Resolutie van het Europees Parlement van 11 november 2010 over demografische vraagstukken en solidariteit tussen de generaties (2010/2027(INI))
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 maart 1997 over het verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de demografische situatie in de Europese Unie (1995)(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 1998 over het demografisch verslag 1997 van de Commissie(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 15 december 2000 over de mededeling van de Commissie getiteld „Een Europa voor alle leeftijden - Meer welvaart en solidariteit tussen de generaties”(3),
– gezien het Groenboek van de Commissie getiteld „Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties'” (COM(2005)0094),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over demografische vraagstukken en de solidariteit tussen de generaties(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 september 2006 over een Europees sociaal model voor de toekomst(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over de vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU (omzetting van Richtlijn 2000/43/EG en Richtlijn 2000/78/EG)(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 februari 2008 over de demografische toekomst van Europa(7),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU(8),
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 2 april 2009 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid(9),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De demografische toekomst van Europa - probleem of uitdaging?” (COM(2006)0571),
– gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Meer solidariteit tussen de generaties” (COM(2007)0244),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 14 maart 2007 getiteld „Het gezin en de demografische ontwikkelingen”(10) waarin het voorstel voor een door de lidstaten te ondertekenen Europees pact voor het gezin een centrale plaats inneemt,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De demografische toekomst van Europa: Feiten en cijfers ” (SEC(2007)0638),
– gezien de publicaties van het Cedefop „Innovative learning measures for older workers”(11), „Working and ageing. Emerging theories and empirical perspectives”(12), „Modernising vocational education and training. Fourth report on vocational education and training research in Europe: Synthesis report”(13) en „Skills supply and demand in Europe. Medium-term forecast up to 2020”(14),
– gezien het Commissieverslag 2008 over de demografie: beantwoorden aan de sociale kwesties in een vergrijzende samenleving (SEC(2008)2911),
– gezien het gezamenlijke verslag dat door de Commissie en het Comité voor economische politiek (Werkgroep vergrijzing ) is opgesteld over het Verslag 2009 over de vergrijzing: economische en budgettaire prognoses voor de lidstaten van de EU-27 (2008-2060),
– gelet op de artikelen 25 en 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar het recht van ouderen om een waardig en zelfstandig leven te leiden en aan het maatschappelijke en culturele leven deel te nemen, alsook naar het recht op toegang tot socialezekerheidsvoorzieningen en sociale diensten die bescherming bieden bij ouderdom,
– gelet op artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie waarin iedere discriminatie op grond van leeftijd uitdrukkelijk wordt verboden,
– gezien het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426) en zijn eigen standpunt daarover,
– gelet op de artikelen 2 en 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(15),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0268/2010),
A. ervan overtuigd dat een menswaardige samenleving gebaseerd is op het beginsel van rechtvaardige lastenverdeling tussen de generaties,
B. overwegende dat de genderdimensie van de relaties tussen de generaties in acht moet worden genomen,
C. overwegende dat er veel meer moet worden gedaan om een eind te maken aan de wijdverspreide en oneerlijke discriminatie waarmee ouderen, uitsluitend op grond van hun leeftijd, vaak worden geconfronteerd, zowel in hun werk als bij de toegang tot goederen, faciliteiten en diensten,
D. overwegende dat er sterke verbanden bestaan tussen discriminatie van ouderen op grond van hun leeftijd, sociale uitsluiting en armoede onder ouderen,
E. overwegende dat veel ouderen ook een handicap hebben en daarom te maken kunnen hebben met meerdere vormen van discriminatie,
F. overwegende dat de demografische veranderingen een sterke uitwerking op het privé- en beroepsleven – in het bijzonder dat van vrouwen – hebben, terwijl onvoldoende voorzieningen, te lage uitkeringen, de trage en moeilijke opname in de regelmatige arbeidsmarkt, het lange oponthoud in onzekere en tijdelijke arbeid, en het gebrek aan steun voor jonge paren een aantal van de redenen zijn die jongeren ertoe brengen langer te wachten om een gezin te stichten en kinderen te krijgen,
G. overwegende dat economie en maatschappij om hun doelen te verwezenlijken de levenservaring, inbreng en de veelheid van denkbeelden van alle generaties nodig hebben,
H. overwegende dat de demografische veranderingen volgens schattingen van de Commissie de bevolkingsopbouw en de leeftijdspiramide ingrijpend zouden kunnen wijzigen; overwegende dat het aantal jongeren tussen 0 en 14 jaar daardoor zou dalen van 100 miljoen (grondslag 1975) tot 66 miljoen in 2050 en dat de bevolking in de werkende leeftijd tegen 2010 met 331 miljoen op zijn grootst zou zijn om vervolgens gestaag te krimpen (tot ongeveer 268 miljoen in 2050), terwijl in de periode 2004-2050 door een verlenging van de levensverwachting van zes jaar voor mannen en vijf jaar voor vrouwen het aantal ouderen van meer dan 80 jaar zou toenemen van 4,1 % in 2005 tot 11,4 % in 2050,
I. overwegende dat de arbeidsparticipatie van mannen en vrouwen van 20 tot 64 jaar volgens de ambitieuze arbeidsparticipatiedoelstellingen van de EU 2020-strategie tegen 2020 tot 75 % moet toenemen, terwijl de EU tegelijkertijd met een demografisch vraagstuk kampt,
J. overwegende dat demografische veranderingen gestuurd kunnen worden en duurzaam zijn, mits deze in voldoende mate worden voorbereid en serieus genomen, overwegende dat het vraagstuk van de bevolkingsopbouw moet worden benaderd met een gevoel voor het strategische doel op lange termijn en dat er maatregelen moeten worden genomen om oneerlijke leeftijdsdiscriminatie aan te pakken,
K. overwegende dat ouders in tijden van demografische veranderingen een bijzonder belangrijke rol spelen aangezien ze als werknemer en als (mede-)vader en -moeder gevraagd zijn, en dat het gevaar dat deze dubbele belasting enkel op de schouders van de vrouw terechtkomt, voorkomen moet worden,
L. overwegende dat we vandaag worden geconfronteerd met een dubbele crisis - hoge jeugdwerkloosheid en onduidelijkheid over de financiering van de pensioenstelsels - en dat deze twee fenomenen tegelijkertijd moeten worden aangepakt door te streven naar een versterking van de sociale rechten en een meer deelname van jongeren aan het scheppen van welvaart en het aanzwengelen van de economie; overwegende dat jongeren, zoals door het Comité van de Regio's (CdR 97/2009) is vastgesteld, in onze vergrijzende samenleving moeten worden gezien als een voor de maatschappij waardevol en essentieel potentieel dat benut kan en moet worden om sociale en economische doelen te bereiken,
M. overwegende dat de voornaamste instrumenten voor een rechtvaardige lastenverdeling tussen generaties en het beëindigen van oneerlijke discriminatie in handen zijn van de lidstaten (pensioenstelsels, begroting, schuldenlast en gezondheidszorg en complexe revalidatie), maar dat de EU belangrijke initiatieven kan nemen over begeleiding, uitwisseling van optimale werkmethoden en actieprogramma's en door toezicht op de uitvoering van de EU-wetgeving tegen leeftijdsdiscriminatie en overeenstemming te bereiken over belangrijke nieuwe voorgestelde antidiscriminatiewetgeving die leeftijdsdiscriminatie bij de toegang tot goederen, faciliteiten en diensten verbiedt,
N. overwegende dat het aantal 60-plussers in de EU sneller zal toenemen dan ooit tevoren, en dat de grootste stijging naar verwacht in de periode 2015-2035 zal plaatsvinden, wanneer het aantal 60-plussers jaarlijks met 2 miljoen zal toenemen;
O. overwegende dat leeftijdsdiscriminatie de solidariteit tussen generaties ondergraaft; overwegende dat leeftijdsdiscriminatie krachtens het Verdrag verboden is, maar een wijdverspreid verschijnsel blijft en de toegang van oudere en jongere werknemers tot de arbeidsmarkt, sociale zekerheid en bepaalde diensten ernstig beperkt,
Fundamenten en doelen
1. acht rechtvaardigheid en solidariteit tussen de generaties synoniem en omschrijft rechtvaardigheid tussen de generaties als de gelijkmatige, redelijke, bewuste verdeling van voordelen en lasten tussen generaties, en ziet solidariteit als een van de grondwaarden van de Europese samenwerking;
2. stelt dat een werkbare samenwerking tussen generaties gebaseerd is op de fundamentele waarden vrijheid, rechten en solidariteit, gerechtigheid en onbaatzuchtige steun aan de volgende generatie, en gevormd dient te worden door wederzijds respect, gedeelde verantwoordelijkheid en de bereidheid de grondrechten te aanvaarden waarop mensen als mens en EU-burger recht hebben en voor elkaar te zorgen, alsmede individuele toekomstplanning, o.m. door te streven naar gedrag dat gericht is op het voorkomen van aandoeningen;
3. is van oordeel dat het perspectief voor 2050 van bevolkingen die afnemen zou kunnen inhouden dat er minder druk op het milieu komt te staan en een mogelijkheid zou kunnen bieden voor duurzame ontwikkeling, wat op zijn beurt om proactief beleid vraagt om de ruimtelijke ordening, huisvesting, het vervoer en allerlei andere infrastructuur dienovereenkomstig aan te passen;
4. stelt vast dat de mensen gelukkig steeds ouder worden, langer actief en betrokken zijn en autonoom en gemotiveerd deelnemen aan het maatschappelijke leven; is van mening dat de stijging van de levensverwachting een positieve ontwikkeling is die niet mag leiden tot minder rechten voor werknemers; stelt bovendien vast dat de geboortecijfers in de lidstaten aan de andere kant reeds tientallen jaren op hetzelfde lage peil blijven, waardoor volgende generaties, tenzij hieraan tijdig wat wordt gedaan, zwaar onderdruk komen te staan, met geschillen over verdeling tot gevolg; wijst erop dat deze problemen een belangrijk argument kunnen zijn om de lasten eerlijker te verdelen en de socialezekerheidsstelsels zodanig op de zetten dat zij meer mensen dekken en van betere kwaliteit zijn;
5. is van mening dat een aan generaties aangepast beleid ernaar moet streven fundamenten en instrumenten te scheppen om een open en eerlijke dialoog tussen de generaties te voeren met een win-winsituatie en aldus eveneens eerlijke verdeling tussen de generaties als resultaat;
6. acht het belangrijk duidelijk te maken dat ouderen met en zonder handicaps en werknemers die de pensioenleeftijd naderen geen belasting vormen van economie en maatschappij en de modernisering van de arbeidsprocessen niet belemmeren, maar dat zij – door hun ervaring, prestaties, kennis en hun grotere loyaliteit aan hun werkplek – veeleer betrouwbare activa en een aanzienlijke toegevoegde waarde vertegenwoordigen; acht het belangrijk vooroordelen en discriminatie in al hun vormen en tegen alle maatschappelijke groeperingen te bestrijden en te werken aan een maatschappij waar ouderen gelijk worden behandeld als menselijke wezens met grondrechten; stelt vast dat het EU-ouderenbeleid gebaseerd is op het principe „een samenleving voor iedereen”, en dat bijgevolg alle maatregelen die in het kader van het beleid worden gepland deze interpretatie in alle opzichten moeten verstevigen; is ervan overtuigd dat in alle lidstaten aan mensen van verschillende leeftijden alle kansen moeten worden geboden ongeacht hun leeftijd actief aan het maatschappelijk leven deel te nemen; wijst erop dat jongeren de toekomst hebben, hetgeen inhoudt dat beleidsmakers rekening moeten houden met de modernisering van de samenleving en deelname door iedereen;
7. verlangt dat bij demografische vraagstukken en solidariteit bijzondere aandacht wordt geschonken aan het genderperspectief, aangezien genderrelaties gedurende het gehele leven structuurbepalend zijn doordat ze in elke levensfase op de beschikbaarheid van hulpmiddelen en kansen van invloed zijn en de levensstrategieën vormgeven;
8. benadrukt dat Europese economieën die voor demografische uitdagingen staan bedrijven nodig hebben die kunnen concurreren dankzij lage fiscale en bureaucratische lasten en een hervormde overheidssector; acht een concurrerende en innovatieve particuliere sector een essentieel element voor het creëren van nieuwe kansen op werk voor personen uit alle generaties;
9. is van mening dat de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties, kerken en non-profitorganisaties bij de opstelling en de tenuitvoerlegging van maatregelen gericht op sociale steun en ontwikkeling, zowel voor het gezin als voor alle soorten burgers die hulp nodig hebben, daar zij zich al lang en onafgebroken inspannen voor dit soort maatregelen, zal bijdragen tot ondersteuning van beleidsmaatregelen op het gebied van maatschappelijke solidariteit en solidariteit tussen de generaties, waardoor het subsidiariteitsbeginsel in de praktijk tot uitdrukking komt;
10. merkt op dat er ten gevolge van de demografische veranderingen een groot potentieel aan oudere vrijwilligers bestaat, dat een enorme, ongebruikte hulpbron in onze gemeenschappen vormt; verzoekt de Commissie de mogelijkheden voor oudere vrijwilligers te bevorderen en een actie programma Senioren te ontwikkelen voor het toenemend aantal ervaren oudere burgers die bereid zijn vrijwilligerswerk te doen, een programma dat parallel kan lopen aan en een aanvulling kan vormen op het bovengenoemde programma „Jeugd in actie”, en voorts specifieke programma's te bevorderen voor generatie-overbruggend vrijwilligerswerk en voor mentorschap;
Initiatief doorzichtigheid
11. verzoekt de Commissie en de Raad in alle lidstaten en op EU-niveau generatiebalansen in te voeren als informatie-instrumenten en als verdere ontwikkeling van de Duurzame Ontwikkelingsindicatoren (SDI) van EUROSTAT, om betalingsstromen, prestaties en belastingen van iedere generatie betrouwbaar in beeld te brengen en te voorspellen;
12. pleit voor een verplichte effectbeoordeling (generatiecheck) die de gevolgen zichtbaar maakt die wetgeving op EU- en nationaal niveau heeft voor de rechtvaardigheid tussen generaties en waardoor een kosten-batenanalyse voor de lange termijn mogelijk wordt;
13. roept de Commissie op de huidige tendensen van het percentage mensen dat moet worden onderhouden, de dramatisch afnemende vruchtbaarheid en de moeilijke en dure toegang van de burgers in de lidstaten tot kunstmatige inseminatie (inclusief de hiermee verband houdende regels van de arbeidsmarkt), alsmede de financiële gevolgen van al deze processen apart te presenteren in het belang van de programmeerbaarheid van de levensstrategieën van de huidige generaties;
14. verzoekt het Europees Instituut voor gendergelijkheid de relaties tussen de generaties in kaart te brengen en te analyseren aan de hand van gender- en leeftijdsindicatoren;
Beleidssector onderwijs en werk
15. is ervan overtuigd dat open en rechtvaardige toegang tot opleidingsmogelijkheden en arbeidsmarkten voor alle leeftijdsgroepen het centrum dient te vormen van beleidsvorming met het oog op rechtvaardigheid tussen de generaties, en dat dit de grondslag vormt van welvaart, autonomie en duurzaamheid;
16. is, rekening houdend met de vergrijzende samenleving van de EU, van mening dat er actief naar gestreefd moet worden mensen naar de arbeidsmarkt te leiden en daar te houden, en dat deze aanpak moet worden toegepast op alle leeftijdsgroepen, inclusief ouderen,. acht het essentieel is een evenwicht te vinden tussen het aanbieden van voldoende zekerheid en het behouden van motivatie om te werken en geld te verdienen. is van mening dat voor alle maatschappelijke groepen om het vaardigheidsniveau op te voeren opleidingen van een zo hoog mogelijke kwaliteit en betere mogelijkheden voor een leven lang leren gewaarborgd moeten worden;
17. is van mening dat een werkgelegenheidsbeleid dat rekening houdt met de situatie van oudere werknemers inhoudt dat er moet worden nagedacht over nieuwe manieren om het werk in bedrijven te organiseren, waarbij het gebruik van flexibele formules die mensen de mogelijkheid bieden om geleidelijk met pensioen te gaan gemakkelijker wordt gemaakt, stress wordt verminderd, de arbeidsomstandigheden worden verbeterd en antidiscriminatiepraktijken met betrekking tot aanwerving en beroepsopleiding worden bevorderd.
18. benadrukt dat de Europese Unie door de demografische veranderingen wordt geconfronteerd met het probleem van het beheer van het menselijk potentieel en dat met het oog hierop een proactief beleid moet worden gevoerd dat gericht is op volledige werkgelegenheid;
19. erkent dat werk meer is dan betaalde arbeid en dat jongeren en ouderen door hun werk in gezin en maatschappij in hoge mate bijdragen tot menselijker vormgeving van onze maatschappij en verbetering van de stabiliteit van diensten en banen, en spoort regeringen aan vrijwilligerswerk, de opbouw van lokale gemeenschappen en verzorging in het gezin te vergemakkelijken en te erkennen en aansprakelijkheidsproblemen in dat verband zo spoedig mogelijk op te lossen;
20. verzoekt de lidstaten maatregelen te nemen om het onzichtbare en informele werk op het gebied van generatieoverschrijdende solidariteit dat door familieleden (voornamelijk vrouwen) van alle leeftijden wordt verricht bij het verzorgen van zorgbehoevende oudere en jongere familieleden te erkennen op juridisch, sociaal en economisch niveau (in het bijzonder wat betreft sociale zekerheid, beroepsstatus, inkomens en gelijke kansen voor mannen en vrouwen), zoals is beschreven in het verslag dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid op 8 december 2008 heeft aangenomen;
21. is er diep van overtuigd dat oneerlijke leeftijdsdiscriminatie op het werk wijdverspreid is en dat er hogere prioriteit moet worden verleend aan de bestrijding van dit verschijnsel, met name door de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG (Europese Richtlijn gelijke behandeling in arbeid en beroep) in alle lidstaten, en door aanvullende niet-wetgevingsmaatregelen om ervoor te zorgen dat ouderen zich bewust zijn van hun rechten en indien nodig toegang hebben tot ondersteuning en juridisch advies;
22. beseft dat oudere vrouwen op de arbeidsmarkt vaak van directe of indirecte en meervoudige discriminatie te lijden hebben, hetgeen naar behoren dient te worden aangepakt;
23. merkt op dat ouderen om toegang tot werkgelegenheid te hebben, in de eerste plaats hun werkplek moeten kunnen bereiken, en meent daarom dat het belangrijk is om zo snel mogelijk overeenstemming te bereiken over de voorgestelde antidiscriminatierichtlijn, waarmee leeftijdsdiscriminatie bij de toegang tot goederen, faciliteiten en diensten wordt verboden, en om deze zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen;
24. acht het verkeerd dat oudere werknemers worden gedwongen om tegen hun wil te stoppen met werken vanwege een arbitrair vastgestelde verplichte pensioenleeftijd; verzoekt de lidstaten daarom nogmaals te kijken naar de haalbaarheid van afschaffing van verplichte pensioenleeftijden, die mensen die willen blijven werken beletten om dat te doen, terwijl wel een pensioenleeftijd moet blijven bestaan, zodat mensen die met pensioen willen dat kunnen doen en dan toch hun pensioen en de op pensioen gebaseerde uitkeringen kunnen ontvangen;
25. is van mening dat onevenwichtige maatregelen tot verjonging van personeelsbestanden niet meer innovatie tot gevolg zullen hebben, zoals zo vaak wordt beweerd, maar in werkelijkheid een uitgavenvermindering vormen via ontslag van ervaren en dus duur personeel en vernietiging van ervaring, kennis en vaardigheden betekent, met name daar opleiding van ouderen meer oplevert doordat zij langer dezelfde baan houden;
26. is van mening dat maatregelen ten aanzien van de pensioenleeftijd eigenlijk gebaseerd moeten zijn op de behoeften van de betrokken personen; is van mening dat er behoefte bestaat aan meer flexibele pensioenvoorzieningen die de behoeften van individuele personen in een vergrijzende beroepsbevolking respecteren en tegemoetkomen aan de vraag naar arbeid; roept de lidstaten op om prioriteit te geven aan de ontwikkeling en verbetering van socialezekerheidsstelsels om dit mogelijk te maken;
27. betreurt dat de arbeidspatronen van sommige mensen steeds ongelijkmatiger en onzekerder worden door deeltijdwerk en de toename van het aantal overeenkomsten van korte duur in een aantal lidstaten, zonder behoorlijke beloning en socialezekerheidsrechten, alsook door zwart, onzeker en marginaal werk en door werkloosheid en dat de overgrote meerderheid van de banen voor ouderen moeilijk toegankelijk is; stelt vast dat perioden die aan werk, scholing, zorg of vrijwilligerswerk worden besteed elkaar aanvullen en waardevolle ervaring opleveren voor mensen van alle leeftijden; stelt vast dat deze toename van onzeker werk bovendien gevolgen heeft voor de financiële zekerheid van de huidige generatie en zo leidt tot een grotere belasting van volgende generaties; merkt echter op dat veel vormen van onafhankelijk, zelfstandig, flexibel, deeltijd- en uiteenlopende soorten tijdelijk werk een absoluut essentiële bijdrage kunnen leveren aan het vergroten of veilig stellen van het inkomen van veel ouderen, bijvoorbeeld wanneer deze verantwoordelijk zijn voor de zorg voor naaste familieleden of vrienden;
28. is van mening dat flexicurity kan bijdragen tot meer open, soepel reagerende en inclusieve arbeidsmarkten en de overgang naar een andere fase van het actieve leven met name dan kan versoepelen, wanneer flexicurity gebaseerd is op solidariteit en verantwoordelijkheid tussen generaties en als rekening wordt gehouden met de zorgen en behoeften van alle leeftijdscohorten; wijst erop dat moet worden gezorgd voor goed afgestelde mechanismen voor het aanbieden van de nodige opleiding, toezicht op de rechten van werknemers en eerbiediging van het gezinsleven; stelt vast dat flexicurity ook integrale strategieën voor een leven lang leren en moderne, adequate en duurzame socialezekerheidsstelsels impliceert;
29. wijst er met nadruk op dat zekerheid van loopbaan en opleiding volledig gewaarborgd dient te zijn; iedereen moet in staat zijn een volledig en ononderbroken arbeidsleven te hebben, waardoor hij aanspraak kan maken op een volledig pensioen;
30. wijst er met nadruk op dat levenslang leren centraal dient te staan in alle maatregelen in verband met onderwijs en iets is waarvoor alle generaties, alsook voor overheidsinstanties en ondernemingen, verantwoordelijkheid dragen; verzoekt de lidstaten derhalve om stelsels voor beroepsopleiding te ondersteunen, met name als daarvan een praktische opleiding deel vormt, soms in de vorm van een stage;
31. verzoekt de EU een doeltreffend beleid te voeren om oudere werknemers zekere kansen te bieden op de arbeidsmarkt te blijven en erop toe te zien dat zij niet omwille van hun leeftijd gediscrimineerd worden;
32. dringt aan op bevordering van een cultuur waarin de vergrijzing van de beroepsbevolking in bedrijven wordt gestuurd, zowel de komst van nieuwe, jonge werknemers als het vertrek van oudere werknemers, en waarin specifieke aspecten op maat worden toegesneden, met name door mogelijkheden voor geleidelijke pensionering te scheppen, met inachtneming van de zwaarte van de verrichte werkzaamheden en de arbeids-, gezondheids- en veiligheidsomstandigheden van het werk;
33. is ervan overtuigd dat een optimaal beheer van het menselijk potentieel door het verzekeren van een basisopleiding en levenslang leren onder de verantwoordelijkheid van de economische actoren valt, o.m. bedrijfstakken, die absoluut moeten vooruitlopen op hun behoeften op het gebied van werk en opleiding;
34. wijst erop dat levenslang leren om aan de werknemers het grootst mogelijke voordeel te bieden, bekrachtigd moet zijn met diploma's en certificaten; wijst op de noodzaak om de praktijk van het valideren van eerder verworven kennis tot norm te verheffen;
35. stelt voor te zorgen voor stelselmatig toezicht op en statistische weergave van de participatie van oudere werknemers aan de structuren voor een leven lang leren;
36. stelt voor oudere werknemers en werklozen aanvullende stimulansen te bieden om deel te nemen aan programma's voor een leven lang leren, om hun positie te versterken of ervoor te zorgen dat zij erin slagen terug te keren op de arbeidsmarkt;
37. dringt erop aan dat meer vrouwen van alle leeftijdscategorieën deelnemen aan programma's voor levenslang leren;
38. wijst erop dat de verhouding tussen werkenden en niet-werkenden in 2030 door de demografische veranderingen naar verwachting 2:1 zal zijn; verzoekt de Commissie en de lidstaten om de toekomstige rol van mantelzorgers te ondersteunen door beleidsinitiatieven te ontwikkelen die vrouwen en mannen in staat stellen om een goed evenwicht tussen werk en zorgtaken te vinden;
39. wijst erop dat de verandering in bevolkingssamenstelling niet mag worden aangegrepen als reden voor de algemene afschaffing van sociale rechten en uitkeringen, maar dat zij integendeel een uitdaging is voor de hedendaagse samenleving, en dat deze rechten en uitkeringen in evenwicht moeten zijn met betrekking tot werkende en niet werkende generaties; dringt er bij de lidstaten op aan om de sociale wetgeving te vereenvoudigen, zodat ze voor werkgevers en werknemers flexibeler, toegankelijker en duidelijker wordt;
40. is van mening dat de Commissie de tenuitvoerlegging van nieuwe initiatieven voor de bevordering van actief, gezond en waardig ouder worden moet ondersteunen met behulp van de bestaande beleidsinstrumenten en programma's van de EU;
Initiatief Europese Jeugdgarantie
41. wijst erop dat de jeugdwerkloosheid een van de meest prangende problemen is, daar zij resulteert in kansloosheid, maatschappelijke buitensluiting, stijging van sociale lasten en verspilling van waardevol menselijk potentieel: allemaal belangrijke maatschappelijke redenen van de daling van het geboortecijfer, die de spiraal van gebrek aan gerechtigheid tussen de generaties verder voeden; wijst er met nadruk op dat de perioden moeten worden ingekort die verlopen als jongeren van de ene onderwijsinstelling overstappen naar de andere of voordat zij na beëindiging van hun opleiding werk vinden; en stelt vast dat het uiterst belangrijk is de maatschappelijke integratie van jongeren te verzekeren, hun de mogelijkheid te bieden passend werk te vinden en de ondernemingslust van jongeren te stimuleren;
42. wijst erop dat jongeren langetermijnvooruitzichten moeten hebben en spoort de Commissie en de lidstaten aan maatregelen te nemen om mobiliteit van jongeren op onderwijsgebied en hoogwaardige stages te stimuleren, meer kansen op werk voor jongeren te scheppen, hun volledige deelname aan het maatschappelijke leven te waarborgen, in jongeren te investeren en hun kansen te stimuleren, zodat de volgende generatie ten volle gebruik kan maken van haar rechten en haar waardigheid behoudt;
43. onderstreept dat jongerenwerkloosheid en met name ontwikkelingsverschillen in de regio's een hinderpaal vormen voor de verwezenlijking van territoriale cohesie;
44. benadrukt dat er door de demografische ontwikkeling een tekort aan geschoold personeel zal ontstaan, dat voor een groot deel door goed opgeleide vrouwelijke werknemers kan worden gecompenseerd; daartoe zullen overheid en werkgevers hun denkwijze moeten aanpassen en maatregelen moeten nemen om de rand- en arbeidsvoorwaarden beter op vrouwen af te stemmen;
45. benadrukt dat er vooral aandacht moet worden geschonken aan het begin van de loopbaan van een jongere en dat er alles aan moet worden gedaan het betreden van de arbeidsmarkt te doen slagen, daar een mislukt loopbaanbegin invloed kan hebben op iemands hele verdere leven en zijn werkzaamheid op de arbeidsmarkt;
46. dringt erop aan dat Raad en Commissie zich in bijzondere mate inzetten en concrete maatregelen formuleren, waarvan een Europese jeugdgarantie deel dient uit te maken, om ervoor te zorgen dat aan jongeren, nadat zij ten hoogste vier maanden werkloos zijn geweest, een baan, opleidingsplaats, aanvullende opleiding of een combinatie van werk en opleiding wordt aangeboden; mits de personen in kwestie het proces van opneming in de arbeidsmarkt door eigen acties steunen;
47. daarbij moet aan jonge werklozen het advies, de begeleiding en de ondersteuning worden gegeven die nodig zijn om ze weer (of voor het eerst) aan werk te helpen, en hetzelfde geldt voor studenten en toekomstige studenten, zodat deze een loopbaan kunnen kiezen op basis van volledige kennis van de kansen op werk;
Initiatief Europees Pact 50plus
48. verzoekt de lidstaten en de Commissie erop toe te zien dat in het kader van de uitbreiding van de strategie EU 2020 onderstaande doelen verwezenlijkt worden:
i)
volledige werkgelegenheid voor mensen van ouder dan 50 tot de wettelijke pensioenleeftijd en verwezenlijking van een minimumpercentage werkenden van 55%;
ii)
afschaffing van prikkels voor b.v. vervroegd pensioen, die schadelijk zijn voor socialezekerheidsstelsels, tot een ongelijke verdeling van lasten leiden en daarom niet houdbaar zijn;
iii)
terwijl tegelijkertijd leeftijdsdiscriminatie wordt bestreden;
(iv)
bepaling van landspecifieke doelen voor beschikbaarheid van opleiding en levenlang leren voor oudere werknemers, gespecificeerd naar leeftijdsgroep en geslacht, waardoor het percentage mensen van alle generaties die basis- of vervolgopleidingen volgen toeneemt; en vergemakkelijking van de toegang tot opleidingen voor oudere werknemers doordat werkgevers stimulansen/bonussen instellen voor mensen die besluiten hun opleiding na hun 50ste voort te zetten;
v)
bestrijding van leeftijdsdiscriminatie op het werk en opleidings- en ontwikkelingsstimulansen voor werknemers ouder dan 60 om beschikbaar te blijven voor het werk, zodat zij hun kennis en ervaring kunnen doorgeven aan volgende generaties; hiervoor moeten de lidstaten adequate wetgeving aannemen die is opgezet om de aanwerving van dit soort mensen door het bedrijfsleven te bevorderen;
vi)
in plaats van afkeuring van ouderen die gehandicapt raken, ondersteuning bieden aan hun (re)integratie, die is gebaseerd op complexe rehabilitatie, daarbij zowel de biologische als de fysieke omgeving die op nieuwe inzichten is gestoeld, in aanmerking nemend;
Initiatief AGE-sturing
49. stelt dat de inzetbaarheid van ouderen op de arbeidsmarkt eveneens afhangt van initiatieven op het gebied van gezondheid, het niveau van inkomsten en bijdragen in contanten en natura in vergelijking met pensioenen en andere pensioenuitkeringen, voortgezette opleiding, arbeidstijdpatronen, zelfstandigheid en individuele keuzes voor werknemers, beter evenwicht tussen arbeid en leven, voldoening in het werk en gedrag van de bedrijfsleiding, alsook de waarborg van redelijke faciliteiten, overeenkomstig richtlijn 2000/78/EG, en op het gebied van bereikbaarheid, en dat dit soort initiatieven door de eventuele sociale partners gezamenlijk moet worden opgezet voor alle werknemers en door Commissie en lidstaten dient te worden bevorderd;
50. is van mening dat de lidstaten bedrijven moeten aanmoedigen om leeftijdsbeheerstrategieën in te voeren die hun concurrentiekracht zullen vergroten door gebruik te maken van de ervaring en de specifieke kwaliteiten van oudere werknemers;
51. stelt aan de sociale partners, werkgevers en lidstaten voor om ervoor te zorgen dat werknemers van 50 jaar en ouder tot het einde van hun beroepsloopbaan promotiekansen krijgen;
Initiatief Tandem van generaties
52. dringt aan op concrete initiatieven om te bevorderen dat in het arbeidsproces ploegen met mensen van verschillende leeftijden worden ingezet; stelt voor ondernemingen te steunen die dergelijke initiatieven nemen en uitstekende projecten te onderscheiden, waardoor er de aandacht op wordt gevestigd dat door een gevarieerde verdeling van de generaties het concurrentievermogen stijgt en de groei harmonischer wordt;
53. stelt voor specifieke initiatieven te ontplooien om in het bedrijfsleven een nieuwe cultuur met betrekking tot het personeelsbeheer tot stand te brengen, ten einde een ommezwaai te bewerkstelligen met betrekking tot de inzet van oudere werknemers, en deze te koppelen aan de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven;
54. is ervan overtuigd dat de lidstaten de effectiviteit van de instanties voor openbare arbeidsbemiddeling ten behoeve van oudere werklozen kunnen verbeteren door daarin ook opties voor sociaal werk en liefdadigheid op te nemen;
Initiatief „Waarborging behoorlijk pensioen”
55. is ervan overtuigd dat iedere werknemer het recht heeft om met pensioen te gaan vanaf de wettelijke pensioenleeftijd die door elke lidstaat in samenspraak met de sociale partners en overeenkomstig de nationale tradities is vastgelegd; is van mening dat hun pensioenaanspraken en andere sociale rechten niet mogen worden aangetast door het besluit niet door te werken na de nationale pensioenleeftijd;
56. verzoekt de Raad en de lidstaten leeftijdslimieten in verband met de uitoefening van beroepen en functies of het verlenen van kredieten en het afsluiten van verzekeringen uiterlijk in 2012 zonder vooroordelen te laten onderzoeken en af te schaffen; verzoekt de Raad en de lidstaten de moeilijkheden met betrekking tot de toegang tot kredieten voor ouderen te onderzoeken;
Initiatief „Actief ouder worden”
57. verzoekt de Commissie om een overzicht van de activiteiten in verband met gezond oud worden en in 2011 een actieprogramma in te dienen om:
–
waardigheid, gezondheid en welzijn en zelfbeschikking van ouderen te bevorderen,
–
waardoor gelijke toegang tot zorg mogelijk wordt gemaakt, ongeacht het inkomen,
–
waarbij in het bijzonder de gezondheidsrisico's worden beschreven van mensen die hun activiteiten plotseling staken, en
–
met klem wordt gewezen op preventie van gezondheidsproblemen, met het oog waarop de lidstaten gezonde levensstijlen moeten bevorderen en passende maatregelen moeten nemen om roken, alcoholmisbruik, obesitas en andere belangrijke gezondheidsrisico's terug te dringen;
58. spreekt er zijn waardering voor uit dat tal van vrijwilligersorganisaties 29 april hebben uitgeroepen tot de dag van de „Solidariteit tussen de generaties”, en verzoekt de Commissie een voorstel te formuleren om van 2012 het „Europees Jaar van actief ouder worden en solidariteit tussen de generaties” te maken, waardoor duidelijker de bijdrage wordt getoond die ouderen leveren tot de maatschappij en waardoor aan jongeren en ouderen de kans wordt geboden samen te werken;
59. is van mening dat de lidstaten actief ouder worden tot een van de prioriteiten voor de komende jaren moeten verheffen; wijst erop dat dit in het bijzonder het scheppen van passende voorwaarden voor de benutting van het potentieel van ouderen en het ontwikkelen van innoverende benaderingen voor activiteiten omvat, alsook adequate opleidingen voor het personeel van ondersteunende diensten;
60. is van mening dat actief ouder worden moet worden bezien vanuit het bredere perspectief van duurzame inzetbaarheid van vrouwen en mannen tijdens hun hele beroepsleven, en dat er, om oudere werknemers te stimuleren langer aan de slag te blijven, met name moet worden gezorgd voor verbetering van de arbeidsomstandigheden om hun gezondheid en veiligheid te verzekeren, of aanpassing van hun werkplek aan hun gezondheidstoestand en behoeften, bestrijding van discriminatie wegens leeftijd en geslacht, aanpassing van hun vaardigheden middels adequate toegang tot levenslang leren en opleiding, en, indien nodig, herziening van de belasting- en uitkeringsstelsels om ervoor te zorgen dat er effectieve prikkels zijn om langer door te werken;
61. is van mening dat de lidstaten en de Commissie alle mogelijkheden die de open coördinatiemethode, de Europese werkgelegenheidsstrategie en andere communautaire instrumenten en programma's bieden, waaronder financiële steun uit de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, moeten gebruiken om actief ouder worden te stimuleren;
62. is van mening dat de lidstaten en de Commissie moeten gebruikmaken van de bestaande advies- en beleidscomités, waaronder het Comité voor sociale bescherming, het Comité voor de werkgelegenheid, het Comité voor de economische politiek en de Groep van deskundigen inzake demografische kwesties, om actief ouder worden hoog op de beleidsagenda van de EU en de lidstaten te houden;
63. verzoekt de Raad en de lidstaten snel maatregelen te nemen om aan elk individu een behoorlijk pensioen te garanderen dat in geen geval onder de armoedegrens mag liggen;
64. verzoekt de Commissie om een studie te verrichten naar het rendement en de baten die een actieve deelneming van oudere werknemers aan de arbeidsmarkt heeft voor de duurzaamheid van de socialezekerheidsstelsels, de bevordering van productiviteit en groei en maatregelen ter bestrijding van sociale uitsluiting;
Combinatiebeleid
65. wijst erop dat het combineren van arbeid en zorg, om te voorkomen dat vrouwen onevenredige lasten moeten dragen wegens de toenemende vraag naar zorg in een vergrijzende samenleving, in alle lidstaten voor mannen en vrouwen mogelijk moet worden en deze taken gelijkelijk moeten worden verdeeld over mannen en vrouwen; wijst er eveneens op dat hiervoor betaalbare, hoogwaardige zorg, beter onderwijs en kinderopvang, ouderschapsverlof en bevordering van deeltijdwerk onder mannen nodig zijn;
66. benadrukt dat ouderen vaak een belangrijke rol in gezinnen spelen door voor de kinderen te zorgen tijdens schoolvakanties en na school, hetgeen niet alleen een belangrijke waarde in algemene zin, maar ook een grote economische waarde vertegenwoordigt;
67. erkent dat er ingrepen nodig zijn om niet alleen de vergoeding van moederschapsverlof te verbeteren, maar ook die van vaderschapsverlof en ouderschapsverlof voor werkende vaders;
68. vestigt er de aandacht op dat het nodig is in de hele EU stimuleringsmaatregelen te treffen om het geboortecijfer te laten stijgen, daar de vergrijzing van Europa op een andere manier niet opgelost zal kunnen worden;
69. moedigt de lidstaten aan permanente langetermijntoezeggingen te doen aan het gezin, bijvoorbeeld aanvullende pensioenrechten voor ouders, met name aanvullende maatregelen ter ondersteuning van partnerloos moederschap en belasting- en premieverlichtingen voor crèches in bedrijven, vrijwilligersorganisaties, coöperatieve en liefdadigheidsorganisaties; moedigt eveneens de uitwisseling aan van beproefde optimale werkmethoden via de Europese Alliantie voor het gezin en andere desbetreffende fora en organisaties; verzoekt de lidstaten systemen van prikkels ten uitvoer te leggen waardoor werknemers in staat worden gesteld vol- of deeltijdverlof op te nemen om voor hun kinderen te zorgen, terwijl hun verworven rechten onaangetast zijn gebleven wanneer ze later weer terug keren naar hun bedrijf;
70. dringt bij de lidstaten aan op lastenverlichting voor personen die zorgen voor ouderen of gehandicapten en op het opzetten van geïntegreerde zorgstelsels, om het personen die zorg verlenen mogelijk te maken een beroep uit te oefenen;
71. pleit voor het recht op deeltijdwerk, flexibele werkplekken, aan de behoeften van werknemers aangepaste werktijden, en adequate regelingen voor moederschap, zwangerschap, ouderschapsverlof, kindertoelagen, duobanen en thuiswerk met behoud van een hoog niveau van sociale zekerheid, omdat dit maatregelen zijn die bijdragen tot de verenigbaarheid van zorgtaken en beroep;
72. acht het van wezenlijke betekenis de solidariteit tussen de generaties aan te moedigen, met name in het kader van de man/vrouw-problematiek, door gerichte belastingmaatregelen, maatregelen ter aanmoediging van actief ouder worden, huisvestingsbeleid en de oprichting van geïntegreerde dienstverleningsnetten voor kinderzorg, bejaarden, gehandicapten en personen die geen zelfstandig leven kunnen leiden, ten einde de verenigbaarheid van werk en gezin positief te beïnvloeden;
73. benadrukt dat het combineren van werk en gezinsleven alleen mogelijk is als onbetaalde zorgtaken gelijker tussen man en vrouw verdeeld worden en als er toegankelijke goede en betaalbare dienstverlening voor gezinnen beschikbaar is; vraagt de lidstaten om voor bereikbare, betaalbare, soepele en hoogwaardige dienstverlening te zorgen, meer in het bijzonder gemakkelijk beschikbare kinderopvangvoorzieningen, door ernaar te streven dat de verzorgingsbehoeften van kinderen tot 3 jaar voor 50 %, en die van kinderen van 3 tot 6 jaar voor 100 % vervuld worden, en dat er betere opvangvoorzieningen voor andere afhankelijke personen en degelijke verlofregelingen voor vaders en moeders voorhanden zijn;
74. wijst erop dat veel ouderen weinig of geen familie hebben op wie ze kunnen steunen en roept de lidstaten op meer te doen aan de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van beleid dat erop gericht is om ouderen zo lang mogelijk onafhankelijk te laten blijven en om ervoor te zorgen dat zo nodig ondersteunende diensten beschikbaar en op het individu toegesneden zijn;
75. vestigt er de aandacht op dat de uitbreiding van de uiteenlopende diensten voor gezinnen niet zal worden aangemoedigd, indien er op de arbeidsmarkt geen maatregelen worden getroffen voor het afstemmen van beroeps-, gezins- en privéleven, en dat het geboortecijfer zal dalen, waardoor de vergrijzing in de Europese samenleving nog zal toenemen;
76. roept het bedrijfsleven en de overheid op om voor mensen die de zorg of verzorging van een ouder familielid op zich nemen, kwalitatief hoogwaardig advies en ondersteuning op te zetten en mogelijkheden te creëren om verzorgingsactiviteiten voor eigen pensioenrechten te laten meerekenen en een adequate monetaire compensatie te ontvangen; is van mening dat zorg die door familieleden wordt verstrekt, niet mag worden misbruikt met het oog op besparingen;
Beleidssector economie en groei
77. is van mening dat door de openstelling van nieuwe markten in de oudereneconomie omvangrijke kansen worden geboden voor verbetering van het mededingings- en innovatievermogen, het opvoeren van groei en werkgelegenheid en uitbreiding van vrijwilligersactiviteiten; is van mening dat veel overkoepelende brancheorganisaties deze kansen over het hoofd hebben gezien bij hun verzet tegen de voorgestelde wetgeving inzake het tegengaan van leeftijdsdiscriminatie;
78. is van mening dat de digitale kloof – die in het bijzonder vrouwen, en met name oudere vrouwen, aangaat en tot sociaal isolement en uitsluiting uit het arbeidsleven leidt – onder meer kan worden overbrugd door scholen experimentele initiatieven voor IT-vaardigheden te laten organiseren;
79. is van mening dat de aanneming van krachtige nieuwe wetgeving om discriminatie bij de toegang tot goederen en diensten tegen te gaan een grote kans biedt voor economische groei en werkgelegenheid, omdat de hindernissen die ouderen ondervinden bij de toegang tot bepaalde goederen en diensten daarmee worden weggenomen; dringt erop aan een eind te maken aan onredelijke of oneerlijke algemene verboden op de toegang tot goederen en diensten uitsluitend op basis van leeftijd, waar veel ouderen mee te maken hebben wanneer ze bijvoorbeeld een verzekering proberen af te sluiten, een vakantie proberen te boeken of een auto proberen te huren;
80. verzoekt de lidstaten kadervoorwaarden te creëren, met name innovatieve en hindernisvrije maatregelen te nemen, die in dit opzicht rekening houden met uiteenlopende regionale omstandigheden;
81. verzoekt de lidstaten daarbij op een meer praktisch niveau te werk te gaan, bijvoorbeeld door „regionale” of „territoriale” of „lokale” werkgelegenheidsraden op te richten, waarin lokale politieke besluitvormers en sociale partners bij elkaar worden gebracht;
82. is van mening dat de lidstaten krachtige maatregelen moeten nemen om de zwarte en grijze economie met haar ongereguleerde arbeidskrachten te ontmoedigen, omdat deze negatieve effecten op de arbeidsmarkt van de EU heeft, in plaats van alleen maatregelen te nemen om hun eigen werknemers te beschermen; wijst erop dat bestrijding van niet gedeclareerd werk via op de werkgevers en/of tussenpersonen gerichte (straf)maatregelen werkelijk een afschrikwekkende werking heeft;
83. dringt aan op maatregelen ter verbetering van de bestrijding van illegale arbeid, met name door aan controleorganen meer personeel en andere hulpmiddelen ter beschikking te stellen (inspectie van fabrieken, arbeidsgerechten, enz.);
Beleidssector pensioenen en begrotingen
84. wijst erop dat de socialezekerheidsstelsels geconfronteerd worden met grote problemen en dat de lidstaten ingrijpende structurele hervormingen moeten doorvoeren en naar nieuwe manieren moet zoeken om de gezondheidszorg en de pensioenen duurzaam te financieren;
85. is van oordeel dat de Commissie, aangezien de snelle vergrijzing van de bevolking zich ontwikkelt tot een wereldwijd probleem dat de gezondheids- en welzijnszorg van de lidstaten voor problemen stelt die in de komende jaren zullen moeten worden opgelost, de rol van coördinator op zich moet nemen bij het uitwerken van oplossingen op het gebied van gezondheids- en welzijnsdiensten ten behoeve van ouderen en bij het verbreiden van optimale werkmethoden in de lidstaten;
86. dringt erop aan dat er meer wordt gedaan om ervoor te zorgen dat ouderen hun rechten en verplichtingen ten aanzien van socialezekerheidsstelsels en pensioenen kennen en dat deze informatie op een eenvoudige en toegankelijke wijze wordt gepresenteerd;
87. benadrukt dat een waardig leven een mensenrecht is en dat mensen die hun leven lang hebben gewerkt niet het slachtoffer mogen worden van de economische crisis;
88. beklemtoont dat de ongelijke beloning van mannen en vrouwen (met thans een verschil van 17 % in de EU27) aangepakt moet worden omdat dit uitmondt in een lager inkomen vanaf de geboorte van het eerste kind en uiteindelijk in lagere pensioenen en een hogere armoedequote onder oudere vrouwen;
89. vraagt de Europese Commissie en de lidstaten de uitkeringsstelsels te herzien indien deze nog aanzienlijke verschillen tussen de pensioenen van mannen en vrouwen blijven vertonen, en te overwegen of corrigerende factoren kunnen worden ingevoerd die rekening houden met onderbrekingen in de premiebetaling als gevolg van tijdelijk werk en de verplichtingen van het moederschap;
90. benadrukt het feit dat op het vlak van sociaal beleid rekening moet worden gehouden met de praktijk in alle EU-lidstaten, daar de nationale pensioenstelsels van de lidstaten van elkaar verschillen;
91. benadrukt dat de verlaging van de verwachte en steeds groeiende lasten van toekomstige generaties een fundamentele prioriteit is, omdat ook het percentage 80-plussers (hoogbejaarden) dramatisch stijgt;
92. neemt kennis van de gevolgen van de mondiale recessie voor de overheidsfinanciën en de economie in het algemeen; is voorts van mening dat een vergrijzende bevolking samen met een dalend geboortecijfer in Europa een fundamentele demografische verandering betekent waarop met een hervorming van de verzorgings- en belastingstelsels in Europa zal moeten worden gereageerd, waaronder van de pensioenstelsels, en waarbij een goede zorg aan de oudere generaties moet worden geboden terwijl een opeenhoping van schulden voor de jongere generaties moet worden vermeden; moedigt een hervorming van het stabiliteits- en groeipact aan, zodat de lidstaten kunnen voldoen aan hun verplichting om hun pensioenstelsels duurzamer te maken;
93. stelt vast dat tal van vraagstukken die verband houden met demografische veranderingen in de samenleving, uitsluitend onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en dat de Gemeenschap geen algemene bevoegdheid bezit om voorschriften met betrekking tot demografische veranderingen vast te stellen; beseft dat elke lidstaat maatregelen moet nemen om voor duurzame overheidsfinanciën te zorgen waarmee adequaat op demografische veranderingen kan worden ingespeeld;
94. constateert dat in de afgelopen jaren gebruik is gemaakt van verschillende generatieoverschrijdende boekhoudmethoden waarbij een projectie wordt gegeven van de ontwikkeling van de overheidsschuld in de komende decennia en van de impliciete kosten voor de komende generaties, die een duidelijk beeld geven van de indicatoren voor het duurzaamheidstekort, bij voorbeeld van het vereiste primaire saldo, dat het structurele begrotingssaldo weergeeft dat nodig is om de duurzaamheid van de overheidsfinanciën te waarborgen;
95. doet een beroep op de Commissie om continu de resultaten van een generatieoverschrijdende boekhoudmethode te verstrekken, met inbegrip van ramingen van de toekomstige schuldenlasten en van duurzaamheidstekorten in de overheidsfinanciën van de lidstaten en de resultaten op gemakkelijk toegankelijke en begrijpelijke wijze openbaar te maken;
96. constateert dat de huidige schuldprojecties alarmerend zijn en toekomstige generaties met enorme schuldenlasten zullen opzadelen en roept de lidstaten daarom op hun structurele primaire tekorten te verminderen en naar een duurzaam schuldenpercentage toe te werken;
97. beveelt de lidstaten aan maatregelen te nemen om de productiviteit in het algemeen te vergroten, met name de productiviteit in de sociale dienstverlening, waaronder volksgezondheidsdiensten en ouderenzorg;
98. stelt vast dat het duurzaamheidstekort van de overheidsfinanciën, indien de bevolking gedurende alle jaren waarmee de levensverwachting is gestegen gezond zou blijven, volgens sommige berekeningen 1,5% van het BNP lager zou zijn, en is dus van mening dat het van het grootste belang is gezondheidsproblemen te voorkomen en ze vroegtijdig te behandelen;
99. is er bezorgd over dat een groot aantal lidstaten heeft nagelaten hun pensioenstelsels te hervormen; verzoekt de Commissie om een analyse van de situatie in alle lidstaten met speciale aandacht voor de risico's op de lange termijn voor elke lidstaat;
100. benadrukt dat de lidstaten de arbeidsmarktparticipatie moeten vergroten door middel van flexibele werktijden, de bevordering van deeltijdwerk en telewerk;
101. moedigt de lidstaten ertoe aan in hun belasting- en uitkeringsstelsels alle gezinnen te ondersteunen, en te bevorderen dat gezinnen met kleine kinderen een beroep op kinderopvang kunnen doen;
102. moedigt de lidstaten ertoe aan alle belemmeringen weg te nemen, met name op het gebied van belastingen en pensioenen, die oudere mensen ervan weerhouden na de pensioengerechtigde leeftijd door te werken en pleit voor doeltreffende ondersteuningsmechanismen en stimulansen, aangezien de gevolgen van de vergrijzing afhangen van het werkgelegenheidspercentage en het gemiddelde aantal arbeidsuren;
103. is van oordeel dat er met het oog op de demografische ontwikkelingen een groot potentieel voor de ontwikkeling van duurzame en aanvaardbare banen op het gebied van sociale en gezondheidszorgdiensten bestaat;
Beleidssector migratie
104. is van mening dat migratie in combinatie met geslaagde (o.m. economische) integratie een manier kan zijn om de veranderingen in bevolkingsopbouw op te vangen, en dat nog te veel mensen met een migratieachtergrond zich in de lidstaten waar zij wonen niet thuis voelen, deels vanwege de discriminatie waar ze mee geconfronteerd worden;
105. is ervan overtuigd dat een open en oprecht debat van essentieel belang is om het uiteenlopende immigratiebeleid, de toelatingsvoorwaarden voor immigranten en hun economische vooruitzichten, de problemen van de illegale immigratie, de groeiende werkloosheid onder immigranten door de huidige economische crisis en doelmatige maatregelen ter voorkoming van een sociaal en cultureel isolement van nieuwkomers te bespreken;
106. vraagt aandacht voor het feit dat ouderen van nature een lagere sociale mobiliteit hebben en zich minder goed aanpassen aan een nieuwe omgeving, maar dat ze over grotere integratievaardigheden beschikken;
107. is van mening dat voor geslaagde integratie identificatie volgens democratische tradities en grondwettelijke basiswaarden, participatie op basis van gelijke kansen en verantwoordelijkheden vereist zijn, en dat integratie pas kan lukken als de nieuwkomers bereid zijn zich aan te passen en de autochtonen bereid zijn hen op te nemen, en dat solidariteit tussen generaties wordt aangevuld door solidariteit tussen culturen, hetgeen inhoudt dat vooroordelen over andere culturen worden weggenomen;
108. meent dat de totstandbrenging van een draagvlak voor legale immigratie onder de bevolking in de gastlanden rechtstreeks afhankelijk is van een juiste, alomvattende informatie en de verwezenlijking van een tegen vreemdelingenhaat gerichte cultuur;
109. is ervan overtuigd dat actief ouder worden volledige participatie in de samenleving en deelname aan de besluitvormingsprocessen van de participatiedemocratie moet omvatten;
Gezondheids- en zorgbeleid
110. Wijst op de ernstige regionale verschillen op het gebied van de verandering in bevolkingsopbouw die ertoe leiden dat perifere plattelandsgebieden worden verlaten, zodat concepten moeten worden ontwikkeld voor hervorming van structuren voor sociale en geneeskundige zorg, terbeschikkingstelling van kredieten en voor een intensieve uitwisseling inzake optimale werkmethoden met betrekking tot de ondersteuning van moderne ontwikkelingen en diensten die zijn gebaseerd op ICT;
111. wijst erop dat thuishulpdiensten voor oudere mensen aanmoediging en organisatie kunnen gebruiken in de vorm van stimulansen voor zelfstandig werk en werk in coöperatief verband, in afspraak met de plaatselijke overheden en het verstrekken van daartoe bestemde waardebonnen aan gezinnen;
112. roept de lidstaten en de Commissie op om met het oog op de algemene vergrijzing van de samenleving consequent samen te werken om duurzame financieringssystemen voor zorgstelsels op te zetten om te waarborgen dat de noodzakelijke zorgdiensten beschikbaar zijn;
113. merkt op dat er een aanzienlijke hoeveelheid bewijs is dat ouderen in de gezondheidszorg worden gediscrimineerd; wijst erop dat oudere patiënten louter door leeftijdsdiscriminatie waarschijnlijk minder snel de gehele noodzakelijk behandeling ontvangen die zij nodig hebben dan jongere; is van mening dat deze verschillen in geneeskundige behandeling aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de gezondheidsresultaten van ouderen;
114. wijst erop dat demografische veranderingen en de gevolgen daarvan de westelijke en oostelijke delen van de EU op een andere manier treffen en dat er een uniform beleid nodig is dat evenwichtige groei en duurzame regionale groei garandeert;
115. roept de lidstaten ertoe op regio's met een nettokrimp wegens emigratie bij te staan door een hoog niveau van diensten van algemeen belang (zoals kinderopvang en -zorg, welzijns- en gezondheidszorg, postdiensten) en bereikbaarheid (bijv. door middel van openbaar vervoer, vervoersinfrastructuur en telecommunicatienetwerken) te waarborgen en economische participatie en vaardigheden te behouden (bijv. via scholing, met inbegrip van methodes voor levenslang leren, en toepassing van en investeringen in nieuwe technologieën); wenst dat de praktische randvoorwaarden voor het vervullen van deze taken worden toegesneden op de lokale behoeften en de lokale actoren en dat zij gemakkelijker kunnen worden aangepast; vestigt in het bijzonder de aandacht op de situatie van eilanden, grensregio's, bergstreken en andere ultraperifere gebieden;
116. verzoekt de lidstaten gereglementeerde migratie van arbeidskrachten in overweging te nemen (immigratie naar de EU vanuit derde landen );
117. wijst erop dat de mensen, onafhankelijk van inkomen, leeftijd, maatschappelijke status of gezondheidsrisico betaalbare, hoogwaardige medische behandeling en zorg moeten ontvangen en dat om dit te bereiken zo snel mogelijk nieuwe antidiscriminatiewetgeving van de EU moet worden aangenomen die ook betrekking heeft op de toegang tot gezondheidsdiensten;
118. spreekt zijn waardering uit voor het door de EU gefinancierde project PREDICT („Increasing the participation of the elderly in clinical trials” – „Vergroten van de deelname van ouderen aan klinische proeven”), waarin wordt geprobeerd te ontdekken waarom discriminatie van ouderen in klinische proeven blijft bestaan; huldigt de opvatting dat geneesmiddelen die aan ouderen worden verstrekt moeten zijn getest op de effectiviteit en veiligheid voor hun leeftijdsgroep;
119. erkent de prestaties van de lidstaten, die in de ouderenzorg worden geleverd, maar verzoekt hun meer aandacht dan tot nu toe te schenken aan het vaststellen van criteria voor de kwaliteit van de dienstverlening en aan de handhaving en naleving ervan. is van mening dat de lidstaten en de Commissie de samenwerking met betrekking tot het toezicht op de welzijnsdiensten moeten verbeteren en dat de lidstaten in dit kader zouden kunnen overwegen netwerken van binnenlandse contactpunten voor zorgdiensten in het leven te roepen, waardoor het zowel nationaal als op het niveau van de Unie mogelijk zou zijn informatie te krijgen over zorgdiensten en hun kwaliteit, alsook klachten in te dienen tegen de kwaliteit van de dienstverlening;
120. verzoekt de Commissie om opstelling van een Groenboek over slechte behandeling van oudere mensen en de bescherming van ouderen in de gemeenschap en in zorginstellingen;
121. dringt erop aan om via de open communicatiemethode te zorgen voor een uitwisseling van informatie en optimale werkmethoden tussen de lidstaten aangaande de verstrekking van langdurige zorg voor oudere mensen, en met name maatregelen om oudere mensen in de gemeenschap en in zorginstellingen te beschermen en om slechte behandeling van ouderen aan te pakken;
122. erkent dat een groot aantal migrantenvrouwen in de bejaardenzorg werkzaam is en stelt voor om enerzijds de controle door de lidstaten te intensiveren om paal en perk te stellen aan zwart werk in deze sector en anderzijds de toegang van deze werknemers tot cursussen die voor hen van belang zijn, in het kader van een leven lang leren, te vergemakkelijken ten einde hoogwaardige zorg te verzekeren;
123. verzoekt de lidstaten om alle problemen aan te pakken waar mantelzorgers mee worden geconfronteerd – met inbegrip van het recht op vrije keuze om al dan niet mantelzorger te worden, de mogelijkheid om zorg met betaalde arbeid te combineren en de toegang tot socialezekerheidsregelingen en ouderdomspensioenen - ten einde verarming als direct gevolg van het geven van zorg te voorkomen;
124. wijst er met nadruk op dat het van belang is dat sociale verzekerings- en pensioenrechten op individuele grondslag onbetaalde zorgtaken in aanmerking nemen;
125. is van mening dat een EU-dekkende gedragscode moet worden geformuleerd en door EP en Raad aangenomen, waarin minimumkwaliteitsniveaus en –prestaties worden bepaald ten aanzien van de beschikbaarheid van langetermijnzorg;
Maatschappelijke betrokkenheid
126. is van opvatting dat iedereen de kans moet krijgen om zich in te zetten voor de maatschappij; wijst er echter met nadruk op dat maatschappelijk engagement altijd zijn vrijwillige karakter moet behouden;
127. onderstreept dat met de demografische ontwikkeling het richtinggevende beginsel van actieve maatschappelijke organisaties steeds belangrijker wordt, waarbij de verhoudingen tussen de burgers en de overheid bij de uitvoering van maatschappelijke taken geherwaardeerd moeten worden;
128. is van oordeel dat zorgverleners voor het verlenen van zorg moeten beschikken over een hoog kwalificatieniveau en een grote mate van verantwoordelijkheid waar behoorlijke maatschappelijke en financiële erkenning tegenover moeten staan; is van mening dat alleen dan op lange termijn kwaliteitsnormen kunnen worden gehandhaafd en voldoende goed opgeleide en gemotiveerde zorgverleners worden gerekruteerd;
o o o
129. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.