du Nord-Kivu, van 30 juli en 2 augustus 2010” (voorlopig verslag over massaverkrachtingen in de Democratische Republiek Congo) dat op 24 september 2010 is gepubliceerd,

–  gezien de in juni 2000 ondertekende Partnerschapsovereenkomst van Cotonou,

–  gezien de conclusies van de Raad van 27 oktober 2009 over het gebied van de Grote Meren,

–  gezien de verklaring van de Raad van 10 oktober 2008 over de toestand in het oostelijke deel van de DRC,

–  gezien het Gemeenschappelijk Optreden 2009/769/GBVB van de Raad van 19 oktober 2009 tot wijziging van Gemeenschappelijk Optreden 2007/405/GBVB met betrekking tot de politiemissie van de Europese Unie in het kader van de hervorming van de veiligheidssector en haar aansluitpunten met het rechtsstelsel in de DRC (Europol RD Congo),

–  gezien de EU-missie ter hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (EUSEC RD Congo), opgericht in juni 2005 (Gemeenschappelijk Optreden 2005/355/GBVB van de Raad van 2 mei 2005 met betrekking tot de adviserende en bijstandverlenende EU-missie voor de hervorming van de veiligheidssector in de Democratische Republiek Congo (DRC)),

–  gezien resolutie 1856 (2008) van de VN-Veiligheidsraad over het mandaat van MONUC,

–  gezien resolutie 1925 (2010) van de VN-Veiligheidsraad, waarin het mandaat van de VN-missie in de DRC (MONUSCO) wordt vastgesteld,

–  gezien resoluties 1325 (2000) en 1820 (2000) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over vrouwen, vrede en veiligheid, en resolutie 1888 (2009) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties over seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen in situaties van gewapend conflict, waarin de verantwoordelijkheid van alle staten wordt beklemtoond om een einde te maken aan straffeloosheid en degenen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, met inbegrip van misdaden met betrekking tot seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes, te vervolgen,

–  gezien de door het parlement van de DRC in 2006 aangenomen wet inzake seksueel geweld, die tot doel heeft de vervolging van gevallen van verkrachting te versnellen en strenger te bestraffen,

–  gezien het actieplan van de Raad van de Europese Unie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in de ontwikkelingssamenwerking, dat ervoor moet zorgen dat deze gelijkheid op alle niveaus van de werkzaamheden van de EU met partnerlanden een plaats krijgt,

–  gezien de aanstelling in maart 2010 van een speciaal vertegenwoordiger bij de secretaris-generaal van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van 27 augustus 2010 van de hoge vertegenwoordiger, Catherine Ashton, en de EU-commissaris voor ontwikkeling, Andris Piebalgs, over het oplaaiende geweld in Noord-Kivu, DRC,

–  gezien het rapport van de secretaris-generaal van de VN van 23 augustus 2010 over de recente massale verkrachtingen van burgers door leden van gewapende groeperingen in het oosten van de DRC,

–  gezien de rol van het crisisbeheer van de EU bij de uitvoering van resoluties 1325 en 1820 van de VN-Veiligheidsraad in het kader van het GVDB door de plaatsing van gespecialiseerde genderadviseurs of contactpunten in elke crisisbeheersmissie overal ter wereld,

–  gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat Atul Khare, adjunct-secretaris-generaal van de VN voor vredeshandhaving, in de VN-Veiligheidsraad heeft gemeld dat van 30 juli 2010 tot 4 augustus 2010 in het mijndistrict in Oost-Congo meer dan 500 personen het slachtoffer zijn geworden van massale groepsverkrachtingen, onder hen meisjes, vrouwen van wel 75 jaar oud en jongens- en meisjesbaby's – en dat deze aanvallen worden toegeschreven aan rebellen, milities en het Congolese leger,

B.  overwegende dat seksueel geweld plaatsvond in de nabijheid van het kamp van de VN-vredeshandhavingsmacht, dat maar enkele mijlen van de stad Luvungi is gelegen; overwegende dat de VN-medewerkers blijkbaar de dag na het begin van de aanvallen op 30 juli 2010 wisten dat rebellen de stad Luvungi en omliggende dorpen in Oost-Congo hadden bezet en dat het VN-hoofdkwartier pas twee weken daarna over de verkrachtingen te horen kreeg,

C.  overwegende dat de VN-missie in de DRC (MONUSCO) een mandaat heeft op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties om alle nodige middelen te gebruiken om haar beschermingsmandaat uit te voeren, met inbegrip van effectieve bescherming van burgers, humanitair personeel en beschermers van de mensenrechten die onmiddellijk gevaar op lichamelijk geweld door welke buitenlandse of Congolese gewapende groep ook lopen, en om de inspanningen van de regering ter bestrijding van de straffeloosheid te ondersteunen en de bescherming van de burgers te garanderen tegen schendingen van het internationale recht op het gebied van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht, met inbegrip van alle vormen van seksueel en op gender gebaseerd geweld,

D.  overwegende dat de gevechten tussen het Congolese leger, de Mai Mai-militie, de strijders van het Democratische leger voor de bevrijding van Rwanda (FDLR), het Volksfront voor rechtvaardigheid in Congo (FPJC) en het Verzetsleger van de Heer (LRA), ondanks de aanwezigheid van MONUSCU, sinds 1998 aan zes miljoen mensen het leven hebben gekost en nog steeds iedere maand al dan niet rechtstreeks de aanleiding zijn tot de dood van duizenden mensen, ondraagbaar lijden, armoede en binnenlands ontheemden (IDP), terwijl de situatie in de vluchtelingenkampen steeds slechter wordt,

E.  overwegende dat soldaten van het Congolese leger betrokken zijn geweest bij de dood en verkrachting van honderden burgers; en overwegende dat zowel LRA-rebellen, FDLR-strijders als het Congolese leger zich in het oosten van de DRC nog steeds schuldig maken aan verkrachtingen, de gedwongen rekrutering van burgers en kindsoldaten en ernstige schending van de mensenrechten,

F.  overwegende dat verkrachting als oorlogswapen verbijsterend gewoon is geworden in Oost-Congo, waar volgens de Verenigde Naties vorig jaar op zijn minst 8 300 verkrachtingen zijn gemeld, en veel meer gevallen die niet zijn gemeld; dat volgens de Hoge Commissaris van de VN voor de vluchtelingen in het eerste kwartaal van 2010 op zijn minst 1 244 vrouwen hebben gemeld te zijn verkracht, hetgeen een gemiddelde is van 14 verkrachtingen per dag; overwegende dat seksueel en op geslacht gebaseerd geweld in alle omstandigheden moet worden beschouwd als een oorlogsmisdaad en een misdaad tegen de menselijkheid,

G.  overwegende dat systematische verkrachting door een reeks gewapende groepen in de DRC, met inbegrip van het reguliere leger, wordt gebruikt als onderdeel van een tactische terreuroorlog en als middel om militaire en economische doelen te bereiken; dat vrouwen met opzet worden aangerand voor de ogen van hun familie of alle inwoners van hun dorp, om de bevolking bang te maken; dat vrouwen door deze gewelddaden vaak hun plaats in de samenleving en hun capaciteit om voor hun kinderen te zorgen verliezen en zelfs om het leven komen, doordat zij vaak worden besmet met het aidsvirus,

H.  overwegende dat groepsverkrachtingen en seksuele aanranding, doordat burger- en militaire aanklagers geen onpartijdig onderzoek doen naar degenen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, voor de mensen van Congo gewoon zijn geworden, waardoor schendingen van de mensenrechten in zekere zin „aanvaard” worden in het gebied,

I.  overwegende dat het Congolese leger niet over de nodige personele, technische en financiële middelen beschikt om zijn taken in de oostelijke provincies van de DRC te vervullen en te kampen heeft met een gebrek aan discipline onder zijn soldaten, wat zijn rol als beschermer van de bevolking en hersteller van de vrede blijft ondermijnen,

J.  overwegende dat tal van ngo's het afgelopen jaar hebben vastgesteld dat mensenrechtenactivisten, journalisten, oppositieleiders, slachtoffers en getuigen in de DRC het afgelopen jaar in toenemende mate onder druk zijn gezet, onder meer door middel van moord, illegale arrestaties, vervolgingen, telefonische bedreigingen en herhaalde oproepen in de kantoren van de inlichtingendiensten te verschijnen,

K.  overwegende dat oorlogsmisdadiger Bosco Ntaganda nog steeds niet is gearresteerd en integendeel is benoemd op een hoge post in het kader van de gezamenlijke militaire operaties van het Congolese en het Rwandese leger in het oosten van de DRC; overwegende dat de voormalige Congolese leider Jean-Pierre Bemba Gombo wegens oorlogsmisdaden, inclusief verkrachting, voor het Internationaal Strafhof moet verschijnen,

L.  overwegende dat de illegale mineraalhandel in de DRC tal van actoren toestaat mineralen te blijven kopen uit gebieden die in de greep zijn van rebellengroeperingen, en op deze manier financiering te verstrekken aan die rebellengroeperingen, en overwegende dat dit één van de factoren is die het conflict in de DRC voeden en verergeren,

M.  overwegende dat de pas goedgekeurde wet betreffende „conflictmineralen” van de VS een poging is om te voorkomen dat Amerikaanse consumenten draagbare telefoons, computers en andere geavanceerde apparaten kopen die door bedrijven uit de VS zijn gefabriceerd met mineralen die zijn gekocht van door rebellen gecontroleerde mijnen; dat de bedrijven uit de VS, met inbegrip van merken die consumentenelektronica produceren, mineralenverwerkende bedrijven en juweliers, in de wet ook wordt verzocht jaarlijks verslag uit te brengen bij de Securities Exchange Commission (Commissie voor de effectenhandel ) met betrekking tot de vraag of in hun producten goud, tantaal of kassiteriet is gebruikt dat rechtstreeks uit de Democratische Republiek Congo is geïmporteerd of via een van de negen buurlanden is gesmokkeld,

1.  veroordeelt ten krachtigste de massale verkrachtingen en andere schendingen van de mensenrechten waarvan tussen 30 juli 2010 en 4 augustus 2010 op zijn minst 500 vrouwen in de provincie Noord-Kivu het slachtoffer zijn geworden en die door het Democratisch Leger voor de bevrijding van Rwanda (FDLR), een Huturebellengroep en de Mai Mai-militie zijn begaan, alsook dergelijke gebeurtenissen in andere gebieden van Noord- en Zuid-Kivu;

2.  verzoekt alle betrokkenen de strijd tegen straffeloosheid op te voeren en onmiddellijk een eind te maken aan het geweld en de schendingen van de mensenrechten in de DRC, met name in Noord-Kivu; benadrukt dat bijkomende inspanningen nodig zijn om een einde te maken aan de activiteit van plaatselijke en buitenlandse gewapende groepen in het oosten van de DRC;

3.  verzoekt de VN en de regering van de DRC de gebeurtenissen onpartijdig en grondig te onderzoeken, erop toe te zien dat zij die schuldig zijn voor schending van de mensenrechten en de internationale humanitaire wetgeving overeenkomstig de Congolese en internationale wetgeving voor de rechter worden gebracht en vervolgd;

4.  uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de MONUSCO haar mandaat en haar interventieregels niet heeft kunnen gebruiken om bescherming te bieden tegen dergelijke massale verkrachtingen en andere schendingen van de mensenrechten door gewapende bewegingen in de nabijheid van haar basis voor vredeshandhaving; erkent evenwel dat de aanwezigheid ervan nodig blijft en dringt erop aan dat alles in het werk wordt gesteld om ervoor te zorgen dat zij haar mandaat om allen die gevaar lopen te beschermen, volledig kan uitvoeren;

5.  verzoekt de VN-Veiligheidsraad dringend alle mogelijke maatregelen te nemen om verdere aanvallen tegen de burgerbevolking van de oostelijke provincies van de DRC werkelijk te voorkomen en medische, juridische, sociale, humanitaire en andere hulp aan de slachtoffers te verstrekken; vraagt de VN-Veiligheidsraad de nieuwe „gedragscode” van MONUSCO op een effectieve manier toe te passen en een follow-upgroep te creëren die tot doel heeft toezicht te houden op de eerbiediging van de mensenrechten;

6.  wijst erop dat het geschil zo spoedig mogelijk politiek moet worden opgelost; verzoekt de regering van de DRC in samenwerking met de internationale gemeenschap en de AU te zorgen voor veiligheid en stabiliteit voor de mensen in Oost-Congo en beëindiging van alle aanvallen door alle gewapende groeperingen, eerbiediging van de mensenrechten en onmiddellijke hervatting van de dialoog over het vredesproces;

7.  vraagt dat er ogenblikkelijk meer vrouwen worden betrokken bij alle initiatieven die erop gericht zijn een oplossing te vinden voor het conflict in de DRC, onder andere bij bemiddelingen en onderhandelingen en bij de tenuitvoerlegging van conflictoplossende maatregelen;

8.  benadrukt dat de rehabilitatie en de hervorming van het gerechtelijk apparaat (met inbegrip van een preventie- en beschermingsmechanisme en de bestrijding van de straffeloosheid met betrekking tot seksueel geweld) en bijstand voor de herintegratie van slachtoffers de kern moeten vormen van de hulpprogramma's die worden gefinancierd; vraagt in deze context dat de massaverkrachtingen in het oosten van de DRC worden doorverwezen naar het Internationaal Strafhof;

9.  benadrukt het feit dat een centrale humanitaire prioriteit in de DRC de totstandbrenging is van een werkelijk nationaal leger; herhaalt dat opleiding en behoorlijke salarissen noodzakelijk zijn voor de hervorming van het Congolese leger en de verbetering van de discipline;

10.  roept het parlement van de DRC op de nationale mensenrechtencommissie op te richten zoals is vastgelegd in de grondwet, als eerste stap op weg naar aanneming van een wet om slachtoffers en getuigen van mensenrechtenschendingen, mensenrechtenactivisten, hulpverleners en journalisten te beschermen;

11.  roept de landen in het gebied van de Grote Meren op zich in hoge mate te blijven inzetten om samen vrede en stabiliteit in de regio te bevorderen door middel van bestaande regionale mechanismen en zich meer in te zetten voor regionale economische ontwikkeling, met bijzondere aandacht voor verzoening, veiligheid van de bevolking, betere gerechtelijke verantwoording en terugkeer en integratie van vluchtelingen en binnenlandse ontheemden;

12.  verzoekt de Europese Unie en de lidstaten de taken van EUSEC RD en EUPOL RD te steunen; dringt erop aan man/vrouwaspecten op te nemen in alle vormen van operaties in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid; vraagt in verband hiermee een krachtig genderperspectief in civiele en militaire missies, om de operationele effectiviteit ervan te vergroten, aangezien de EU voor aanzienlijke „toegevoegde waarde” kan zorgen als belangrijke speler met betrekking tot de reactie op de situatie van vrouwen in gewapende conflicten alsmede conflictpreventie;

13.  betreurt de toename van het aantal gewelddaden tegen ontwikkelingswerkers en uit zijn waardering voor het uiterst moeilijke werk dat de humanitaire organisaties ter plaatse verrichten, in uiterst onveilige omstandigheden;

14.  is verheugd over de nieuwe VS-wet betreffende „conflictmineralen” en verzoekt de Commissie en de Raad een wetgevingsinitiatief in deze zin te onderzoeken; herinnert de regering van de DRC eraan dat zij het initiatief inzake transparantie in de winningssector (Extractive Industries Transparency Initiative, EITI) volledig moet uitvoeren en naleven, om transparantie en behoorlijk bestuur in de winningssector te vergroten; verzoekt de Commissie en de Raad de corruptie in de DRC intensiever te bestrijden daar deze de mensenrechten verder ondergraaft en bijdraagt tot schending ervan;

15.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de instellingen van de Afrikaanse Unie, het SADC, de regeringen van de landen rond de Grote Meren, met inbegrip van de DRC en Rwanda, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de speciaal vertegenwoordiger van de VN voor seksueel geweld in gewapende conflicten, de adjunct-secretaris-generaal voor humanitaire zaken en noodhulpcoördinator, de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties.

(1) PB C 41 E, van 19.2.2009, blz. 83.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2009)0118.
(3) Aangenomen teksten, P6_TA(2009)0372.

Juridische mededeling - Privacybeleid