Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2789(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B7-0536/2010

Ingediende teksten :

B7-0536/2010

Debatten :

PV 06/10/2010 - 12
CRE 06/10/2010 - 12

Stemmingen :

PV 07/10/2010 - 11.1
CRE 07/10/2010 - 11.1
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0353

Aangenomen teksten
PDF 161kWORD 67k
Donderdag 7 oktober 2010 - Brussel
Conferentie over biodiversiteit - Nagoya 2010
P7_TA(2010)0353B7-0536/2010

Resolutie van het Europees Parlement van 7 oktober 2010 over de strategische doelstellingen van de EU voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden

Het Europees Parlement,

–  gezien de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen (COP 10) bij het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden,

–  gezien de vragen aan de Commissie en de Raad over de strategische doelstellingen van de EU voor de tiende bijeenkomst van de conferentie van de partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die van 18 tot 29 oktober 2010 in Nagoya (Japan) wordt gehouden (O-0111/2010 − B7-0467/2010, O-0112/2010 − B7-0468/2010),

–  gezien de Europese Top van Göteborg in 2001, waar werd overeengekomen als onderdeel van een duurzame ontwikkelingsstrategie van de EU het biodiversiteitsverlies tegen 2010 tot staan te brengen,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25-26 maart 2010, met name paragraaf 14,

–  gezien het verslag van de open ad hoc-werkgroep over de herziening van de tenuitvoerlegging van het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD), de werkzaamheden van zijn derde bijeenkomst van 24 tot 28 mei 2010 en het ontwerp voor een strategisch plan na 2010,

–  gezien de verslagen van de negende bijeenkomst van de open ad hoc-werkgroep over toegang en batenverdeling (ABS), die plaatsvond van 22 tot 28 maart 2010, en het ontwerp voor een ABS-protocol (bijlagen van Cali en Montreal),

–  gelet op artikel 115, lid 5 en artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Verdrag inzake biologische diversiteit (VBD) „s werelds omvangrijkste overeenkomst is over de bescherming van de biodiversiteit; overwegende dat het VBD door 193 partijen is ondertekend, waaronder de 27 EU-lidstaten en de Europese Unie,

B.  overwegende dat het Jaar van de Biodiversiteit van de Verenigde Naties het politieke momentum moet creëren voor de versterkte tenuitvoerlegging van alle drie doelstellingen van het VBD, te weten: behoud van biodiversiteit, duurzaam gebruik van biodiversiteit en een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik van genetische hulpbronnen,

C.  overwegende dat volgens ramingen van de Wereldbank circa 60 miljoen inheemse bewoners volledig afhankelijk zijn van bossen; overwegende dat ontbossing een ernstige belemmering vormt voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, wegens het verlies van door bossen geleverde ecosysteemdiensten (zoals regenval, het voorkomen van bodemerosie en waterzuivering),

D.  overwegende dat in het Blue Carbon-verslag (in oktober 2009 gepubliceerd door de FAO, het UNEP en de IUCN) wordt geïllustreerd dat de aantasting van kustgebieden (als gevolg van overbevissing, vernietiging van de mangrove en eutrofiëring) en de vernietiging van mariene habitats een aanzienlijke bedreiging vormen voor het vermogen van oceanen om koolstof op te nemen, en bijgevolg een ernstige bron van zorg zijn voor het klimaatbeleid,

E.  overwegende dat aanzienlijke hiaten in de tenuitvoerlegging van de werkprogramma's van het VBD moeten worden opgevuld,

F.  overwegende dat de bescherming van de biodiversiteit één van de sleutelelementen vormt in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen (MDO's), en overwegende dat het biodiversiteitsdoel voor 2010 in 2006 is opgenomen als een nieuwe doelstelling in het kader van MDO 7 („ecologische duurzaamheid waarborgen”),

G.  overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 2010 tot Internationaal Jaar van de biodiversiteit heeft uitgeroepen; overwegende dat het thema van de Internationale Dag voor biodiversiteit in 2010 „Biodiversiteit voor ontwikkeling en armoedebestrijding” is,

H.  overwegende dat 70% van de armen in de wereld in plattelandsgebieden wonen en voor hun overleven en welzijn rechtstreeks afhankelijk zijn van biodiversiteit, en overwegende dat de armen in de steden ook afhankelijk zijn van biodiversiteit voor ecosysteemdiensten, zoals het beheer van lucht- en waterkwaliteit en het scheiden van afval,

Dringende noodzaak om te handelen

1.  is uitermate verontrust dat noch de wereldwijde biodiversiteitsdoelstelling voor 2010 om het tempo van het biodiversiteitsverlies aanzienlijk te verminderen, noch de doelstelling van de EU om het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen, is gehaald;

2.  is ernstig bezorgd over het feit dat uit de internationale politieke agenda niet blijkt dat men beseft hoe urgent het is dat het biodiversiteitsverlies tot staan wordt gebracht;

3.  is verontrust over de gestage toename van het illegale gebruik van genetische hulpbronnen en de wereldwijde biopiraterij;

4.  benadrukt dat met voldoende middelen en politieke wil de instrumenten aanwezig zijn om het biodiversiteitsverlies op grotere schaal te beperken; is ervan overtuigd dat er veel synergieën zijn om het klimaat te beschermen, de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken en het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen;

5.  verzoekt de Commissie en de lidstaten op de COP 10 een voortrekkersrol op zich te nemen om alle partijen ervan te overtuigen dat er nu dringend moet worden gehandeld; verzoekt de Commissie en de lidstaten derhalve hun standpunten zo spoedig mogelijk vóór de COP 10 bekend te maken;

6.  om een dergelijke voortrekkersrol te kunnen spelen, dringt het er met klem bij de Commissie en de lidstaten op aan om met één stem te spreken en het tempo en de efficiency van hun interne besluitvormingsprocedure te verbeteren ten einde snel overeenstemming te kunnen bereiken over een intern standpunt van de EU voor de COP 10, en meer middelen en tijd te besteden aan hun diplomatieke inspanningen jegens derde landen;

7.  acht het inconsequent en betreurenswaardig dat het gastland Japan in de context van andere fora zoals de CITES en de IWC heeft verhinderd dat aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt bij de bescherming van bedreigde mariene soorten zoals blauwvintonijn en walvissen;

Economische aspecten

8.  onderstreept dat de vermindering van de welvaart als gevolg van biodiversiteitsverlies volgens lopende studies zoals de studie over de economische aspecten van ecosystemen en biodiversiteit (TEEB) momenteel naar schatting ongeveer 50 miljard EUR per jaar bedraagt (iets minder dan 1% van het BBP) en zal oplopen tot 14 biljoen EUR of 7% van het geschatte BBP per jaar in 2050; wijst erop dat het rendement van investeringen in biodiversiteitsbehoud volgens de TEEB-studie tot honderd maal hoger is;

9.  is van mening dat in de op het COP 10 te nemen besluiten met name rekening moet worden gehouden met de bevindingen van de TEEB-studie en dat deze besluiten moeten voortbouwen op de aanbevelingen uit deze studie, namelijk dat de kosten van het biodiversiteitsverlies en de waarde van de biodiversiteit in de nationale rekeningen tot uiting moeten komen; onderstreept dat het anders niet mogelijk is toezicht te houden op de financiële en economische gevolgen van de huidige biodiversiteitscrisis voor de economie; onderstreept dat meer aandacht moet worden besteed aan onderzoek naar en goedkeuring van marktinstrumenten zoals habitat banking en betaling voor ecosysteemdiensten om te helpen zorgen voor voldoende middelen voor de biodiversiteit;

10.  benadrukt dat het belangrijk is methoden te ontwikkelen en te verfijnen om de financiële waarde van ecosysteemdiensten nauwkeurig te beoordelen en aldus de kosten van het biodiversiteitsverlies vast te stellen; is van mening dat dit waardevolle gegevens zou opleveren om beleidsmakers te informeren, bewustwordingscampagnes op te zetten en bij te dragen aan een bredere publieke discussie;

11.  onderstreept dat biodiversiteit en ecosystemen collectieve voordelen opleveren en als gemeenschappelijke goederen moeten worden gezien; stelt evenwel met bezorgdheid vast dat lokale gemeenschappen vaak weinig of geen betaling ontvangen voor de diensten die zij helpen genereren, terwijl zij het zwaarst worden getroffen door het verlies van biodiversiteit en de ineenstorting van ecosysteemdiensten; dringt er derhalve bij de beleidsmakers in Nagoya op aan om beleidsinstrumenten vast te stellen die erop zijn gericht de ongelijke verdeling van baten uit de natuur aan te pakken en mogelijkheden te ontwikkelen om financiële en technische steun te bieden aan gemeenschappen en individuen die zich wijden aan een gedegen beheer van natuurlijke hulpbronnen;

Strategisch plan van het VBD
Algemene taakstelling voor 2020 en visie voor 2050

12.  dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op steun voor een ambitieuze algemene taakstelling van het VBD voor 2020: het tot staan brengen van biodiversiteitsverlies en een rechtvaardige verdeling van de baten van biodiversiteit en ecosysteemdiensten; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan zich in te zetten voor een visie voor 2050 die ervoor zorgt dat ecosystemen worden beschermd, gewaardeerd en hersteld;

Strategische doelen en hoofddoelen voor 2020

13.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om steun voor meetbare, ambitieuze, realistische en aan een termijn gebonden subdoelen, met name om ervoor te zorgen dat tegen 2020:

   iedereen zich bewust is van de waarde van biodiversiteit en welke stappen men kan ondernemen om deze te beschermen,
   de waarden van biodiversiteit en de kansen die voortvloeien uit het behoud ervan en duurzaam gebruik worden opgenomen in de nationale rekeningen en het ontwikkelings- en armoedebestrijdingsbeleid en de strategieën op dit gebied,
   voor de biodiversiteit schadelijke subsidies worden afgeschaft,
   plannen worden geformuleerd en uitgevoerd om het efficiënt gebruik van de hulpbronnen te verbeteren, afval te beperken en het gebruik van de hulpbronnen binnen ecologische grenzen te houden,
   de ontbossing volledig tot staan wordt gebracht, het verlies en de achteruitgang van de natuurlijke habitats een halt wordt toegeroepen en de ontwikkelingslanden worden gesteund bij het duurzaam beheer van hun bossen,
   de druk op de mariene ecosystemen als gevolg van overbevissing wordt weggenomen en destructieve visserijmethoden worden afgeschaft,
   de introductie en vestiging van invasieve soorten wordt gestopt,
   tenminste 20% van land, zoetwater- en zeegebieden wordt beschermd,
   de bijdrage van biodiversiteit en terrestrische, zoetwater- en kustecosystemen aan het sekwestreren en vasthouden van broeikasgassen is verbeterd,
   het uitsterven van bekende bedreigde soorten wordt voorkomen,
   15% van de aangetaste ecosystemen is hersteld,
   de baten van het gebruik van genetische bronnen worden gedeeld en een fonds voor toegang en batenverdeling operationeel is,
   participatieplanning, kennismanagement en capaciteitsopbouw zijn geïmplementeerd en er systemen zijn om traditionele kennis, de gewoonten van inheemse volkeren en traditionele praktijken voor een duurzame gebruik van biodiversiteit te beschermen,
   de capaciteit (personeel en financiering) voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag is uitgebreid,
   het verlies van genetische diversiteit van geteelde gewassen en landbouwhuisdieren in landbouwecosystemen en van wilde soorten tot staan is gebracht;

Indicatoren

14.  onderstreept dat op wetenschappelijke gegevens gebaseerde concrete indicatoren moeten worden vastgesteld om de vorderingen op weg naar verwezenlijking van de strategische doelstellingen en streefcijfers te meten;

15.  is verheugd over de invoering in de Unie van instrumenten zoals het portaal van het biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa (BISE) of de door het Europese Milieuagentschap gedefinieerde biodiversiteitsreferentiesituatie en is van mening dat dit praktische instrumenten zijn die de doeltreffendheid van internationale overeenkomsten en maatregelen in het kader van het Verdrag kunnen vergroten;

Toegang tot genetische hulpbronnen en verdeling van de baten (ABS)

16.  merkt op dat zonder succesvolle afronding van de onderhandelingen over de internationale ABS-regeling op de COP 10 die resulteert in een protocol bij het VBD met juridisch bindende en niet-bindende bepalingen, wellicht geen bredere overeenstemming over het strategisch plan na 2010 wordt bereikt;

17.  bekrachtigt het beginsel dat levensvormen en levensprocessen niet octrooieerbaar mogen zijn; onderstreept derhalve de noodzaak overeenkomstig het UPOV-Verdrag een „kwekersvrijstelling” te handhaven;

18.  benadrukt dat het ABS-protocol moet zorgen voor transparantie, rechtszekerheid en voorspelbaarheid wat betreft de toegang tot genetische hulpbronnen en voor een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik van genetische hulpbronnen, de derivaten ervan en de traditionele kennis in verband met genetische hulpbronnen;

19.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om steun voor de opneming in het protocol van het beginsel van vrije, voorafgaande en geïnformeerde toestemming van inheemse en plaatselijke gemeenschappen als het gaat om toegang tot traditionele kennis in verband met genetische hulpbronnen;

20.  erkent dat traditionele kennis in verband met genetische hulpbronnen relevant is voor het behoud en het duurzaam gebruik van de biodiversiteit en voor de eerlijke en rechtvaardige verdeling van de baten die voortvloeien uit het gebruik van genetische hulpbronnen, en dat deze kennis derhalve op adequate wijze in het ABS-protocol aan de orde dient te komen overeenkomstig de verklaring van de VN inzake de rechten van inheemse volken;

21.  verzoekt de Commissie en de Raad derhalve om aanvaarding van de ontwerptekst van Cali over de verdeling van de voordelen die voortvloeien uit openbare traditionele kennis en uit het gebruik van derivaten van genetische hulpbronnen, over controle, opsporing en rapportage met betrekking tot het gebruik van genetische hulpbronnen en van de bepalingen over onderling overeengekomen voorwaarden tussen gebruikers en leveranciers van genetische hulpbronnen;

22.  erkent de onderlinge afhankelijkheid van landen met betrekking tot genetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw en hun betekenis voor wereldwijde voedselzekerheid en derhalve de noodzaak om in de onderhandelingen over de internationale ABS-regeling met deze genetische hulpbronnen rekening te houden;

23.  erkent de verschillen van opvatting met betrekking tot de toepassing met terugwerkende kracht van het toekomstige ABS-protocol en dringt er bij de partijen op aan te zoeken naar bruikbare en eerlijke oplossingen om met de legitieme bezorgdheid rekening te houden;

Thematisch werkprogramma − biodiversiteit in mariene en kustgebieden

24.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om zich sterk te maken voor verdere vooruitgang bij de vaststelling en bescherming van ecologisch of biologisch belangrijke zones en soorten in mariene gebieden binnen en buiten de nationale jurisdictie;

Thematisch werkprogramma − beschermde gebieden

25.  erkent dat substantiële vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van het werkprogramma voor beschermde gebieden; onderstreept desalniettemin dat nog veel moet worden gedaan om dit programma volledig uit te voeren;

26.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat op de COP 10 prioriteit wordt gegeven aan de versterking van adequate ondersteuning en van het beheer van de beschermde gebieden, de voordelen van de beschermde gebieden aan de belangrijkste beleidsmakers mee te delen en zo nodig meer financiële middelen te vragen;

27.  benadrukt dat de Commissie, de VN en de staten die betrokken zijn bij de juridische protocollen voor de toewijzing van natuurparken en beschermde gebieden, als beginsel dat is opgenomen in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, een wettelijke bepaling dienen op te nemen dat de juridische en wettelijke bescherming van de landeigendomsrechten van inheemse volken als traditionele landeigenaren waarborgt alsook de instandhouding van hun sociale activiteiten en het traditionele gebruik van hun land en dat hun rechten in de bestaande beheersmodellen formeel erkent;

28.  benadrukt dat in de verklaringen inzake beschermde gebieden en in de instandhoudingsstrategieën een protocol moet worden gecreëerd dat een definitie omvat van de integrale tropische systemen, met inbegrip van water;

Biodiversiteit en klimaatverandering

29.  onderstreept de noodzaak om biodiversiteitswaarborgen in het klimaatbeleid op te nemen en de bijkomende voordelen van de twee doelstellingen te maximaliseren; benadrukt verder dat financiële bijdragen voor het behoud van de biodiversiteit in de praktijk een positief effect hebben op de strategieën inzake aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, vooral omdat de meeste nationale aanpassingsplannen die in het kader van het UNFCCC zijn ingediend, met name die van de ontwikkelingslanden, het accent leggen op de veerkracht van de ecosystemen; vraagt derhalve verdere inspanningen ter verbetering van de synergieën en verbanden tussen biodiversiteit en klimaatbeleid, met name tussen het UNFCC en het VBD; wenst in dit verband dat het secretariaat van het VBD mandaat wordt verleend om bij te dragen aan de werkzaamheden in het kader van het UNFCCC;

30.  onderstreept het fundamentele belang van biodiversiteit en veerkrachtige ecosystemen voor de aanpassing aan en de beperking van de klimaatverandering, gezien het feit dat terrestrische en mariene ecosystemen momenteel ongeveer de helft van de door de mens veroorzaakte CO2-emissies absorberen;

31.  onderstreept de noodzaak om de veerkracht van de ecosystemen te beschermen door maatregelen te nemen om het op grote schaal in het milieu brengen van genetisch gemodificeerde organismen te voorkomen, ten volle rekening houdend met de bepalingen van het protocol van Cartagena inzake bioveiligheid;

Integreren van biodiversiteit in het ontwikkelingsbeleid

32.  verwelkomt de oprichting van een intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES), dat zou moeten functioneren naar analogie van het Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering (IPCC);

33.  onderstreept dat programma's die gericht zijn op de bescherming van biodiversiteit en armoedebestrijding, ook de prioriteiten van de armen moeten aanpakken en meer nadruk moeten leggen op milieubeheer ter plaatse, gegarandeerde toegang tot de hulpbronnen op het gebied van biodiversiteit, landhervorming en erkenning van traditionele vormen van landbezit;

34.  verzoekt de lidstaten en de Commissie een nieuwe impuls te geven aan het Wereldwijde Bondgenootschap tegen klimaatverandering en zijn steunfonds, om de capaciteitsopbouw en de kennisbasis van ontwikkelingslanden betreffende de verwachte gevolgen van het verlies aan biodiversiteit te vergroten, en om dit bondgenootschap op doeltreffende wijze te integreren in de ontwikkelingsplannen en begrotingen; dringt erop aan dat de EU bij de ontwikkeling van haar strategie voor ontwikkelingssamenwerking ten volle gebruikmaakt van de millenniumecosysteembeoordeling;

35.  herinnert eraan dat 80% van de wereldbevolking vertrouwt op traditionele, uit planten gewonnen geneesmiddelen en dat biodiversiteit ertoe kan bijdragen dat de nationale kosten van de medische voorzieningen in vele ontwikkelingslanden in de hand kunnen worden gehouden omdat deze de noodzakelijke basis vormt voor de traditionele geneeskunde en voor vele synthetische geneesmiddelen; dringt er daarom op aan dat de COP 10 actie onderneemt ter bestrijding van biopiraterij; benadrukt dat de bescherming van de biodiversiteit rechtstreeks samenhangt met de verwezenlijking van millenniumdoelstelling (MDO) 6;

36.  dringt aan op de opname in de nationale en regionale strategiedocumenten van de Commissie van specifieke maatregelen die gericht zijn op de formele erkenning van het recht van inheemse en plattelandsgemeenschappen om hun nationale hulpbronnen te beheren en voordeel te halen uit deze hulpbronnen;

37.  is ervan overtuigd dat de hervorming van de subsidies (in de landbouw-, visserij- en energiesector) binnen de EU van cruciaal belang is voor een coherent ontwikkelingsbeleid om schadelijke gevolgen voor de biodiversiteit en ecosysteemdiensten te voorkomen; wijst er tegelijk op dat de mogelijkheid van de afschaffing van schadelijke subsidies in ontwikkelingslanden (vooral in de sectoren brandstof, voedsel en water) moet worden gekoppeld aan compensatiemechanismen voor de armen, die nadelig getroffen zouden kunnen worden door een onmiddellijke afschaffing ervan;

38.  steunt het gebruik van nationale biodiversiteitsstrategieën en -actieplannen ter integratie van de bijdrage van de biodiversiteit aan ontwikkeling en armoedebestrijding;

39.  onderstreept het belang van biodiversiteit bij het terugdringen van ziektes zoals malaria, die minder vaak voor blijken te komen in beboste gebieden met een grotere verscheidenheid aan vogels;

40.  benadrukt dat organische productie bijdraagt aan het behoud van bodem, water en biodiversiteit en ook de vereiste diversiteit biedt voor een gezonde voeding; dringt er derhalve op aan dat er meer wordt geïnvesteerd in duurzame landbouw met het oog op de verbetering van voedselveiligheid en armoedebestrijding;

Biobrandstoffen

41.  onderstreept dat op de COP 10 een aanbeveling inzake biobrandstoffen moet worden aangenomen; herinnert eraan dat het uitermate belangrijk is de directe en indirecte gevolgen van biobrandstoffen voor de biodiversiteit te beoordelen; onderstreept dat moet worden voorzien in certificerings- en duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen;

Invasieve uitheemse soorten

42.  vestigt, wat de urgente maatregelen betreft, de aandacht op de noodzaak van prioritaire maatregelen met betrekking tot invasieve soorten die momenteel al ernstige verstoringen van het evenwicht in de ecosystemen veroorzaken, met zeer negatieve gevolgen voor de biodiversiteit in het algemeen;

Financiering

43.  onderstreept dat de wereldwijde financiering voor biodiversiteit drastisch moet worden opgevoerd, met name via bestaande financieringsbronnen, en via nieuwe en innovatieve bronnen, waaronder nieuwe en innovatieve marktgerichte instrumenten;

44.  verzoekt de Commissie en de Raad derhalve hun financiële verbintenissen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het VBD tijdig vóór de COP 10 openbaar te maken;

45.  is ervan overtuigd dat financiering door de overheid niet voldoende zal zijn om de biodivertiteitsdoelstelling van het VBD te halen en onderstreept het belang van de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen om ook rekening te houden met biodiversiteit;

46.  wenst dat het COP 10 in het licht van de conclusies van de TEEB-studie tevens als gelegenheid wordt gebruikt om aan de particuliere sector een signaal af te geven met betrekking tot de economische voordelen van zijn deelname aan de strijd voor het behoud van de biodiversiteit;

47.  benadrukt echter dat het besluit inzake het engagement van het bedrijfsleven niet alleen vrijwillige toezeggingen, maar ook verplichtingen dient te bevatten, met name voor de verstrekking van en de toegang tot informatie en voor de betrokkenheid van inheemse volken en plaatselijke gemeenschappen bij het opzetten van een permanente dialoog;

48.  dringt bij de Commissie en de lidstaten aan op de ontwikkeling en uitvoering van innovatieve systemen voor betaling van ecosysteemdiensten, daartoe particuliere financiering aan te trekken en deze ecosystemen maximale bescherming te blijven bieden;

49.  benadrukt echter dat bij dergelijke systemen rekening moet worden gehouden met de lessen van de recente financiële crisis en de tekortkomingen van de handelssystemen voor CO2-emissies; benadrukt verder dat de verdiscontering van deze beperkende factoren expliciet moet worden vermeld in het mandaat van de speciale werkgroep financiële innovatie;

50.  is van mening dat instrumenten voor de financiering van het klimaat zoals REDD+, snelle financiering, CDM en JI zodanig moeten worden hervormd dat zij waarborgen op het gebied van biodiversiteit, mensenrechten en rechten van de inheemse bevolking bevatten en zo mogelijk bijkomende biodiversiteitsvoordelen bieden;

51.  benadrukt verder dat de hervormingen nieuwe definities van de VN voor bossen op basis van biomen moeten omvatten waarin de uiteenlopende verschillen in biodiversiteit en de CO2-waarden van de verschillende biomen tot uiting komen, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen inheemse bossen en bossen die worden gedomineerd door boommonoculturen en uitheemse soorten; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan binnen het hulporgaan voor wetenschappelijk, technisch en technologisch advies (SBSTA) in deze richting te werken;

52.  onderstreept dat oplossingen moeten worden gevonden om de externe kosten, zoals schade aan de biodiversiteit of de kosten ter ondersteuning van de biodiversiteit, door te berekenen in de uiteindelijke prijs van de producten op de markt;

Synergieën tussen de drie Verdragen van Rio

53.  is van mening dat de meervoudige synergiewerking tussen de drie Verdragen van Rio inzake respectievelijk biologische diversiteit (VBD), klimaatverandering (UNFCC) en woestijnvorming (UNCCD) moet worden verbeterd;

54.  verzoekt de Commissie en de lidstaten om actieve steun voor het idee om een bijeenkomst op hoog niveau van de drie Verdragen van Rio te houden als onderdeel van de Rio+20 top in 2012;

Intergouvernementeel wetenschappelijk-politiek platform inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) en het delen van kennis

55.  is verheugd dat de regeringen in juni 2010 in Busan overeenstemming hebben bereikt over de oprichting van een intergouvernementeel wetenschappelijk-politiek platform inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES); verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat het IPBES zo vroeg mogelijk in 2011 daadwerkelijk wordt opgericht; is van mening dat de bijdrage van het IPBES afhankelijk zal zijn van de kwaliteit van EU − en internationaal onderzoek en dat het derhalve van het allergrootste belang is dat de EU en de lidstaten zorgen voor voldoende financiële middelen voor biodiversiteitsonderzoek;

56.  dringt aan op verbetering en een betere verdeling van kennis en technologieën in verband met de biodiversiteit en de waarde en de werking ervan;

Een gecoördineerde aanpak

57.  wijst er met klem op dat de duurzaamheid van de verhandelde producten in internationale handelsovereenkomsten een sleutelelement is; onderstreept in dit verband de noodzaak om in toekomstige WTO-overeenkomsten niet-handelsgerelateerde overwegingen op te nemen, waaronder productiemethoden en eerbiediging van de biodiversiteit;

58.  moedigt de Commissie en de lidstaten aan om de milieuaspecten in hun betrekkingen met derde landen op te nemen en de „groene diplomatie” voort te zetten;

59.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat de herziene hoofddoelstelling voor 2010 van het strategisch plan van het VBD, dat op het COP 10 van het VBD in Nagoya moet worden goedgekeurd, voorts wordt opgenomen als de herziene doelstelling voor de millenniumdoelstelling voor ontwikkeling (MDO) 7 en als geheel wordt gesteund om deze fundamentele doelstellingen tegen 2015 te verwezenlijken; benadrukt dat het van fundamenteel belang is dat de Commissie en de lidstaten de talrijke synergieën en onderlinge afhankelijkheid tussen alle MDO's erkennen en deze als één pakket behandelen;

o
o   o

60.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de partijen bij het VBD en het secretariaat van het VBD.

Juridische mededeling - Privacybeleid