Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2099(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0282/2010

Ingediende teksten :

A7-0282/2010

Debatten :

PV 20/10/2010 - 3
CRE 20/10/2010 - 3

Stemmingen :

PV 20/10/2010 - 6.9
CRE 20/10/2010 - 6.9
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2010)0377

Aangenomen teksten
PDF 296kWORD 108k
Woensdag 20 oktober 2010 - Straatsburg
Verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur en stabiliteit, met name in de eurozone
P7_TA(2010)0377A7-0282/2010
Resolutie
 Bijlage

Resolutie van het Europees Parlement van 20 oktober 2010 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur en stabiliteit, met name in de eurozone (2010/2099(INI))

Het Europees Parlement,

–  gelet op artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gelet op de artikelen 121, 126, 136, 138 en 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte protocollen betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (nr. 12) en betreffende de Eurogroep (nr. 14),

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 12 mei 2010 over intensivering van de economische beleidscoördinatie (COM(2010)0250) en van 30 juni 2010 „Naar een intensivering van de economische beleidscoördinatie ten behoeve van stabiliteit, groei en werkgelegenheid – Instrumenten voor een krachtigere economische governance van de EU” (COM(2010)0367),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 27 april 2010 betreffende een aanbeveling van de Raad betreffende de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en de Unie: Deel I van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (SEC(2010)0488),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 27 april 2010 voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (COM(2010)0193), en onder verwijzing naar zijn desbetreffend standpunt van 8 september 2010(1),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme(2),

–  gezien Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten(3),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(4),

–  gezien Verordening (EG) Nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten(5),

–  gezien Verordening (EG) nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten(6),

–  gezien de conclusies van de Raad van 7 september 2010, waarin wordt besloten tot meer controle op het economische en begrotingsbeleid van de lidstaten (Europees Semester),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010,

–  gezien de conclusies van de bijeenkomst van de Raad op 9 en 10 mei 2010,

–  gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone van 7 mei 2010,

–  gezien de verklaring van de staats- en regeringsleiders van de eurozone van 25 maart 2010,

–  gezien de conclusies van de Europese Raad van 25 en 26 maart 2010,

–  gezien de verklaring van de leden van de eurozone over de steun voor Griekenland van 11 april 2010,

–  gezien de conclusies van de bijeenkomst van de Raad van 16 maart 2010,

–  gezien de conclusies van de Eurogroep over het toezicht op het concurrentievermogen en de macro-economische onevenwichtigheden binnen de eurozone van 15 maart 2010,

–  gezien de bevoegdheden van de Eurogroep ten aanzien van exitstrategieën en de beleidsprioriteiten op de middellange termijn in de Europa 2020-strategie: gevolgen voor de eurozone van 15 maart 2010,

–  gezien de conclusies van de voorzitter van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005,

–  gezien de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2000,

–  onder verwijzing naar de resolutie van 13 december 1997 van de Europese Raad betreffende de coördinatie van het economisch beleid in de derde fase van de EMU, en de artikelen 109 en 109b van het EG-verdrag,

–  onder verwijzing naar de resolutie van de Europese Raad over het pact voor stabiliteit en groei van 17 juni 1997(7),

–  onder verwijzing naar de resolutie van de Europese Raad over het pact voor stabiliteit en groei van 16 juni 1997(8),

–  gezien de nota van de Europese Centrale Bank betreffende versterking van het economisch bestuur in de eurozone van 10 juni 2010,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over de kwaliteit van statistische gegevens in de Unie en uitgebreidere boekhoudcontrolebevoegdheden voor de Commissie (Eurostat)(9),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie over economisch bestuur van 16 juni 2010(10),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 maart 2010 over de jaarlijkse verklaring 2009 over het eurogebied en openbare financiën(11),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2010 over de EU 2020(12),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 over EMU@10: De eerste tien jaar Economische en Monetaire Unie en toekomstige uitdagingen(13),

–  gelet op de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de Commissie constitutionele zaken (A7-0282/2010),

A.  overwegende dat het op basis van de recente economische ontwikkelingen duidelijk is dat de coördinatie van het economisch beleid in de Unie, en met name in de eurozone, onvoldoende heeft gefunctioneerd en dat de lidstaten ondanks hun verplichtingen krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben nagelaten om hun economisch beleid als een gemeenschappelijke zaak te beschouwen en dat beleid binnen de Raad te coördineren overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag en met inachtneming van de centrale rol van de Commissie in de toezichtprocedure,

B.  overwegende dat noch het bestaande kader voor economische governance en controle, noch de regelgeving inzake de financiële diensten hebben gezorgd voor voldoende stabiliteit en groei,

C.  overwegende dat het van cruciaal belang is dat het niet blijft bij de tijdelijke maatregelen ter stabilisering van de eurozone,

D.  overwegende dat de coördinatie van en het toezicht op de economie op het niveau van de Unie moeten worden versterkt, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en rekening houdend met de bijzondere gegevenheden van de eurozone en de lessen die moeten worden getrokken uit de recente economische crisis, zonder dat de integriteit van de Europese Unie op het spel wordt gezet of de gelijke behandeling van de lidstaten in het gedrang komt,

E.  overwegende dat de economische coördinatie in de hele Unie versterkt moet worden, aangezien de economische stabiliteit van de Unie kan afhangen van de economische situatie van een van haar lidstaten, de onderlinge economische afhankelijkheid tussen alle lidstaten in het kader van de interne markt zeer groot is en voorbereidingen getroffen moeten worden voor een uitbreiding van de eurozone,

F.  overwegende dat, voor zover mogelijk, alle 27 lidstaten maximaal al de voorstellen voor economisch bestuur dienen te volgen, erkennende dat voor lidstaten buiten de eurozone, dit gedeeltelijk een vrijwillige procedure is,

G.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon de voormalige „communautaire methode” aanpast en uitbreidt tot een „Uniemethode”, waarvan de essentie is dat:

   de Europese Raad de algemene beleidslijnen en -prioriteiten vaststelt,
   de Commissie het algemeen belang van de Unie behartigt en de daartoe strekkende initiatieven neemt,
   het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk de wetgevings- en begrotingsbevoegdheden uitoefenen op grond van voorstellen van de Commissie,

H.  overwegende dat het solidariteitsbeginsel van de EU volledig moet worden opgenomen in de nieuwe intensievere economische governance en daarin versterkt moet worden, wil de eurozone het hoofd kunnen bieden aan asymmetrische schokken en speculatieve aanvallen,

I.  overwegende dat de huidige economische crisis in de Unie een solvabiliteitscrisis is die aanvankelijk de vorm aannam van een liquiditeitscrisis, die op langere termijn niet op te lossen is simpelweg door landen met een zware schuldenlast op te zadelen met nieuwe schulden in combinatie met plannen voor versnelde begrotingsconsolidatie,

J.  overwegende dat het werkgelegenheidsbeleid een centrale rol kan spelen bij de stimulering van de groei en het concurrentievermogen van de Europese sociale markteconomie door macro-economische onevenwichtigheden te voorkomen en te zorgen voor sociale integratie en de herverdeling van inkomsten,

K.  overwegende dat de rol van de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) zoals vastgelegd in het VWEU moet worden gerespecteerd,

L.  overwegende dat een volledig onafhankelijke ECB een noodzakelijke voorwaarde is voor een stabiele euro, lage inflatie en gunstige financieringsvoorwaarden voor groei en arbeidsplaatsen,

M.  overwegende dat meer gelet moet worden op impliciete verplichtingen en niet in de balans opgenomen transacties, daar deze de overheidsschuld op middellange en lange termijn kunnen verhogen en ten koste kunnen gaan van de transparantie,

N.  overwegende dat de beleidsmakers de gemeenschappelijke economische en sociale uitdagingen waar de EU-economieën voor staan, moeten benoemen en aanpakken,

O.  overwegende dat een sterkere participatie van de sociale partners op het nationale en Europese vlak zal bijdragen tot meer verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de economische governance en de globale Europa 2020-strategie,

P.  overwegende dat er een permanent mechanisme voor het oplossen van crises met procedures voor schuldherschikking of een begeleid faillissement vastgesteld moet worden om de financiële stabiliteit te waarborgen in het geval van een openbare of particuliere schuldencrisis, waarbij de onafhankelijkheid van de ECB beschermd moet worden,

Q.  overwegende dat de bestaande regels van het stabiliteits- en groeipact (SGP), in combinatie met een gebrekkige uitvoering, niet hebben kunnen zorgen voor een degelijk beleid op begrotings- en ruimer macro-economisch gebied; overwegende dat het begrotingskader en macro-economische kader van de Unie versterkt moeten worden door de toepassing van preventieve maatregelen, sancties en stimulansen op basis van regels,

R.  overwegende dat de doelstelling om de overheidsfinanciën weer in evenwicht te brengen een noodzaak is voor landen met te hoge schulden, maar dat dit op zich geen oplossing is voor het probleem van de economische onevenwichtigheid tussen landen in de eurozone en de Unie in het algemeen,

S.  overwegende dat het Europese sociale model een pluspunt vormt voor de concurrentiepositie op wereldniveau, die verzwakt is door de grote verschillen in economisch concurrentievermogen tussen de lidstaten,

T.  overwegende dat kennis, kapitaal, innovaties en, in minder mate, arbeid de neiging hebben naar bepaalde regio's te migreren, en dat de EU-mechanismen voor financiële solidariteit overeenkomstig de doelstellingen van de Europa 2020-strategie verder moeten worden ontwikkeld, met bijzondere aandacht voor onderzoek en ontwikkeling, opleiding, bestaande samenwerkingsinitiatieven op onderwijsgebied, en een groene en koolstofarme economie die innovatie, territoriale en sociale cohesie en economische groei stimuleert,

U.  overwegende dat de Unie felle concurrentie van opkomende economieën ondervindt en dat stabiele overheidsfinanciën van wezenlijk belang zijn om kansen te creëren, innovatie en economische groei te bevorderen en zo een Europese kenniseconomie te vormen,

V.  overwegende dat begrotingssanering waarschijnlijk ten koste zal gaan van openbare diensten en sociale bescherming,

W.  overwegende dat economische groei en houdbare overheidsfinanciën noodzakelijke voorwaarden zijn voor economische en sociale stabiliteit, begrotingsconsolidatie op lange termijn en welvaart,

X.  overwegende dat het begrotingsbeleid van veel lidstaten vaak procyclisch en landenspecifiek was en dat de begrotingsdoelen van het SGP op middellange termijn maar zelden strikt zijn gehandhaafd of uitgevoerd,

Y.  overwegende dat het werkgelegenheidsbeleid een centrale rol speelt bij het verzekeren van arbeidsintensieve groei en het concurrentievermogen van de Europese economie, met name gezien de vergrijzende bevolking,

Z.  overwegende dat de voltooiing van de interne markt, zoals voorgestaan in het verslag-Monti(14), van essentieel belang is voor een echt Europees economisch bestuur,

AA.  overwegende dat de onhoudbare financiën en de buitensporige totale (overheids- en particuliere) schuld van een afzonderlijke lidstaat gevolgen kunnen hebben voor de hele Unie; overwegende dat er, overeenkomstig de beloften en richtsnoeren op het niveau van de Unie, moet worden gestreefd naar een goed evenwicht tussen investeringen in duurzame groei die banen schept enerzijds en het voorkomen van buitensporige tekorten gedurende de economische cyclus anderzijds, rekening houdend met de sociale cohesie en de belangen van de toekomstige generaties, zodat het vertrouwen in de Europese overheidsfinanciën wordt hersteld,

AB.  overwegende dat het terugdringen van tekorten op lange termijn samen moet gaan met andere inspanningen om de economie te stimuleren, zoals betere voorwaarden voor investeringen en een verbeterde en ontwikkelde interne markt die meer kansen biedt en het concurrentievermogen vergroot,

AC.  overwegende dat het belang van uit de EU-begroting gefinancierde maatregelen, zoals het cohesiebeleid, voor de economische groei en het concurrentievermogen van de Unie erkend moet worden,

AD.  overwegende dat de recente economische crisis duidelijk heeft gemaakt dat de excessieve macro-economische verschillen en verschillen in concurrentievermogen en de begrotings- betalingsbalansonevenwichtigheden binnen de eurozone en, ruimer gezien, binnen de Unie, in de jaren vóór de crisis geleidelijk zijn toegenomen, onder meer door het ontbreken van sterkere economische coördinatie, en krachtig moeten worden aangepakt,

AE.  overwegende dat het Europees Parlement jarenlang heeft aangedrongen op verbeteringen in de economische governance zowel binnen de Unie als bij de externe vertegenwoordiging van de Unie in internationale economische en monetaire fora,

AF.  overwegende dat de versterking van het economische bestuur samen moet gaan met versterking van de democratische legitimiteit van het Europese bestuur, wat moet worden bereikt door het Europees Parlement en de nationale parlementen sterker en vroegtijdiger bij het proces te betrekken, en dat er behoefte bestaat aan meer coördinatie tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, in een geest van wederzijds respect,

AG.  overwegende dat de besluiten die in het voorjaar 2010 zijn genomen om de stabiliteit van de euro te garanderen slechts tijdelijke oplossingen zijn en moeten worden ondersteund door beleidsmaatregelen op nationaal niveau en een sterker kader voor het economische bestuur op EU-niveau, vooral onder de lidstaten van de eurozone,

AH.  overwegende dat verbetering van het economisch toezicht en bestuur alleen mogelijk is indien we beschikken over nauwkeurige en vergelijkbare statistieken betreffende het economische beleid en de economische situatie van de lidstaten in kwestie,

AI.  overwegende dat Europa slechts een leidende wereldspeler en de meest concurrerende kennismaatschappij kan worden als zo snel mogelijk maatregelen worden genomen die gericht zijn op groei op lange termijn,

AJ.  overwegende dat het VWEU de Unie meer bevoegdheden geeft om het economisch bestuur binnen de Unie te versterken en dat de bepalingen van het VWEU ten volle moeten worden gebruikt, hoewel wijzigingen in de bepalingen van het VWEU op langere termijn niet kunnen worden uitgesloten, ook al zullen deze waarschijnlijk gevoelig liggen,

AK.  overwegende dat alleen mogelijke boetes voor overtreding van de SGP-doelstellingen opgelegd mogen worden als sprake is van onwil of fraude en niet wegens onvermogen van een lidstaat om redenen die hij niet in de hand heeft,

AL.  overwegende dat de instellingen zich moeten voorbereiden op een eventueel noodzakelijke herziening van de verdragen,

AM.  overwegende dat het Europees Parlement op grond van artikel 48 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bevoegd is om ontwerpen tot herziening van de verdragen voor te leggen,

AN.  overwegende dat er alomvattende afgeleide wetgeving moet worden ontwikkeld en uitgevoerd om de doelstellingen van de Unie op dit gebied te verwezenlijken; overwegende dat enerzijds verbeterd economisch bestuur in de Unie op basis van de bepalingen van het VWEU van cruciaal belang is, maar dat anderzijds de Uniemethode ten volle moet worden gebruikt en de rol van het Europees Parlement en de Commissie moet worden gerespecteerd om tot beleidsmaatregelen te komen die elkaar versterken,

AO.  overwegende dat elk wetgevingsvoorstel steun moet inhouden voor krachtige stimulansen voor duurzame „groeibevorderende” economische maatregelen, moreel risico moet voorkomen, moet stroken met andere EU-instrumenten en -regels en de voordelen van de euro als gemeenschappelijke munt van de eurozone maximaal moet benutten en het vertrouwen in de Europese economieën en de euro moet herstellen,

AP.  overwegende dat de samenhang tussen openbare investeringen op de korte, middellange en lange termijn moet worden verbeterd en dat die investeringen, met name investeringen in infrastructuur, doeltreffend moeten worden gebruikt en rekening moeten houden met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, in het bijzonder op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, innovatie en onderwijs, teneinde hulpbronnen efficiënter te gebruiken, het concurrentievermogen te vergroten, de productiviteit te verhogen, werkgelegenheid te scheppen en de interne markt te versterken,

AQ.  overwegende dat bevordering van de economische groei vereist dat bedrijven en ondernemers echt de mogelijkheid krijgen uit te breiden en de EU-markt van 500 miljoen consumenten te bedienen; overwegende dat de interne markt voor diensten daarom ten volle moet worden ontwikkeld,

AR.  overwegende dat de verschillende modellen voor concurrentievermogen in de Unie rekening moeten houden met de landenspecifieke prioriteiten en behoeften, met inachtneming van de verplichtingen krachtens het VWEU,

AS.  overwegende dat de Unie met een gemeenschappelijk standpunt vertegenwoordigd moet zijn in het internationale monetaire stelsel en de internationale financiële instellingen en fora; dat de Raad in de geest van het VWEU overleg moet plegen met het Europees Parlement alvorens besluiten te nemen uit hoofde van artikel 138 van het VWEU, en de instemming van het Parlement behoeft voordat gemeenschappelijke standpunten worden vastgesteld op gebieden waarvoor binnen de Unie de gewone wetgevingsprocedure geldt,

AT.  overwegende dat de SGP-doelstellingen niet alleen met de Europa 2020-strategie verenigbaar moeten zijn, maar ook met andere verbintenissen betreffende uitgaven voor ontwikkelingshulp, onderzoek en ontwikkeling, milieu, onderwijs en armoedebestrijding,

AU.  overwegende dat vermeden moet worden dat de in de EU bestaande verschillen in concurrentievermogen verder toenemen en het welslagen van de nieuwe versterkte Europese economische governance en de EU 2020-doelstellingen inzake werkgelegenheid en duurzame groei wordt ondermijnd, en dat de Europese strategie voor begrotingsconsolidatie daarom ten volle rekening moet houden met de bijzondere kenmerken van elke lidstaat en een simplistische uniforme aanpak moet vermijden,

AV.  overwegende dat voorgestelde nieuwe maatregelen geen onevenredige gevolgen mogen hebben voor de meest kwetsbare lidstaten en niet ten koste mogen gaan van hun streven naar economische groei en cohesie,

AW.  overwegende dat de economische crisis in mei 2010 heeft geleid tot de snelle goedkeuring van het Europees financieel stabiliseringsmechanisme bij Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad op grond van artikel 122, lid 2, van het VWEU, waarbij het Europees Parlement niet werd geraadpleegd,

AX.  overwegende dat gewijzigde begroting nr. 5 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 betrekking heeft op de noodzakelijke wijzigingen voor de invoering van een nieuwe begrotingspost 01 04 01 03 in rubriek 1 A voor de garantie voor leningen van maximaal 60 miljard EUR die de EU biedt overeenkomstig artikel 122, lid 2, van het VWEU, en daarmee overeenstemmend een nieuw artikel 8 0 2 aan de ontvangstenzijde,

AY.  overwegende dat bepaalde lidstaten mogelijk gebruik zullen moeten maken van het reddingspakket, terwijl zij tegelijk rekening moeten houden met de maatregelen die specifiek voor ieder ontvangend land zullen worden vastgesteld,

AZ.  overwegende dat de Commissie op 29 september 2010 wetgevingsvoorstellen betreffende economisch bestuur heeft vastgesteld die gedeeltelijk tegemoet komen aan de behoefte aan maatregelen ter verbetering van het economisch bestuur zoals vermeld in deze resolutie; overwegende dat het Parlement deze voorstellen zal behandelen overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het VWEU; overwegende dat deze resolutie geen beperking inhoudt van eventuele toekomstige standpunten van het Parlement ter zake,

1.  vraagt de Commissie het Parlement zo snel mogelijk na de raadpleging van alle betrokken partijen en op basis van de passende bepalingen van het VWEU wetgevingsvoorstellen te doen toekomen voor verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur, met name in de eurozone, met inachtneming van de gedetailleerde aanbevelingen zoals aangegeven in de bijlage, voor zover nog niet aan deze aanbevelingen is tegemoetgekomen in de wetgevingsvoorstellen van de Commissie van 29 september 2010 betreffende economisch bestuur;

2.  bevestigt dat de aanbevelingen in de bijlage in overeenstemming zijn met het subsidiariteitsbeginsel en de grondrechten van de burgers van de Europese Unie respecteren;

3.  verzoekt de Commissie om, naast de maatregelen die spoedig in het kader van de bestaande verdragen kunnen en moeten worden genomen, na te denken over institutionele ontwikkelingen die mogelijk noodzakelijk zijn voor de invoering van een samenhangend en doeltreffend economisch bestuur;

4.  is van mening dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel gedekt moeten worden door passende begrotingsmiddelen, waarbij rekening moet worden gehouden met de huidige begrotingstekorten en bezuinigingsmaatregelen in de lidstaten;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de gedetailleerde aanbevelingen zoals aangegeven in de bijlage te doen toekomen aan de Commissie, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, de voorzitter van de Eurogroep, en de parlementen en regeringen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0309.
(2) PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.
(3) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
(4) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.
(5) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 6.
(6) PB L 332 van 31.12.1993, blz. 7.
(7) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 1.
(8) PB C 236 van 2.8.1997, blz. 3.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0230.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0224.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0072.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0053.
(13) PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 8.
(14)1 „Een nieuwe strategie voor de eengemaakte markt – ten dienste van de Europese economie en samenleving”: rapport ter attentie van de voorzitter van de Europese Commissie door Mario Monti, 9 mei 2010.


BIJLAGE

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Aanbeveling 1: Vaststelling van een samenhangend en transparant kader voor multilateraal toezicht op macro-economische ontwikkelingen in de Unie en de lidstaten en versterking van het fiscale toezicht

Het wetgevingsbesluit moet de vorm hebben van een verordening c.q. verordeningen betreffende multilateraal toezicht op economische beleidsmaatregelen en -ontwikkelingen op grond van artikel 121, lid 6,van het VWEU, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 betreffende de preventieve tak van het stabiliteits- en groeipact (SGP), tot aanvulling daarvan met een nieuwe verordening houdende vaststelling van een op regels stoelend en transparant kader voor toezicht op buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, neveneffecten en ontwikkelingen op het gebied van het concurrentievermogen. Het wetgevingsbesluit moet de volgende doelstellingen nastreven:

   zorgen voor een jaarlijks debat tussen het Europees Parlement, de Commissie, de Raad en vertegenwoordigers van de nationale parlementen over de stabiliteits- en convergentieprogramma's (SCP's) en de nationale hervormingsprogramma's (NRP's) en de beoordeling van de nationale economische ontwikkelingen als onderdeel van het Europees semester;
   vaststelling van het toepassingsgebied van het multilateraal toezicht gebaseerd op VWEU-instrumenten en beoordelingen door de Commissie (artikel 21, met name leden 5 en 6, en artikel 148) teneinde groei en het economische effect daarvan op de werkgelegenheid op te nemen in hetzelfde wetgevingskader als de bestaande instrumenten gericht op het voorkomen van macro-economische onevenwichtigheden en niet-duurzame begrotings- en andere maatregelen, en het aanpakken van kwesties in verband met financiële stabiliteit (bv. voorkoming van financiële zeepbellen ten gevolge van een buitensporige instroom van kredieten), investeringen op lange termijn en duurzame groei, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en andere relevante ontwikkelingen; regelmatige beoordeling van de systeemrisico's door het Europees Comité voor systeemrisico's moeten integraal deel uitmaken dan de jaarlijkse toezichtprocedure;
   vaststelling van een verbeterd kader voor analytisch toezicht (met inbegrip van een scorebord met specifieke „trigger values” voor vroegtijdige waarschuwing) met passende methodologische instrumenten en transparantie met het oog op doeltreffend multilateraal toezicht gebaseerd op geharmoniseerde economische indicatoren (reëel en nominaal) die van invloed kunnen zijn op de concurrentiepositie en/of buitensporige onevenwichtigheden; het kan gaan om de volgende indicatoren: daadwerkelijke wisselkoersen, lopende rekening, productiviteit (middelenproductiviteit alsook als factorproductiviteit), loonkosten per eenheid product, groei van de uitstaande kredieten en ontwikkeling van de activaprijzen (inclusief financiële activa en onroerendgoedmarkten), groei- en investeringspercentage, werkloosheidspercentage, nettoposities in buitenlandse activa, ontwikkeling van de belastinggrondslag, armoede en sociale cohesie, en indicatoren voor externe milieueffecten; vaststelling van waarschuwingsdrempels voor de indicatoren die in het scorebord worden opgenomen, en alle ontwikkelingen in deze indicatoren moeten gepaard gaan met een kwalitatieve beoordeling door de Commissie;
   een grondig landenspecifiek toezicht uitoefenen als dat op basis van het scorebord en de daarmee samenhangende kwalitatieve beoordeling nodig blijkt; in aansluiting op dit grondige landenspecifieke toezicht is het de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te beslissen over nationale beleidsmaatregelen voor het aanpakken (voorkomen en corrigeren) van macro-economische onevenwichtigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke aanbevelingen van de Commissie en de EU-dimensie van deze nationale beleidsmaatregelen, met name voor de eurolanden; correcties moeten zowel op landen met een te hoog tekort als op landen met een te hoge schuld gericht zijn, rekening houdend met de specifieke omstandigheden in elk land, zoals de demografie, de hoogte van de particuliere schuld, de loonontwikkeling in verhouding tot de arbeidsproductiviteit, de werkgelegenheid (met name de arbeidsparticipatie van jongeren) en de lopende rekening van de betalingsbalans;
   de Commissie machtigen om de nodige analytische instrumenten en deskundigheid te ontwikkelen om onderzoek te doen naar de diepere oorzaken van de aanhoudende divergentietrends in de eurozone, waaronder het effect van gemeenschappelijke beleidsmaatregelen op de gedifferentieerde economische systemen binnen de eurozone;
   vaststelling van gemeenschappelijke regels voor een actiever gebruik van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid in combinatie met de werkgelegenheidsrichtsnoeren als sleutelinstrument voor economisch advies, toezicht en landenspecifieke aanbevelingen, rekening houdend met de Europa 2020-strategie, met inachtneming van de overeenkomsten en verschillen tussen de lidstaten en hun nationale concurrentievoordelen, waaronder hun demografische situatie, teneinde de economieën van de lidstaten beter in staat te stellen externe schokken en de eventuele effecten van beslissingen van andere lidstaten op te vangen;
   vaststelling van een mechanisme op nationaal niveau voor de beoordeling van de uitvoering van de Europa 2020-prioriteiten en de verwezenlijking van de desbetreffende nationale doelstellingen in het nationale hervormingsprogramma, ter ondersteuning van de jaarlijkse evaluatie door de EU-instellingen;
   vaststelling van procedures opdat de Commissie vroegtijdige waarschuwingen kan geven en de lidstaten in een vroeg stadium rechtstreeks beleidsadviezen kan geven; in geval van een aanhoudende en verergerende macro-economische onevenwichtigheid moet een lidstaat via een transparante en objectieve procedure kunnen worden aangemerkt als zijnde in een „positie van buitensporige onevenwichtigheid”, die leidt tot strenger toezicht;
   vaststelling van een „Europees semester” voor een vergelijking en beoordeling van de ontwerpbegrotingen van de lidstaten (belangrijkste elementen en veronderstellingen), na de bespreking door de nationale parlementen, met het oog op een betere evaluatie van de implementatie en toekomstige uitvoering van de stabiliteits- en convergentieprogramma's (SCP's) en de nationale hervormingsprogramma's (NRP's); de begrotingsregels en -procedures van de EU en de lidstaten moeten worden nageleefd; de lidstaten moeten hun SCP's en NRP's in april bij de Commissie indienen, nadat zij naar behoren in de nationale parlementen zijn behandeld en de voorschriften en conclusies op EU-niveau in aanmerking zijn genomen; het Europees Parlement kan van zijn kant systematisch een openbaar debat in de hand werken en de bekendheid, de zichtbaarheid en de rekenschap bevorderen van deze procedures en van de wijze waarop de EU-instellingen de overeengekomen regels hebben toegepast;
   ervoor zorgen dat de jaarlijkse beleidsaanbevelingen vóór de beraadslagingen van de Europese Raad worden besproken in het Europees Parlement;
   vaststelling van een „Europees semester” om mogelijke neveneffecten van nationale begrotingsmaatregelen te verhelpen, bijtijds op buitensporige begrotingstekorten te wijzen, voor coherentie tussen de maatregelen van de EU en de lidstaten in het kader van de geïntegreerde richtsnoeren te zorgen, en te waken over de verwezenlijking van de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen zoals groei en werkgelegenheid, zodat alle betrokken partijen, waaronder de nationale parlementen en het Europees Parlement, tijdig een daadwerkelijk bijdrage kunnen leveren en de sociale partners kunnen worden geraadpleegd;
   ervoor zorgen dat de belangrijkste veronderstellingen en indicatoren van de onderliggende ramingen die voor de stabiliteits- en convergentieprogramma's en de nationale hervormingsprogramma's worden gebruikt, op degelijke en consistente wijze worden afgeleid, met name in de eurozone; een drieledige benadering volgen met een negatief, een neutraal en een gunstig macro-economisch scenario, rekening houdend met een onzekere internationale economische omgeving; de methoden voor de berekening van de belangrijkste budgettaire aggregaten moeten verder worden geharmoniseerd om vergelijkingen tussen de lidstaten te vergemakkelijken;
   meer oog voor de begrotingsdoelstelling op middellange termijn in de SCP's en NRP's, omdat die doelstelling rekening houdt met het huidige schuldniveau en de impliciete schulden van de lidstaten, met name tegen de achtergrond van een vergrijzende bevolking;
   aanbrenging van een nauwere band tussen de SCP's en NRP's enerzijds en de nationale jaarlijkse en meerjarige begrotingskaders anderzijds, met inachtneming van de nationale regels en procedures;
   introductie van een steviger beoordeling van de SCP's op raakpunten met de doelstellingen van andere lidstaten en van de Unie voorafgaand aan de goedkeuring op het niveau van de lidstaten van de in de SCP's vervatte beleidsmaatregelen,
   een grotere rol voor de nationale parlementen en een raadpleging van de sociale partners voorafgaand aan de formele indiening van SCP's en NRP's op EU-niveau, binnen een overeengekomen tijdskader, bijvoorbeeld via een jaarlijks debat tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement over de geïntegreerde richtsnoeren en hun respectieve begrotingskrachtlijnen;
   introductie van een stelselmatiger vergelijking achteraf van de geplande begrotings-, groei- en werkgelegenheidssituatie van de lidstaten in hun SCP's en NRP's enerzijds en de reële, daadwerkelijke uitkomst anderzijds, waarbij vragen worden gesteld bij en voor follow-up wordt gezorgd van de substantiële verschillen tussen de geplande en de daadwerkelijke cijfers;
   ervoor zorgen dat jaarlijkse beleidsaanbevelingen en waarschuwingen van de Commissie over de naleving door de lidstaten van de Europa 2020-doelstellingen een vervolg krijgen en dat er beloningen en straffen worden ontwikkeld opdat de lidstaten zich aan deze doelstellingen houden;
   zorgen voor meer rekenschap en transparantie ten opzichte van het Parlement van de beoordelingen van de SCP's en NRP's op EU-niveau, teneinde het bewustzijn van het publiek en de „peer pressure” te vergroten;
   vaststelling, onder auspiciën van de Commissie, van een onafhankelijk, systematisch en robuust proces van evaluatie van de SCP's en NRP's teneinde tot een meer transparante benadering in het algemeen en onafhankelijker beoordelingen in het bijzonder te komen;
   vaststelling van specifieke procedures en de verplichting voor de lidstaten, en met name de eurolanden, om elkaar en de Commissie te informeren voordat zij economische beleidsbeslissingen nemen met te verwachten aanzienlijke neveneffecten die de goede werking van de interne markt en de Economische en Monetaire Unie (EMU) in gevaar zouden kunnen brengen;
   de lidstaten verplichten de Commissie aanvullende informatie te verschaffen indien er een serieuze bezorgdheid ontstaat dat de genomen maatregelen de groei in de hele Unie, de goede werking van de interne markt of de EMU of de doelstellingen op het niveau van de Unie, met name in de Europa 2020-strategie, in gevaar zouden kunnen brengen;
   in het multilateraal toezichtkader rekening houden met de beoordeling van het Europees Comité voor systeemrisico's, met name wat betreft financiële stabiliteit, stresstests, potentiële externe en interne neveneffecten en de accumulatie van buitensporige particuliere schulden;
   totstandbrenging van een adequaat en transparant toezichtkader dat, op grond van de artikelen 121 en 148 van het VWEU, op twee pijlers berust, namelijk economisch beleid en werkgelegenheidsbeleid; met betrekking tot de werkgelegenheidspijler, als onderdeel van een herziene en versterkte Europese werkgelegenheidsstrategie, moet een dergelijk kader het mogelijk maken te beoordelen in hoeverre het werkgelegenheidsbeleid voldoet aan de ter zake vastgestelde richtsnoeren, zodat daadwerkelijke begeleiding kan plaatsvinden, rekening houdende met de Europese dimensie en neveneffecten, en de vertaling daarvan naar binnenlandse beleidsvorming; bovendien moeten er tijdige preventieve aanbevelingen worden gedaan om het hoofd te bieden aan de voornaamste knelpunten van het werkgelegenheidsbeleid en de arbeidsmarkten van de lidstaten;
   een grotere rol voor het comité voor de werkgelegenheid, zoals omschreven in artikel 150 van het VWEU, met name bij de aanpak van grensoverschrijdende werkgelegenheidskwesties, alsook voor het comité voor sociale bescherming, zoals omschreven in artikel 160 van het VWEU;
   ervoor zorgen dat bij alle begrotingsevaluaties expliciet rekening wordt gehouden met structurele hervormingen die door de lidstaten worden uitgevoerd, met name hervormingen op het gebied van pensioenen, gezondheidszorg en sociale bescherming die bedoeld zijn om in te spelen op demografische ontwikkelingen, en hervormingen op het gebied van bijstand, onderwijs en onderzoek, waarbij evenveel waarde moet worden gehecht aan duurzaamheid en geschiktheid; voorts moeten de sociale en werkgelegenheidseffecten van deze hervormingen, met name op kwetsbare groepen in de maatschappij, worden beoordeeld, zodat er geen regels worden vastgelegd zonder dat het effect daarvan op de werkgelegenheid en op de sociale bescherming in de lidstaten van tevoren is beoordeeld;
   actief uitvoering geven aan de horizontale sociale clausule van het Verdrag van Lissabon, en bij het ontwerpen van nieuwe EU-beleidsmaatregelen rekening houden met sociale rechten en doelstellingen;
   het Europees Parlement op passende wijze betrekken bij de toezichtcyclus voor het economische en werkgelegenheidsbeleid en de beoordeling van de sociale effecten van dat beleid; in dit verband moeten de timing en de procedure voor het aannemen van de geïntegreerde richtsnoeren, met name de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid, het Europees Parlement voldoende tijd geven om zijn raadgevende rol overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het VWEU te vervullen;
   invoering van een degelijk en transparant toezicht- en evaluatiekader voor de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid op grond van centrale EU-doelstellingen, dat wordt aangevuld met passende subdoelstellingen, indicatoren en scoreborden, rekening houdend met de specifieke kenmerken en de verschillende startpunten van iedere lidstaat;
   de Raden Epsco en Ecofin en hun respectieve werkgroepen verzoeken hun samenwerking te versterken, inclusief door gezamenlijke tweejaarlijkse bijeenkomsten te houden en zo te zorgen voor een daadwerkelijke integratie van hun beleid.

Aanbeveling 2: Aanscherping van de regels van het stabiliteits- en groeipact (SGP)

Het (op grond van onder andere artikel 126 van het VWEU) vast te stellen wetgevingsbesluit moet in het bijzonder gericht zijn op de versterking van de preventieve tak van het SGP en de vaststelling van economisch en politiek gezien zinvollere sancties alsook stimulerende maatregelen omvatten, en goed rekening houden met de structuur van het nationale begrotingstekort en de nationale schuld (met inbegrip van impliciete schulden), de „economische cyclus” – teneinde een procyclisch begrotingsbeleid te voorkomen – en de aard van de nationale overheidsuitgaven die nodig zijn voor groeibevorderende structurele hervormingen; alle lidstaten moeten trachten vooruitgang te boeken, maar landen met een grotere achterstand dienen over het geheel genomen meer bij te dragen aan het bereiken van de doelstellingen voor uitstaande schulden en tekorten; bij de beoordeling van onevenwichtigheden in de lopende rekening moet ook rekening worden gehouden met demografische ontwikkelingen. Het wetgevingsbesluit moet de volgende doelstellingen nastreven:

   het „schuldcriterium” (het „duurzaamheidsaspect”) beter integreren in elke fase van de procedure bij buitensporige tekorten (EDP) en een procedure voor toezicht bij buitensporige tekorten (EDSP) vaststellen op basis van de bruto schuldniveaus; de EDSP zou regelmatige gedetailleerde verslagen over de schuld- en tekortdynamiek en het verband tussen en de ontwikkeling van beide vereisen, rekening houden met landenspecifieke omstandigheden en de lidstaten toestaan de streefwaarden in het SGP volgens verschillende tijdschema's te halen; in het kader van het EDSP dient de Europese Commissie overleg te plegen met de Europese en relevante nationale sociale partners;
   vergroting van het gewicht van het schuldniveau, het schuldprofiel (inclusief vervaldata) en de schulddynamiek (beoordeling van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën) bij de bepaling van het tempo van de convergentie in de SCP's in de richting van lidstaatspecifieke begrotingsdoelstellingen op middellange termijn;
   in het kader van het EDSP een duidelijk, geharmoniseerd kader vaststellen voor het meten en monitoren van schulddynamiek, met inbegrip van impliciete en voorwaardelijke verplichtingen, zoals pensioenverplichtingen van de overheid, overheidsgaranties (voor hoofdsom, rente, inkomstenstromen enz.) bij investeringen in publiek-private samenwerking, en de kosten van dergelijke investeringen voor de nationale begroting over de jaren;
   vaststelling van een per land gedifferentieerd tijdpad voor de begrotingsconsolidering, die uiterlijk in 2015 moet worden gerealiseerd teneinde alle overheidstekorten in overeenstemming te brengen met de in het SGP gestelde eisen,
   vaststelling van een monitoringmechanisme, met eventuele waarschuwingen en oplopende sancties en stimulansen, voor lidstaten die hun landenspecifieke begrotingsdoelstelling op middellange termijn niet hebben gehaald of daar niet in het overeengekomen tempo aan werken, alsook eventuele economische stimulansen voor landen die deze doelstelling sneller dan verwacht hebben gehaald;
   vaststelling van minimumregels en richtsnoeren voor de nationale begrotingsprocedures (bv. jaarlijkse en meerjaarlijkse financiële kaders), als invulling van de verplichting in artikel 3 van het protocol (nr. 12) betreffende de procedure bij buitensporige tekorten; deze nationale kaders moeten voldoende informatie bevatten over zowel de uitgaven-, als de inkomstenkant van de geplande begrotingsacties, teneinde er op nationaal en EU-niveau zinvol over te kunnen discussiëren en toezicht op uit te kunnen oefenen; ook moet er verder worden gewerkt aan de vergelijkbaarheid van de nationale begrotingen op het punt van uitgavencategorieën en inkomsten en de politieke prioriteiten die daaruit spreken;
   bevordering van de vaststelling op nationaal niveau van mechanismen voor begrotingstoezicht met vroegtijdige waarschuwing;
   vaststelling van vooraf in te vullen en proactieve maatregelen in de eurozone, waarover in het kader van de duidelijke bevoegdheden van de Commissie moet worden besloten, voor zowel het preventieve als het correctieve onderdeel van het SGP, met het oog op het faciliteren van vroegtijdige waarschuwingsstappen, en progressieve toepassing ervan;
   handhaving en tenuitvoerlegging van dergelijke sancties en stimulansen voor lidstaten van de eurozone, rekening houdend met de zeer nauwe verwevenheid van de economieën binnen en buiten de eurozone, in het bijzondere diegene die waarschijnlijk tot de eurozone zullen toetreden, als onderdeel van het nieuwe multilaterale toezichtkader en de versterkte instrumenten van het SGP, met name de sterkere nadruk op de begrotingsdoelstelling op lange termijn;
   doorvoering van de nodige wijzigingen in het interne besluitvormingsproces van de Commissie, met inachtneming van de huidige beginselen die in het VWEU zijn vastgelegd, met het oog op een snelle en doeltreffende toepassing van de sanctiemechanismen in het kader van haar duidelijke bevoegdheden, met name wat lidstaten in de eurozone betreft;
   ervoor zorgen dat de Commissie onafhankelijker van de Raad uitmaakt of de lidstaten het SGP naleven, zodat de beginselen van het SGP volledig worden geëerbiedigd; ervoor zorgen dat de jaarlijkse beleidsaanbevelingen vóór de beraadslagingen van de Europese Raad worden besproken in het Europees Parlement.

Aanbeveling 3: Verbetering van het economisch bestuur in de eurozone door de Eurogroep, alsook in de Europese Unie als geheel

Het is belangrijk dat alle lidstaten van de Europese Unie meewerken aan het bereiken van economische convergentie. De landen van de eurozone verkeren echter in een andere positie dan de overige lidstaten omdat zij geen gebruik kunnen maken van het wisselkoersmechanisme indien zij de relatieve prijzen moeten aanpassen en omdat zij verantwoordelijk zijn voor de werking van de monetaire unie als geheel. Daarom moeten de nieuwe regels, op basis van de andere aanbevelingen in deze resolutie en artikel 136 van het VWEU en het protocol betreffende de Eurogroep (nr. 14), de volgende doelstellingen nastreven:

   vaststelling van een eurozonespecifiek kader voor versterkt toezicht dat zich in het bijzonder richt op buitensporige macro-economische verschillen, economische groei, werkloosheidsniveaus, prijsconcurrentievermogen, reële wisselkoersen, kredietgroei en ontwikkeling van de lopende rekening in de betrokken lidstaten;
   vaststelling van een regelgevend kader ter uitbreiding van de coördinatie tussen alle lidstaten van de EU voor het volgen en stimuleren van economische convergentie en het bespreken van mogelijke macro-economische onevenwichtigheden binnen de Unie;
   vergroting van het belang van de jaarlijkse toezichtverslagen van de eurozone op basis van driemaandelijkse thematische meerlandenverslagen die enerzijds gericht zijn op potentiële neveneffecten van mondiale economische ontwikkelingen en van beleidsmaatregelen en omstandigheden die specifieke gevolgen hebben voor bepaalde lidstaten in de eurozone en anderzijds op de invloed die economische besluiten van de Eurogroep kunnen hebben op landen en regio's buiten de eurozone; In het bijzonder moet worden nagegaan welke beleidsmaatregelen positieve neveneffecten hebben, met name tijdens een economische neergang, om zo in de hele eurozone duurzame groei in de hand werken;
   versterking van het secretariaat van de voorzitter van de Eurogroep,
   voorzien dat de Commissaris voor economische en monetaire zaken ook een vicevoorzitter van de Commissie wordt en de taak krijgt toe te zien op de samenhang van de economische activiteiten van de Unie, toezicht te houden op de wijze waarop de Commissie haar verantwoordelijkheden op het gebied van economie, begroting en financiële markten uitoefent, en andere aspecten van de economische activiteiten van de Unie te coördineren;
   vergroting van de transparantie en de verantwoordingsplicht in het besluitvormingsproces van de Eurogroep door de totstandbrenging van een regelmatige dialoog met de voorzitter van de Eurogroep in de bevoegde commissie van het Parlement, en door snelle bekendmaking van de besluiten van de Eurogroep op zijn website; erop toezien dat lidstaten die geen deel uitmaken van de eurozone, in ieder geval de landen die verplicht zijn de gemeenschappelijke munt aan te nemen, toegang hebben tot de discussies binnen de Eurogroep.

Aanbeveling 4: Vaststelling van een robuust en geloofwaardig mechanisme voor het voorkomen en verhelpen van buitensporige schulden in de eurozone

Voorafgaand aan de aanneming van elk wetgevingsbesluit moet een effectbeoordelings- en haalbaarheidsstudie – die niet meer dan een jaar in beslag mag nemen – worden gehouden (op basis van de artikelen 122, 125, 329 (versterkte samenwerking) en 352 van het VWEU of enige andere passende rechtsgrond) met als doel:

   instelling van een permanent mechanisme of orgaan (een Europees Monetair Fonds), na een grondig onderzoek van de voor- en nadelen, dat niet meer dan een jaar mag duren, om toezicht te houden op de ontwikkeling van de overheidsschulden en om het SGP aan te vullen als laatste redmiddel indien een regering en/of lidstaat door problemen met de betalingsbalans geen beroep meer kan doen op financiering door de markt; dit wordt gebaseerd op bestaande mechanismen (de Europees Faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europees financieel stabilisatiemechanisme en het Europees betalingsbalansinstrument) en omvat duidelijke regels over onder meer de volgende aspecten:

Dit mechanisme mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de begrotingsautoriteiten om de EU-begroting op een passend niveau vast te stellen, moet moreel risico voorkomen en in overeenstemming zijn met de beginselen van overheidssteun en de gevolgen van miskenning ervan; voorts moet per geval zorgvuldig worden beoordeeld of lidstaten die niet tot de eurozone behoren, eventueel tot het Europees financieel stabilisatiemechanisme zouden kunnen toetreden mits zij aan vooraf vastgestelde criteria voldoen;
   a) criteria voor lidmaatschap, bijvoorbeeld voldoen aan de minimale vereisten voor nationale begrotingsvoorschriften en -instellingen,
   b) besluitvormingsprocedure en financiering,
   c) voorwaarden voor uitzonderlijke leningen,
   d) toezicht, en
   e) middelen en bevoegdheden;
   het Europees Parlement in kennis te stellen van het verwachte effect op de kredietbeoordeling van de EU van:
   a) de invoering van het Europees financieel stabiliseringsmechanisme, en
   b) het gebruik van de volledige lijn;
   verstrekking van voldoende informatie over de regels voor de toepassing van het financieel stabiliseringsmechanisme wat de grenzen van het meerjarig financieel kader (MFK) betreft; met het oog op de mogelijk verstrekkende gevolgen voor de begroting verder nadenken over het Europees financieel stabilisatiemechanisme, alvorens de MFK-verordening wordt vastgesteld;
   toelaten dat beide takken van de begrotingsautoriteit betrokken zullen zijn bij besluiten betreffende de gevolgen die dit mechanisme zou kunnen hebben voor de EU-begroting;
   het standpunt steunen dat alle mogelijke begrotingsbehoeften die met dit mechanisme samenhangen, gefinancierd moeten worden door een ad-hocherziening van het MFK, zodat de begrotingsautoriteit er tijdig en voldoende bij wordt betrokken.

Aanbeveling 5: Herziening van de budgettaire, financiële en fiscale instrumenten

Het wetgevingsbesluit moet binnen twaalf maanden worden vastgesteld en de volgende doelstellingen nastreven:

   uitvoering, binnen een jaar, van een haalbaarheidsstudie naar de aard, risico's, voordelen van de oprichting op de lange termijn van een systeem waarbij lidstaten kunnen deelnemen aan de uitgifte van gemeenschappelijke Europese obligaties. In de beoordeling moet worden vermeld wat de wettelijke alternatieven en de doelstellingen zijn, bijvoorbeeld de financiering van Europese infrastructuurprojecten en strategische projecten op lange termijn door projectobligaties; de voor- en nadelen van elke optie moeten worden onderzocht, rekening houdend met mogelijk moreel risico voor de deelnemers;
   versterking en actualisering, rekening houdend met de Europa 2020-doelstellingen, van het cohesiebeleid van de Unie, in nauwe samenwerking met de Europese Investeringsbank (EIB) om de structurele zwakten te reduceren, welvaartsverschillen weg te werken, de koopkracht te versterken en het concurrentievermogen van economisch zwakkere regio's te vergroten, onder meer door de financiering en de succesvolle deelname aan de interne markt van het mkb te faciliteren;
   herhaalt het belang van de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank, die van wezenlijk belang is voor de stabiliteit van de financiële markt en de vrijemarkteconomie van de Europese Unie;
   dringt erop aan dat het begrotings- en het monetaire beleid duidelijk gescheiden worden gehouden, om de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank niet in gevaar te brengen;
   ontwikkeling van gemeenschappelijke begrotingsbeginselen met betrekking tot de kwaliteit van de overheidsuitgaven (voor zowel de nationale begrotingen als de EU-begroting) en een reeks gemeenschappelijke beleidsmaatregelen en instrumenten ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie, waarbij het evenwicht moet worden bewaard tussen doelstellingen op het gebied van begrotingsdiscipline en het vrijmaken van middelen op lange termijn ten behoeve van werkgelegenheid en openbare en particuliere investeringen;
   vaststelling van een duidelijk kader voor een hernieuwde, gemeenschappelijke inspanning van de begrotingsmiddelen van de EU en de financiële middelen van EIB, om in het volgende meerjarig financieel kader voor een extra hefboomeffect van de begrotingsmiddelen te zorgen en profijt te trekken van de expertise van de EIB op het gebied van „financial engineering”, haar toegewijdheid aan het EU-beleid en haar centrale rol onder de publieke en private financiële instellingen, en om de rol van de EIB en de cohesiefondsen, met name tijdens een economische neergang, te versterken;
   oprichting van een groep fiscaal beleid op hoog niveau onder voorzitterschap van de Commissie, die de opdracht krijgt binnen een jaar een routekaart op te stellen voor een strategische en pragmatische benadering van kwesties in verband met het fiscaal beleid, met bijzondere aandacht voor de bestrijding van belastingfraude en belastingparadijzen, de actualisering van de gedragscode betreffende belastingheffing op vennootschappen, waarbij uitgebreidere procedures tegen oneerlijke belastingconcurrentie moeten worden ingevoerd, de uitbreiding van de automatische uitwisseling van informatie, het faciliteren van groeibevorderende belastinghervormingen en het onderzoeken van nieuwe instrumenten; de externe agenda van de EU (in de context van de G20) op het gebied van fiscale aangelegenheden moet door deze groep fiscaal beleid op hoog niveau worden geanalyseerd;
   oprichting van een beleidsgroep op hoog niveau onder voorzitterschap van de Commissie, met als opdracht het onderzoeken van de aan de gang zijnde hervormingen op het gebied van economisch bestuur, waaronder de mogelijke oprichting van een Europese gezamenlijke schatkist (ECT), met als doel de Europese Unie overeenkomstig het Verdrag van Lissabon eigen financieringsbronnen te verschaffen teneinde haar minder afhankelijk te maken van nationale bijdragen;
   versterking van de interne markt door het bevorderen van e-handel en grensoverschrijdende handel, het vereenvoudigen van online betalingsprocedures en het harmoniseren van fiscale instrumenten als een manier voor het vergroten van het vertrouwen van de consumenten in de Europese economie.

Aanbeveling 6: Regulering van en toezicht op de financiële markten voorzien met een duidelijke macro-economische dimensie

Het vast te stellen wetgevingsbesluit moet de volgende doelstellingen nastreven:

   ervoor zorgen dat wetgevingsinitiatieven op het gebied van financiële diensten in overeenstemming zijn met het macro-economische beleid, teneinde de nodige transparantie en stabiliteit van de markt te waarborgen en daarmee het vertrouwen in de markten en de economische ontwikkeling te vergroten;
   bevorderen van manieren om een consistente tenuitvoerlegging van de kapitaalvereisten van de tweede pijler te verwezenlijken als reactie op specifieke zeepbellen van activaprijzen of problemen met het geldaanbod;
   regulering van de banden tussen de financiële markten en het macro-economische beleid, om voor stabiliteit, doorzichtigheid en verantwoordingsplicht te zorgen en het stimuleren van buitensporig risicogedrag tegen te gaan;
   voorzien in een regelmatige evaluatie van de prijsontwikkeling van activa en de kredietgroei en de gevolgen daarvan voor de financiële stabiliteit en de ontwikkelingen op de lopende rekening, alsmede de reële effectieve wisselkoersen van de lidstaten;
   de Europese toezichthoudende autoriteiten exclusieve toezichthoudende bevoegdheden over grote grensoverschrijdende financiële instellingen geven.

Aanbeveling 7: Verbetering van de betrouwbaarheid van de EU-statistieken

Het vast te stellen wetgevingsbesluit moet de volgende doelstellingen nastreven:

   waarborging van een strikte toepassing van politieke afspraken over statistieken;
   grotere onderzoekbevoegdheden voor de Commissie (Eurostat), met inbegrip van onaangekondigde inspecties ter plaatse en toegang tot alle boekhoudkundige en begrotingsinformatie, waaronder besprekingen met personen of agentschappen die over dergelijke informatie beschikken, zoals onafhankelijke economen, brancheorganisaties en vakbonden, met het oog op het beoordelen van de kwaliteit van de overheidsfinanciën; zo nodig moeten deze maatregelen vergezeld gaan van een verhoging van de begroting en een uitbreiding van de personeelsformatie;
   de lidstaten verplichten de Commissie (Eurostat) gegevens te verstrekken die in overeenstemming zijn met de statistische beginselen zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 over Europese statistieken(1);
   de lidstaten verplichten aan te geven welke aan de Commissie (Eurostat) geleverde gegevens worden gestaafd door een verslag van een onafhankelijke auditor;
   vaststelling van financiële en niet-financiële sancties voor het indienen van statistieken die niet voldoen aan de statistische beginselen zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 223/2009;
   herziening van de behoefte aan meer geharmoniseerde gegevens die relevant zijn voor het in deze bijlage voorgestelde kader voor economisch bestuur; in het bijzonder, zorgen voor een passend kwaliteitskader voor de Europese statistieken met het oog op een verbeterd kader voor analytisch toezicht, met inbegrip van een scorebord voor een effectief multilateraal toezicht in het kader van aanbeveling 1;
   harmonisatie van de gegevens over de overheidsfinanciën op basis van gestandaardiseerde en internationaal aanvaarde boekhoudkundige methoden;
   waarborging van de stelselmatige en volledige openbaarmaking van bepaalde passiva buiten de balanstelling, met name in verband met toekomstige betalingen voor overheidspensioenen en langetermijncontracten met de particuliere sector voor het leasen of ter beschikking stellen van overheidsdiensten.

Aanbeveling 8: Verbetering van de externe vertegenwoordiging van de Unie op het gebied van economische en monetaire zaken

Het (op basis van artikel 138 van het VWEU) vast te stellen wetgevingsbesluit moet de volgende doelstellingen nastreven:

   afspraken over de vertegenwoordiging van de eurozone/EU in het IMF en, indien van toepassing, andere relevante financiële instellingen;
   herziening van de regelingen voor de vertegenwoordiging van de eurozone/EU in andere internationale organen op het gebied van economische, monetaire en financiële stabiliteit;
   opname van een procedure, in de geest van de bepalingen van het VWEU, voor volledige informatieverstrekking aan en participatie van het Europees Parlement, alvorens een besluit uit hoofde van art. 138 van het VWEU wordt vastgesteld;
   vaststelling van een duidelijke en gerichte internationale agenda van de eurozone/EU waarmee gelijke voorwaarden op internationaal niveau worden gewaarborgd voor de EU-agenda op het gebied van fiscale zaken, fraudebestrijding, financiële regelgeving en toezicht;
   naast de maatregelen die zo spoedig mogelijk in het bestaande institutionele kader genomen kunnen en moeten worden, moet er worden nagedacht over de grenzen van dit kader en over ideeën voor een herziening van de verdragen die het mogelijk maakt mechanismen en structuren tot stand te brengen die onmisbaar zijn voor een samenhangend en doeltreffend economisch bestuur en een daadwerkelijke macro-economische convergentie tussen de lidstaten in en buiten de eurozone.

(1) PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

Juridische mededeling - Privacybeleid