Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2010/2202(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op het elfde verslag van de EU over mensenrechten en democratie in de wereld, over de periode van juli 2008 tot december 2009,
– gelet op de artikelen 6 en 21 van het Verdrag van Lissabon,
– gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en alle relevante internationale mensenrechtenverdragen,
– gezien het Handvest van de Verenigde Naties,
– gezien alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de daartoe behorende facultatieve protocollen(1),
– gezien de regionale mensenrechteninstrumenten, in het bijzonder het Afrikaanse Handvest voor de rechten van de mens en de volkeren, het facultatieve protocol over de rechten van vrouwen in Afrika, het Amerikaanse Verdrag inzake de rechten van de mens, het Arabische Handvest inzake de rechten van de mens, en de intergouvernementele commissie voor de mensenrechten van de ASEAN,
– gezien de inwerkintreding op 1 juli 2002 van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof (ICC) en onder verwijzing naar de resoluties van het Parlement met betrekking tot dat Internationaal Strafhof(2),
– gelet op Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof en gezien het actieplan in vervolg op dat gemeenschappelijk standpunt; herinnerende aan de essentiële rol van het Internationaal Strafhof bij het voorkomen van de ernstige misdrijven waarover het rechtsmacht heeft,
– gezien de verbintenis van de Europese Unie om bij te dragen aan de doeltreffende werking van het Internationaal Strafhof,
– gezien het feit dat het de plicht is van elke staat om zijn rechtsmacht in strafzaken uit te oefenen over degenen die verantwoordelijk zijn voor internationale misdrijven,
– gelet op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de lopende onderhandelingen over de toetreding van de EU tot dat verdrag,
– gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gelet op de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst en de herziening daarvan(3),
– onder verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(4) (Europees instrument voor democratie en mensenrechten, EIDHR),
– onder verwijzing naar zijn vorige resoluties over de mensenrechten in de wereld,
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 14 januari 2009(5) over de over de ontwikkeling van de VN-Raad voor de mensenrechten en de rol van de EU, en van 25 februari 2010(6) over de 13de zitting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties,
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 februari 2007(7) en 26 april 2007(8) over het initiatief voor een wereldwijd moratorium op de doodstraf en gezien resolutie 62/149 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2007 over een moratorium op de toepassing van de doodstraf, en onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de Werelddag tegen de doodstraf,
– gezien Protocol nr. 13 bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden,
– gezien de verklaring van de VN inzake mensenrechtenactivisten, de activiteiten van de speciale vertegenwoordigers van de secretaris-generaal van de VN inzake de situatie van mensenrechtenactivisten de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenactivisten, en onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over mensenrechtenactivisten(9),
– gezien de VN-verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie gebaseerd op religie of geloof,
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht(10), de doodstraf, marteling en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen, mensenrechtenactivisten, mensenrechtendialogen met derde landen, bevordering en bescherming van de rechten van het kind, en inzake geweld tegen vrouwen en uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen,
– gezien de door de Raad van de Europese Unie aangenomen Toolkit voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders(11),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 oktober 2009 over democratieopbouw in de externe betrekkingen(12),
– onder verwijzing naar alle spoedresoluties die door het Parlement zijn aangenomen, met betrekking tot gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtstaat,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 januari 2010 over schendingen van de mensenrechten in China, met name de zaak van Liu Xiaobo(13),
– gelet op artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0339/2010),
A. overwegende dat de Universele Verklaring van de rechten van de mens nog steeds geldt als referentiedocument voor de gehele wereld, waarin de mens centraal wordt gesteld,
B. overwegende dat het 11e Jaarverslag van de EU over de mensenrechten (2008/2009) een algemeen overzicht geeft van het optreden van de EU op gebied van mensenrechten en democratie in de wereld,
C. overwegende dat deze resolutie de activiteiten van de EU op gebied van mensenrechten en democratie wil onderzoeken, evalueren en, in specifieke gevallen, van constructieve kanttekeningen voorzien,
D. overwegende dat de interne mensenrechtensituatie van de Europese Unie rechtstreeks van invloed is voor haar geloofwaardigheid en haar vermogen om een effectief extern mensenrechtenbeleid te voeren,
E. overwegende dat de Unie berust op waarden als eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de vrijheid van geloofsovertuiging en de rechten van personen die tot minderheden behoren,
F. overwegende dat rechtvaardigheid, democratie en de rechtsstaat de pijlers van duurzame vrede vormen doordat zij fundamentele vrijheden en mensenrechten waarborgen, en dat duurzame vrede niet kan worden bereikt door personen die zich schuldig hebben gemaakt aan systematische schendingen van mensenrechten of internationale misdrijven, in bescherming te nemen,
G. overwegende dat het Verdrag van Lissabon de bevoegdheden van de EU terzake van buitenlands beleid zodanig heeft uitgebreid dat zij haar waarden en doelstellingen meer kracht kan bijzetten; overwegende dat de belangrijkste vernieuwingen in verband met het externe optreden van de EU, zoals de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid/ vice-voorzitter van de Commissie (HV/VV) en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), het externe optreden van de EU op het gebied van de mensenrechten verder dienen te consolideren en betere mogelijkheden dienen te bieden om de mensenrechten in alle belangrijke beleidsgebieden in te vlechten,
H. overwegende dat het Verdrag de EU één enkele rechtspersoonlijkheid verleent, zodat zij kan toetreden tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg de handelingen van de EU aan het Mensenrechtenverdrag kan toetsen,
I. overwegende dat met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, het Handvest van de grondrechten van de EU bindende rechtskracht kreeg, zodat de bescherming van de mensenrechten in Europa hiermee werd versterkt,
J. overwegende dat de EU volledig achter het ICC staat en dat zij de universaliteit van het Statuut van Rome bepleit en de integriteit ervan verdedigt teneinde de onafhankelijkheid van het Strafhof te beschermen en te vergroten,
K. overwegende dat het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 16 juni 2003 en het actieplan van 2004 moeten worden bijgewerkt in het licht van de ontwikkelingen in het internationale strafrecht sedert 2004; whereas effective assistance and cooperation by the EU must be intensified and improved as the warrants for arrest and trials at the ICC increase in number,
L. overwegende dat de inspanningen voor bestrijding van het terrorisme in de wereld de noodzaak om veiligheid te verzoenen met eerbiediging van de mensenrechten nog hebben verscherpt,
M. overwegende dat de mondiale economische en financiële crisis een ongunstig effect hebben gehad op economische, sociale en culturele rechten; overwegende dat de rechten van de armsten het meest zijn aangetast; overwegende dat door de stijgende en sterk schommelende prijzen en door de speculatie met grondstoffen miljoenen mensen in een aantal landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika moeten worstelen om in elementaire behoeften te voorzien; overwegende dat miljoenen mensen een onveilig en onwaardig bestaan lijden, en dat in sommige landen protesten met repressie en geweld worden onderdrukt,
N. overwegende dat economische, sociale en culturele rechten evenveel aandacht moeten krijgen en als even belangrijk moeten worden beschouwd als burgerlijke en politieke rechten, overwegende dat de mensenrechtenclausules in de door de Europese Unie en derde landen ondertekende akkoorden moeten worden nageleefd en toegepast,
O. overwegende dat klimaatverandering een blijvende en lange-termijnimpact heeft op de mensenrechten; overwegende dat negatieve gevolgen vooral te verwachten zijn onder kwetsbare groepen, zoals inheemse volken, in de ontwikkelingsgebieden en in het hoge Noorden, maar ook nog veel wijdere vertakkingen zouden kunnen krijgen,
P. overwegende dat de strijd tegen straffeloosheid van essentieel belang is, gericht immers op preventie en bestraffing van de zwaarste misdrijven en de daders daarvan; overwegende dat straffeloosheid een probleem is met allerlei dwarsverbindingen met tal van mensenrechtenkwesties, onder meer foltering, doodstraf, geweld tegen vrouwen, de vervolging van verdedigers van de mensenrechten en de bestrijding van terrorisme,
Q. overwegende dat volgens de VN het oude mensenrechtenprobleem van dekolonisatie nog steeds niet overal in de nabuurschap van de EU is opgelost, met name waar het de Westelijke Sahara betreft,
R. onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de Westelijke Sahara(14),
S. overwegende dat de tenuitvoerlegging en handhaving van de in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens gecodificeerde grondbeginselen van het hoogste belang zijn voor de werking van de Europese instellingen,
T. overwegende dat zich in de wereld nieuwe vormen van mensenrechtenschendingen voordoen, onder meer in de sfeer van de nieuwe informatie-technologieën, zoals bijvoorbeeld internetmisbruik en -censuur en schending van het recht op privacy ten gevolge van gebruik van persoonsgegevens,
U. overwegende dat de vrijheid van godsdienst of geloof steeds meer bedreigd wordt, met name door autoritaire regeringen die het op religieuze minderheden voorzien hebben, of door regeringen die niet preventief optreden tegen aanvallen, intimidaties of andere handelingen die bedoeld zijn om schade toe te brengen aan bepaalde individuen of religieuze groeperingen,
V. overwegende dat mensenrechtenschendingen zowel plaatsvinden in landen die de uit de internationale mensenrechteninstrumenten voortvloeiende jurisdictie erkennen, als ook in landen die de historisch verworven mensenrechten negeren,
1. herinnert nogmaals aan de vastbeslotenheid en langdurige inspanningen waarmee het Europees Parlement opkomt voor mensenrechten en democratie in de wereld, door ontwikkeling van een krachtig en doeltreffend EU-mensenrechtenbeleid dat een meer samenhangende en consequente aanpak op alle beleidsterreinen moet waarborgen, en via bilaterale betrekkingen met derde landen en actieve deelname aan internationale fora, en ook door ondersteuning van internationale en plaatselijke maatschappelijke organisaties;
2. meent dat de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon een historische kans biedt om de resterende lacunes in het mensenrechten- en democratiebeleid van de EU te dichten; verlangt in dit verband dat de EDEO volledig voldoet aan de doelstelling en geest van het Verdrag van Lissabon, dat moet waarborgen dat de naleving en bevordering van de mensenrechten centraal staat binnen de verschillende beleidsterreinen zoals die in de artikelen 2, 3 en 21 van het VEU zijn neergelegd;
3. herinnert eraan dat ingevolge titel V, hoofdstuk 1, van het VEU, het optreden van de Unie op het internationale toneel gebaseerd moet zijn op de beginselen van democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de onvervreemdbaarheid en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden; onderstreept dat deze beginselen een fundamentele gemeenschappelijke basis vormen voor de betrekkingen met derde landen;
4. is derhalve van oordeel dat de beslissing over de vraag welke plaats de mensenrechten binnen de structuur van de EDEO innemen, van groot belang is; verlangt daarom dat een directoraat Mensenrechten en democratie wordt opgericht, dat wordt belast met de ontwikkeling van een krachtige EU-strategie inzake mensenrechten en democratie en met de algehele coördinatie met multilaterale fora; is er vast van overtuigd, onderstrepende dat deskundigheid op het gebied van mensenrechten en democratie verankerd moet zijn als centrale taak voor elke geografische of beleidsondersteunende afdeling binnen de EDEO, dat met een dergelijke benadering wordt voorkomen dat de mensenrechten een geïsoleerd beleidsonderdeel gaan vormen, en dat deze aanpak noodzakelijk is om aan de bepalingen van het Verdrag van Lissabon te kunnen voldoen;
5. waardeert het voornemen van de HV/VV om te bouwen aan een actieve rol voor de EU op het wereldtoneel, met het oog op wereldwijde verbetering van mensenrechten en democratie; dringt er in dit verband bij de HV/VV op aan te zorgen voor de oprichting van een Werkgroep mensenrechten van de Raad (COHOM) in Brussel, teneinde een effectieve mainstreaming en tijdige input in andere gebieden van de instellingen en het beleid van de EU te garanderen; doet in deze geest een beroep op de HV/VV rekening te houden met het belang van een verplichte mensenrechtentraining voor EU-personeel, met name voor delegatiehoofden en EDEO-directeuren;
6. bepleit de instelling van een speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten; benadrukt dat de benoeming van speciale EU-vertegenwoordigers voor mensenrechten, met name voor verdedigers van de mensenrechten, voor het internationaal humanitair recht alsmede voor de rechten van vrouwen en de rechten van het kind, kunnen bijdragen tot een grotere coherentie en zichtbaarheid van het extern optreden van de EU op dit gebied; onderstreept dat deze speciale vertegenwoordigers van de EU experts moeten zijn die hun sporen op het gebied van de mensenrechten hebben verdiend;
7. is van oordeel dat een meer coherent en eenvormig kader dringend noodzakelijk is om de steun van de EU voor democratieopbouw wereldwijd doeltreffender te maken; - is van mening dat bij het voeren van een consistent Europees buitenlands beleid het bevorderen van democratie een absolute prioriteit is, aangezien een democratische samenleving, de rechtstatelijkheid en waarborgen voor de fundamentele rechten immers de basis vormen voor de handhaving van mensenrechten, die aan bod moeten komen in alle samenwerkingsovereenkomsten en strategische partnerschappen tussen de EU en derde landen; gelooft dat de nieuwe institutionele structuur van de EU, en met name de EDEO, de kans biedt om de coherentie en doelmatigheid van het EU-optreden op dit terrein te versterken;
8. vraagt de HV/VV zich te houden aan haar toezegging om de mensenrechten in te vlechten binnen het gehele externe optreden van de EU, en wel zodanig dat deze ook terug te vinden zijn in de opzet van de EDEO en de daaraan toegewezen middelen, zodat de nieuwe dienst ervoor kan zorgen dat mensenrechtenkwesties tot uiting komen in alle gebieden van het extern optreden, met inbegrip van het GVDB, ontwikkelingssamenwerking en handel;
9. stelt zich op het standpunt dat de speciale vertegenwoordigers van de EU niet geleidelijk moeten worden afgeschaft, maar dat hun rol juist moet worden uitgebreid, met name om landen en regio's te bestrijken waar de EU geen diplomatieke vertegenwoordiging heeft; acht het essentieel dat alle speciale vertegenwoordigers van de Europese Unie, gezien het belang van mensenrechtenkwesties in conflict- en postconflictsituaties, in de toekomst in conflict- en postconflictgebieden een mandaat krijgen dat burgerlijke en politieke rechten, economische, sociale en culturele rechten alsmede de rechten van vrouwen en kinderen, het internationaal humanitair recht en internationale rechtspleging omvat, en dat het bevorderen en waarborgen van eerbiediging van mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid tot specifiek punt maakt; benadrukt dat de speciale vertegenwoordigers van de EU contactpunten zijn die de rol van interne beleidsadviseurs, deskundigen en pleitbezorgers van het extern beleid hebben, en als natuurlijke aanspreekpunten fungeren voor derde landen en andere actoren buiten de EU; is voorstander van aanwijzing van ten minste een persoon in elke EU-delegatie als contactpersoon die de coördinatie, de integratie en de waarneming van het mensenrechtenbeleid moet leiden;
10. is verheugd over de bereidheid van de HV/VV tot een grondige herziening van de doelmatigheid van alle EU-instrumenten op dit gebied, van mensenrechtendialoog tot EU-richtsnoeren, van het Europese Instrument voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR) tot de bilaterale bijstand en acties in multilaterale fora, en een raadpleging van start te laten gaan over de uitwerking van landenstrategieën over mensenrechten die alle mensenrechten omvatten die in internationale verdragen en VN-verdragen zijn gecodificeerd, waaronder ook economische, sociale en culturele rechten; benadrukt dat het van groot belang is dat het EP volledig aan deze raadpleging deelneemt en dat het EP daartoe vastbesloten is; benadrukt dat maatschappelijke organisaties bij de raadpleging moeten worden betrokken;
11. meent dat dergelijke landenstrategieën inzake mensenrechten, waarom het Parlement bij herhaling heeft verzocht, de coherentie en doeltreffendheid van het extern optreden van de EU aanzienlijk kunnen versterken wanneer zij haar weerslag vinden in een referentiedocument waarin landenspecifieke prioriteiten en doelstellingen worden vastgesteld die worden geïntegreerd in alle relevante onderdelen en instrumenten van het extern beleid van de EU;
12. wijst in verband met de herziening in het bijzonder op het belang van een grondige evaluatie van de mensenrechtenaspecten van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), waarbij met name moet worden ingegaan op de coherentie en efficiency van de bestaande mechanismen, zoals de actieplannen, voortgangsverslagen en mensenrechtendialogen, en op het besluitvormingsproces wat betreft de uitbreiding van betrekkingen met derde landen;
13. beschouwt het herziene kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie als een doorbraak voor het Parlement in zijn samenwerking met de Commissie, maar betreurt dat de Raad niet is aangesloten bij het akkoord; houdt staande dat alle EU-instellingen onderling moeten zorgen voor meer transparantie en ruimere toegang tot elkaars documenten, met het oog op een doelmatiger interinstitutionele samenwerking;
14. herinnert eraan dat de ontwikkeling van een coherent extern beleid van de EU van essentieel belang is indien de Unie een betekenisvolle, constructieve rol wil spelen bij de wereldwijde bevordering van de mensenrechten; roept de lidstaten op hun politieke wil en de nodige standvastigheid te tonen om deze doelstelling te verwezenlijken;
15. onderstreept dat er meer prioriteit moet worden gegeven aan verbetering van het vermogen van de Europese Unie om snel te reageren op mensenrechtenschendingen door derde landen, met name waar het erom gaat bedreigde mensenrechtenverdedigers bij te staan, en op mensenrechtenschendingen door in de EU gevestigde ondernemingen in die landen, door de uitwerking van strategische actieprogramma's;
16. erkent dat non-gouvernementele organisaties essentieel zijn voor de ontwikkeling en het succes van de democratische samenleving, de bevordering van wederzijds begrip en verdraagzaamheid en het initiëren en doorzetten van beleidsprioriteiten en gezamenlijke oplossingen voor problemen waarmee de democratische ontwikkeling wordt geconfronteerd;
Het jaarverslag van de EU over de mensenrechten in de wereld
17. beklemtoont het belang van het jaarverslag van de EU over de mensenrechten voor de analyse en evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de EU, met name met het oog op de vergroting van de zichtbaarheid van mensenrechtenkwesties in het algemeen; onderstreept dat het Europees Parlement het recht heeft de maatregelen die de Commissie en de Raad op mensenrechtengebied treffen, te toetsen; verlangt dat het Europees Parlement volledig wordt betrokken bij de opstelling van de hoofdstukken in toekomstige jaarverslagen die betrekking hebben op de eigen activiteiten van het Parlement op het gebied van de mensenrechten, in navolging van de praktijk onder eerdere voorzitterschappen;
18. waardeert het dat de HV/VV het jaarverslag van de EU voor het parlement heeft toegelicht. en is gelukkig met de nieuwe verslagsperiode die voortaan een kalenderjaar bestrijkt, waardoor het Parlement de gelegenheid krijgt om de plenaire zitting van december te wijden aan de mensenrechten, met de uitreiking van de jaarlijkse Sakharov Prijs voor Vrijheid van Denken en het debat over het jaarverslag van de EU over de mensenrechten in de wereld en over het beleid van de EU terzake;
19. vraagt de Raad en de Commissie meer te doen om te zorgen dat het jaarverslag van de EU over mensenrechten en democratie verspreiding vindt en diegenen bereikt die betrokken zijn bij de bevordering van mensenrechten en democratie in de wereld; verzoekt tevens om de uitvoering van publieksvoorlichtingscampagnes waardoor de rol van de EU op dit gebied zichtbaarder wordt; erkent dat de huidige uitgave van het verslag is verbeterd met een duidelijker presentatie;
20. herhaalt zijn wens meer en betere informatie van de Raad, de Commissie en de delegaties en vertegenwoordigingen van de EU in derde landen te ontvangen voor een beoordeling van beleidsmaatregelen en is van oordeel dat elementen en richtsnoeren moeten worden voorgesteld om de algemene aanpak te verbeteren, eventuele tegenstrijdigheden tot een minimum te beperken en de beleidsprioriteiten per land aan te passen, met het oog op de goedkeuring van mensenrechtenstrategieën per land zoals omschreven in het EDEO-programma; is van mening dat transparantie in het optreden van de EU voorop moet staan en agenda's en documenten ruimer toegankelijk moeten worden gemaakt wanneer met derde landen specifiek over mensenrechten wordt gesproken;
21. herhaalt zijn pleidooi voor een regelmatige evaluatie van de inzet en de resultaten van het beleid, de instrumenten, initiatieven en dialogen van de Europese Unie inzake mensenrechten in derde landen, waarvan de uitkomst aan het Parlement volledig moet worden bekendgemaakt; verzoekt de Raad en de Commissie specifieke, meetbare indicatoren en toetsingscriteria te ontwikkelen om de effectiviteit van dit beleid te meten;
Activiteiten van de EU op het terrein van mensenrechten in internationale fora
22. onderstreept dat de EU met haar toekomstige toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens de kans krijgt haar vaste voornemen te tonen om binnen én buiten haar grenzen voor de mensenrechten op te komen; vraagt de EU-lidstaten hieraan hun steun te verlenen en ook de burgers van de EU hiervoor te winnen;
23. dringt er bij de Commissie en de Raad op aan om in brede kring binnen en buiten de Unie de aandacht te vestigen op het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, ook om het publiek voor te lichten over het bestaan van het Europees Hof voor de rechten van de mens, waartoe een lidstaat van de Raad van Europa of diens burgers zich kunnen wenden voor onderzoek en eventueel herstel van schendingen van de mensenrechten;
24. dringt er bij de hoge vertegenwoordiger op aan er zorg voor te dragen dat de EDEO goed wordt geïntegreerd in en gecoördineerd wordt met andere internationale organen, regionale organisaties en hun werkzaamheden ter bevordering van de mensenrechten; verzoekt de hoge vertegenwoordiger ervoor te zorgen dat met de aanbevelingen, zorgen en prioriteiten die binnen en door het VN-systeem, de Raad van Europa, de OVSE en andere internationale instellingen worden geformuleerd, volledig en systematisch rekening wordt gehouden op alle beleidsgebieden van de EU, met name op het gebied van de mensenrechten;
25. betreurt het trage verloop van de behandeling van zaken voor het Europees Hof voor de rechten van de mens, die soms tot wel zeven jaar duurt; merkt op dat rond 100 000 zaken bij het Hof aanhangig zijn; benadrukt dat het Hof een voorbeeldfunctie heeft waar het gaat om de bescherming van het recht op toegang tot de rechter en op een eerlijk proces; dringt er bij de instellingen en de lidstaten van de EU op aan alles te doen om het Hof bij te staan; is verheugd dat Rusland, dat als laatste van de 47 lidstaten van de Raad van Europa had geweigerd Protocol nr. 14 te bekrachtigen, dit protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens heeft geratificeerd, dat betrekking heeft op de efficiëntie van het Hof en voorziet in een vereenvoudiging van de procedures van het Hof teneinde de achterstand bij de behandeling van zaken weg te werken, en dat alleen in werking kan treden als het door alle lidstaten van de Raad van Europa is geratificeerd;
26. verzoekt om een nauwere samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie op het gebied van de bevordering en de eerbiediging van de mensenrechten, met inbegrip van de economische en sociale rechten, de rechten van minderheden, de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, bi-, trans- en interseksuelen (LGBTI) en van verdedigers van LGBTI-rechten, waarbij moet worden bevorderd en gewaarborgd dat slachtoffers van discriminatie bekend zijn met en toegang hebben tot doeltreffende nationale rechtsmiddelen, regionale en minderhedentalen moeten worden beschermd, en gebruik moet worden gemaakt van de an de wettelijke instrumenten en bestaande organisaties op het gebied van sociale rechten en discriminatiebestrijding voor het bevorderen van diversiteit en verdraagzaamheid;
27. spoort de EU-lidstaten aan om alle fundamentele mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de Raad van Europa, evenals de daarbij behorende facultatieve protocollen, te ondertekenen en te ratificeren, en in het bijzonder te ratificeren het Internationale Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van 1990, het Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning, de verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volkeren van 13 september 2007, de verklaring van 1998 van de Internationale Arbeidsorganisatie over de fundamentele beginselen en rechten op het werk, het Kaderverdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van nationale minderheden, het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden, het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, de facultatieve protocollen bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; dringt erop aan het facultatieve protocol daarbij als een integraal onderdeel van het verdrag te beschouwen en dringt aan op gelijktijdige toetreding tot verdrag en protocol(15);
28. onderstreept dat de definities van mensenrechten die sinds de Tweede Wereldoorlog door de internationale gemeenschap zijn vastgesteld, flexibel genoeg zijn gebleken om rekening te kunnen houden met nieuwe ontwikkelingen van de mensheid, maar benadrukt dat nieuwe rechten moeten worden gecodificeerd om te kunnen reageren op nieuwe bedreigingen van de vrijheid, zoals de bedreiging van de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek, geweten, kennis, genderidentiteit en seksuele geaardheid en van alle rechten met betrekking tot de digitale wereld, te beginnen met algemene toegang tot het internet;
29. benadrukt het belang van de versterking van de rationalisering en, zo mogelijk, de coördinatie van internationale organen die jurisdictie hebben op het gebied van de mensenrechten en desbetreffende procedures, teneinde een steeds betere en doeltreffendere bevordering en bescherming te kunnen waarborgen van de grondrechten die in de gerelateerde internationale instrumenten zijn vervat;
30. benadrukt dat serieuzer rekening moet worden gehouden met de verschillende toezichtsmechanismen van de Raad van Europa en de VN en dat nauwer met hun verschillende verdragsorganen moet worden samengewerkt opdat in hogere mate van hun bevindingen kan worden geprofiteerd en doeltreffender gebruik kan worden gemaakt van hun deskundigheid;
31. heeft waardering voor de inspanningen die de EU in de derde commissie van de Algemene VN-Vergadering (Sociale, Humanitaire en Culturele Zaken) heeft ondernomen met betrekking tot een groot aantal resoluties, met name waar het ging over de oproep tot een moratorium op de doodstraf, waaraan meer landen hun steun gaven, over de rechten van het kind, over religieuze onverdraagzaamheid en over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar en de Democratische Volksrepubliek Korea (DPRK);
32. is verheugd dat in Brussel in oktober 2009 het eerste regionale bureau van de hoge commissaris van de VN voor de mensenrechten werd geopend; stelt voor om voor een doeltreffende samenwerking met de hoge commissaris te zorgen om de vaststelling en toepassing van normen en beleidsmaatregelen op het gebied van de mensenrechten in de EU en de rest van Europa beter te kunnen bevorderen en te kunnen controleren;
33. vraagt de Raad en de Commissie een strategie te bepalen voor het beleid ten aanzien van landen die weigeren volledig mee te werken met de VN-instanties en toegang te verlenen aan onafhankelijke deskundigen en bijzondere rapporteurs van de VN, zodat deze landen hun volledige toegang verlenen tot hun grondgebied en hen hun werk zonder beperkingen laten verrichten;
34. betreurt de afzwakking van het beleid en het optreden van de EU jegens de junta in Birma; onderstreept dat deze houding niet bijdraagt tot de bestrijding van de tragische politieke, sociale en menselijke omstandigheden waaronder het Birmese volk sinds het begin van het militaire regime gedwongen is te leven, en dat de indruk dreigt van een te buigzame opstelling jegens de dictatuur;
35. is verheugd over de steun van de Europese Unie aan initiatieven van de Verenigde Naties en andere internationale fora om de decriminalisering van homoseksualiteit aan te moedigen; vraagt de Europese Unie om, in samenwerking met gelijkgezinde staten, initiatieven te blijven ondersteunen ter veroordeling, in alle internationale fora, van mensenrechtenschendingen op het punt van seksuele geaardheid en genderidentiteit; onderstreept dat het beleid van de meeste landen in de wereld, met inbegrip van de Unie, ten opzichte van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transseksuelen en transgenders discriminerend is en indruist tegen de mensenrechten; verzoekt de lidstaten en de Unie derhalve deze situatie te verhelpen en gelijke toegang tot de gezondheidszorg, inclusief chirurgische ingrepen, voor deze personen te waarborgen; vraagt de Unie en de lidstaten om, met name in het kader van een opvangbeleid, bijzondere aandacht te besteden aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en gender;
36. verzoekt de Commissie en de Raad toe te werken naar een officiële, juridische legitimering van de term „klimaatvluchteling” (waarmee mensen zijn bedoeld die hun land van herkomst verlaten en in het buitenland toevlucht zoeken als gevolg van de klimaatverandering), die tot dusver noch in het internationaal recht noch in een juridisch bindende internationale overeenkomst is erkend;
37. roept op tot betere samenwerking tussen de Verenigde Naties, het Permanente Forum voor vraagstukken van inheemse volkeren en de Europese Unie op het gebied van de bescherming van de rechten van inheemse volkeren, aangezien deze tot de meest kwetsbare groepen ter wereld behoren;
De Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties
38. benadrukt de rol van de UNHCR binnen de algemene VN-structuur en zijn mogelijkheden tot een waardevol kader te worden voor de multilaterale bemoeienissen van de EU voor de mensenrechten; merkt op dat dit nieuwe orgaan ernaar moet blijven streven volgens de hoogste normen en zo efficiënt mogelijk te werken, teneinde meer geloofwaardigheid te verwerven;
39. benadrukt dat actieve deelname door maatschappelijke organisaties essentieel is voor de effectiviteit van de UNHRC;
40. is zeer verheugd over het feit dat de huidige VS-regering meer bemoeienis wenst met de VN en voor de periode 2009-2012 zitting heeft genomen in de UNHRC; onderkent dat het lidmaatschap van de VS de geloofwaardigheid en het vermogen van de UNHRC versterkt; vraagt de EU om de samenwerking met de VS te versterken, met name bij de uitwisseling van ervaringen met dialogen over de mensenrechten;
41. herinnert eraan dat de UNHRC in 2011 een belangrijke herziening van zijn procedures te wachten staat, en verlangt daarom dat de EU zich op die herziening voorbereidt en daaraan actief deelneemt;
42. haalt de belangrijke rol naar voren van het universeel periodiek herzieningsmechanisme en vraagt de Raad, de Commissie en met name de nieuwe Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) de verrichtingen van het universeel periodiek herzieningsmechanisme nauwlettend te volgen en te observeren, en dit universeel periodiek herzieningsmechanisme tegen de achtergrond van de UNHRC-herziening, doeltreffender te maken en meer gewicht toe te kennen aan onafhankelijk deskundigenonderzoek;
43. geeft zijn krachtige steun aan de inspanningen van de EU om partijdigheid en manipulatie rond het universeel periodiek herzieningsmechanisme te voorkomen; betreurt in dit verband het verloop van de vergadering in februari 2009, die ernstig werd gefrustreerd door procedurele obstructie en pogingen de gang van zaken bij het herzieningsproces te manipuleren;
44. vraagt de HV/VV de UNHRC regelmatig te bezoeken en er persoonlijk op toe te zien dat de banden tussen de UNHRC en de EDEO zo nauw mogelijk zijn, op alle niveaus; spoort de toekomstige afdeling mensenrechten binnen de EDEO aan om nauwe werkcontacten met de UNHRC aan te knopen; pleit ervoor dat met derde landen een gecoördineerde dialoog over de in de UNHRC ingenomen standpunten wordt gevoerd, niet alleen in Genève en in de specifieke mensenrechtendialogen, maar als onderdeel van alle bilaterale beraadslagingen met deze landen over politiek, handel en ontwikkelingssamenwerking;
45. wijst erop dat de EU-lidstaten een minderheid in de UNHRC vormen; verzoekt de EU-instellingen en de lidstaten om een gecoördineerde actie om geschikte allianties aan te gaan met landen en niet-overheidsactoren die blijven strijden voor de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten;
46. verzoekt de hoge vertegenwoordiger en de EU-ministers van Buitenlandse Zaken om conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken vast te stellen voorafgaand aan zittingen van de VN-Mensenrechtenraad (UNHRC) en de Algemene Vergadering van de VN waar de EU haar prioriteiten uiteenzet;
47. verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO in dit verband hun banden met democratische en door democratiseringsprocessen gekenmerkte regeringen uit andere regionale groepen binnen de UNHRC aan te halen, zodat initiatieven die gericht zijn op respectering van de in de Universele Verklaring van de rechten van de mens vervatte beginselen, meer kans van slagen zullen krijgen; verzoekt de Commissie en de lidstaten daartoe hun optreden doelmatiger te coördineren en vraagt de Commissie jaarlijks verslag uit te brengen over het stempatroon in de VN met betrekking tot mensenrechten, waarin wordt geanalyseerd hoe deze worden beïnvloed door het beleid van de EU en haar lidstaten en het beleid van andere blokken; wijst er nogmaals op dat de EU-delegatie en de EU-lidstaten in beraadslagingen in Genève meer prioriteit moeten geven aan het bereiken van een consensus met derde landen in een vroeger stadium, en moeten voorkomen dat zij teveel de nadruk leggen op interne discussies die erop zijn gericht voor eendracht onder de EU-lidstaten te zorgen, waarbij het gevaar bestaat dat met die aanpak slechts de „kleinste gemeenschappelijke deler” uit de bus komt;
48. bevestigt opnieuw het cruciale belang van de speciale procedures en landenmandaten binnen de UNHRC; verheugt zich over de nieuw opgestelde thematische mandaten op het gebied van culturele rechten, en over de uitbreiding van die thematische mandaten voor het recht op voeding, vrijheid van godsdienst of geloof, en in eigen land ontheemde personen; is voorts ingenomen met de uitbreiding van de landenmandaten voor Burundi, Haïti, Cambodja, Somalië, de Democratische Volksrepubliek Korea, Myanmar en Soedan; betreurt het dat de mandaten voor Liberia en de Democratische Republiek Congo (DRC) niet werden uitgebreid;
49. is zeer ingenomen met het besluit van de UNHRC van 2008 om het mandaat van de speciale VN-vertegenwoordiger van de secretaris-generaal voor mensenrechten en zakenwereld te verlengen, en met de conclusies van het Zweedse voorzitterschap van 2009 waarin het zijn waardering uitspreekt over de werkzaamheden van de speciale vertegenwoordiger; verzoekt de lidstaten van de EU te blijven werken aan de uitvoering van de definitieve aanbevelingen in het kader van dat mandaat en aan de tenuitvoerlegging van het kader „beschermen, naleven, aanpakken” („protect, respect, remedy”) dat in 2011 aan de UNHRC zal worden voorgelegd;
50. is ingenomen met de speciale zittingen die de UNHRC heeft gehouden over de mensenrechtensituatie in het oosten van de DRC, over het effect van de mondiale economische en financiële crises op de universele verwerkelijking en het feitelijke genot van mensenrechten, over de mensenrechtensituatie in Sri Lanka, en over de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden en Oost-Jeruzalem; wijst er met klem op dat de in het Goldstone-rapport geuite beschuldigingen over vermeende oorlogsmisdaden voor alle conflictpartijen gelden; betreurt dat de lidstaten van de EU tijdens de twaalfde zitting van de UNHRC op 16 oktober 2009 geen standpunt hebben ingenomen met betrekking tot de stemming over het Goldstone-rapport, waarbij vier lidstaten tegen hebben gestemd, twee zich van stemming hebben onthouden en twee afwezig waren tijdens de stemming; roept lidstaten en alle relevante instellingen van de EU op voor een nauwere coördinatie van hun beleid in de UNHRC en andere VN-organen te zorgen; benadrukt dat de eerbiediging van de internationale mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht door alle partijen en onder alle omstandigheden een essentiële voorwaarde is voor de totstandbrenging van duurzame vrede in het Midden-Oosten; vraagt alle partijen daarom dringend gevolg te geven aan de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 5 november 2009 en 26 februari 2010, door onderzoeken in te stellen die aan internationale normen beantwoorden; verzoekt de HV/VV ervoor te zorgen dat diegenen die inbreuk hebben gemaakt op het internationale recht, ter verantwoording worden geroepen in overeenstemming met de in het Verdrag van Genève vervatte en uit de EU-prioriteit voortvloeiende verplichting om straffeloosheid te bestrijden;
51. steunt de onafhankelijkheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten (OHCHR); betreurt het dat in de tiende gewone zitting van maart 2009 een resolutie strekkende tot beperking van de onafhankelijkheid van het OHCHR ondanks het verzet van de EU werd aangenomen; verzoekt de instellingen van de EU financiële steun te verlenen aan het systeem van speciale procedures van het OHCHR als geheel, om ervoor te zorgen dat al diegenen die een mandaat voor speciale procedures hebben, over voldoende middelen beschikken om hun taken naar behoren te kunnen vervullen;
Samenwerking van EU met het Internationale Strafhof
52. betuigt nogmaals zijn nadrukkelijke steun aan het Internationaal Strafhof (ICC) en diens voornaamste doelstelling, namelijk de bestrijding van straffeloosheid met betrekking tot genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid; is verheugd dat met de ratificaties van het Statuut van Rome door Bangladesh, de Seychellen, Saint Lucia en Moldavië in maart, augustus en oktober 2010 het totaal aantal partijen bij het verdrag op 114 is gekomen; benadrukt dat het Statuut van Rome van het ICC door alle lidstaten is geratificeerd als essentieel element van de democratische beginselen en waarden van de Unie, en verzoekt de lidstaten derhalve het Statuut als onderdeel van het EU-acquis volledig na te leven; onderstreept het belang van het universaliteitsbeginsel en vraagt de EDEO, de lidstaten van de EU en de Commissie zich krachtdadig te blijven inspannen voor universele ratificatie van het Statuut van Rome, het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof en de nodige nationale uitvoeringswetgeving, en voor herziening van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/444/GBVB van de Raad van 16 juni 2003 betreffende het Internationaal Strafhof en het actieplan van 2004 voor de follow-up van het Gemeenschappelijk Standpunt; wenst dat die inspanningen zich eveneens uitstrekken tot het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof (APIC), dat voor het functioneren van het Hof een belangrijk instrument is; verzoekt de EU-lidstaten voorts het gemeenschappelijk standpunt en het actieplan betreffende het ICC te herzien en bij te werken, zodat de EU het Strafhof meer effectieve hulp kan bieden in het licht van de nieuwste ontwikkelingen, uitdagingen en behoeften van het Strafhof, aangezien het aantal aanhoudingsbevelen van het ICC en het aantal procedures voor dat Hof toeneemt, en tevens een discussie op gang te brengen over de mogelijke vaststelling van EU-richtsnoeren inzake internationale rechtspleging en het ICC;
53. spoort de EDEO, de Commissie en de EU-lidstaten aan om de tenuitvoerlegging van ICC-uitspraken en samenwerking met het Hof te bevorderen in het kader van uitbreidingsonderhandelingen en toetredingsprocedures en bij elke EU-top en dialoog met niet-EU-landen, met inbegrip van de Verenigde Staten, China, Rusland, de Afrikaanse Unie en Israël, dringt er bij de Raad en de Commissie met name op aan ervoor te zorgen dat rechtspleging een integraal onderdeel vormt van alle vredesonderhandelingen; verzoekt de EDEO systematisch te streven naar de invoeging van een ICC-clausule in daaraan gerelateerde overeenkomsten met derde landen; verzoekt de hoge vertegenwoordiger ervoor te zorgen dat het ICC onderdeel vormt van alle prioriteiten van het extern beleid van de EU en, waar gepast, deel uitmaakt van het mandaat van speciale EU-vertegenwoordigers, en voorts erop toe te zien dat het personeel van de EDEO zowel in het hoofdkwartier van de dienst als in de EU-delegaties regelmatig worden onderricht over het ICC; verzoekt de hoge vertegenwoordiger een speciale gezant voor internationale rechtspleging te benoemen die wordt belast met het bevorderen en uitdragen van de steun die de EU biedt aan de bestrijding van straffeloosheid en aan het ICC, en de integratie daarvan in alle beleidsgebieden van de EU;
54. is verheugd over het feit dat het door de derde onderzoekskamer van het ICC tegen Jean Pierre Bemba uitgevaardigde aanhoudingsbevel op 3 juli 2008 door België ten uitvoer is gelegd; stelt evenwel met grote bezorgdheid vast dat acht aanhoudingsbevelen die door het ICC onder meer tegen vier vooraanstaande leiders van het Verzetsleger van de Heer (LRA) in Oeganda, tegen Bosco Ntaganda in de Democratische Republiek Congo en tegen Ahmad Harun, Ali Kushayb en de Soedanese president Omar Hassan Ahmad al-Bashir in Soedan zijn uitgevaardigd, nog niet ten uitvoer zijn gelegd; betreurt dat Soedan tot dusver heeft nagelaten en geweigerd de verdachten te arresteren en over te dragen aan het ICC, in vortdurend verzuim van zijn verplichtingen ingevolge resolutie 1593 (2005) van de VN-Veiligheidsraad; constateert dat de eerste onderzoekskamer van het ICC de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 26 mei 2010 op de hoogte heeft gebracht van het gebrek aan medewerking door de Republiek Soedan in de zaak tegen Harun en Kushayb; uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat twee staten die partij zijn bij het Statuut van Rome, namelijk Tsjaad en Kenia, president Omar al-Bashir onlangs hebben uitgenodigd en op hun grondgebied hebben verwelkomd en het tegen hem uitgevaardigde aanhoudingsbevel niet ten uitvoer hebben gelegd, ondanks het feit dat zij krachtens het Statuut verplicht waren hem aan te houden; vraagt te blijven zoeken naar voortvluchtige aangeklaagden, en wijst erop dat de EU en het ICC ertoe zouden kunnen bijdragen dat onderzoeken worden ingesteld naar mogelijke oorlogsmisdaden in Sri Lanka en de Democratische Republiek Congo;
55. is verheugd dat de VS engagement voor en hernieuwde steun aan het ICC aan de dag leggen, wat niet in de laatste plaats blijkt uit het feit dat de VS als waarnemer hebben deelgenomen aan de achtste zitting van de assemblee van staten die partij zijn bij het Statuut van Rome, gehouden in „s-Gravenhage in november 2009, en aan de eerste toetsingsconferentie van het Statuut van Rome in juni 2010; neemt met tevredenheid kennis van de eerste veelbelovende verklaringen over het ICC door de nieuwe Amerikaanse regering en van de door haar tijdens de toetsingsconferentie gedane toezeggingen inzake samenwerking met het Hof; roept de Verenigde Staten op alsnog te ondertekenen en bij het ICC betrokken te blijven, met name door volledige samenwerking in situaties die het onderwerp zijn van een (voorlopig) onderzoek van het ICC en door tenuitvoerlegging van een omvattend beleid ten aanzien van het Strafhof;
56. moedigt de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU aan om op haar volgende zitting een debat te voeren over de strijd tegen straffeloosheid in het kader van internationale ontwikkelingssamenwerking en een desbetreffende dialoog te starten, zoals bepleit astgesteld in verschillende resoluties en in artikel 11, lid 6, van de gewijzigde Overeenkomst van Cotonou, teneinde de strijd tegen straffeloosheid en de versterking van de rechtsstatelijkheid te mainstreamen in de bestaande programma's en maatregelen voor ontwikkelingssamenwerking; roept de EU en haar lidstaten op de dialoog met de Afrikaanse Unie over deze kwestie voort te zetten en de Afrikaanse staten te steunen opdat zij hun verplichtingen uit hoofde van het Statuut van Rome blijven nakomen; steunt het verzoek van het ICC om een verbindingsbureau met de Afrikaanse Unie te openen in Addis Abeba;
57. wijst erop dat samenwerking tussen de staten die partij zijn, de ondertekenende staten en het ICC, overeenkomstig artikel 86 van het Statuut van Rome, van essentieel belang blijft voor de effectiviteit en het slagen van het internationale strafrechtsstelsel, met name wat de handhavingscapaciteit betreft, en voor de doeltreffende en onafhankelijke werking van het Hof; waardeert voorts de overeenkomst tussen het ICC en de EU inzake samenwerking en bijstand, en doet op basis daarvan een oproep aan de EU en haar lidstaten om het Strafhof bij lopende zaken alle noodzakelijke bijstand te geven, inclusief ondersteuning in het veld, met name bij de tenuitvoerlegging van aanhoudingsbevelen; verzoekt alle lidstaten die nog geen nationale wetgeving inzake samenwerking in overeenstemming met deel IX van het Statuut van Rome hebben aangenomen, dit alsnog te doen en ad hoc-overeenkomsten te sluiten met het Hof met het oog op de handhaving van de arresten van het ICC en de bescherming en herhuisvesting van slachtoffers en getuigen; verzoekt de EU-lidstaten samenwerking als vast punt op de agenda te plaatsen van de assemblee van de staten die partij bij het Statuut zijn, teneinde ervoor te zorgen dat gevallen van niet-samenwerking worden besproken en passende maatregelen worden genomen door de assemblee;
58. onderstreept de noodzaak van een versterking van het internationale strafrechtsstelsel in het algemeen en stelt in dit verband met bezorgdheid vast dat Ratko Mladić en Goran Hadžić nog steeds niet zijn aangehouden en voor berechting zijn overgedragen aan het Joegoslavië-Tribunaal; verzoekt de Servische autoriteiten in dit verband volledige samenwerking met dit tribunaal te waarborgen, zodat alle overgebleven aangeklaagde personen kunnen worden aangehouden en overgedragen, teneinde het pad te effenen naar de ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst; wijst op de noodzaak om Sierra Leone te blijven steunen, ook in financieel opzicht, opdat alle lopende processen, met inbegrip van hoger-beroepsprocedures, kunnen worden afgerond; constateert tevens dat vooruitgang is geboekt bij de multilaterale samenwerking met betrekking tot het leveren van expertise en bijstand in gevallen waarin het in kaart brengen, verzamelen en bewaren van informatie een brede reeks mogelijkheden voor internationale en overgangsrechtspraak kan ondersteunen, met name via het Justice Rapid Response–mechanisme (JRR), waaraan meer dan de helft van de EU-lidstaten deelnemen, en moedigt aan tot voortzetting en versterking van de steun aan het JRR;
Mensenrechten - richtsnoeren Doodstraf
59. herinnert aan de resolutie over een moratorium op de toepassing van de doodstraf (Resolutie 63/168), die door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 18 december 2008 werd aangenomen; onderstreept dat er nu 106 landen zijn die vóór deze resolutie stemmen, hetgeen bevestigt dat de wereldopinie zich geleidelijk keert tegen de doodstraf;
60. is verheugd dat Burundi en Togo en de VS-Staat New Mexico in 2009 besloten hebben de doodstraf af te schaffen; dringt er bij de VS op aan de doodstraf af te schaffen en betreurt dat de doodstraf in 35 van de 50 staten van de VS nog steeds wordt toegepast;
61. vraagt de Raad en de Commissie de overblijvende landen die het tweede facultatieve protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, of een vergelijkbaar regionaal instrument, nog niet hebben ondertekend, geratificeerd of ten uitvoer gelegd, (ICCPR), aan te sporen dit alsnog te doen;
62. roept de Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de productie en verkoop van natriumthiopental door bedrijven in de EU enkel wordt toegelaten voor medisch gebruik en dat elke vergunning om dit geneesmiddel te produceren etiketteringsvoorschriften omvat, zodat op de verpakking is aangegeven dat het niet mag worden gebruikt om dodelijke injecties toe te dienen, in overeenstemming met de Europese en nationale regelgeving ter verbieding van de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of straffen;
63. herhaalt dat de EU tegenstander is van de doodstraf, in welke omstandigheden dan ook, met inbegrip van buitenrechtelijke executies; herinnert eraan dat de EU de belangrijkste donor is aan maatschappelijke organisaties die tegen de doodstraf strijden; vraagt de Commissie om voorrang te blijven geven aan de strijd tegen deze wrede en onmenselijke straf en dit vast te houden als thematische prioriteit in het kader van de EIDHR en de geografische instrumenten; is van mening dat daadwerkelijke levenslange opsluiting geen aanvaardbaar alternatief voor de doodstraf is;
64. dringt er bij de landen die nog steeds de dood door steniging toepassen op aan deze onmenselijke praktijk uit hun wetgeving te schrappen; dringt er bij de Iraanse leiders op aan een wet in te voeren waarbij steniging, de meest barbaarse vorm van terechtstelling, als wettige straf wordt uitgebannen; veroordeelt het feit dat talloze landen nog steeds jeugdige delinquenten ter dood veroordelen en terechtstellen; veroordeelt de aanwending van de doodstraf door het Iraanse regime, waarin Iran een tweede plaats inneemt, net na China, van landen met het hoogste aantal terechtstellingen; spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de toename van het aantal executies in Iran als reactie op de vreedzame demonstraties na de presidentsverkiezingen in juni 2009; blijft bezorgd over het feit dat China nog steeds het hoogste aantal doodvonnissen ter wereld voltrekt, en verzoekt China de nationale cijfers over terechtstellingen bekend te maken, zodat een transparante analyse van en discussie over de doodstraf mogelijk wordt; verwelkomt het positieve handelen van de Wit-Russische autoriteiten die een werkgroep hebben opgericht om voorstellen te formuleren voor een moratorium op de doodstraf; blijft bezorgd over de executies die nog steeds plaatsvinden in Wit-Rusland, het enige land in Europa dat de doodstraf nog toepast, waarbij de familieleden van terechtgestelden niet worden geïnformeerd over de datum van de executie of de plaats van teraardebestelling;
65. merkt op dat er in de wereld 32 rechtstelsels zijn die aanwending van de doodstraf toestaan voor drugsdelicten; merkt op dat het VN-bureau voor drugs en criminaliteit (UNODC), de Europese Commissie en afzonderlijke Europese regeringen actief betrokken zijn bij de financiering en/of technische en juridische ondersteuning en financiële hulp ter versterking van drugsopsporingsactiviteiten in landen die aan de doodstraf vasthouden met het oog op de drugshandhaving; vreest dat zulke bijstand nog meer terdoodveroordelingen en excuties in de hand kan werken; vraagt de Commissie om richtsnoeren uit te vaardigen voor internationale financiering van drugsopsporingsactiviteiten op nationaal of regionaal niveau, om erop toe te zien dat zulke programma's niet uitlopen op mensenrechtenschendingen, daaronder begrepen de toepassing van de doodstraf; benadrukt dat afschaffing van de doodstraf voor drugsgerelateerde misdrijven als eerste voorwaarde moet gelden voor financiële en technische bijstand, capaciteitsopbouw en andere ondersteuning bij drugsopsporing;
66. vreest dat nog steeds executies plaatsvinden in Wit-Rusland, het enige land in Europa dat de doodstraf blijft toepassen; steunt de autoriteiten in hun voornemen een werkgroep op te richten die voorstellen moet doen over de instelling van een moratorium op de doodstraf;
67. uit zijn ernstige bezorgdheid over het wetsontwerp „Wet tegen homoseksualiteit 2009” dat momenteel door het parlement van Oeganda wordt behandeld en dat voorziet in boetes en gevangenisstraffen voor de ondersteuning van lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen en in boetes, gevangenisstraffen of de doodstraf voor seks met wederzijdse instemming tussen personen van hetzelfde geslacht; roept het Oegandese parlement op dit wetsontwerp en eendere voorstellen te verwerpen; veroordeelt de criminalisering van homoseksualiteit waar ook ter wereld;
LGBT-rechten
68. is, in het licht van de talrijke schendingen van de mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders die in 2009 in de hele wereld hebben plaatsgevonden, ingenomen met de goedkeuring door de werkgroep mensenrechten van de Raad van de Europese Unie van de toolkit voor de bevordering en bescherming van alle mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LGBT); verzoekt de EU-delegaties en de Europese Dienst voor extern optreden de richtsnoeren van deze toolkit volledig ten uitvoer te leggen;
Geweld tegen vrouwen
69. merkt op dat het programma van het trio-voorzitterschap van Frankrijk, Tsjechische Republiek en Zweden (juli 2008 - december 2009) prioriteit heeft willen geven aan de kwestie van en geweld tegen vrouwen en meisjes, en pleit voor coherentie in de beginselen en in het beleid, zowel binnen als buiten de EU, ook wat betreft steun voor een verbod van genitale verminking van vrouwen als mensenrechtenschending; merkt op dat er onlangs een nieuwe reeks richtsnoeren voor deze materie is vastgesteld, en verwacht dat de Commissie de resultaten van de uitvoering daarvan aan het Parlement zal voorleggen;
70. neemt nota van de nieuwe gendergelijkheidsstrategie van de Europese Commissie, die specifiek aandacht besteedt aan de genitale verminking van vrouwen; wijst nogmaals op de noodzaak van coherentie tussen het interne en het externe beleid van de EU met betrekking tot deze specifieke kwestie; dringt er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aan de genitale verminking van vrouwen aan de orde te stellen in het kader van de politieke en beleidsdialoog met partnerlanden en met belanghebbenden die in de nationale context een belangrijke rol spelen met betrekking tot deze gevoelige kwestie, en daarbij gebruik te maken van een participatieve benadering, met inbreng van de betrokken gemeenschappen; verzoekt de Commissie, de Raad en de lidstaten een beroep te doen op alle politieke en institutionele middelen om initiatieven te steunen die erop zijn gericht dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zo spoedig mogelijk een resolutie aanneemt waarin wordt opgeroepen tot een wereldwijd moratorium op genitale verminking van vrouwen;
71. is van oordeel dat geweld tegen vrouwen ook psychologische vormen aanneemt; stelt vast dat vrouwen op arbeidsgebied nog steeds slechter worden betaald dan mannen en vaker onzekere of deeltijdse banen hebben; onderstreept derhalve dat de rol van de Commissie en de lidstaten op dit vlak, zowel binnen als buiten het kader van de Europese Unie, niet beperkt mag blijven tot de bestrijding van geweld in het kader van de strijd tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen, hetzij fysiek, psychologisch, sociaal of economisch, maar tevens resoluut gericht moet zijn op de genderloze opvoeding van jongens en meisjes, van kinds af, en op de bestrijding van genderstereotypen;
72. onderstreept het belang van een alomvattende uitvoering van de resoluties 1325, 1820,888 en 1889 van de VN-Veiligheidsraad waarin ertoe wordt opgeroepen vrouwen in alle stadia en op alle niveaus bij conflictoplossingen te betrekken en vrouwen en meisjes te beschermen tegen seksueel geweld en discriminatie; verzoekt alle lidstaten die nog geen nationaal actieplan voor de tenuitvoerlegging van UNSCR 1325 hebben, met spoed een dergelijk actieplan aan te nemen; veroordeelt met klem het gebruik van verkrachting als middel van oorlogvoering en de herhaaldelijke massaverkrachtingen die bij herhaling in de Democratische Republiek Congo hebben plaatsgevonden; verzoekt om bekendmaking van alle feiten omtrent het onvermogen van de vredesmacht MONUSCO om een eind te maken aan de massaverkrachtingen; dringt er bij de hoge vertegenwoordiger/vice-voorzitter van de EU op aan om door EUSEC en EUPOL een onderzoek in de DRC te laten instellen en aan het EP verslag te laten uitbrengen over alle Congolese en internationale ondernemingen of eenheden die betrokken zijn bij de winningsindustrie in de DRC en bewapende groeperingen en veiligheidskrachten financieren die betrokken zijn bij dergelijke massaverkrachtingen en andere systematische misdaden tegen de burgerbevolking;
73. vraagt de HV/VV om meer personeel in te zetten voor genderaangelegenheden in het externe optreden en daarvoor speciale structuren op te zetten; erkent de vooruitgang die is bereikt in het GVDB, zowel bij missies als in de personeelsopleiding;
74. uit zijn ernstige bezorgdheid over de diepgewortelde gendergerelateerde discriminatie en huiselijk geweld in sommige landen, en wijst erop dat vrouwen in plattelandsgebieden een bijzonder kwetsbare groep vormen; maakt zich eveneens ernstige zorgen over gevallen van seksueel geweld en de grote aantallen verkrachtingen van vrouwen en meisjes in Zuid-Afrika, alsmede over het feit dat strafrechtelijk onderzoek vaak niet naar behoren wordt uitgevoerd of wordt belemmerd op grond van gendervooroordelen en dat de slachtoffers te maken hebben met tal van barrières bij de toegang tot gezondheidszorg en lange wachttijden bij de medische zorgverlening; spreekt zijn scherpe veroordeling uit over het geweld tegen vrouwen en meisjes dat in Guatemala en Mexico een chronische probleem is;
75. is zeer bezorgd over de situatie van vrouwen en meisjes in Iran, de Democratische Republiek Congo en Afghanistan; veroordeelt de wrede schendingen van de rechten van vrouwen in de DRC; dringt er bij de internationale gemeenschap op aan aanzienlijk meer middelen ter beschikking te stellen voor inspanningen om vrouwen tegen verkrachting te beschermen en benadrukt dat op internationaal niveau met spoed bijzondere aandacht moet worden besteed aan de situatie van vrouwen en meisjes in de DRC; veroordeelt de in maart 2009 aangenomen sjiitische wet inzake het personenrecht, dat het recht van Afghaanse vrouwen met voeten treedt en in strijd is met de Afghaanse grondwet en met internationale mensenrechtelijke normen; is ingenomen met wijzigingen in de wet „Personal Affairs of the Followers of Shia Jurisprudence”, maar blijft zich zorgen maken over sommige artikelen van die wet, die in strijd zijn met de verplichtingen van Afghanistan uit hoofde van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind; vraagt de Afghaanse autoriteiten dringend onverwijld actie te ondernemen om de situatie van de vrouwenrechten in het land te verbeteren;
76. dringt erop aan vrouwenrechten in alle mensenrechtendialogen uitdrukkelijk aan de orde te stellen, en in het bijzonder de noodzaak van het bestrijden en uitbannen van alle vormen van discriminatie van en geweld tegen vrouwen en meisjes, waaronder begrepen, eerst en vooral, abortus als middel voor genderselectie, alle vormen van schadelijke traditionele gebruiken of gewoonten, zoals genitale verminking van vrouwen en gedwongen huwelijken of huwelijken op jonge leeftijd, alle vormen van mensenhandel, huiselijk geweld en vrouwenmoord, uitbuiting op de werkplaats en andere vormen van economische uitbuiting, en eist evenzo dat waar een staat zich beroept op gebruiken, tradities of religieuze overwegingen van welke aard dan ook, om zich te onttrekken aan zijn plicht dergelijke wreedheden uit te bannen, dit steeds van de hand wordt gewezen; benadrukt dat de inspanningen om een einde te maken aan alle vormen van genitale verminking van vrouwen, moeten worden geïntensiveerd, zowel op het niveau van basisgemeenschappen als op beleidsniveau, zodat benadrukt wordt dat vrouwelijk genitale verminking zowel een genderkwestie is als een schending van de mensenrechten met betrekking tot de lichamelijke integriteit; wijst op de situatie van jonge vrouwelijke migranten die op grond van de beginselen van bepaalde gemeenschappen, om religieuze redenen of omwille van de familie-eer het slachtoffer van mishandeling, eremoorden of genitale verminking worden en beroofd worden van hun vrijheid;
77. herinnert aan de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en benadrukt dat toegang tot onderwijs en gezondheidszorg fundamentele mensenrechten zijn; gelooft dat gezondheidsprogramma's, zoals voor seksuele en reproductieve gezondheid, bevordering van gendergelijkheid, zelfbeschikking voor vrouwen en de rechten van het kind, niet mogen ontbreken in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid van de EU, vooral daar waar seksueel geweld wijdverbreid is en vrouwen en kinderen aan het risico van hiv/aids worden blootgesteld of waar hun de toegang tot voorlichting, preventie en/of behandeling wordt onthouden; roept de Commissie op fundamentele rechten van werknemers en de agenda voor behoorlijke arbeid te integreren in haar ontwikkelingsbeleid, en met name in handelsgerelateerde steunprogramma's;
78. is verheugd over de resolutie van 16 juni 2009 van de Raad voor de mensenrechten van de VN over te voorkomen kraamvrouwenziekte en -sterfte en mensenrechten, waarin wordt opgeroepen dringende maatregelen te nemen in lijn met de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling om te voorkomen dat vrouwen nodeloos sterven in de loop van hun zwangerschap of bij de bevalling; merkt op dat de resolutie werd gesteund door de EU-lidstaten, en roept hen op de bescherming van de mensenrechten van vrouwen en meisjes effectief te bevorderen, en met name hun recht op leven, op gelijkheid in waardigheid, op onderwijs, op het opvragen, ontvangen en verspreiden van informatie, op het beroep kunnen doen op wetenschappelijke vooruitgang, op vrijwaring van discriminatie, en op een zo hoog mogelijk niveau van lichamelijke en geestelijke gezondheid, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid;
79. verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten om in het bijzonder te bevorderen dat de lidstaten van de Afrikaanse Unie het Protocol van de Afrikaanse Unie betreffende de rechten van vrouwen in Afrika ratificeren en ten uitvoer leggen;
Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling
80. dringt aan op erkenning van medische mishandeling van patiënten en personen, met name personen die zich niet kunnen weren, als wrede, inhumane en onterende behandeling; ziet evenwel in dat bepaalde handelingen moeilijk te bewijzen zijn en roept derhalve op tot bijzondere oplettendheid;
81. wenst te zien erkend dat minderheden, zoals inheemse bevolkingsgroepen en personen die op grond van hun kaste worden gediscrimineerd, buitengewoon kwetsbaar zijn en bijzonder vaak aan foltering zijn blootgesteld;
82. roept alle staten die dit nog niet hebben gedaan, toe te treden tot het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf, en het bijbehorende Facultatieve Protocol (OPCAT); vraagt de staten dringend om eventuele voorbehouden die zij ten aanzien van deze teksten hebben gemaakt, in te trekken; spoort de staten die het OPCAT hebben ondertekend, aan het nationaal preventiemechanisme beter en sneller ten uitvoer te leggen;
83. moedigt staten overal ter wereld aan het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, dat algemeen bekend staat als Protocol van Istanbul, over te nemen en effectief toe te passen; beschouwt het Protocol van Istanbul als essentieel instrument voor het vergaren van bewijzen en het voorkomen van straffeloosheid; is ervan overtuigd dat straffeloosheid van folteraars een belangrijke belemmering blijft voor het efficiënt voorkomen van foltering, omdat de daders er impliciet door worden aangemoedigd hun afschuwelijke praktijken voort te zetten;
84. onderstreept het belang van een doelmatige uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; vraagt de Raad en de Commissie om de resultaten van de uitvoering van die richtsnoeren voor te leggen, met speciale aandacht voor de resultaten van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten waar het gaat om rehabilitatie van folteringsslachtoffers;
85. vraagt de lidstaten gevolg te geven aan het gevraagde in zijn resolutie van 17 juni 2010 over handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(16); vraagt de Commissie om zo snel mogelijk een herziening voor te leggen van een aantal bepalingen in verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad van 27 juni 2005;
86. is bijzonder bezorgd over de golf van corruptie, criminaliteit, politieke vervolging, straffeloosheid en de foltering en gevangenhouding van oppositieleden in Venezuela als gevolg van de politisering van de politie, het gebrek aan beleid en het onvermogen van de regering om deze ernstige bedreigingen van de mensenrechten het hoofd te bieden;
87. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over de weer toenemende mensenrechtenschendingen in de wereld waarvan personen het slachtoffer worden op grond van hun seksuele geaardheid, en veroordeelt elke vorm van geweld jegens dergelijke personen; constateert dat het aantal moorden op transseksuelen wereldwijd is toegenomen; betreurt ten zeerste dat homoseksualiteit in tal van landen nog steeds als misdrijf geldt waarop gevangenisstraf en in sommige gevallen zelfs de doodstraf staat; verwelkomt in dit verband het besluit van het Hof van Justitie van Delhi van 2 juli 2009 waarbij homoseksualiteit in India werd gedecriminaliseerd, en roept andere landen op dit voorbeeld te volgen;
Rechten van kinderen
88. betreurt ten zeerste dat naar schatting zo'n 215 miljoen kinderen overgeleverd zijn aan kinderarbeid, waarvan drie kwart de ergste vorm van kinderarbeid verrichten (ILO-cijfers, 2009); is verheugd over de conclusies van de Europese Raad van 14 juni 2010 over kinderarbeid en de daaraan gerelateerde studie van de Commissie (SEC(2010)0037), waarin wordt gepleit voor een alomvattende beleidsaanpak van de EU die gericht is op ontwikkeling en uitbanning van armoede; verzoekt de Commissie voor een doeltreffende controle van de vooruitgang op dit terrein te zorgen en samen met de lidstaten de uitvoering van dat beleid te bevorderen in hun dialogen met derde landen;
89. herinnert aan het succesvolle 11e EU-NGO MensenrechtenForum over het onderwerp bestrijding van geweld tegen kinderen, en het Zweedse voorzitterschap (Stockholm, juli 2009) en de daar gedane oproepen tot voortzetting van de juridische arbeid voor een verbod op alle vormen van lijfstraf in elke context, ook die van het gezin, beste praktijken en ervaringen aan te wijzen bij bestrijding van geweld tegen kinderen in conflicts- en post-conflictsituaties, en de coherentie tussen het extern optreden van de EU en het interne EU/ls-beleid inzake kinderrechten te vergroten;
90. uit zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat miljoenen kinderen nog steeds slachtoffer zijn van verkrachting, huiselijk geweld, fysiek, emotioneel en seksueel misbruik, waaronder seksuele en economische uitbuiting; benadrukt dat alle rechten die worden erkend door het Verdrag inzake de rechten van het kind en de aanvullende protocollen daarbij, van even groot belang zijn, en roept op tot volledige ratificatie ervan en tot naleving van de eruit voortvloeiende verplichtingen, en verzoekt erom bijzondere aandacht te besteden aan nieuwe vormen van commerciële seksuele uitbuiting van kinderen;
91. is ernstig verontrust over de aanhoudend snelle toename van het aantal hiv-besmettingen van mannen, vrouwen en kinderen in Oost-Europa en Centraal-Azië; stelt met verontrusting vast dat de beschikbaarheid van antiretrovirale behandelingen nog steeds een van de laagste ter wereld is; stelt met verontrusting vast dat stigmatisering en discriminatie die schending van grondrechten en de waardigheid van met hiv besmette kinderen met zich meebrengen verdere vooruitgang op het gebied van voorkoming, zorg en steun belemmeren; verzoekt de Commissie beleidshervormingen, programmawijzigingen en ombuiging van geldstromen te overwegen om de rechten en waardigheid te beschermen van kinderen en jongeren die kwetsbaar zijn, tot een risicogroep behoren en leven met of besmet zijn met hiv;
92. pleit dringend voor extra maatregelen van de EU tegen kinderarbeid en roept de EU op een efficiënter gebruik te maken van de instrumenten waarover zij beschikt door deze in mensenrechtendialogen en -raadplegingen te incorporeren; vraagt de EU om daadwerkelijk uitvoering te geven aan de EU-richtsnoeren voor de rechten van het kind en de mogelijkheid te bestuderen van uitvaardiging van richtsnoeren over kinderarbeid; herinnert aan de positieve rol van met name de handelspolitiek van de EU in de strijd tegen kinderarbeid, onder meer door gebruik van SAP+ incentieven; wenst dat dit instrument in de toekomst beter wordt beoordeeld en het voorwerp uitmaakt van een jaarlijkse evaluatie die aan het Europees Parlement wordt overgelegd ter gelegenheid van het jaarlijkse debat over de mensenrechten;
93. merkt op dat in 2009 werd stilgestaan bij het 20-jarig bestaan van het Verdrag inzake de rechten van het kind; vindt het tevredenstellend dat nagenoeg alle landen partij zijn bij dit verdrag, en spoort de landen die nog niet zijn toegetreden, aan dit onverwijld alsnog te doen; blijft ernstig bevreesd dat volledige realisering van de rechten waarom het gaat nog steeds op ruime schaal wordt gefrustreerd; roept ertoe op meer aandacht te besteden aan de behoefte van het kind aan bijzondere bescherming en zorg, met inbegrip van de nodige juridische bescherming, zowel voor als na de geboorte, zoals bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind en de Verklaring van de Rechten van het kind; verwelkomt de benoeming van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal inzake geweld tegen kinderen en onderstreept het belang van dit mandaat;
94. betuigt zijn grote zorg over kinderen die betrokken zijn bij of anderszins te lijden hebben onder gewapende conflicten of zelfs tot actieve deelname daaraan gedwongen worden; dringt er bij de Raad en de Commissie op aan krachtiger uitvoering te geven aan de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten; verwelkomt de nieuwe resolutie 1882 (2009) van de VNVR , die de bescherming van kinderen die betrokken zijn bij en te lijden hebben onder gewapende conflicten verder versterkt;
95. is diep bezorgd over het feit dat kinderen worden ingezet als soldaten; verzoekt de EU en de VN onmiddellijk stappen te ondernemen om deze kinderen te ontwapenen, op te vangen en te herintegreren;
Verdedigers van de mensenrechten
96. is blij met de inspanningen die worden ondernomen om de in 2008 herziene en opgewaardeerde EU-richtsnoeren over mensenrechtenactivisten te implementeren; neemt ter kennis dat er meer dan 60 plaatselijke uitvoeringsstrategieën zijn ontwikkeld en de nodige contactpersonen zijn aangewezen; blijft echter bezorgd over het feit dat deze richtsnoeren niet door de EU-delegaties worden uitgevoerd, verzoekt de EDEO een implementatieplan te ontwikkelen met duidelijke indicatoren en termijnen, teneinde verdere vooruitgang te boeken bij de doeltreffende implementatie van de richtsnoeren, en vraagt om een lijst van de lokale strategieën die gereed zijn; verzoekt de EDEO, de Raad, de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen te treffen om aan de richtsnoeren meer bekendheid te geven onder mensenrechtenverdedigers en EU-diplomaten die in derde landen werkzaam zijn; verzoekt de EU-missies op regelmatige basis ruggespraak te houden met mensenrechtenverdedigers alvorens namens hen in actie te komen, en hun feedback te geven; benadrukt dat bij de opstelling van lokale uitvoeringsstrategieën een breed veld van mensenrechtenverdedigers, die zowel in de stedelijke omgeving als op het platteland werkzaam zijn, moet worden geraadpleegd over economische, sociale en culturele rechten en over burgerlijke en politieke rechten; merkt op dat de lokale uitvoeringsstrategieën een concrete agenda moeten omvatten met maatregelen die ter verbetering van de bescherming van mensenrechtenverdedigers moeten worden genomen, en dat het effect van deze strategieën na verloop van een redelijke termijn moeten worden geëvalueerd; verzoekt in dit verband om een evaluatie van de tenuitvoerlegging van de door maatschappelijke organisaties in het kader van het EIDHR geleverde bijstand en getroffen maatregelen ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers;
97. roept de HV/VV op om prioriteit te geven aan een effectievere toepassing van de bestaande instrumenten en mechanismen om mensenrechtenverdedigers op een samenhangende en systematische wijze te beschermen, roept de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en alle Commissarissen met verantwoordelijkheden op het gebied van de externe betrekkingen op mensenrechtenverdedigers systematisch te ontmoeten wanneer ze een officieel bezoek afleggen aan derde landen, en onderstreept dat steun voor mensenrechtenverdedigers tevens absoluut moet worden opgenomen in het mandaat van speciale vertegenwoordigers van de EU; onderstreept dat zowel de hoge vertegenwoordiger als de speciale vertegenwoordigers voor hun optreden in dit verband verantwoording zullen moeten afleggen aan het Europees Parlement;
98. dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan, de maatregelen in te voeren die het Parlement heeft voorgesteld in zijn in juni 2010 aangenomen resolutie over EU-beleid ten aanzien van mensenrechtenverdedigers, waarbij de nadruk moet komen te liggen op maatregelen gericht op de verlening van snelle bijstand aan bedreigde mensenrechtenverdedigers, bijvoorbeeld in de vorm van noodvisa of onderdak, en maatregelen gericht op publieke ondersteuning en zichtbare erkenning van de activiteiten van mensenrechtenverdedigers, met een genderperspectief bij de uitvoering van de richtsnoeren ten behoeve van vrouwelijke mensenrechtenactivisten en andere bijzonder kwetsbare groepen, zoals activisten die zich inzetten voor economische, sociale en culturele rechten en personen die opkomen voor de rechten van minderheden en inheemse volkeren; verzoekt de HV/VV werk te maken van de tenuitvoerlegging van het programma van „Shelter Cities”, dat in Europese steden bescherming biedt aan mensenrechtenverdedigers;
99. pleit ervoor dat de EU-instellingen bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon en in het kader van de oprichting van de EDEO een interinstitutioneel samenwerkingsmechanisme tot stand brengen betreffende mensenrechtenactivisten; meent dat de instelling van een dergelijk mechanisme kan worden vereenvoudigd door contactpunten aan te wijzen en expliciete richtsnoeren op te stellen voor mensenrechtenactivisten binnen alle instellingen en organen van de EU en door ontwikkeling van nauwere samenwerking met de contactpunten voor mensenrechtenverdedigers en de leden van EU-missies en -delegaties die zijn belast met de Mensenrechten en de democratie; verzoekt de EDEO een statistische database op te zetten voor gegevens over gevallen waarin de EU-delegaties bijstand hebben verleend aan mensenrechtenverdedigers, ten behoeve van de evaluatie van de effectiviteit van de richtsnoeren, en aan het EP verslag uit te brengen over de uitkomsten van die evaluatie;
100. neemt kennis van de bevindingen in menig mensenrechtenverslag, dat mensenrechtenactivisten, die een onschatbare bijdrage leveren aan de bescherming en de bevordering van de mensenrechten met gevaar voor eigen veiligheid, een steeds sterkere repressie ondervinden in allerlei vormen, zoals inbreuken op hun gewetensvrijheid, vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en van vergadering, aanvallen en moordaanslagen op relevante personen, willekeurige arrestaties, oneerlijke processen en sluiting van de kantoren van maatschappelijke organisaties; verzoekt de delegaties van de Unie om zich in samenwerking met de maatschappelijke organisaties van de betrokken landen actiever op te stellen voor het voorkomen van dergelijke aanslagen zonder evenwel het personeel en de activisten van deze organisaties in gevaar te brengen;
101. blijft waakzaam tegenover niet-EU-regeringen die door aanneming van controversiële wetgeving inzake NGO's op subtiele wijze de mensenrechtenbeweging de mond willen snoeren, zoals in het geval van de in januari 2009 door het parlement van Ethiopië aangenomen „Charities and Societies Proclamation” (wet of liefdadigheidsinstellingen en verenigingen), die vrijwel alle mensenrechtenactiviteiten verbiedt;
102. veroordeelt het feit dat in diverse landen aanvallen op en anonieme bedreigingen van mensenrechtenactivisten aan de orde van de dag zijn en dat journalisten, vooral wanneer zij rapportages over corruptie en drugshandel maken, om hun werk worden bedreigd en aangevallen;
103. betuigt zijn diepe treurnis over de moorden op onder meer Stanislav Markelov, Anastasia Baburova en Natalya Estemirova in Rusland en van André Rwisereka en Jean Leonard Rugambage in Rwanda, de willekeurige detentie van Roxana Saberi en Abdolfattah Soltani in Iran, de voortgezette gevangenhouding, zonder toegang tot de nodige gezondheidszorg, van Hu Jia (Sacharovprijs 2008) in China, hetgeen alles gedurende de verslagperiode is gebeurd; dringt er bij de Chinese autoriteiten op aan om onverwijld opheldering te verschaffen over de situatie van de op 4 februari 2009 verdwenen vooraanstaande mensenrechtenadvocaat Gao Zhiseng, en om een volledig onafhankelijk en transparant onderzoek in te stellen naar zijn verdwijning;
104. veroordeelt de gevangenhouding en intimidatie van mensenrechtenactivisten van de Saharawi in de door Marokko gecontroleerde Westelijke Sahara en dringt er bij de VN op aan het toezicht op de mensenrechtensituatie op te nemen in het mandaat van de VN-missie voor de Westelijke Sahara (MINURSO);
105. merkt op dat plaatselijke mensenrechtenactivisten op Cuba zijn vrijgelaten; betreurt het ten zeerste dat de Cubaanse regering weigert mensenrechtenmonitoring te erkennen als legitieme activiteit en plaatselijke mensenrechtengroepen elke juridische status ontzegt; merkt met bezorgdheid op dat de detentie van mensenrechtenactivisten in dit land eveneens een ernstige mensenrechtenschending vormt; roept de regering van Cuba op politieke gevangen niet te verbannen, maar hun de vrijheid te geven Cuba te verlaten of daarnaar terug te keren, zonder arrestatie te hoeven vrezen;
106. is verheugd over de beslissing van het Nobelprijscomité om de Nobelprijs voor de Vrede in 2010 aan Liu Xiaobo toe te kennen voor zijn lange, geweldloze strijd voor de fundamentele mensenrechten en vrijheden in China; dringt er bij de regering in Beijing op aan Liu Xiabo met onmiddellijke ingang en onvoorwaardelijk vrij te laten en de aan zijn echtgenote Liu Xia opgelegde beperkingen op te heffen;
107. is uitermate bezorgd over het feit dat Iran in 2008 en 2009 is voortgegaan met onderdrukking van onafhankelijke mensenrechtenactivisten en leden van maatschappelijke organisaties en dat er nog steeds en zelfs meer ernstige schendingen van de mensenrechten plaatsvinden; veroordeelt de willekeurige arrestatie, marteling en gevangenneming van mensenrechtenactivisten vanwege hun werk, onder de beschuldiging van „activiteiten die ingaan tegen de nationale veiligheid”; betreurt het huidige regeringsbeleid gericht tegen docenten en academici, waardoor studenten de toegang tot hoger onderwijs wordt belet, en veroordeelt de vervolging en gevangenneming van studentenactivisten; betreurt de beroering die in de nasleep van de presidentsverkiezingen van 12 juni 2009 is ontstaan en het geweld dat door de Iraanse autoriteiten is gebruikt – waarbij ten minste 400 mensen willekeurig zijn gearresteerd en volgens berichten minstens 40 personen de dood vonden –, de massaprocessen tegen personen die zijn beschuldigd van misdrijven tegen de nationale veiligheid, de mishandelingen en folteringen die hebben plaatsgevonden en de doodvonnissen die zijn uitgesproken;
Mensenrechtenclausules
108. benadrukt het belang en de onmisbaarheid van mensenrechtenclausules en van doeltreffende mechanismen voor geschillenbeslechting in handelsovereenkomsten, waaronder ook visserijverdragen, tussen de EU en derde landen; verzoekt er echter nogmaals om deze clausule vergezeld te doen gaan van een handhavingsmechanisme, teneinde de toepassing ervan in de praktijk te verzekeren; wijst erop dat het belangrijk is de mensenrechtensituatie in derde landen die handelsbetrekkingen met de EU willen aangaan, op de voet te volgen; benadrukt dat de monitoring en beoordeling van die situatie ook de formele raadpleging van maatschappelijke organisaties over het effect van die overeenkomsten dient te omvatten; verzoekt om vaststelling van duidelijke mensenrechtencriteria in het kader van individuele handelsovereenkomsten, teneinde te waarborgen dat beide partijen over duidelijke maatstaven beschikken en precies weten welke situaties en handelingen de toepassing van die mensenrechtenclausules tot gevolg hebben;
109. bevestigt nogmaals het beginsel van de ondeelbaarheid van de mensenrechten en veroordeelt pogingen om bepaalde rechten of gronden van discriminatie minder belangrijk te doen voorkomen dan andere; verzoekt de Commissie en de Raad het ondeelbaarheidsbeginsel te eerbiedigen in hun onderhandelingen over mensenrechtenclausules met derde landen;
110. onderstreept dat de EU, met het oog op de naleving van haar internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en gelet op de aard van de overeenkomsten en de eigen situatie van elk partnerland, systematisch clausules betreffende de democratie, de rechtsstaat en de mensenrechten alsmede de sociale en milieurechten moet invoeren; is van oordeel dat deze clausules de Commissie in de gelegenheid moeten stellen, althans tijdelijk, de handelsvoordelen op te heffen, inclusief die welke voortvloeien uit vrijhandelsovereenkomsten, indien voldoende is bewezen dat er sprake is van schending van de mensenrechten, met inbegrip van het arbeidsrecht, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een lidstaat of het Europees Parlement; is van mening dat de EU in ieder geval duidelijk moet aangeven welke passende sancties kunnen worden toegepast op derde landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten, en deze sancties ook echt ten uitvoer moet leggen; herhaalt zijn verzoek aan de Commissie en de Raad en met name aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid om de mensenrechtenclausule in de vigerende internationale overeenkomsten effectief te maken en te voorzien in een mechanisme voor de daadwerkelijke toepassing van deze clausule in de geest van de artikelen 8, 9 en 96 van de Overeenkomst van Cotonou;
111. is verheugd over de onderzoeken naar de effecten op duurzame ontwikkeling, maar is van mening dat deze ook moeten worden uitgevoerd zodra de overeenkomst is gesloten, en niet alleen vooraf, zodat er een voortdurende evaluatie plaatsvindt;
112. constateert dat het SAP+ (algemeen preferentiestelsel plus) functioneert; is van mening dat dit stelsel, dat landen voor de naleving van de internationale verdragen en normen met betrekking tot mensenrechten en arbeid beloont met aanzienlijke handelsvoordelen, nauwlettender en op transparantere wijze moet worden gecontroleerd, onder meer door de uitvoering van uitvoerige effectbeoordelingen op het gebied van de mensenrechten, een consistent en eerlijk vergelijkingssysteem, en open raadplegingsprocedures bij de toekenning van handelspreferenties; is van oordeel dat handelspreferenties alleen mogen worden toegekend aan landen die de belangrijkste internationale verdragen inzake duurzame ontwikkeling, sociale rechten en goed bestuur hebben geratificeerd en daadwerkelijk omgezet; pleit voor beter toezicht op de naleving, waarbij het maatschappelijk middenveld, vakbonden en gemeenschappen een grotere inbreng moeten krijgen bij de melding van gevallen van niet-naleving, rekening houdende met zowel successen als tegenslagen in de ontwikkeling van mensenrechten, met inbegrip van sociale, economische, culturele en milieurechten; benadrukt het belang van nauwlettend toezicht op de tenuitvoerlegging van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) door Pakistan, dat is uitgenodigd om aan het SAP+ deel te nemen;
113. verzoekt de Commissie om te komen met een voorstel voor een verordening houdende een verbod op de invoer in de EU van goederen die in strijd met de fundamentele mensenrechtennormen zijn geproduceerd onder gebruikmaking van dwangarbeid en met name kinderarbeid; benadrukt dat een dergelijke verordening de EU in staat zou moeten stellen om in specifieke gevallen onderzoeken naar vermeende inbreuken in te stellen;
114. juicht het toe dat er een mensenrechtenclausule is opgenomen in de Partnerschapovereenkomst die de EU met Indonesië heeft gesloten, evenals in de stabilisatie- en associatieovereenkomst met Albanië, welke beide in de verslagperiode in werking zijn getreden en waarmee het aantal landen die instemmen met de opneming van deze clausule in overeenkomsten met de EU thans 120 bedraagt;
115. betreurt het gebrekkige toezicht op de naleving van de mensenrechtenclausules die zijn opgenomen in de Overeenkomst van Cotonou en dringt er bij de HV/VV, de Commissie, de Raad en de lidstaten op aan ten volle gebruik te maken van dergelijke clausules om mensenrechtenproblemen en de bevordering van mensenrechten uitvoerig aan de orde te kunnen stellen in bilaterale en regionale dialogen met ACS-landen;
Bevordering van democratie en rechtsstaat in de externe betrekkingen van de EU
116. omarmt de Conclusies van de Raad over democratieondersteuning in de externe betrekkingen van de EU(17) en de vastgestelde EU-Agenda voor Actie voor democratieondersteuning in de externe betrekkingen, als middel voor verbetering van samenhang en doelmatigheid van de democratieondersteuning door de EU;
117. dringt er bij de Commissie op aan om onverwijld, door middel van de nodige initiatieven en financiële verbintenissen, gevolg te geven aan het jaarverslag over de mensenrechten 2007, waarin het Parlement het standpunt innam dat „geweldloosheid het meest geëigende middel is om ervoor te zorgen dat fundamentele mensenrechten [...] worden genoten, gehandhaafd, bevorderd en geëerbiedigd” en dat „de bevordering van [geweldloosheid] een prioritaire doelstelling van het mensenrechten- en democratiebeleid van de Europese Unie moet zijn”;
118. vraagt de Commissie de agenda voor democratieondersteuning vollediger op te nemen in de jaarlijkse actieprogramma's van haar externe instrumenten, met name die van het EIHDR, en in regionale en nationale strategiedocumenten, daarbij telkens rekening houdende met de specifieke situatie in het betrokken land en de regionale strategie van de EU;
119. neemt nota van het verslag van Amnesty International over 2010, waarin de aandacht wordt gevestigd op het lopende tweede proces tegen de voormalig topman van het oliebedrijf Yukos, Michail Chodorkovski, en zijn zakenpartner Platon Lebedev, als voorbeeld voor oneerlijke processen in Rusland; dringt er bij de Russische Federatie op aan te garanderen dat de fundamentele normen inzake eerlijke procesvoering en mensenrechten worden geëerbiedigd bij de berechting van deze en alle andere beschuldigden door de justitie van het land;
120. dringt er bij de Russische juridische autoriteiten op aan werk te maken van het onderzoek naar de dood op 16 november 2009 van de Russische jurist Sergej Magnitski; betreurt dat dit nog steeds een opvallend voorbeeld is van de ernstige tekortkomingen in het rechtsstelsel van het land; betreurt dat voorvechters van de mensenrechten veelal bruut worden aangepakt en dat tijdens processen vaak geen acht wordt geslagen op het wetboek van strafrecht van de Russische Federatie (bv. artikel 72 in de zaak tegen Oleg Orlov van Memorial wegens smaad), terwijl personen die zich schuldig maken aan agressie tegen en zelfs moord van voorvechters van de mensenrechten, onafhankelijke journalisten en juristen nog steeds te vaak hun straf ontlopen; verzoekt de Raad, als de Russische instanties geen stappen nemen om samen te werken en de zaak Sergey Magnitski te onderzoeken, erop te staan dat de Russische instanties de verantwoordelijken voor de rechter brengen en te overwegen aan Russische functionarissen die bij deze zaak betrokken zijn een inreisverbod naar de EU op te leggen en moedigt rechtshandhavingsorganen van de EU samen te werken om de bankrekeningen en andere activa van deze Russische functionarissen in alle EU-lidstaten te bevriezen;
121. vraagt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie erop toe te zien dat mensenrechten en democratieopbouw zich werkelijk ontwikkelen tot de rode draad in alle sectoren van buitenlands beleid; stelt intussen met verontrusting vast dat de Raad officieel geen kennis heeft genomen van een verslag over vervolgmaatregelen in verband met zijn conclusies van november 2009 over de ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU en de actieagenda voor de ondersteuning van de democratie, ondanks dat dit in bedoelde conclusies van de Raad is bepaald;
Internationaal humanitair recht (IHR)
122. omarmt de conclusies van de Raad inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht van december 2009, het jaar dat ook het 60-jarig bestaan van de Verdragen van Genève werd gevierd;
123. neemt kennis van de vaststelling, in 2009, van de geactualiseerde richtsnoeren van de Europese Unie inzake de bevordering van de naleving van het internationale humanitaire recht; vraagt de Raad de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren doelmatiger te bundelen met de andere EU-richtsnoeren inzake mensenrechten, en het Internationaal humanitair recht beter in het gehele externe optreden van de EU te integreren;
124. verwelkomt het op 30 september 2009 gepubliceerde rapport van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie voor het conflict in Georgië (IIFFMCG – CEIIG) (het zogenoemde verslag-Tagliavini) en steunt de voornaamste constateringen en conclusies waartoe de missie op basis van het internationaal humanitair recht en de mensenrechtenwetgeving is gekomen, met name de vaststelling dat alle schendingen die in augustus 2008 hebben plaatsgevonden moeten worden hersteld en dat de verantwoordelijken moeten worden berecht; verwacht bovendien dat de uitvoerige achtergrondinformatie in het rapport kan worden gebruikt voor juridische procedures op nationaal en internationaal niveau, teneinde er eindelijk voor te zorgen dat de verantwoordelijken voor de misdaden die in augustus 2008 tijdens het conflict tussen Rusland en Georgië zijn gepleegd, ter verantwoording worden geroepen;
125. betreurt ten zeerste dat tijdens het gewapende conflict tussen Rusland en Georgië over Zuid-Ossetië en Abchazië in augustus 2008 schendingen van het internationale humanitaire recht hebben plaatsgevonden die geleid hebben tot honderden doden en gewonden en tienduizenden ontheemden; herinnert eraan dat Rusland tot op heden slechts heeft voldaan aan het eerste van de zes punten omvattende staakt-het-vuren-overeenkomst met Georgië; betreurt de moedwillige verwoesting van etnisch Georgische dorpen in Zuid-Ossetië en Abchazië tijdens en na het conflict; onderstreept dat de verantwoordelijken voor deze schendingen tot dusver niet ter verantwoording zijn geroepen;
Vrijheid van godsdienst of overtuiging
126. onderstreept dat de vrijheid van godsdienst en overtuiging als mensenrecht een essentieel en fundamenteel recht is dat moet worden geëerbiedigd; benadrukt dat bepalingen in bilaterale overeenkomsten met derde landen waarin voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de inachtneming van de mensenrechten, in sterkere mate en doeltreffender moeten worden gehandhaafd;
127. verwelkomt de conclusies van de Raad van november 2009 over vrijheid van godsdienst of overtuiging; erkent het belang van de vrijheid van godsdienst of overtuiging voor de identiteit van zowel religieuze en als niet-religieuze personen, gezien het feit dat geloofsovertuigingen in welke vorm dan ook een essentieel onderdeel vormen van persoonlijke en sociale verbondenheid; vraagt de Raad en de Commissie om, in overeenstemming met die conclusies, praktische maatregelen tegen religieus fanatisme en ter bevordering van vrijheid van godsdienst of overtuiging overal ter wereld vast te stellen en ten uitvoer te leggen; verzoekt de Raad en de Commissie het EP en maatschappelijke organisaties te betrekken bij dit proces;
128. verzoekt de HV/VV van de Commissie om de vrijheid van godsdienst of overtuiging te integreren in het mensenrechtenbeleid van de EU en een grondige evaluatie te verrichten van de situatie rond de vrijheid van godsdienst of overtuiging in het EU-jaarverslag over de mensenrechten;
129. verzoekt de HV/VV het aantal personeelsleden belast met vraagstukken betreffende de inachtneming van de vrijheid van godsdienst in het externe optreden te verhogen en hiervoor specifieke structuren te scheppen, met name in verband met de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden; spreekt zich ervoor uit de wereldwijde eerbiediging van de vrijheid van godsdienst aan te wijzen als een van de prioriteiten van de EDEO, indachtig de wereldwijd plaatsvindende ernstige schendingen van die vrijheid en de noodzaak om vervolgde religieuze minderheden in vele delen van de wereld bij te staan;
130. verzoekt de Raad en de Commissie om in het kader van conflictpreventie, conflictoplossing en verzoeningsprocessen met religie rekening te houden en overleg te plegen met religieuze autoriteiten en organen die openstaan voor interreligieuze dialoog;
131. acht het zeer verontrustend dat discriminatie op basis van godsdienst of levensovertuiging nog steeds in alle regio's van de wereld bestaat, en dat personen die tot bepaalde religieuze gemeenschappen behoren, waaronder religieuze minderheden, in veel landen, waaronder Noord-Korea, Iran, Saoedi-Arabië, Somalië, de Maldiven, Afghanistan, Jemen, Mauritanië, Laos, Oezbekistan, Eritrea, Irak, Pakistan en Egypte, zich nog altijd hun rechten zien ontzegd; veroordeelt de Chinese autoriteiten wegens de vervolging van personen die hun godsdienst buiten de officieel goedgekeurde kanalen beleven, waaronder christenen, moslims, boeddhisten en Falun Gong beoefenaars; dringt er bij China op aan om het ICCPR zoals beloofd te ratificeren; vraagt de Chinese autoriteiten met klem hun oppressieve beleid in Tibet, dat uiteindelijk zou kunnen leiden tot vernietiging van de Tibetaanse godsdienst en cultuur, te staken; veroordeelt de Iraanse autoriteiten wegens de vervolging van religieuze minderheden, waaronder christenen, Bahai en moslims die zich tot een ander geloof hebben bekeerd of niet-gelovig zijn; roept de Iraanse autoriteiten met klem op de rechten van religieuze minderheden te beschermen conform hun verplichtingen uit hoofde van het ICCPR; dringt er bij de autoriteiten van de Russische Federatie op aan een moratorium in te stellen op de tenuitvoerlegging van de wet betreffende de bestrijding van extremistische activiteiten van 2002, die op grote schaal wordt misbruikt om vreedzame religieuze minderhedengroepen te vervolgen; is bezorgd over de situatie van de christelijke minderheid der Montagnards, die in de centrale hooglanden van Vietnam leven; herinnert de Vietnamese autoriteiten eraan dat tot de rechten van minderheden behoren de vrijheid van onbelemmerde godsdienstoefening, de vrijheid van vereniging en meningsuiting, het recht van vreedzame vergadering, het gelijke recht om grond te bezitten en te gebruiken en het recht om ten volle en daadwerkelijk deel te nemen aan de besluitvorming over kwesties die hen betreffen, ook met betrekking tot economische ontwikkelingsprojecten en hervestigingsvraagstukken;
132. dringt er bij de EU op aan om een instrumentarium ter bevordering van het recht op de vrijheid van godsdienst of overtuiging in haar externe beleid te ontwikkelen, om de vrijheid van godsdienst of overtuiging als fundamenteel aan te merken, om een checklist op te stellen van de noodzakelijke vrijheden die betrekking hebben op het recht op de vrijheid van godsdienst of geloof, teneinde te kunnen evalueren of die vrijheden worden geëerbiedigd, om mechanismen in te stellen voor de opsporing van schendingen van de vrijheid van godsdienst, ten behoeve van een sterkere bevordering van de vrijheid van godsdienst of overtuiging in het kader van de werkzaamheden van ambtenaren, met name bij de Europese Dienst voor extern optreden, en om maatschappelijke organisaties te betrekken bij de uitwerking van dat instrumentarium;
133. is verheugd dat de EU bij haar principiële standpunt blijft ten aanzien van de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (en de UNHRC) over de bestrijding van de belastering van godsdiensten; is verheugd dat de EU bij haar principiële standpunt blijft ten aanzien van de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (en de UNHRC) over de bestrijding van de belastering van godsdiensten; spoort de EU aan om in haar benadering te blijven streven naar het juiste evenwicht tussen de vrijheid van meningsuiting en het verbod op het aanzetten tot religieuze haat; moedigt de EU aan een constructieve dialoog te voeren met de Organisatie van de Islamitische Conferentie en andere voorstanders van het beginsel van de bestrijding van de belastering van godsdiensten;
134. onderstreept dat in het internationaal recht inzake mensenrechten de vrijheid van godsdient en geloof wordt erkend ongeacht de inschrijvingsstatus, d.w.z. dat inschrijving geen wettelijke voorwaarde voor godsdienstoefening mag zijn; wijst er voorts met bezorgdheid op dat in Azerbeidzjan, Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oezbekistan en Vietnam religieuze groeperingen zich bij de overheid moeten laten registreren en onder toezicht van een door de regering gecontroleerd bestuur worden gesteld dat zich in hun religieuze autonomie inmengt en hun activiteiten beknot;
135. verzoekt Rusland een moratorium in te stellen op de toepassing van de wet inzake de bestrijding van extremistische activiteiten uit 2002, omdat deze gebruikt en misbruikt wordt om de vrijheid van godsdienst in te perken en geweldloze religieuze groeperingen te onderdrukken en zomogelijk te verbieden; merkt voorts met grote bezorgdheid op dat 265 religieuze en op geloof gebaseerde organisaties op een zwarte lijst van zogenoemde extremistische organisaties staan;
136. dringt er verder bij de volgende landen op aan een einde te maken aan de beperking van de vrijheid van vereniging en vergadering van religieuze groeperingen en de vrijheid van godsdienst en geloof te respecteren: Saoedi-Arabië, Egypte , Eritrea, Iran, Somalië, Jemen, Wit-Rusland, Noord-Korea en Laos;
137. onderstreept dat in sommige delen van de wereld, onder meer in Saoedi-Arabië, Indonesië, Pakistan, Irak, Somalië en Soedan, zowel op individueel als op collectief niveau belemmeringen voor de geloofsuitoefening blijven bestaan en dat er in landen met een diepgewortelde democratische traditie, zoals India, sprake is van toenemende onverdraagzaamheid jegens religieuze minderheden, en verzoekt de Europese Commissie om in de context van relevante politieke dialogen een vasthoudend standpunt in te nemen ten aanzien van dergelijke kwesties;
138. spreekt zijn krachtige veroordeling uit over de in de meeste landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika nog steeds gebruikelijke criminalisering of bestraffing van „afvalligheid” in het geval van bekeringen tot een ander geloof of een andere geloofsrichting (ondercategorie); verzoekt de instellingen van de EU druk uit te oefenen op deze landen om dergelijke praktijken uit te bannen, met name wanneer de doodstraf de voorgeschreven sanctie is; is diep bezorgd over de praktijk van gedwongen bekeringen die in landen als Saoedi-Arabië en Egypte nog steeds in zwang is, en vraagt de EU-instellingen zich duidelijk in te zetten voor de bestrijding van dergelijke mensenrechtenschendingen;
139. herinnert eraan dat in een aantal landen in de wereld nog steeds normale praktijk is om gebedshuizen te sluiten en religieuze publicaties aan censuur te onderwerpen, in beslag te nemen en te vernietigen en de opleiding van geestelijken te verbieden; vraagt de EU-instellingen dringend in hun contacten met de betrokken regeringen zich tegen zulke schendingen uit te spreken en de landen die blasfemiewetten misbruiken om leden van religieuze minderheden te vervolgen, aan te sporen dergelijke bepalingen te wijzigen of af te schaffen;
140. onderstreept dat gewetensvrijheid voor de EU een fundamentele waarde is die de vrijheid om te geloven of niet te geloven en de vrijheid om een overtuiging naar keuze te belijden in zich verenigt;
Vrijheid van meningsuiting
141. acht het verontrustend dat de vrijheid van meningsuiting aan allerlei nieuwe vormen van aantasting blootstaat, met name door gebruik van moderne technologie zoals internet; herhaalt dat het recht op vrije meningsuiting het recht omvat om via ongeacht welk medium informatie en ideeën op te vragen, te ontvangen en te verspreiden;
142. onderkent dat nieuwe technologie ongekende mogelijkheden biedt om aan het openbare leven deel te nemen, meningen te uiten, zich toegang te verschaffen tot informatie over mensenrechten en schendingen van mensenrechten aan de rest van de wereld bekend te maken; vindt het verontrustend dat staten steeds ingenieuzer technieken, zoals technologieën voor tweeërlei gebruik, toepassen om internetgedrag te kunnen observeren en informatie te censureren, en dat het in sommige landen voorkomt dat mensen die via internet gebruik maken van hun recht van vrije meningsuiting worden geïntimideerd, vervolgd, vastgezet of zelfs in de gevangenis belanden;
143. spoort de HV/VV aan om voorop te gaan bij de uitwerking van een standpunt en een concreet beleid waarmee de EU kan optreden als wereldspeler waar het gaat om de vrijheid van internet, door zowel aandacht te besteden aan bedreigingen van de mensenrechten door nieuwe technologieën als aan de uitbreiding van de door die technologieën geboden mogelijkheden om de mensenrechten te beschermen en te bevorderen;
144. dringt er bij landen die de toegang tot internet beperken op aan, beperkingen op de vrije informatiestroom op te heffen; merkt op dat volgens „Reporters without Borders” de „internet enemy list” de volgende staten omvat die er een vergaande internetcensuur op na houden: Wit-Rusland, China, Cuba, Egypte, Iran, Myanmar/Birma, Noord-Korea, Saudi-Arabië, Syrië, Tunesië, Turkmenistan, Uzbekistan en Vietnam;
145. dringt er bij de Commissie op aan een lijst op te stellen met de personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige schendingen van de mensenrechten in Iran na de verkiezingen van 2009, zoals foltering, censuur, verkrachting en buitengerechtelijke executies, en te overwegen hen straffen op te leggen in de vorm van het bevriezen van activa en reisverboden;
146. komt op voor de vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering in Rusland, zoals formeel, maar niet de facto gewaarborgd door artikel 31 van de Russische Grondwet; betuigt zijn solidariteit met de organisatoren van en deelnemers aan Strategie-31, de reeks burgermanifestaties ter verdediging van dit recht, die op 31 juli 2009 begonnen en sindsdien steeds op de 31e van elke maand van 31 dagen op het Triumfalnayaplein in Moskou worden gehouden; acht het spijtig dat, met uitzondering van de laatste op 31 oktober 2010, toestemming voor deze demonstraties door de autoriteiten tot dusver steeds is geweigerd om de reden dat er gelijktijdig andere activiteiten op het Triumfalnayaplein waren gepland; is ernstig verontrust door het feit dat de Russische politie op 31 december 2009 de voorzitter van de Moskou-Helsinki Groep, Lyudmila Alexeyeva, samen met tientallen andere vreedzame betogers, in hechtenis heeft genomen; enkele weken voor haar aanhouding had zij nog de Sacharovprijs van het Parlement gekregen; steunt de oproep van Vladimir Lukin, de commissaris voor de mensenrechten van Rusland, om een onderzoek in te stellen naar het hardhandige politieoptreden in verband met de protesten van 31 mei 2010;
147. is diep bezorgd over het gebrek aan vrijheid van meningsuiting in Venezuela en Cuba, de beheersing van nieuwsmedia door de staat, het beperkte en aan controle onderworpen gebruik van het internet en de pogingen van die landen om dissidenten het zwijgen op te leggen;
Mensenrechten en bestrijding van terrorisme
148. veroordeelt alle vormen van terrorisme; herinnert eraan dat terrorisme wereldwijd heeft geleid tot duizenden dodelijke slachtoffers onder de burgerbevolking en een verwoestende invloed heeft gehad op het leven van tal van families; stelt zich op het standpunt dat het in het geval van terroristische aanslagen absoluut noodzakelijk is om allereerst over de rechten van de slachtoffers te praten in plaats van over die van de daders; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat terroristen worden berecht;
149. constateert dat maatregelen ter bestrijding van terrorisme in een aantal landen tot schending van elementaire mensenrechten hebben geleid, in de vorm van onevenredige bewakingsmaatregelen, illegale detentie en aanwending van foltermethoden om informatie los te krijgen uit mensen die van terrorisme worden verdacht; spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat bepaalde landen de strijd tegen het terrorisme als voorwendsel aanvoeren om hard te kunnen optreden tegen etnische minderheden en lokale mensenrechtenverdedigers, en dringt erop aan de strijd tegen terrorisme niet te gebruiken om legale en legitieme acties van mensenrechtenactivisten aan banden te leggen of te verbieden; veroordeelt deze schendingen van mensenrechten, onderstreept het standpunt van de EU dat de strijd tegen het terrorisme met volledige eerbiediging van de grondrechten en de rechtsstaat moet worden gevoerd, en is er van overtuigd dat burgerlijke vrijheden niet in het gedrang mogen komen bij de strijd tegen terrorisme;
150. verzoekt de Raad en de Commissie de bilaterale politieke en mensenrechtendialogen met derde landen aan te grijpen als gelegenheid om in herinnering te brengen dat de mensenrechten bij de bestrijding van terrorisme in acht moeten worden genomen en dat het antiterrorismebeleid in geen geval mag worden geïnstrumentaliseerd of misbruikt om op te treden tegen verdedigers van de mensenrechten of politieke tegenstanders; verzoekt met name de HV/VV om mensenrechtenschendingen in het kader van antiterreurbeleid en -operaties te veroordelen;
151. roept op tot een sterkere coördinatie en interactie tussen COTER en COHOM op dit gebied, teneinde gevallen waarin het antiterreurbeleid wordt misbruikt om verdedigers van de mensenrechten aan te pakken, te veroordelen door systematisch demarches te ondernemen volgens de richtsnoeren van de EU inzake mensenrechtenorganisaties en door in gevallen van foltering en mishandeling in verband met de bestrijding van terrorisme een soortgelijke benadering te volgen in overeenstemming met de richtsnoeren inzake foltering;
152. herinnert aan het besluit van de Amerikaanse president Barack Obama van januari 2009 tot sluiting van het gevangenkamp Guantanamo Bay; acht het spijtig dat dit besluit nog niet volledig kon worden uitgevoerd; herinnert in zijn resolutie van 13 juni 2006 over de situatie van de gevangenen in Guantánamo en dringt er daarin op aan dat elke gevangene conform het internationaal humanitair recht wordt behandeld en als hij in staat van beschuldiging wordt gesteld onverwijld wordt berecht in een eerlijk en openbaar proces; herinnert aan de gezamenlijke verklaring EU-VS van 15 juni 2009 betreffende de sluiting van de detentiefaciliteit van Guantanamo Bay en toekomstige samenwerking inzake terrorismebestrijding, waarin de vastbeslotenheid van de VS om geheime detentiefaciliteiten uit te bannen, werd verwelkomd; vraagt de regering van de VS dringend haar toezeggingen en volle na te komen; roept de lidstaten van de EU een gecoördineerd actieplan overeen te komen om de VS bij de sluiting van de detentiefaciliteiten in Guantanamo, te steunen door de vluchtelingenstatus toe te kennen aan voormalige gedetineerden die niet zijn aangeklaagd en die niet gerepatrieerd of naar de VS overgebracht kunnen worden; verwelkomt de constructieve inzet van een aantal EU-lidstaten die behulpzaam pogen te zijn met de overname van bepaalde voormalige gevangenen uit Guantanamo en met het onderbrengen van sommigen die in aanmerking komen voor vrijlating uit het gevangenkamp; ; stelt echter vast dat tot dusver alleen de volgende EU-lidstaten - Duitsland, Ierland, Slowakije, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Portugal, België, Frankrijk, Hongarije en Italië - zich bereid hebben verklaard om gedetineerden op te nemen,; maakt zich zorgen over het feit dat de VS, bijvoorbeeld op de luchtmachtbasis van Bagram, nog steeds gedetineerden zonder proces vasthoudt;
153. herinnert eraan dat onder het Franse voorzitterschap op 16 september 2008 de eerste Europese Roma-top plaatsvond en dat onder het Spaanse voorzitterschap op 9 en 10 april 2010 een tweede Roma-top werd gehouden; is uiterst bezorgd over de gedwongen uitzettingen van Roma-gemeenschappen uit Europese lidstaten en over de toename van haatzaaiende uitingen met betrekking tot minderheden en migrantengemeenschappen; herhaalt zijn oproep aan de lidstaten om hun verplichtingen uit hoofde van de EU-wetgeving volledig na te komen ; en verzoekt de Commissie, ingeval de lidstaten dit nalaten, formele en doeltreffende inbreukprocedures in te stellen;
154. merkt op dat de medebeslissingsprocedure sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon ook geldt voor richtlijnen en andere wetgevingsinstrumenten op terrein van terrorismebestrijding en georganiseerde misdaad, terwijl internationale overeenkomsten in verband met deze materie onderworpen zijn aan goedkeuring door het Parlement; wijst erop dat deze veranderingen het Parlement extra invloed geven op het vinden van een juist evenwicht tussen veiligheid en mensenrechten; verplicht zich er derhalve toe in overeenstemming met deze nieuwe prerogatieven te handelen en stelselmatig bij te dragen aan de eerbiediging en de bevordering van de mensenrechten, de burgerlijke en politieke vrijheden en de democratie in alle betrekkingen van de Unie met derde landen en regionale organisaties;
155. herhaalt dat elke lidstaat de positieve verplichting heeft om aanwijsbare potentiële slachtoffers te beschermen die een concreet en acuut risico lopen slachtoffer van een terroristische aanslag te worden, en voegt hieraan toe dat alle lidstaten alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen moeten nemen om procedures in te stellen ter voorkoming van terroristische activiteiten en om negatieve neveneffecten van antiterreurmaatregelen tot een minimum te beperken;
156. herinnert aan het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie van maart 2001 inzake slachtoffers van terrorisme: noodhulp, voortgezette bijstand, strafrechtelijk onderzoek en strafvervolging, doeltreffende toegang tot het recht en de rechter, rechtsbedeling, schadeloosstelling, bescherming van de privésfeer en het gezinsleven van slachtoffers, bescherming van de waardigheid en veiligheid van slachtoffers, het informeren van slachtoffers en speciale scholing voor diegenen die slachtoffers bijstaan;
Mensenrechtendialogen en -overleg met derde landen
157. is teleurgesteld dat met mensenrechtendialogen en -overleg in een aantal gevallen geen vooruitgang is bereikt; constateert dat de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij deze dialogen en raadplegingen niet over de gehele lijn is gewaarborgd, en soms onderhevig aan beperkingen die door niet-EU-partijen worden opgelegd; is bezorgd over het feit dat ook wanneer specifieke zaken aan de orde worden gesteld, de regeringen niet altijd aan hun verplichting voldoen om verslag uit te brengen aan de EU over de follow-up van de individuele en structurele problemen die in het kader van de dialoog worden aangekaart;
158. dringt aan op werkelijke participatie van het Europees Parlement aan de lopende evaluaties van de Mensenrechtendialogen en -overleg; verlangt volledige inzage in de uitkomstenrapportage en andere relevante bronnen; verwacht als resultaat van die evaluaties dat er duidelijke indicatoren worden uitgewerkt waarmee het effect van de dialogen kan worden gemeten, en op basis van een aanpak per land welomschreven aanbevelingen worden gedaan om de resultaten van de dialogen te verbeteren en te voorkomen dat beraadslagingen van de EU over de mensenrechten bij herhaling op niets uitlopen;
159. dringt er bij de Europese instellingen op aan voor onderlinge transparantie en coherentie te zorgen met betrekking tot hun doelstellingen, waarden en standpunten op dit terrein;
160. wijst erop dat de conclusies van Mensenrechtendialogen en -overleg moeten worden doorgeleid naar de topontmoetingen tussen de EU en haar partners;
161. is van mening dat mensenrechtendialogen en -overleg op transparante wijze moeten worden gepland en gehouden en dat de tevoren bepaalde doelstellingen achteraf moeten worden geëvalueerd; vraagt de Raad en de Commissie bij de autoriteiten van de niet-EU-landen aan te dringen op een ruime en brede ministeriële participatie aan de dialogen en raadplegingen;
162. roept de kandidaat-landen voor toetreding tot de EU op om het niveau van bescherming van de mensenrechten op hun grondgebied te verhogen en daarbij rekening te houden met de bescherming die wordt geboden door het Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
163. verzoekt de Raad en de Commissie om in hun mensenrechtenoverleg en -dialogen met derde landen bijzondere aandacht te besteden aan de situatie van etnische en religieuze minderheden en de veelvuldige schendingen van hun rechten;
164. verwelkomt de nauwere coördinatie en samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten;
165. acht het verheugend dat mensenrechtendialogen zijn aangegaan met elk van de Centraal-Aziatische staten, Tadzjikistan, Kazachstan, Kirgizië, Turkmenistan en Oezbekistan, en dat met deze landen tot november 2009 een tweede ronde van dialogen werd gevoerd; beschouwt bovendien het eerste EU-Oezbeekse, door maatschappelijke organisaties gehouden seminar over de mensenrechtendialoog in oktober 2008 als heuglijk feit; betreurt het dat de EU-China mensenrechtendialogen nooit enige verbeteringen hebben opgeleverd waar het gaat om specifieke misstanden in China op het punt van de mensenrechten; wijst erop dat ondanks het feit dat de Chinese autoriteiten een aantal stappen in de goede richting hebben gezet (hervorming van het arbeidsrecht, herziening van doodvonnissen door het Hoge Volksgerechtshof), de mensenrechtensituatie nog steeds verslechtert en gekenmerkt is door groeiende sociale onrust en een verscherping van de controle van en repressie tegen mensenrechtenverdedigers, advocaten, bloggers en maatschappelijke activisten, alsmede door doelgerichte maatregelen om de Tibetanen en hun culturele identiteit te isoleren; is ernstig bezorgd over het gebrek aan vooruitgang in de Chinees-Tibetaanse dialoog; maakt zich ernstige zorgen over de verslechterende mensenrechtensituatie van de Oeigoerse minderheid in China, veroordeelt de sinds geruime tijd aanhoudende onderdrukking van de Oeigoeren in Oost-Turkestan en betreurt dat de Chinese autoriteiten zich niet houden aan de in de grondwet van de Volksrepubliek China vervatte waarborgen van vrijheden als de vrijheid van meningsuiting, demonstratie, vergadering en godsdienst en de persoonlijke vrijheid; betreurt tevens het volksverhuizingsbeleid van de Volksrepubliek China, dat erop is gericht de cultuur van de Oeigoerse bevolking te verwateren en de eenheid van dat volk te breken; betreurt ook dat het mensenrechtenoverleg EU-Rusland geen concrete resultaten heeft opgeleverd; ziet als heuglijke ontwikkeling dat in 2009 een dialoog over de mensenrechten van start gegaan is met Indonesië, en dat met Georgië en Armenië de eerste bijeenkomsten in het kader van zo'n dialoog hebben plaatsgevonden; is van mening dat weliswaar moet worden verwelkomd dat in dergelijke mensenrechtendialogen aandacht wordt besteed aan mensenrechtenkwesties in het kader van de externe betrekkingen van de EU, maar dat zij geen doel op zichzelf mogen gaan vormen en moeten waarborgen dat een follow-up plaatsvindt van de aangelegenheden die in de dialogen worden aangekaart en besproken; betreurt dat de mensenrechtendialoog met India geen resultaten heeft opgeleverd en is teleurgesteld dat de kwestie van kastengerelateerde discriminatie tijdens de laatste mensenrechtendialoog niet aan de orde is gesteld;
166. pleit voor nauwe coördinatie tussen de EU-lidstaten, de Europese Commissie en het Bureau voor de grondrechten voorafgaand aan elke mensenrechtendialoog van de EU met derde landen; wijst erop dat de EU mensenrechtenschendingen in de Unie zelf moet kunnen aanpakken, als zij op het wereldtoneel wil worden gezien als een baken op mensenrechtengebied;
167. is ook tevreden over de eerste mensenrechtendialoog EU-Wit-Rusland, die in juni 2009 heeft plaatsgevonden, maar betreurt dat de mensenrechtensituatie in dat land slecht blijft door de aanhoudende beperking van de vrijheden van vereniging, vergadering en meningsuiting en de repressieve maatregelen tegen verdedigers van de mensenrechten en journalisten;
168. verwelkomt de inspanningen van de regering van Mexico in de strijd tegen de drugshandel en de georganiseerde misdaad, en het wetsontwerp tot herziening van het wetboek van militair strafrecht dat aan het Congres is voorgelegd; benadrukt dat het strategische partnerschap EU-Mexico moet worden gezien als gelegenheid om de mensenrechten en de democratie te versterken;
169. merkt op dat het parlement van de Democratische Volksrepubliek Korea (Noord-Korea) in april 2009 de grondwet van het land heeft gewijzigd, onder meer door invoeging van de bepaling dat Noord-Korea „de mensenrechten eerbiedigt en beschermt”; dringt er bij de Noord-Koreaanse autoriteiten op aan concrete en zichtbare stappen te zetten naar verbetering van de mensenrechtenomstandigheden; verzoekt de autoriteiten in dit verband de inspectie van alle detentiefaciliteiten door onafhankelijke internationale deskundigen toe te laten en speciale EU-vertegenwoordigers toe te staan het land te bezoeken; onderstreept dat niet alleen constitutionele bepalingen maar bovenal ook de tenuitvoerlegging constructieve maatregelen in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de mensenrechtensituatie in het land; roept de Noord-Koreaanse autoriteiten eveneens op de beperkingen op de monitoring van de voedseldistributie door internationale waarnemers op te heffen en ervoor te zorgen dat de internationale hulp terechtkomt bij de behoeftigen; dringt er bij de Noord-Koreaanse leiders op aan een constructieve mensenrechtendialoog met de EU aan te gaan;
170. blijft bezorgd over het feit dat de mensenrechtendialoog met Iran sinds 2004 stilligt door een gebrek aan medewerking van Iraanse zijde, en acht de tijd gekomen dat de internationale gemeenschap steun verleent aan maatschappelijke organisaties in Iran nu de democratische beweging in dat land zich op een cruciaal punt van haar geschiedenis bevindt; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan deze dialoog te hervatten met het oog op ondersteuning van burgeractivisten voor de democratie en – via vreedzame middelen – bestaande processen te versterken die democratische, institutionele en constitutionele hervormingen kunnen bevorderen, de duurzaamheid van die hervormingen verzekeren, en de participatie in beleidsvormingsprocessen consolideren van alle Iraanse mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, en daardoor hun rol in het politieke debat versterken; dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan het vredesproces te steunen; is zeer bezorgd dat de mensenrechtensituatie in Iran in 2008 en 2009 is verslechterd en dat de vrijheid van meningsuiting en van vergadering nog steeds aan banden wordt gelegd; uit in dit verband zijn diepe bezorgdheid over de onderdrukking van de rechten van journalisten, schrijvers, academici en vrouwen en van mensenrechtenactivisten; blijft bezorgd over de onderdrukking van etnische en religieuze minderheden in Iran;
171. neemt kennis van de verontrustende autoritaire tendensen in Cambodja, die nog worden onderstreept door het feit dat mensenrechtenschendingen sinds jaar en dag onbestraft blijven, en door de beperking van de politieke ruimte en de vrijheid van meningsuiting voor leden van oppositiepartijen en andere politieke activisten; verzoekt de Commissie zich in te zetten voor de reactivering van het Akkoord van Parijs van 1991 inzake Cambodja;
Economische, sociale en culturele rechten
172. onderkent dat aan economische, sociale en culturele rechten evenveel belang moet worden gehecht als aan burgerrechten en politieke rechten, gezien de universaliteit, ondeelbaarheid, onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals bekrachtigd door de Wereldconferentie over de mensenrechten van 1993 in Wenen; dringt bij alle landen rond de wereld aan het facultatieve protocol van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (OP-ICESCR) te ondertekenen, dat op 24 september 2009 ter ondertekening werd opengesteld;
173. onderstreept dat tot de mensenrechten ook behoren het recht op voeding, water, onderwijs, adequate huisvesting, grond, behoorlijke arbeid en persoonlijke veiligheid; meent dat deze rechten, ook voor toekomstige generaties, moeten worden gewaarborgd in de vorm van een eerlijke toegang tot natuurlijke hulpmiddelen op basis van duurzaamheid; erkent dat armoede en een gebrek aan goed bestuur meestal de belangrijke factoren zijn in situaties waar deze rechten worden veronachtzaamd; vraagt de EU grotere inspanning te leveren voor realisering van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen (MOD's), aangezien alles erop wijst dat de wereld ver zal achterblijven bij de doelen die voor 2015 zijn gesteld; wijst er in dit verband nogmaals op dat het van groot belang is voor een op mensenrechten gebaseerd beleid te zorgen dat is gericht op de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen;
174. erkent het belang van het toezichtstelsel van de Internationale Arbeidsorganisatie voor de verdediging van rechten op gebied van ambacht en arbeid, statistische systemen, sociale bescherming en arbeidsmarktbeleid, alsmede arbeidsveiligheid en -gezondheid;
175. verzoekt de Commissie en de lidstaten erop toe te zien dat ondernemingen die onder nationaal of Europees recht vallen, zich niet onttrekken aan de eerbiediging van de mensenrechten en de naleving van de gezondheids- en milieunormen waaraan zij moeten voldoen wanneer zij zich vestigen in een derde land of er activiteiten uitvoeren, met name in ontwikkelingslanden;
176. vraagt de Commissie en de lidstaten hun toezeggingen inzake officiële ontwikkelingshulp volledig na te komen met het oog op de bestrijding van de mondiale economische en financiële crisis en op die manier de negatieve uitwerking tegen te gaan die de crisis heeft gehad voor de mensenrechtensituatie in de wereld; is tevreden gestemd over de 10e bijzondere vergadering van de Mensenrechtenraad van de VN met als thema „Het effect van de mondiale economische en financiële crises op de universele verwerkelijking en het feitelijke genot van mensenrechten”, die op 20 februari 2009 plaatsvond; verzoekt de lidstaten hun samenwerking met derde landen op het gebied van mensenrechten tegen de achtergrond van de crisis voort te zetten en staat op het standpunt dat een gebrek aan middelen in geen geval kan dienen als rechtvaardiging voor mensenrechtenschendingen;
De programma's voor externe bijstand van de Commissie en het EIDHR
177. is verheugd over het feit dat in de programmeringsdocumenten van het EIDHR van 2008 en 2009 rekening is gehouden met de prioriteiten van het Parlement;
178. steunt de bijdragen van het EIDHR, hoofdzakelijk in de vorm van projecten van plaatselijke en internationale maatschappelijke organisaties (90% van de bijdragen), en ook via regionale en internationale organisaties op dit terrein, zoals de Raad van Europa, de OVSE en het Bureau van de Hoge VN-Commissaris voor de mensenrechten (10% van de bijdragen);
179. stelt met voldoening vast dat de middelen ter bevordering van de mensenrechten en de democratie in 2008-2009 meer dan 235 miljoen euro bedroegen, waarmee 900 projecten in ongeveer 100 landen konden worden gefinancierd; een bijzonder groot aantal projecten werd gefinancierd in landen die vallen onder het Europees nabuurschapsbeleid, terwijl het hoogste totaalbedrag naar de ACS-landen gaat; stelt met verontrusting vast dat er een gebrek aan evenwicht bestaat ten nadele van andere projecten voor democratieondersteuning dan verkiezingswaarneming; is van oordeel dat de middelen van het EIDHR aanzienlijk moeten worden verhoogd om te kunnen voorzien in een gepaste financiering van een Europees Fonds voor Democratie ter ondersteuning van capaciteitsopbouw op mensenrechtengebied en bevordering van de democratie in de samenlevingen die daarop het meest zijn aangewezen;
180. onderstreept dat de kracht van het EIDHR vooral gelegen is in het feit dat het niet afhankelijk is van de instemming van een gastregering en zich daarom kan richten op gevoelige politieke kwesties en op een innovatieve aanpak en direct kan samenwerken met plaatselijke maatschappelijke organisaties, die hun onafhankelijkheid ten opzichte van de overheidsautoriteiten moeten bewaren;
181. acht het belangrijk dat het EIDHR wordt gebruikt als manier om bedreigingen voor de mensenrechten te kunnen ondervangen en om mensenrechtenactivisten en slachtoffers van mensenrechtenschendingen meer steun te kunnen bieden; stemt in met een netwerk van elf door het EIDHR gefinancierde organisaties dat zich in het bijzonder richt op de bescherming van de mensenrechtenactivisten en op een snelle respons in noodsituaties; pleit voor de ontwikkeling van specifieke strategieën om te kunnen reageren op de behoeften van de verschillende categorieën mensenrechtenverdedigers, met inbegrip van de verdedigers van LGBTI-rechten en activisten die onderzoeken instellen naar mensenrechten en mensenrechtenschendingen;
182. verzoekt de Commissie erop toe te zien dat er samenhang is tussen de politieke prioriteiten van de Unie, haar partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en de projecten en programma's die zij ondersteunt, met name in verband met haar bilaterale programmering met derde landen;
183. denkt aan de nog steeds zorgwekkende mensenrechtensituatie op het Afrikaanse continent, in de overtuiging dat de Afrikaanse staten met de aanneming van het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren (ook wel Banjul Handvest genoemd) belangrijke stappen heeft gezet voor bevordering van de rechtsstatelijkheid op continentaal niveau, en overweegt daarom de mogelijkheid een ad hoc-begrotingslijn te creëren ter ondersteuning van de werkzaamheden van het Afrikaans Hof voor de rechten van de mens en de volkeren;
184. vraagt de ambtenaren van de Commissie om regelmatig in Brussel te vergaderen met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties teneinde de dialoog te stimuleren met partners die echt in het veld projecten uitvoeren;
185. juicht toe dat gelden voor mensenrechten worden gespreid via geografische programma's, waarbij de uitvoering van het beleid op nationaal en regionaal niveau wordt ondersteund door het Europees Ontwikkelingsfonds (in de ACS-landen), het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (in Latijns-Amerika, Azië en Zuid-Afrika) en het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (in de naburige regio's), èn via thematische instrumenten zoals EIDHR, stabiliteitsinstrument, DCI en ICI Plus;
Verkiezingsondersteuning en -waarneming
186. stelt met voldoening vast dat de EU steeds meer gebruik maakt van verkiezingsondersteuning en -waarneming om democratie in derde landen te bevorderen, waardoor tevens het respect voor mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtstaat wordt vergroot, en dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van dergelijke missies in brede kring worden erkend;
187. verzoekt de HV/VV toezicht te houden op de tenuitvoerlegging van de in de eindverslagen van de EU-missies voor verkiezingswaarneming gedane aanbevelingen, zo nodig voor bijstand bij de follow-up te zorgen en hiervan regelmatig verslag te doen aan het EP;
188. herhaalt zijn verzoek om het electorale proces, met inbegrip van de pre- en postverkiezingsfases, te integreren in de verschillende soorten politieke dialoog met de betreffende derde landen en zo nodig concrete flankerende maatregelen te treffen, teneinde de samenhang in het EU-beleid te waarborgen en de essentiële rol van mensenrechten en democratie te bevestigen;
189. maant tot meer waakzaamheid met betrekking tot de selectiecriteria voor de landen waar verkiezingsondersteuning en -waarneming plaatsvindt en met betrekking tot naleving van de methodologie en regels die op internationaal niveau zijn geformuleerd, in het bijzonder als het gaat om het onafhankelijke karakter en de effectiviteit van de missie;
190. is ingenomen met het financieringsbedrag, tot een totaal beloop van nog eens EUR 50 miljoen over de verslagperiode van 18 maanden;
Gebruikmaking van de acties van het Europees Parlement ten behoeve van de mensenrechten.
191. vraagt de Raad en de Commissie goed gebruik te maken van de resoluties en andere teksten van het Parlement, en concreet te reageren op de daarin geformuleerde bezwaren en wensen, met name wat betreft spoedresoluties;
192. wijst nogmaals op de noodzaak om meer zichtbaarheid te geven aan de Sacharovprijs voor de vrijheid van denken, die jaarlijks door het EP wordt toegekend; betreurt dat noch met betrekking tot het welzijn van de kandidaten en winnaars, noch met betrekking tot de situatie in hun land een behoorlijke follow-up wordt uitgevoerd; roept ook de Raad en de Commissie op zichtbaarheid te verlenen aan deze prijs onder meer door een desbetreffend bericht op te nemen in het jaarverslag over de mensenrechten; verzoekt de Raad en de Commissie bovendien in contact te blijven met de kandidaten voor en de winnaars van de Sacharovprijs, teneinde een aanhoudende dialoog te waarborgen en de situatie van de mensenrechten in de respectievelijke landen te volgen en bescherming te bieden aan diegenen die acuut worden bedreigd;
193. herinnert de delegaties van het Parlement eraan steeds debatten over de mensenrechtensituatie op hun agenda voor interparlementaire vergaderingen te plaatsen, tijdens delegatiereizen projecten en instellingen ter bevordering van de eerbiediging van de mensenrechten te bezoeken en mensenrechtenactivisten te ontmoeten, om dezen waar nodig internationale zichtbaarheid en bescherming te bieden;
194. is verheugd over de creatie van het Sacharov-netwerk; dringt erop aan onverwijld de nodige middelen te vinden om het in staat te stellen zijn doelen te bereiken, en de communicatie tussen winnaars van de Sakharovprijs en het Parlement te vergemakkelijken door de prijswinnaars een speciale status toe te kennen waardoor zij de gebouwen van het Parlement kunnen betreden met versoepelde toegangsprocedures;
o o o
195. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en aan de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebiedsdelen.
VN-Verdrag tegen foltering; VN-Verdrag inzake de rechten van het kind; VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen; VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning.
PB C 379 van 7.12.1998, blz. 265; PB C 262 van 18.09.2001, blz. 262; PB C 293 E van 28.11.2002, blz. 88; PB C 271 E van 12.11.2003, blz. 576; PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 109; PB C 15 E van 21.1.2010, blz. 33; PB C 15 E van 21.1.2010, blz.86; PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 183; PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 198; PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 60; PB C 265 E van 30.9.2010, blz. 15; PB C 286 E van 22.10.2010, blz.25.
Per december 2009 hadden Oostenrijk, België, Duitsland, Hongarije, Italië, Portugal, Slovenië, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk zowel het verdrag als het facultatieve Protocol geratificeerd; alle lidstaten hadden het verdrag ondertekend, maar 15 lidstaten hadden het nog niet geratificeerd (Bulgarije, Cyprus, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen , Luxemburg, Malta, Nederland, Polend Roemenië, Slovakije); 19 lidstaten hadden ook het Protocol ondertekend, maar 10 hadden het nog niet geratificeerd (Bulgarije, Cyprus, de Tsjechische Republiek, Finland, Frankrijk, Litouwen, Luxemburg, Malta, Roemenië, Slovakije).