Besluit van het Europees Parlement van 11 november 2010 over het verzoek om opheffing van de immuniteit van Krzysztof Lisek (2009/2244(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het aan het Parlement voorgelegde verzoek om opheffing van de immuniteit van Krzysztof Lisek, dat op 5 november 2009 werd ingediend door de Poolse gerechtelijke autoriteiten, en van de ontvangst waarvan op 14 december 2009 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven,
– na Krzysztof Lisek te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gelet op de artikelen 8 en 9 van het Protocol nr. 7 bij de Verdragen betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie,
– gelet op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964 en 10 juli 1986(1),
– gelet op artikel 151 van de grondwet van de Republiek Polen,
– gelet op artikel 6, lid 2, en artikel 7 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0301/2010),
A. overwegende dat door de Poolse gerechtelijke autoriteiten rechtsvervolging is ingesteld tegen Krzysztof Lisek, lid van het Europees Parlement, waarbij de heer Lisek wordt beschuldigd van strafbare feiten in de zin van artikel 296, lid 1 juncto lid 3 van het Wetboek van strafrecht van 6 juni 1997 (Staatsblad van de Republiek Polen 1997 nr. 88, rubriek 553, zoals gewijzigd); artikel 586 van het Wetboek van Handelsvennootschappen van 15 september 2000 (Staatsblad van de Republiek Polen 2000 nr. 94, rubriek 1037, zoals gewijzigd); artikel 77, lid 1 juncto lid 2 van de Wet op de boekhouding van 29 september 1994 (geconsolideerde tekst in Staatsblad van de Republiek Polen 2002, nr. 76, rubriek 694, zoals gewijzigd),
B. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, terwijl op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, en terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen,
C. overwegende dat de beschuldigingen die tegen de heer Lisek zijn ingebracht geen verband houden met een mening die hij in de uitoefening van zijn ambt als lid van het Europees Parlement heeft geuit dan wel een stem die hij in de uitoefening van dat ambt heeft uitgebracht,
D. overwegende dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging (de Sejm) overeenkomstig artikel 105 van de grondwet van de Republiek Polen zonder de instemming van het Parlement niet strafrechtelijk verantwoordelijk mag worden gesteld,
E. overwegende dat artikel 105 tevens bepaalt dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging tijdens en na afloop van zijn mandaat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor activiteiten die hij in het kader van zijn mandaat verricht,
F. overwegende dat de heer Lisek voornamelijk wordt beschuldigd van strafbare feiten in verband met zijn beheers- en boekhoudkundige activiteiten als bestuursvoorzitter van de Poolse Vereniging voor Jongerenkaarten en van CAMPUS bv gedurende een periode vóór zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement; overwegende dat de strafbare feiten waarvan de heer Lisek beschuldigd wordt geen verband houden met zijn werkzaamheden als lid van het Europees Parlement,
G. overwegende dat geen overtuigend bewijs is aangedragen dat op fumus persecutionis (tendentieuze vervolging) zou kunnen duiden,
H. overwegende dat het derhalve juist is zijn immuniteit op te heffen,
1. besluit de immuniteit van Krzysztof Lisek op te heffen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en het verslag van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit in de Republiek Polen.