Bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt ***II
197k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 september 2010 betreffende het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (06106/1/2010 – C7-0147/2010 – 2008/0211(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (06106/1/2010 – C7-0147/2010),
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0543),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 95, lid 1, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0391/2008),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 7, en artikel 114, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 13 mei 2009(2),
– gelet op de artikelen 70 en 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0230/2010),
1. keurt het standpunt van de Raad goed;
2. constateert dat de handeling is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten *
456k
235k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 8 september 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (COM(2010)0193 – C7-0111/2010 – 2010/0115(NLE))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2010)0193),
– gelet op artikel 148, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0111/2010),
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0235/2010),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. herhaalt zijn al lang bestaande verzoek aan de Commissie en de Raad om het Parlement de nodige tijd te geven (in geen geval minder dan vijf maanden) voor de uitoefening van zijn raadgevende rol, zoals omschreven in artikel 148, lid 2, van het VWEU, met betrekking tot de herziening van de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een besluit Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)Krachtens artikel 157, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nemen het Europees Parlement en de Raad maatregelen aan om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.
Amendement 2 Voorstel voor een besluit Overweging 2
(2) Krachtens artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie moet de Unie sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden, en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevorderen; bovendien kan zij initiatieven nemen om het sociaal beleid van de lidstaten te coördineren. Krachtens artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houden met de eisen in verband met de waarborging van een adequate sociale bescherming en de bestrijding van sociale uitsluiting.
(2) Krachtens artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie moet de Unie volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang nastreven, sociale uitsluiting en discriminatie bestrijden, en sociale rechtvaardigheid en bescherming bevorderen; bovendien kan zij initiatieven nemen om het sociaal beleid van de lidstaten te coördineren. Krachtens artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden rekening houden met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting en een hoog niveau van onderwijs en opleiding.
Amendement 3 Voorstel voor een besluit Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)Krachtens artikel 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie streeft de Unie er bij elk optreden naar de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen. Artikel 10 van dit Verdrag voegt daaraan toe dat de Unie bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid. Volgens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt de Europese samenleving gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.
Amendement 4 Voorstel voor een besluit Overweging 4
(4) De Lissabonstrategie, die in 2000 is gestart, berustte op het inzicht dat de EU haar productiviteit en concurrentievermogen moest opvoeren en daarbij haar sociale cohesie moest versterken, gezien de wereldwijde concurrentie, de technologische veranderingen en de vergrijzing. De Lissabonstrategie is opnieuw gestart in 2005, na een tussentijdse evaluatie die leidde tot een sterker accent op groei en op en meer en betere banen.
(4) De Lissabonstrategie, die in 2000 is gestart, berustte op het inzicht dat de EU haar productiviteit en concurrentievermogen door middel van kennis moest opvoeren en de voorwaarden moest scheppen voor volledige werkgelegenheid, en daarbij haar sociale en regionale cohesie moest versterken, gezien de wereldwijde concurrentie, de technologische veranderingen en de vergrijzing. De Lissabonstrategie is opnieuw gestart in 2005, na een tussentijdse evaluatie die leidde tot een sterker accent op groei en op en meer en betere banen.
Amendement 5 Voorstel voor een besluit Overweging 5
(5) De Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid heeft bijgedragen tot een consensus over de algemene richting waarin het economisch een werkgelegenheidsbeleid van de EU zich moet ontwikkelen. In het kader van de strategie heeft de Raad in 2005 zowel globale richtsnoeren voor het economisch beleid als werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld, en deze in 2008 aangepast. Deze 24 richtsnoeren lagen ten grondslag aan de nationale hervormingsprogramma's en omvatten de belangrijkste prioriteiten voor de macro-economische, micro-economische en arbeidsmarkthervormingen voor de EU als geheel. De ervaring wijst echter uit dat de prioriteiten in de richtsnoeren niet duidelijk genoeg waren en dat de dwarsverbanden hechter hadden kunnen zijn. Dit beperkte de impact van de richtsnoeren op de nationale beleidsvorming.
(5) De Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid dient bij te dragen tot bepaling van de algemene richting waarin het economisch een werkgelegenheidsbeleid van de EU zich moet ontwikkelen. In het kader van de strategie heeft de Raad in 2005 zowel globale richtsnoeren voor het economisch beleid als werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld, en deze in 2008 aangepast. Deze 24 richtsnoeren lagen ten grondslag aan de nationale hervormingsprogramma's en omvatten de belangrijkste prioriteiten voor de macro-economische, micro-economische en arbeidsmarkthervormingen voor de EU als geheel. De ervaring wijst echter uit dat de richtsnoeren geen bindende doelstellingen bevatten voor sociale, politieke en culturele deelname door alle in de EU levende mensen en voor een duurzame economie en dat de dwarsverbanden tussen de prioriteiten hechter hadden moeten zijn. Uiteindelijk konden de basisdoelstellingen van de strategie niet worden gerealiseerd, aangezien de lidstaten er ook niet in slaagden zich de richtsnoeren eigen te maken.
Amendement 6 Voorstel voor een besluit Overweging 5 bis (nieuw)
(5 bis)Afgezien van nieuwe Europese wetgevingsinitiatieven met een sociale focus moet de Europese Unie haar bestaande beleid en de uitvoering ervan aanzienlijk verbeteren.
Amendement 7 Voorstel voor een besluit Overweging 6
(6) Door de in 2008 begonnen financiële en economische crisis zijn de werkgelegenheid en het productiepotentieel sterk gedaald en zijn de overheidsfinanciën enorm verslechterd. Mede door het Europees economisch herstelplan hebben de lidstaten echter het hoofd kunnen bieden aan de crisis – dankzij onder meer een gecoördineerde begrotingsstimulans, met de euro als anker voor macro-economische stabiliteit. De crisis heeft dan ook duidelijk gemaakt dat krachtiger en doelmatiger coördinatie van het economisch beleid van de Unie goede resultaten oplevert. De crisis heeft ook laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn.
(6) Door de in 2008 begonnen financiële en economische crisis zijn de werkgelegenheid en het productiepotentieel sterk gedaald en zijn de overheidsfinanciën enorm verslechterd. Mede door het Europees economisch herstelplan hebben de lidstaten echter het hoofd kunnen bieden aan de crisis – dankzij onder meer een gecoördineerde begrotingsstimulans. De crisis, die nog steeds voortwoekert, laat zien dat het ontbreekt aan goed functionerende mechanismen die het mogelijk zouden hebben gemaakt eerder te reageren op verschijnselen die de crisis hebben veroorzaakt en maakt dan ook duidelijk dat krachtiger en doelmatiger coördinatie van het economisch beleid van de Unie goede resultaten oplevert, terwijl het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd. De crisis laat ook zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn, als gevolg waarvan volledige benutting van het potentieel van de interne markt ook een van de meest essentiële manieren is om het concurrentievermogen van Europa te vergroten, en noopt tevens tot een ingrijpende herziening van de mechanismen waarbij werkgelegenheid en sociale doelstellingen steeds een gewaarborgd goed moeten blijven.
Amendement 8 Voorstel voor een besluit Overweging 7
(7) De Commissie heeft voorgesteld om voor de komende tien jaar een nieuwe strategie vast te stellen. Deze Europa 2020-strategie moet de EU in staat stellen sterker uit de crisis tevoorschijn te komen en haar economie af te stemmen op slimme, duurzame en inclusieve groei. Uitgangspunt voor het beleid van de lidstaten en van de Unie zijn de gedeelde doelstellingen, die in de vorm van vijf centrale streefcijfers zijn vervat in de desbetreffende richtsnoeren. De lidstaten dienen alles in het werk te stellen om de nationale streefcijfers te halen en belemmeringen voor groei weg te nemen.
(7) De Commissie heeft voorgesteld om voor de komende tien jaar een nieuwe strategie vast te stellen. Deze Europa 2020-strategie moet de EU in staat stellen sterker uit de crisis tevoorschijn te komen en ook toekomstige aardverschuivingen en crises beter aan te kunnen en haar economie af te stemmen op toekomstgerichte, ecologisch en economisch duurzame en inclusieve groei met hoge niveaus van werkgelegenheid, productiviteit en sociale cohesie. Uitgangspunt voor het beleid van de lidstaten en van de Unie zijn de gedeelde doelstellingen die in de vorm van centrale streefcijfers zijn vervat in de desbetreffende richtsnoeren. De lidstaten dienen zich ertoe te verplichten de nationale streefcijfers te halen. Zij dienen zich te concentreren op het verhogen van het werkgelegenheidspeil en belemmeringen voor groei die het gevolg zijn van wetgeving, bureaucratie en onjuiste toewijzing van middelen op nationaal niveau, weg te nemen.
Amendement9 Voorstel voor een besluit Overweging 8
(8) Als onderdeel van bredere „exitstrategieën” voor de economische crisis dienen de lidstaten ambitieuze hervormingen door te voeren, om voor macro-economische stabiliteit te zorgen, de overheidsfinanciën op lange termijn op orde te kunnen houden, het concurrentievermogen op te voeren, macro-economische onevenwichtigheden te verkleinen en de arbeidsmarktprestaties te verbeteren. De afbouw van de begrotingsstimulans moet in het kader van het groei- en stabiliteitspact worden doorgevoerd en gecoördineerd.
(8) Als onderdeel van bredere „exitstrategieën” voor de economische crisis en van strategieën om de condities voor economische groei te realiseren, moeten de lidstaten structurele hervormingen doorvoeren en handhaven om voor macro-economische stabiliteit te zorgen en voor de bevordering van meer en betere banen, de overheidsfinanciën op lange termijn op orde te kunnen houden, het concurrentievermogen en de productiviteit op te voeren, macro-economische onevenwichtigheden te verkleinen, de sociale cohesie te versterken, de armoede te bestrijden en de arbeidsmarktprestaties te verbeteren. De geleidelijke afbouw van de begrotingsstimulans, die van start moet gaan zodra de economie op weg is naar duurzaam herstel, moet onder meer in het kader van het groei- en stabiliteitspact worden doorgevoerd en gecoördineerd. Maar om de doelstellingen van een duurzame economische en sociale cohesie in de praktijk te verwezenlijken, moeten de belangrijkste macro-economische onevenwichtigheden en verschillen tussen de lidstaten worden weggewerkt.
Amendement 10 Voorstel voor een besluit Overweging 8 bis (nieuw)
(8 bis)Europa-2020 moet een strategie zijn waarbij mens en milieu op de eerste plaats komen en die een uitweg uit de crisis biedt, een nieuwe sociale en economische ineenstorting kan voorkomen, nauw wordt gecoördineerd met het structuur- en cohesiebeleid, onze economieën op middellange en lange termijn stimuleert en de uitdagingen voor de arbeidsmarkt als gevolg van een ouder wordende samenleving aangaat.
Amendement 11 Voorstel voor een besluit Overweging 9
(9) Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten hervormingen ten uitvoer te leggen die gericht zijn op „slimme groei”, ofwel groei aangedreven door kennis en innovatie. Teneinde innovatie en kennisoverdracht in de hele EU te stimuleren, dienen deze hervormingen de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, iedereen toegang tot scholing te bieden, en de onderzoeks- en bedrijfsresultaten te verbeteren. Zij dienen het ondernemerschap te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, diensten en processen die groei, kwaliteitsbanen en zowel territoriale, economische als sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltreffender oplossen. Hierbij komt het erop aan optimaal gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie.
(9) Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten hervormingen ten uitvoer te leggen die gericht zijn op „slimme groei”, ofwel groei aangedreven door kennis en innovatie. Teneinde innovatie en kennisoverdracht in de hele EU te stimuleren, regionale ongelijkheden te helpen wegnemen en een Europese „braindrain” te voorkomen, dienen deze hervormingen de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, iedereen toegang tot scholing te bieden, schooluitval terug te dringen, een individueel recht op permanente educatie toe te kennen, vaardigheden te ontwikkelen en ook formeel te erkennen, en de onderzoeks- en bedrijfsresultaten te verbeteren. Zij dienen het ondernemerschap en de ontwikkeling van KMO's te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, innovatieve en sociaal waardevolle diensten en processen die groei, ook op langere termijn duurzame kwaliteitsbanen en zowel territoriale, economische als sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltreffender oplossen. Hierbij komt het erop aan optimaal gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie.
Amendement 12 Voorstel voor een besluit Overweging 9 bis (nieuw)
(9 bis)Om de economische groei te stimuleren, moeten de lidstaten maatregelen bestrijden die de economische groei afremmen, zoals bureaucratische lasten, buitensporige regulering en normen, hoge belastingen en protectionistische tendensen.
Amendement 13 Voorstel voor een besluit Overweging 9 ter (nieuw)
(9 ter)Het voltooien van een diepe en efficiënte interne markt is belangrijk om de brede algemene macro-economische prestaties van de EU te bepalen; het is met name van wezenlijk belang dat de soliditeit van de monetaire unie zorgt voor economische voordelen, een herstel van de groei, en het scheppen van nieuwe banen.
Amendement 60 Voorstel voor een besluit Overweging 9 quater (nieuw)
(9 quater)Bij het opzetten en uitvoeren van hun nationale hervormingsprogramma's, waarbij zij rekening houden met de in de bijlage opgenomen richtsnoeren, dienen de lidstaten te zorgen voor een doeltreffende aanpak van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid. Belanghebbenden, o.a. op regionaal en plaatselijk niveau en met inbegrip van degenen die betrokken zijn bij de verschillende aspecten van EU-2020, parlementaire organen en sociale partners, dienen nauw te worden betrokken bij het opzetten, uitvoeren, controleren en evalueren van deze programma's, alsook bij het vaststellen van de streefcijfers en indicatoren. De lidstaten dienen nauwgezet toezicht te houden op de gevolgen voor de werkgelegenheid en de sociale consequenties van de hervormingen die in het kader van de respectieve nationale hervormingsprogramma's worden doorgevoerd.
Amendement 14 Voorstel voor een besluit Overweging 10
(10) Ook dienen de hervormingsprogramma's van de lidstaten op „duurzame groei” gericht te zijn. Voor duurzame groei dient een duurzame, competitieve economie te worden opgebouwd waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgegaan, dienen kosten en baten billijk te worden verdeeld, en dient in de race om de ontwikkeling van nieuwe processen en (onder meer groene) technologieën te worden gebruikgemaakt van de leidende positie van Europa. De lidstaten dienen de nodige hervormingen ten uitvoer te leggen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en hulpbronnen efficiënt te gebruiken. Ook dienen zij het ondernemingsklimaat te bevorderen, groene werkgelegenheid te stimuleren en hun industriële basis te moderniseren.
(10) Ook dienen de hervormingsprogramma's van de lidstaten op „duurzame groei” gericht te zijn, op basis van fatsoenlijke banen. Voor duurzame groei dient een duurzame, competitieve economie te worden opgebouwd die meer arbeidsplaatsen oplevert en waarin efficiënter met hulpbronnen wordt omgegaan, dienen kosten en baten billijk te worden verdeeld, met voldoende financiële middelen voor herstructurering, en dient in de race om de ontwikkeling van nieuwe processen en technologieën (o.a. met name groene technologieën die meer banen creëren) te worden gebruikgemaakt van de leidende positie van Europa. Deze technologieën moeten zoveel mogelijk toegankelijk worden gemaakt voor alle bedrijven, met inbegrip van micro-ondernemingen en KMO's. De lidstaten dienen de nodige hervormingen ten uitvoer te leggen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en hulpbronnen efficiënt te gebruiken. Ook dienen zij het ondernemingsklimaat te bevorderen, duurzame werkgelegenheid in de oude en nieuwe economie te stimuleren, mede door te zorgen voor scholingsaanbod voor de vaardigheden waaraan nu behoefte is ontstaan, en hun industriële basis te moderniseren, met name op het gebied van productconversie.
Amendement 15 Voorstel voor een besluit Overweging 11
(11) De lidstaten dienen met hun hervormingsprogramma's ook „inclusieve groei” na te streven. Inclusieve groei veronderstelt een hechte samenleving waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op en om te gaan met verandering, zodat zij actief kunnen deelnemen aan het sociale en economische leven. De hervormingen van de lidstaten dienen dan ook te waarborgen dat iedereen zijn leven lang kansen en mogelijkheden krijgt, zodat armoede en sociale uitsluiting worden tegengegaan, door drempels voor arbeidsparticipatie weg te nemen voor met name vrouwen, oudere werknemers, jongeren, gehandicapten en legale migranten. Ook moeten zij verzekeren dat economische groei alle burgers en alle regio's ten goede komt. De hervormingsprogramma's van de lidstaten dienen er dan ook bovenal voor te zorgen dat de arbeidsmarkten doeltreffend functioneren, door te investeren in arbeidsmobiliteit, in de ontwikkeling van de juiste vaardigheden en in betere arbeidsvoorwaarden, en door segmentering, structurele werkloosheid en inactiviteit terug te dringen; tegelijkertijd zijn passende en houdbare sociale zekerheid en actieve integratie geboden voor de bestrijding van armoede.
(11) De lidstaten dienen met hun hervormingsprogramma's ook „inclusieve groei” na te streven. Inclusieve groei veronderstelt een hechte samenleving waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op en om te gaan met verandering, met name als gevolg van nieuwe technologieën, automatisering en computerisering, zodat zij actief kunnen deelnemen aan het sociale en economische leven. De hervormingen van de lidstaten dienen dan ook te waarborgen dat iedereen zijn leven lang kansen en mogelijkheden krijgt, zodat armoede en sociale uitsluiting worden tegengegaan, door drempels voor arbeidsparticipatie weg te nemen voor met name vrouwen, oudere werknemers, jongeren, verzorgers, mensen met een handicap, ongeschoolde arbeidskrachten, minderheden, in het bijzonder de Roma, legale migranten en personen die niet aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen. Ook moeten de lidstaten via passende instrumenten verzekeren dat economische groei alle burgers en alle regio's ten goede komt. De hervormingsprogramma's van de lidstaten dienen er dan ook bovenal voor te zorgen dat de arbeidsmarkten doeltreffend functioneren, door te investeren in arbeidsmobiliteit, opleidingssystemen en de ontwikkeling van vaardigheden die aansluiten op de behoeften van de arbeidsmarkt en in betere arbeidsvoorwaarden en gendergelijkheid, en door segmentering te bestrijden, door te zorgen voor zekerheid voor werknemers in het kader van alle arbeidsvormen, alsook door discriminatie, structurele werkloosheid – met name jeugdwerkloosheid – en inactiviteit terug te dringen; tegelijkertijd zijn passende en houdbare sociale zekerheid en actieve integratie geboden voor de bestrijding van armoede.
Amendement 16 Voorstel voor een besluit Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)In het kader van de als doel nagestreefde „inclusieve groei” moeten de lidstaten op initiatief van de Commissie een passend wetgevingskader voor de nieuwe vormen van arbeid vaststellen. Bij een dergelijk kader moet aandacht worden besteed aan het verzekeren van flexibele vormen van arbeid, terwijl marktsegmentatie moet worden vermeden, en er moet worden gezorgd voor een omvattende bescherming van de individuele en collectieve arbeidsrechten, o.a. het combineren van werk en privé-leven, alsook voor een adequate sociale zekerheid voor de werknemers.
Amendement 61 Voorstel voor een besluit Overweging 11 ter (nieuw)
(11 ter)De hervormingen in de lidstaten moeten daarom gericht zijn op de bevordering van werkgelegenheidsscheppende groei op basis van fatsoenlijk werk, zoals de IAO dit voorstaat, en „goed werk”, begrippen die als leidende beginselen moeten gelden voor zowel het creëren van banen als de integratie op de arbeidsmarkt. In dat kader dienen gelijke behandeling en gelijke beloning voor gelijke arbeid op dezelfde arbeidsplaats, zoals bepaald in de artikelen 18 en 157 van het WEU-Verdrag, te worden gewaarborgd en versterkt. Ook dient bijzondere aandacht uit te gaan naar vermindering van de armoede onder het toenemende aantal werkende armen en naar bestrijding van armoede onder kinderen.
Amendement 17 Voorstel voor een besluit Overweging 12
(12) De EU en de lidstaten kunnen met hun structurele hervormingen daadwerkelijk groei en werkgelegenheid creëren door het mondiale concurrentievermogen van de EU te versterken, de Europese export nieuwe mogelijkheden te verschaffen en concurrerende toegang te bieden tot de belangrijkste importgoederen. Bij de hervormingen dient dan ook rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het concurrentievermogen, teneinde de Europese groei via open en eerlijke wereldmarkten te bevorderen.
(12) De EU en de lidstaten kunnen met hun structurele hervormingen daadwerkelijk kwalitatief hoogstaande groei en duurzame en hoogwaardige werkgelegenheid creëren door adequaat te reageren op de aanhoudende economische en financiële crisis en aldus het mondiale concurrentievermogen van de EU te versterken, de Europese export nieuwe mogelijkheden te verschaffen en concurrerende toegang te bieden tot de belangrijkste importgoederen. Bij de hervormingen dient dan ook rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het concurrentievermogen, teneinde de groei in de Europese Unie via open en eerlijke wereldmarkten te bevorderen, waarbij de EU dient in te zetten op een sterk mondiaal toezicht op actoren die grote invloed hebben op werkgelegenheid, arbeidsmobiliteit en sociale financiële producten zoals pensioenen.
Amendement 18 Voorstel voor een besluit Overweging 13
(13) De Europa 2020-strategie moet worden gebaseerd op een aantal geïntegreerde beleidslijnen, die de lidstaten onverkort en gelijktijdig ten uitvoer dienen te leggen, om de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen te bereiken.
(13) De Europa 2020-strategie moet worden gebaseerd op een aantal geïntegreerde beleidslijnen, die de lidstaten op doelmatige wijze ten uitvoer dienen te leggen, met inachtneming van hun nationale omstandigheden en hun specifieke moeilijkheden, om de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen te bereiken. De samenhang tussen de maatregelen van de lidstaten op economisch en sociaal vlak en op het gebied van de werkgelegenheid moet worden gewaarborgd.
Amendement 19 Voorstel voor een besluit Overweging 13 bis (nieuw)
(13 bis)De voorwaarden scheppen om vrouwen en meisjes toegang te bieden tot sectoren waar vrouwen sterk ondervertegenwoordigd zijn en om stereotypen te bestrijden die de beroepen in kwestie nog steeds domineren, is van centraal belang zowel om voor gendergelijkheid als voor aanbod op de arbeidsmarkt te zorgen. In alle beleid dat wordt ontworpen en bij alle maatregelen die worden genomen in het kader van de Europa 2020-strategie worden gelijke kansen en gelijkheid van mannen en vrouwen krachtig bevorderd en wordt de genderdimensie opgenomen in alle aspecten ervan. Dit omvat initiatieven die gericht zijn op de versterking van de vrouwenrechten en de bestrijding van discriminatie jegens vrouwen. De sociale-beschermingsstelsels moeten worden herzien om de elementen weg te werken die zorgen voor ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. De arbeidsomstandigheden in sectoren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn, moeten worden verbeterd. Het vraagstuk van onvrijwillige deeltijdarbeid moet worden aangepakt. Gendergelijkheid bij opleidingen en onderwijs moet worden versterkt. Tegen 2020 moet het loonverschil tussen mannen en vrouwen worden teruggebracht tot 0 à 5%. Het verlenen van meer, toegankelijke, betaalbare, flexibele en kwalitatief hoogwaardige zorgverlenende diensten voor iedereen, in het bijzonder kinderopvang, is een belangrijke manier om het proces in de richting van gendergelijkheid te vergemakkelijken en te bevorderen.
Amendement 20 Voorstel voor een besluit Overweging 13 ter (nieuw)
(13 ter)De lidstaten moeten met de Europa 2020-strategie, met name de sociale en werkgelegenheidsaspecten ervan, rekening houden bij de programmering en implementering van de EU-financiering, met inbegrip van de financiering uit hoofde van het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds. Het is belangrijk meer gebruik te maken van de synergieën en de complementariteit van de verschillende financiële instrumenten die beschikbaar zijn, om de complexe doelstellingen van de EU 2020-strategie te kunnen verwezenlijken op het vlak van slimme, inclusieve en groene groei en om de meest achtergestelde microregio's en de meest kwetsbare groepen, die te kampen hebben met complexe multidimensionale nadelen, zo doeltreffend mogelijk te kunnen helpen. Bij het gebruik van de EU-financiering moeten de bureaucratische obstakels worden weggenomen en het nemen van maatregelen op langere termijn worden vergemakkelijkt.
Amendement 62 Voorstel voor een besluit Overweging 13 quater (nieuw)
(13 quater)Uitgaande van het belang van het cohesiebeleid voor de bevordering van de werkgelegenheid en de sociale integratie, de ondersteuning van regio's om hun sociaaleconomische problemen op te lossen en verschillen te verkleinen alsmede de aanvaarding van specifieke regionale kenmerken, dienen de lidstaten samen te werken om hun nationale streefcijfers intern en onderling af te spreken, aan te vullen, te coördineren en aan te passen, zodat de onevenwichtigheden tussen regio's qua economische ontwikkeling worden verminderd.
Amendement 21 Voorstel voor een besluit Overweging 14
(14) Hoewel deze richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten, dient de Europa 2020-strategie ten uitvoer te worden gelegd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, die moeten worden betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de nationale hervormingsprogramma's en bij de algemene berichtgeving over de strategie.
(14) Hoewel deze richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten, dient de Europa 2020-strategie ten uitvoer te worden gelegd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, die moeten worden betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de nationale hervormingsprogramma's en bij de algemene berichtgeving over de strategie, aangezien het sociaal beleid afgestemd moet zijn op plaatselijke omstandigheden en voorkeuren.
Amendement 22 Voorstel voor een besluit Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)Om te verzekeren dat de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten ten uitvoer worden gelegd, moet de open coördinatiemethode worden verbeterd, aangezien het effect ervan op de lidstaten te gering is.
Amendement 23 Voorstel voor een besluit Overweging 15
(15) In de Europa 2020-strategie hebben de 24 eerdere richtsnoeren plaatsgemaakt voor een kleiner aantal richtsnoeren, die werkgelegenheid en brede economische beleidskwesties op coherente wijze benaderen. De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, opgenomen als bijlage bij dit besluit, hangen wezenlijk samen met de richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie in de bijlage bij Aanbeveling […] van de Raad van […]. Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.
(15) In de Europa 2020-strategie hebben de 24 eerdere richtsnoeren plaatsgemaakt voor een aantal richtsnoeren, die werkgelegenheid, versterking van de sociale cohesie en brede economische beleidskwesties op coherente wijze benaderen. De richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, opgenomen als bijlage bij dit besluit, hangen wezenlijk samen met de richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie in de bijlage bij Aanbeveling […] van de Raad van […]. Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.
Amendement 24 Voorstel voor een besluit Overweging 16
(16) Deze nieuwe geïntegreerde richtsnoeren weerspiegelen de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten op samenhangende wijze en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren. Deze richtsnoeren vormen de basis voor landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten. Ook worden zij gebruikt voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie de Europese Raad jaarlijks toezenden.
(16) Deze nieuwe geïntegreerde richtsnoeren weerspiegelen de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten op samenhangende wijze en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact hun nationale hervormingsprogramma's opstellen en hervormingen doorvoeren. Deze richtsnoeren vormen de basis voor landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten, rekening houdende met de verschillende uitgangssituaties van de lidstaten. Ook worden zij gebruikt voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid dat de Raad en de Commissie de Europese Raad jaarlijks toezenden.
Amendement 63 Voorstel voor een besluit Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis)De centrale doelstellingen die onder de relevante richtsnoeren vermeld staan, moeten de lidstaten als leidraad dienen bij de vaststelling van hun eigen nationale streefcijfers en substreefcijfers, waarbij bijzondere aandacht nodig is voor het vergroten van de werkgelegenheid en het terugdringen van de werkloosheid in de meest kwetsbare groepen, waaronder jongeren, het optrekken van het opleidingsniveau, het verlagen van het percentage voortijdige schoolverlaters en het bestrijden van de armoede. De vorderingen bij het realiseren van de streefcijfers en substreefcijfers moeten nauwlettend worden gevolgd en vergeleken met de Europa 2020-doelstellingen en, waar nodig, herzien of er dienen bij de herziening van de werkgelegenheidsrichtsnoeren aanvullende streefcijfers en substreefcijfers te worden opgesteld.
Amendement 25 Voorstel voor een besluit Overweging 17
(17) Hoewel deze richtsnoeren jaarlijks moeten worden vastgesteld, dienen zij tot 2014 grotendeels stabiel te blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering,
(17) Deze richtsnoeren dienen tot 2020 grotendeels stabiel te blijven, zodat kan worden nagegaan of de hierin opgenomen doelstellingen bereikt worden. De evaluatie van de bereikte doelstellingen vindt om de drie jaar plaats.
Amendement 26 Voorstel voor een besluit Overweging 17 bis (nieuw)
(17 bis)In de tussenliggende periode worden de genomen maatregelen en de resultaten daarvan wetenschappelijk geëvalueerd en kritisch geïnventariseerd.
Amendement 27 Voorstel voor een besluit Artikel 2
De lidstaten houden in hun werkgelegenheidsbeleid rekening met de richtsnoeren in de bijlage en leggen dit beleid vast in nationale hervormingsprogramma's. De lidstaten dienen hervormingsprogramma's op te stellen die in overeenstemming zijn met de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.
De lidstaten geven in hun werkgelegenheidsbeleid uitvoering aan de richtsnoeren in de bijlage en leggen dit beleid vast in nationale hervormingsprogramma's. De sociale en werkgelegenheidseffecten van de nationale hervormingsplannen, die in overeenstemming moeten zijn met de doelstellingen van die richtsnoeren, moeten nauwlettend in het oog worden gehouden.
Amendement 28 Voorstel voor een besluit Artikel 2 bis (nieuw)
Artikel 2 bis
Bij het opzetten en uitvoeren van hun nationale hervormingsprogramma's die rekening houden met de in de bijlage opgenomen richtsnoeren, zorgen de lidstaten voor een doeltreffende aanpak van het sociaal en werkgelegenheidsbeleid. Belanghebbenden, o.a. op regionaal en plaatselijk niveau en met inbegrip van degenen die betrokken zijn bij de verschillende aspecten van de Europa 2020-strategie, parlementaire organen en sociale partners worden nauw bij het opzetten, uitvoeren, controleren en evalueren van deze programma's betrokken, alsook bij het vaststellen van de streefcijfers en indicatoren.
De follow-up van de in de bijlage opgenomen centrale EU-streefcijfers geschiedt via passende subdoelen en indicatoren, met inbegrip van resultaatsindicatoren alsmede nationale streefcijfers, indicatoren en scoreborden. De lidstaten houden rekening met deze streefcijfers en indicatoren alsook met de richtsnoeren en landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten richt.
De lidstaten houden nauwgezet toezicht op de gevolgen voor de werkgelegenheid en de sociale consequenties van de hervormingen die in het kader van de respectieve nationale hervormingsprogramma's worden doorgevoerd.
Bij de rapportage over de toepassing van de in de bijlage opgenomen richtsnoeren volgen de lidstaten de in Unieverband overeen te komen opzet en nemen zij dezelfde elementen op om duidelijkheid, transparantie en vergelijkbaarheid tussen de lidstaten te waarborgen.
Amendement 29 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – titel
Richtsnoer 7: De arbeidsmarktparticipatie opvoeren en structurele werkloosheid terugdringen
Richtsnoer 7: Meer en betere banen scheppen, de werkloosheid terugdringen en de arbeidsmarktparticipatie opvoeren tot 75% van de beroepsbevolking
Amendement 30 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea -1 (nieuw)
De lidstaten stemmen hun nationale streefcijfers af op het opvoeren van de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen tot 75% in 2020, met als doel volledige werkgelegenheid te bereiken, met name door meer jongeren, oudere werknemers, laaggeschoolden, personen met een handicap en minderheden, met name de Roma, aan een baan te helpen en legale migranten beter te integreren. Daarnaast stemmen de lidstaten hun nationale streefcijfers zodanig af dat het percentage 15 tot 24 jarige vrouwen en mannen in het onderwijs, in opleiding of met een baan tot ten minste 90% wordt verhoogd.
De lidstaten verhogen de werkgelegenheidsgraad met 10% tegen 2014, met de nadruk op specifieke groepen:
– jongeren tussen 15 en 25 jaar,
– oudere werknemers tussen 50 en 64 jaar,
– vrouwen,
– ongeschoolde arbeidskrachten,
– personen met een handicap,
– personen met een migratieachtergrond.
Het aantal langdurige werklozen moet met 10% worden verminderd.
Amendement 31 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 1
De lidstaten dienen de door de Europese Raad goedgekeurde flexizekerheidsbeginselen te integreren in hun arbeidsmarktbeleid en toe te passen. Daarbij dienen zij volop gebruik te maken van ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds om de arbeidsmarktparticipatie op te voeren, segmentering, inactiviteit en genderongelijkheid te bestrijden en structurele werkloosheid terug te dringen. Maatregelen voor meer flexibiliteit en zekerheid dienen zowel evenwichtig te zijn, als elkaar te versterken. De lidstaten dienen dan ook een combinatie van flexibele en betrouwbare arbeidsovereenkomsten, een actief arbeidsmarktbeleid, een effectief systeem voor levenslang leren, beleid ter bevordering van arbeidsmobiliteit, en adequate socialezekerheidsstelsels in te voeren, zodat werknemers probleemloos van baan kunnen veranderen en zowel de rechten van werklozen duidelijk worden vastgelegd als hun plicht om actief naar werk te zoeken.
Om dit doel te bereiken, verplichten de lidstaten zich ertoe de groei te bevorderen en zodoende nieuwe, fatsoenlijke banen te scheppen alsook het innovatiepotentieel van de economie, met name van KMO's, te vergroten en het bedrijfsleven van administratieve en niet-tarifaire belemmeringen te verlossen. Daartoe dienen de lidstaten eveneens ondersteunende regelgeving te ontwikkelen die rekening houdt met de uiteenlopende bedrijfsomstandigheden en de rechten van de werknemers, zodat voor alle ondernemingsvormen gelijkwaardige concurrentie- en steunvoorwaarden gelden. Om de toegang van vrouwen en jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, door rekening te houden met de demografische uitdagingen, moeten de voorwaarden voor voldoende kinderopvangmogelijkheden worden gecreëerd, zodat voor elk kind in de voorschoolse leeftijd een plaats in de kinderopvang buiten het gezin beschikbaar is en elke jongere in nauwe samenwerking met de sociale partners na voltooiing van een schoolopleiding binnen vier maanden een echte baan resp. een opleidingsplaats kan worden aangeboden. Voor langdurig werklozen moeten inzetbaarheidsmaatregelen beschikbaar zijn waarvoor kwantitatieve doelen moeten worden vastgesteld om een preventief arbeidsmarktbeleid te versterken. Daarom moet ten minste 25% van alle langdurig werklozen deelnemen aan actieve arbeidsmarktmaatregelen in de vorm van geavanceerde opleidingscursussen, onderwijs en/of omscholing.
Amendement 32 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 2
De lidstaten dienen de sociale dialoog te intensiveren en arbeidsmarktsegmentering te bestrijden met maatregelen om tijdelijke, onzekere en onvolledige werkgelegenheid, alsook zwart werken tegen te gaan. Arbeidsmobiliteit dient te worden beloond. De kwaliteit van de banen en de arbeidsvoorwaarden dienen te worden bevorderd door op te treden tegen lage lonen en door ook werknemers met vaste contracten en zelfstandigen passende sociale zekerheid te bieden. De diensten voor arbeidsvoorziening dienen te worden versterkt en dienen allen bij te staan (ook jongeren en mensen die werkloos dreigen te worden); degenen die het verst van de arbeidsmarkt staan dienen individueel te worden begeleid.
De lidstaten dienen in samenwerking met de sociale partners de arbeidsparticipatie op te voeren door activerende maatregelen, met name voor jongeren, laagopgeleiden en personen die bijzondere bescherming en/of steun nodig hebben, door middel van adviesdiensten en een op de behoefte van de arbeidsmarkt afgestemde opleiding en vervolgopleiding. De lidstaten dienen gelijke behandeling en gelijke beloning voor gelijke arbeid op dezelfde arbeidsplaats zoals bepaald in de artikelen 18 en 157 van het Verdrag betreffende de Europese Unie te waarborgen en te versterken. De kwaliteit van de banen moet ook worden aangepakt door vermindering van het aantal werkende armen. Verder dienen de lidstaten de inzetbaarheid van legale migranten door middel van passende programma's te verbeteren. Daarnaast zijn voortgezette inspanningen en innovatieve programma's nodig voor de herintegratie van personen met een handicap op de arbeidsmarkt, onder meer door middel van gesubsidieerde arbeidsplaatsen. De lidstaten dienen de belemmeringen weg te nemen die de toegang van nieuwkomers tot de arbeidsmarkt bemoeilijken, het scheppen van arbeidsplaatsen te steunen, sociale innovatie te bevorderen en de kwaliteit en doeltreffendheid van de arbeidsbureaus te verbeteren, met inbegrip van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening. Arbeidsbureaus moeten voorzien in opleidings- en begeleidingsprogramma's, met name op het gebied van informatie- en communicatietechnologieën, alsook in toegang tot hogesnelheidsinternet voor werkzoekenden, met name ouderen, legale migranten, etnische minderheden en personen met een handicap, om hun zoektocht naar werk zoveel mogelijk te vergemakkelijken. Individuele en collectieve vormen van zelfstandig ondernemerschap via ondernemingen van de sociale economie moeten in dit verband worden ondersteund. Er moeten speciale maatregelen worden genomen tegen de overheersende positie van vrouwen in slecht betaalde banen en de werkgelegenheid van vrouwen in leidinggevende functies moet doeltreffender worden bevorderd om genderspecifieke segmentering van de arbeidsmarkt te voorkomen. In het bijzonder moeten de regels betreffende de arbeidstijd flexibeler worden gemaakt, zodat arbeid mogelijk is die tegemoetkomt aan de behoefte om werk en gezin te combineren en een flexibelere overgang van het beroepsleven naar het leven na de pensionering mogelijk maakt. De lidstaten moeten maatregelen nemen om de vaders meer te betrekken bij de zorg voor de kinderen en hun belastingstelsels herzien zodat deze de werkgelegenheid bevorderen. Externe en interne flexizekerheidsstrategieën voor meer flexibiliteit, om efficiënter op productiecycli te kunnen reageren, moeten beter worden toegepast door een actief arbeidsmarktbeleid en adequate socialezekerheidsstelsels die in het kader van alle arbeidsvormen voor de werknemers beschikbaar zijn, zodat het veranderen van baan niet tot onevenredige financiële lasten leidt. Er moet worden benadrukt dat flexibiliteit zonder sociale zekerheid geen duurzame manier is om de werkgelegenheid te verhogen. Dit moet worden aangevuld met een duidelijke verplichting om het zoeken naar werk actief te steunen. Nieuwe arbeidsvormen zoals atypisch tijdelijk werk, deeltijdwerk en telewerk of arbeidsmobiliteit mogen er niet toe leiden dat de individuele en collectieve arbeidsrechten en de sociale zekerheid van de betrokkenen worden aangetast. Er dient te worden vermeden dat nieuwe vormen van arbeid worden gecreëerd ten koste van normale (voltijdse, vaste) contracten. Ook zijn inspanningen nodig ter bestrijding van zwart werk door middel van effectieve maatregelen om arbeidsrechten te controleren en te implementeren. Door de IAO gepromoot fatsoenlijk werk en „goed werk” moeten als leidend beginselen gelden voor zowel werkgelegenheidsschepping als integratie op de arbeidsmarkt. Bij het verbeteren van de werking en de prestaties van de arbeidsmarkt moeten de lidstaten sociaal partnerschap bevorderen en de sociale partners actief betrekken bij de uitwerking van nationaal beleid, en hun recht om, overeenkomstig nationaal recht en gebruik, collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten en toe te passen onverkort waarborgen.
Amendement 33 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 2 bis (nieuw)
Het is van het allergrootste belang arbeidsplaatsen van hoge kwaliteit te creëren die ook op de langere termijn nodig zijn en een hoge toegevoegde waarde hebben. Daarom is het essentieel dat het onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid veranderingen in de economische structuur ondersteunt. In de regel zullen banen die tijdens een economische crisis verloren gaan na de crisis niet meer in dezelfde aantallen in de zelfde sectoren terugkomen. Het onderwijsstelsel moet daarom flexibel reageren op de behoeften van de arbeidsmarkt, die op de nieuwe economische structuur zijn afgestemd. Het werkgelegenheidsbeleid moet ervoor zorgen dat werknemers een zo soepel mogelijke overgang kunnen maken tussen verschillende sectoren van de economie en verschillende situaties op de arbeidsmarkt. Het is daarom nog noodzakelijker dan in het verleden om als uitgangspunt doelstellingen op lange termijn te nemen en de nadruk meer te leggen op gecoördineerde maatregelen op het gebied van het ondernemings-, onderwijs- en werkgelegenheidsbeleid.
Amendement 34 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 3
Teneinde het concurrentievermogen op te voeren en de arbeidsparticipatie (van met name laaggeschoolden) te vergroten, dienen de lidstaten overeenkomstig het tweede richtsnoer voor het economisch beleid de belasting- en uitkeringsstelsels te herzien en te onderzoeken in hoeverre de overheidsdiensten de nodige steun kunnen bieden. De lidstaten dienen de arbeidsparticipatie op te voeren door maatregelen te treffen die actief ouder worden, gendergelijkheid en gelijke beloning bevorderen, en die jongeren, gehandicapten, legale migranten en andere kwetsbare groepen helpen integreren in de arbeidsmarkt. Het beleid voor evenwicht tussen werk en privéleven dient met betaalbare kinderopvang en innovatieve arbeidspatronen te zorgen voor een hogere arbeidsparticipatiegraad, met name onder jongeren, ouderen en vrouwen; het beleid dient er in het bijzonder op gericht te zijn dat hooggekwalificeerde vrouwen die werkzaam zijn op wetenschappelijk en technisch gebied actief blijven. De lidstaten dienen ook de belemmeringen waardoor nieuwkomers moeilijk toegang krijgen tot de arbeidsmarkt weg te nemen, zelfstandige activiteit en nieuwe banen te ondersteunen op gebieden als groene werkgelegenheid en de zorgsector, en sociale innovatie te bevorderen.
In dit verband dient volop gebruik te worden gemaakt van de middelen van het Europees Sociaal Fonds om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de kwaliteit van banen te verbeteren door maatregelen te nemen om persoonlijke vaardigheden te ontwikkelen en te voldoen aan kwaliteitseisen bij beroepen met goede toekomstmogelijkheden. Ter bevordering van de beroepsmobiliteit moeten de lidstaten de bereidheid tot mobiliteit binnen de Europese Unie door middel van prikkels verbeteren. Daartoe moeten de regels voor het verkrijgen van subsidie uit hoofde van het Europees Sociaal Fonds worden getoetst en zo mogelijk vereenvoudigd. De nationale begrotingen en de algemene begroting van de EU, met inbegrip van het Europees Sociaal Fonds en het Fonds voor aanpassing aan de globalisering, moeten worden gecoördineerd en moeten erop gericht worden de beroepsbevolking voor te bereiden op een duurzame economie. Daartoe dienen de lidstaten ruime bekendheid te geven aan het doel van deze fondsen en de voorwaarden om ervoor in aanmerking te kunnen komen.
Amendement 35 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 3 bis (nieuw)
De lidstaten bevorderen de microfinancieringsfaciliteit van de EU als voorbeeld van de combinatie van economische en sociale maatregelen om de economische groei en de werkgelegenheid te bevorderen.
De nationale en EU-microfinancieringsfaciliteiten gaan gepaard met specifieke opleidings- en begeleidingsprogramma's en sociale-uitkeringenstelsels waarmee een minimuminkomen in het eerste jaar na het opstarten van de zaak wordt gegarandeerd, om van ondernemerschap een reële optie te maken.
Amendement 36 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 3 ter (nieuw)
De lidstaten moeten ook sociale diensten van algemeen belang, met name diensten op het gebied van werkgelegenheid, gezondheid en huisvesting, bevorderen en hierin investeren, waarbij deze diensten voldoende gefinancierd moeten worden.
Amendement 37 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 7 – alinea 4
De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat de arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-64 jaar tot 2020 toeneemt tot 75%, door meer jongeren, ouderen en laagopgeleiden aan een baan te helpen en legale migranten beter te integreren.
Schrappen
Amendement 38 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 – titel
Richtsnoer 8: Een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen die in de behoeften van de arbeidsmarkt voorziet, arbeidsvoorwaarden verbeteren en een leven lang leren bevorderen
Richtsnoer 8: Arbeidsvoorwaarden verbeteren, een leven lang leren bevorderen, fatsoenlijk werk versterken en een geschoolde beroepsbevolking ontwikkelen
Amendement 39 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 – alinea -1 (nieuw)
De lidstaten stemmen hun nationale streefcijfers vast op een beperking van het percentage voortijdige schoolverlaters tot minder dan 10% in 2020 en op een verhoging van het percentage 30- tot 34-jarigen met een voltooide tertiaire of gelijkwaardige opleiding tot ten minste 40%.
Amendement 40 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 – alinea 1
De lidstaten dienen de productiviteit en de inzetbaarheid te bevorderen door te zorgen voor voldoende kennis en vaardigheden om nu en in de toekomst aan de vraag op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. Naast kwaliteitsbasisonderwijs en aantrekkelijke beroepsopleidingen dient er te worden gezorgd voor prikkels om een leven lang te leren en tweedekansonderwijs te volgen, zodat elke volwassene zich verder kan bekwamen; ook is een gericht immigratie- en integratiebeleid geboden. De lidstaten dienen systemen voor de erkenning van verworven competenties te ontwikkelen, belemmeringen voor de geografische en arbeidsmobiliteit van werknemers weg te nemen en de verwerving van transversale competenties en creativiteit te bevorderen. Hierbij dienen zij met name laagopgeleiden te ondersteunen en de inzetbaarheid van oudere werknemers te vergroten, maar ook opleiding, vaardigheden en ervaring te stimuleren van hoogopgeleide werknemers, zoals onderzoekers.
De beschikbaarstelling van hoogwaardig onderwijs op de basisschool en aantrekkelijke beroepsopleidingen die de werknemers helpen om hun vaardigheden aan de arbeidsmarkt aan te passen, zijn voor de lidstaten belangrijke prioriteiten. Deze moeten worden aangevuld met tweedekansonderwijs voor met name jongeren tussen 25 en 35 jaar, dat een verplicht aanbod voor (beroeps)onderwijs omvat, en prikkels om een leven lang te leren, waarbij de sociale partners worden verzocht de daartoe benodigde tijd beschikbaar te stellen en de beroepsopleidingen ook financieel te steunen. Met name verplichten de lidstaten zich ertoe het percentage vroegtijdige schoolverlaters tot minder dan 10% te beperken en het migratie- en integratiebeleid met taalonderricht en maatschappijleer aan te vullen. De lidstaten dienen ook systemen voor de erkenning van verworven vaardigheden en competenties te ontwikkelen.
Amendement 41 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 – alinea 2
In samenwerking met de sociale partners en het bedrijfsleven dienen de lidstaten te zorgen voor meer opleidingsmogelijkheden en betere school- en beroepskeuzebegeleiding, gepaard aan stelselmatige voorlichting over het arbeidsaanbod, bevordering van het ondernemerschap en betere anticipatie op de behoeften aan vaardigheden. Investeringen in personeelsontwikkeling, bijscholing en een leven lang leren dienen te worden gestimuleerd door gezamenlijke financiële bijdragen van overheden, particulieren en werkgevers. Om jongeren – en met name degenen die geen werk hebben en evenmin onderwijs of een opleiding volgen – te steunen, dienen de lidstaten in samenwerking met de sociale partners regelingen in te voeren om pas afgestudeerden te helpen bij het vinden van een eerste baan of aanvullende onderwijs- of opleidingsmogelijkheden (bv. een stage), en dienen zij snel in actie te komen wanneer jongeren werkloos worden. Er dient regelmatig te worden nagegaan of het bijscholings- en anticipatiebeleid vruchten afwerpt, om vast te stellen welke punten voor verbetering vatbaar zijn en de onderwijs- en opleidingssystemen beter te laten aansluiten bij de behoeften op de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen de EU-middelen volledig in te zetten om deze doelstellingen te ondersteunen.
In samenwerking met de sociale partners en de bedrijven dienen de lidstaten te zorgen voor meer opleidingsmogelijkheden, inclusief beroepsopleiding, en betere school- en beroepskeuzebegeleiding, gepaard aan stelselmatige voorlichting over en passende maatregelen ter bevordering van het arbeidsaanbod, ondernemerschap en ontwikkeling van KMO's, en de anticipatie op kwaliteitseisen te verbeteren. Personeelsontwikkeling, bijscholing en nascholing moeten worden gefinancierd door gezamenlijke financiële bijdragen van werkgevers en overheden. Iedereen moet te allen tijde toegang hebben tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit en vroegtijdige schoolverlaters moeten weer in het onderwijssysteem kunnen worden opgenomen. De lidstaten dienen zodanig in het onderwijs te investeren dat het doel om de vaardigheden van de beroepsbevolking te verbeteren, wordt bereikt, mede rekening houdend met informele en niet-formele leervormen. Daarbij dienen de hervormingen, vooral in verband met de inzetbaarheid, erop gericht te zijn via bij- en nascholing of kennis op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ict) het verwerven van kerncompetenties te waarborgen die elke werknemer nodig heeft om in een kenniseconomie succesvol te zijn. Er dienen maatregelen te worden genomen om ervoor te zorgen dat leermobiliteit van jongeren en docenten de norm wordt. De lidstaten dienen te zorgen voor grotere openheid van de onderwijs- en (beroeps)opleidingsstelsels voor alle leeftijden en betere afstemming op de arbeidsmarkt, met name door nationale kwalificatiekaders voor flexibele leertrajecten ten uitvoer te leggen, en door partnerschappen tussen de (beroeps)onderwijswereld en de arbeidsmarkt te ontwikkelen, met inbegrip van betaalde stages, ten einde het percentage mensen met een hoger onderwijs- en beroepsopleidingsdiploma aanzienlijk te verhogen.
Amendement 42 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 – alinea 2 bis (nieuw)
Er dient regelmatig te worden nagegaan of het bijscholings- en anticipatiebeleid vruchten afwerpt, om vast te stellen welke punten voor verbetering vatbaar zijn en de onderwijs- en opleidingssystemen beter te laten aansluiten bij de behoeften op de arbeidsmarkt. De lidstaten dienen de EU-middelen volledig in te zetten om deze doelstellingen te ondersteunen.
Amendement 43 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 8 bis (nieuw)
Richtsnoer 8 bis: Het beleid inzake sociale en economische cohesie versterken ter ondersteuning van de werkgelegenheid
De lidstaten verbinden zich ertoe hun nationale streefcijfers intern en onder elkaar zodanig overeen te komen, aan te vullen, te coördineren en aan te passen dat onevenwichtigheden qua economische ontwikkeling tussen regio's worden verminderd.
De lidstaten zijn zich ervan bewust dat het cohesiebeleid geen ondergeschikt, maar een doeltreffend en ondersteunend instrument voor de richtsnoeren is, aangezien het aandacht heeft voor specifieke regionale kenmerken, regio's steunt om hun sociaaleconomische problemen op te lossen en verschillen verkleint.
De geïntegreerde aanpak, het beheer op verschillende niveaus en de associatiebeginselen moeten de kern van het beheer en de basis van de strategie vormen, aangezien met name het regionale en het locale niveau een uiterst belangrijke rol spelen als instrument om de talloze economische en sociale subjecten te bereiken die productieve werkzaamheden verrichten in de Europese Unie, met name de KMO's en vooral de ondernemingen met een sociale grondslag.
Het cohesiebeleid is derhalve niet alleen een bron van stabiele financiering, maar ook een krachtig instrument voor de economische ontwikkeling, en daardoor ook een instrument ter bevordering van de werkgelegenheid in alle regio's van de Europese Unie.
De lidstaten moeten meer investeren in vervoer, energie, telecommunicatie en IT-infrastructuur en ten volle gebruik maken van de Europese structuurfondsen.
De deelname van mogelijke begunstigden aan door de Unie medegefinancierde programma's moet worden aangemoedigd door de uitvoeringssystemen te vereenvoudigen.
Daartoe dienen de lidstaten synergieën te creëren tussen hun cohesiebeleid en andere bestaande sectorale beleidsvormen, in overeenstemming met een geïntegreerde benadering, aangezien cohesie geen kostenpost is, maar kracht geeft, een ongebruikt potentieel benut, structurele verschillen tussen landen en regio's verkleint, de groei doet toenemen en het concurrentievermogen van de regio's van de Unie in een geglobaliseerde wereld verbetert, de effecten van de wereldwijde economische crisis compenseert en sociaal kapitaal van de Unie genereert.
Amendement 44 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 9 – titel en alinea 1
Richtsnoer 9: De prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels op alle niveaus verbeteren en deelname aan tertiair onderwijs vergroten
Schrappen
Teneinde iedereen toegang te bieden tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit en de onderwijsresultaten te verbeteren, dienen de lidstaten doeltreffend te investeren in onderwijs- en opleidingsstelsels. Dit dient met name de vaardigheden van de beroepsbevolking van de EU ten goede te komen, zodat zij kan inspelen op de snel veranderende behoeften van de moderne arbeidsmarkt. De maatregelen dienen alle sectoren te bestrijken (van voorschools onderwijs en basisonderwijs tot hoger onderwijs, beroepsonderwijs en –opleiding tot en met opleidingsprogramma's voor volwassenen) en ook rekening te houden met niet-formele en informele leervormen. Er zijn hervormingen nodig om ervoor te zorgen dat iedere burger de kerncompetenties verwerft die hij nodigt heeft om succesvol te zijn in een kenniseconomie; daarbij komt het vooral aan op inzetbaarheid, bij- en nascholing en ict-vaardigheden. Er dienen maatregelen te worden getroffen om ervoor te zorgen dat leermobiliteit van jongeren en docenten de norm wordt. De lidstaten dienen te zorgen voor grotere openheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels en voor betere afstemming op de arbeidsmarkt, met name door nationale kwalificatiekaders voor flexibele leertrajecten in te voeren en door partnerschappen tussen de onderwijswereld en de arbeidsmarkt te ontwikkelen. Het beroep van docent moet aantrekkelijker worden gemaakt. Het hoger onderwijs dient toegankelijker te worden gemaakt voor niet-traditionele leerlingen en de deelname aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs dient toe te nemen. De lidstaten dienen alle nodige maatregelen te treffen om voortijdige schoolverlating te voorkomen, teneinde het aantal jongeren terug te dringen dat geen baan heeft en evenmin onderwijs of een opleiding volgt.
Amendement 45 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 9 – alinea 2
De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat het percentage voortijdige schoolverlaters wordt teruggebracht tot 10% en dat het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid, stijgt tot ten minste 40% in 2020.
Schrappen
Amendement 46 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 10 – titel
Richtsnoer 10: Sociale integratie bevorderen en armoede bestrijden
Richtsnoer 10: Armoede bestrijden en sociale integratie en bescherming bevorderen
Amendement 47 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 10 – alinea -1 (nieuw)
De lidstaten stellen hun nationale streefcijfers zodanig vast dat het aantal Europeanen dat onder de nationale armoedegrens leeft, met 25% wordt verminderd, door ruim 20 miljoen mensen een uitweg uit de armoede te bieden, met name via beleidsmaatregelen op het gebied van werkgelegenheid en onderwijs.
Amendement 48 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 10 – alinea 1
De inspanningen van de lidstaten om armoede te bestrijding dienen volwaardige deelname aan het maatschappelijk en economisch leven te bevorderen en werkgelegenheid te stimuleren. Hierbij dient volop te worden gebruikgemaakt van het Europees Sociaal Fonds. Ook dient er te worden gestreefd naar het waarborgen van gelijke kansen, onder meer door toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten en overheidsdiensten (waaronder online-diensten, conform richtsnoer 4) en tot met name gezondheidszorg te verzekeren. De lidstaten dienen doeltreffende antidiscriminatiemaatregelen te treffen. Om sociale uitsluiting te bestrijden, mensen kansen te bieden en arbeidsparticipatie te bevorderen, dienen socialezekerheidsstelsels, mogelijkheden om een leven lang te leren en actieve integratiemaatregelen te worden verbeterd, zodat mensen gedurende verschillende fasen van hun leven kansen krijgen en worden behoed voor het gevaar van sociale uitsluiting. De socialezekerheids- en pensioenstelsels dienen te worden gemoderniseerd, zodat zij passende inkomenssteun en toegang tot de gezondheidszorg – en daarmee sociale cohesie – kunnen waarborgen en tegelijkertijd financieel houdbaar blijven. De uitkeringsstelsels dienen met name te worden gebruikt om in overgangssituaties inkomenszekerheid te bieden en armoede te bestrijden, vooral met betrekking tot groepen die het kwetsbaarst zijn voor sociale uitsluiting, zoals eenoudergezinnen, minderheden, gehandicapten, kinderen en jongeren, bejaarden, legale migranten en daklozen. Ook dienen de lidstaten ten behoeve van deze groepen de sociale economie en sociale innovatie actief te bevorderen.
Bestrijding van armoede en uitsluiting blijft een essentiële taak. Bij het nastreven van dit doel is het noodzakelijk om voor alle sociale groepen gelegenheden te scheppen om op de arbeidsmarkt te kunnen participeren of daarnaar terug te keren, ongeacht hun woonplaats of onderwijspeil. Het is noodzakelijk een juist evenwicht te vinden tussen het verschaffen van voldoende zekerheid aan de mensen en het in stand houden van hun motivatie om te gaan werken en een inkomen te verdienen. Om dit doel te bereiken, moeten de lidstaten zich beijveren om armoede, met inbegrip van armoede onder mensen met werk, te bestrijden, volwaardige deelname, naar eigen keuze van de mensen, aan het politieke, maatschappelijke, culturele en economische leven te bevorderen en werkgelegenheid te stimuleren, waarbij gebruik moet worden gemaakt van het Europees Sociaal Fonds. Bijzondere aandacht wordt hier van de lidstaten gevraagd voor de steeds groter wordende groep van de „working poor”. Om concrete doelstellingen omtrent armoedebestrijding te formuleren, zal duidelijk moeten worden vastgesteld hoe armoede te „meten”. De norm dat 60% van het mediane inkomen verdienen wordt gekenmerkt als „arm” moet genuanceerd worden. Armoede kan niet via een dergelijke eenzijdige indicator worden vastgesteld. Er moet worden gezorgd voor het waarborgen van gelijke kansen en van toegang tot betaalbare, duurzame en hoogwaardige diensten en overheidsdiensten (waaronder online-diensten, conform richtsnoer 4) met name op sociaal vlak en op het gebied van werkgelegenheid, gezondheidszorg en huisvesting, zodanig dat deze ook beschikbaar zijn voor de kwetsbare en zwakkere bevolkingsgroepen. De lidstaten dienen er voorts op toe te zien dat de mondelinge en schriftelijke informatie die de overheid geeft duidelijk en volledig is, en dat bij afwijzing van een aanvraag een motivering wordt verstrekt en wordt meegedeeld welke beroepsmogelijkheden er voor de betrokkene openstaan. Het beginsel dat geen sprake mag zijn van discriminatie tussen mannen en vrouwen met dezelfde opleiding en hetzelfde soort werk dient in de lidstaten voor alle soorten arbeidsverhoudingen juridisch bindend te zijn. Om sociale uitsluiting te bestrijden, mensen kansen te bieden om een actieve rol in de maatschappij te spelen en arbeidsparticipatie te bevorderen, dienen socialezekerheidsstelsels en actieve integratiemaatregelen verder te worden verbeterd, zodat mensen kansen en vooruitzichten op een baan krijgen waarbij rekening wordt gehouden met de uiteenlopende behoeften en verantwoordelijkheden gedurende verschillende fasen van hun leven, worden behoed voor het gevaar van sociale uitsluiting en dat met name degenen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan, steun krijgen voor kwalitatief goede arbeid. Daarom moeten in het kader van een actief arbeidsmarktbeleid efficiënte strategieën voor opleiding en banenschepping worden ontworpen voor wie door een gebrek aan opleiding van de arbeidsmarkt is uitgesloten. Tegelijkertijd dienen de socialezekerheids- en pensioenstelsels zodanig te worden gemoderniseerd dat zij een inkomen boven de armoededrempel kunnen waarborgen en deelname aan het sociale leven en toegang tot de gezondheidszorg mogelijk kunnen maken, terwijl de financiële houdbaarheid van deze systemen moet worden gehandhaafd. De uitkeringsstelsels dienen in overgangssituaties inkomenszekerheid te bieden en armoede te bestrijden, vooral met betrekking tot groepen die het kwetsbaarst zijn voor sociale uitsluiting, zoals eenoudergezinnen, minderheden, gehandicapten, kinderen en jongeren, bejaarden, legale migranten en daklozen. De lidstaten zijn in het bijzonder gehouden kinderarmoede te bestrijden via passende maatregelen, zodat kinderen niet in hun persoonlijke ontwikkeling worden beperkt en niet worden achtergesteld bij hun intrede in het beroepsleven als gevolg van armoedegerelateerde belemmeringen van hun ontwikkeling. Van buitengewoon belang is het verzekeren van gelijke toegang tot onderwijs voor kinderen uit arme gezinnen en het bieden van gelijke kansen aan hen, opdat zij aan de sociale uitsluiting kunnen ontsnappen wanneer zij volwassen zijn. Ter versteviging van de inkomenszekerheid in alle levensfasen moeten de lidstaten zorg dragen voor een passend minimuminkomen, dat in elk geval boven de armoedegrens moet liggen, met inachtneming van de verschillende culturen, collectieve arbeidsovereenkomsten en wettelijke regelingen in de lidstaten. Ook dienen de lidstaten de sociale economie en sociale innovaties actief te bevorderen, met het oog op de verschillende sociale risico's die zich in het leven kunnen voordoen, met name waar het de meest kwetsbare groepen betreft, en de daadwerkelijke uitvoering van de goedgekeurde maatregelen ter bestrijding van discriminatie. Bij het duurzamer maken van de overheidsfinanciën moeten de lidstaten in het bijzonder aandacht besteden aan de positieve effecten van een verbeterde sociale cohesie op de nationale begroting. Minder armoede en meer participatie leiden tot een daling van de sociale uitgaven en meer belastinginkomsten. De lidstaten moeten hoge minimumnormen voor arbeidskwaliteit garanderen, om armoede onder werkenden uit te roeien.
Amendement 49 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 10 – alinea 1 bis (nieuw)
De sociale-beschermingsstelsels, inclusief pensioenen en gezondheidszorg, moeten worden versterkt en gemoderniseerd, om ervoor te zorgen dat ze sociaal adequaat en financieel duurzaam zijn en dat ze aangepast zijn aan de veranderende behoeften, waarbij zij tegelijkertijd iedereen in de Europese Unie adequate bescherming moeten bieden tegen sociale onzekerheden, bijvoorbeeld gezondheidsproblemen, werkloosheid en armoede.
De sociale bescherming bij kortetermijncontracten, die vooral een zaak zijn van vrouwen, in het bijzonder zwangere vrouwen, moet door de lidstaten worden verbeterd.
Amendement 50 Voorstel voor een besluit Bijlage – Richtsnoer 10 – alinea 2
De centrale doelstelling van de EU, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat het aantal Europeanen dat onder de nationale armoedegrens leeft, met 25% wordt verminderd, door ruim 20 miljoen mensen een uitweg uit de armoede te bieden.
Schrappen
De zaken Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami
128k
48k
Resolutie van het Europees Parlement van 8 september 2010 over de mensenrechtensituatie in Iran, en met name de veroordelingen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, met name over de mensenrechten, inzonderheid die van 22 oktober 2009(1) en 10 februari 2010(2),
– gezien de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement ter gelegenheid van de Europese dag tegen de doodstraf op 9 oktober 2009, alsook de verklaring van 11 augustus 2010 over de veroordeling van de Baha'i-leiders,
– gezien de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 14 juni 2010 en 6 juli 2010,
– gezien het verslag van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 23 september 2009 over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran en de verklaring over Iran van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 4 maart 2010,
– gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, met name de resoluties 62/149 en 63/168 betreffende een moratorium op executies in afwachting van de afschaffing van de doodstraf,
– gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle vier door de Islamitische Republiek Iran zijn ondertekend,
– gezien het Verdrag van Wenen over diplomatieke en consulaire betrekkingen van 1963,
– gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Iran wereldwijd nog steeds het land is dat de meeste jeugdige delinquenten terechtstelt en dat alleen al in 2010 circa 2 000 doodstraffen zijn opgelegd,
B. overwegende dat volgens berichten in de Mashad's Vahil Abad-gevangenis alleen al in de afgelopen weken meer dan honderd gevangenen zijn terechtgesteld wegens drugsdelicten, en dat een honderdtal anderen in de loop van de komende dagen zal worden terechtgesteld; overwegende dat het collectieve karakter van deze terechtstellingen, waartoe bovendien in het grootste geheim wordt besloten, een flagrante schending vormt van de internationale wetgeving,
C. overwegende dat Iran in tegenstelling tot de beweringen van de hoogste Iraanse gerechtelijke instanties nog steeds de straf van dood door steniging oplegt, zoals in het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani wegens „overspel”, wat in haar op 11 augustus 2010 op de televisie uitgezonden „bekentenis” werd benadrukt,
D. overwegende dat Sakineh Mohammadi-Ashtiani in 2006 in Iran is veroordeeld tot een straf van 99 zweepslagen wegens twee buitenechtelijke intieme relaties na de dood van haar man, en dat deze straf hetzelfde jaar nog is uitgevoerd,
E. overwegende dat zij tevens werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de moord op haar man, maar is vrijgesproken, waarna zij werd beschuldigd van overspel tijdens haar huwelijk, en veroordeeld tot de dood door steniging,
F. overwegende dat de steniging die op 9 juli 2010 zou plaatsvinden, na internationale pressie door de Iraanse autoriteiten „om humanitaire redenen” is opgeschort,
G. overwegende dat het stenigingsvonnis een aperte schending betekent van de internationale verplichtingen die krachtens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten op Iran rusten; overwegende dat Iran onlangs nog bij zijn universele periodieke toetsing in de VN-Mensenrechtenraad heeft aanvaard om ten minste de minimumnormen en bepalingen van bovengenoemd verdrag met betrekking tot de doodstraf, zolang die nog blijft bestaan, te eerbiedigen,
H. overwegende dat de achttienjarige Ebrahim Hamidi in augustus ter dood werd veroordeeld wegens vermeende sodomie op slechts zestienjarige leeftijd, na een bekentenis te hebben afgelegd die volgens zijn zeggen onder foltering was afgedwongen,
I. overwegende dat de verdediger in beide zaken, Mohammad Mostafaei, die trachtte de publieke opinie op hun situatie te attenderen, het land moest ontvluchten uit angst om te worden gearresteerd, en overwegende dat steeds meer mensenrechtenadvocaten, waaronder Mohammed Ali Dadkah, Mohammad Oliyifard, Mohammad Seifzadeh en zelfs bekende persoonlijkheden zoals Nobelprijswinnaar Shirin Ebadi, het slachtoffer worden van vervolging door de staat, variërend van buitengewoon hoge belastingaanslagen tot doodsbedreigingen jegens henzelf en hun naasten,
J. overwegende dat Nasrin Sotoudeh, een alom gerespecteerde mensenrechtenadvocaat vanwege haar inspanningen voor ter dood veroordeelde jongeren en het verdedigen van gewetensgevangenen, op 4 september 2010 werd gearresteerd op beschuldiging van „propaganda tegen de staat” en „samenzwering en samenkomst met als doel in strijd met de nationale veiligheid te handelen”,
K. overwegende dat een jaar na de frauduleuze presidentsverkiezingen en de daaropvolgende massaprotesten, honderden demonstranten, journalisten en burgerrechtenactivisten of zelfs burgers die iedere betrokkenheid bij de demonstraties ontkennen, zoals de Nederlandse staatsburger Zahra Bahrami, nog steeds gevangenzitten,
L. overwegende dat Zahra Bahrami, die naar Iran was gereisd om haar familie te bezoeken, naar aanleiding van de protesten tijdens Asjoera op 27 december 2009 is gearresteerd, en is gedwongen op televisie bekentenissen af te leggen ten aanzien van de feiten waarvan zij werd beschuldigd,
M. overwegende dat noch internationale mensenrechtenorganisaties noch de Nederlandse autoriteiten toestemming hebben gekregen voor contact met mevrouw Bahrami,
N. overwegende dat gedwongen bekentenissen, foltering en mishandeling van gevangenen, slaaponthouding, eenzame opsluiting, clandestiene detentie en wrede, onmenselijke en vernederende behandeling, fysieke mishandeling met inbegrip van seksueel geweld, en straffeloosheid voor staatsfunctionarissen nog steeds dagelijkse praktijk is, wat grote twijfel oproept over de eerlijkheid en transparantie van de rechtsgang,
O. overwegende dat er steeds vaker gevallen voorkomen waarin verdedigers van de burgerrechten worden beschuldigd van „moharabeh” (vijandschap tegen God), waarvoor de doodstraf kan worden opgelegd, zoals in het geval van Shiva Nazar Ahari, lid van de Iraanse Commissie van mensenrechtenjournalisten, die sinds 20 december 2009 vastzit en binnenkort wordt berecht,
P. overwegende dat de vervolging van religieuze en etnische minderheden in Iran onverminderd aanhoudt; overwegende dat de zeven baha'i-leiders Fariba Kamalabadi, Jamaloddin Khanjani, Afif Naeimi, Saeid Rezaie, Mahvash Sabet, Behrouz Tavakkoli en Vahid Tizfahm, die sinds 2008 uitsluitend op grond van hun geloofsovertuiging vastzitten, in augustus op beschuldiging van propaganda tegen de staat en spionage tot 20 jaar gevangenisstraf zijn veroordeeld,
Q. overwegende dat de intimidatie van de oppositiepolitici Mir-Hossein Mousavi en Mehdi Karrubi, alsook van andere prominente leden van politieke partijen, blijft voortduren; overwegende dat het verblijf van de voormalige presidentskandidaat Mehdi Karroubi begin september is aangevallen door tientallen agenten in burger die graffiti op zijn huis aanbrachten, vandalisme pleegden, ramen stukgooiden en binnen zijn huis schoten losten; overwegende dat deze aanvallen plaatsvonden nadat de commandant van de revolutionaire garde, Mohammad Ali Jafari, had verklaard dat het volk van Iran de „opstandelingenleiders”, waarmee hij de oppositieleiders bedoelde, zou veroordelen; overwegende dat de politie geen enkele poging heeft gedaan om een eind te maken aan de aanvallen,
R. overwegende dat de Iraanse rechtspraak mensen die worden beschuldigd van misdrijven gelijkstelt met de politieke oppositie in Iran, en de politieke oppositie gelijkstelt met het begaan van misdaden, met het doel de politieke oppositie en misdaad over één kam te scheren,
1. betuigt zijn respect voor alle moedige Iraanse mannen en vrouwen die strijden voor de verdediging van de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische beginselen, die actief protesteren tegen steniging en andere wrede straffen, en die wensen te leven in een maatschappij die vrij is van onderdrukking en intimidatie;
2. veroordeelt met klem de veroordeling van Sakineh Mohammadi-Ashtiani tot de dood door steniging, meent dat een veroordeling tot de dood door steniging, ongeacht de gepleegde feiten, nooit gerechtvaardigd of aanvaardbaar is;
3. dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de vonnissen die tegen Sakineh Mohammadi-Ashtiani zijn uitgesproken te herroepen, en haar veroordeling uitgebreid te herzien;
4. verzoekt de Iraanse regering met klem de zaak van mevrouw Bahrami te heropenen, toe te staan dat zij wordt bijgestaan door een advocaat en consulaire bijstand krijgt, haar vrij te laten of een eerlijk proces te geven; verzoekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en vicevoorzitter van de Commissie, Catherine Ashton, de detentie van Zahra Bahrami aan te kaarten bij de Iraanse autoriteiten;
5. roept de regering van Iran op om het doodvonnis tegen Ebrahim Hamidi, een achttienjarige die wordt beschuldigd van sodomie, niet te voltrekken, en dringt erop aan dat de Islamitische Republiek Iran eindelijk de doodstraf afschaft voor misdaden die door jongeren onder de achttien jaar zijn begaan en haar wetgeving aanpast aan de internationale door Iran geratificeerde mensenrechtenverdragen, met inbegrip van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten;
6. is zeer ontsteld over het feit dat Iran, samen met Afghanistan, Somalië, Saoedi-Arabië, Soedan en Nigeria, nog steeds tot de zeer kleine groep landen behoort die het vonnis van dood door steniging wijzen; verzoekt het Iraanse parlement onmiddellijk wetgeving goed te keuren die de wrede en onmenselijke praktijk van steniging verbiedt;
7. bevestigt zijn afwijzing van de doodstraf en verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig de resoluties 62/149 en 63/168 van de Verenigde Naties een moratorium op executies in te stellen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf;
8. dringt aan op voorlegging van een resolutie aan de volgende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin alle landen die de doodstraf kennen wordt gevraagd de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de publieke opinie volledige openheid te verschaffen over de doodstraf en terechtstellingen, teneinde het stilzwijgen van staatswege omtrent de doodstraf, waarvan bij een groot aantal terechtstellingen sprake is, te doorbreken;
9. verklaart zich tegenstander van elke criminalisering van consensuele seksuele relaties tussen volwassenen en verzoekt de autoriteiten van Iran met klem om „echtbreuk” en homoseksualiteit uit het strafrecht te halen;
10. verzoekt de Iraanse autoriteiten dringend om zowel wettelijk als feitelijk een eind te maken aan alle vormen van foltering en iedere andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het recht op een eerlijke procesvoering te handhaven en een halt toe te roepen aan het straffeloos schenden van de mensenrechten;
11. verzoekt de Islamitische Republiek Iran het VN-Verdrag inzake de eliminatie van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen te ondertekenen en te ratificeren;
12. betreurt het gebrek aan rechtvaardigheid en transparantie van de rechtsgang ten zeerste en roept de Iraanse autoriteiten op om in te staan voor een eerlijke en open beroepsprocedure;
13. verzoekt de Iraanse autoriteiten de Rode Halve Maan zonder uitzondering toegang te verlenen tot alle gevangenen, en internationale mensenrechtenorganisaties toe te staan de situatie in het land te volgen;
14. dringt bij de Iraanse autoriteiten aan op de onmiddellijke vrijlating van al degenen die uitsluitend op grond van hun vreedzaam protest en hun wens gebruik te maken van hun fundamentele mensenrecht van vrijheid van meningsuiting vastzitten, en verzoekt met name opnieuw om vrijspraak van de zeven baha'i-leiders;
15. wijst erop dat de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst fundamentele rechten vormen die onder alle omstandigheden dienen te worden gewaarborgd, overeenkomstig artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat de Islamitische Republiek Iran heeft ondertekend en geratificeerd;
16. dringt aan op onmiddellijke vrijlating van alle gearresteerde mensenrechtenadvocaten;
17. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de Iraanse autoriteiten misbruik maken van rechtsbevoegdheid om mensenrechten- en maatschappijactivisten aan te pakken, zoals de leden van de „één miljoen handtekeningen”-campagne en van de Centrale Raad van de studentenorganisatie ADVAR;
18. verzoekt de Commissie en de Raad aanvullende maatregelen te formuleren in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten om Iraanse mensenrechtenactivisten actief te beschermen, en moedigt de lidstaten aan het Europese „Shelter City”-programma te ondersteunen;
19. verzoekt om een nieuw VN-mandaat voor een speciale rapporteur om wantoestanden te onderzoeken en ertoe aan te zetten dat degenen die zich schuldig maken aan schendingen van de mensenrechten in Iran ter verantwoording worden geroepen;
20. wenst dat de bestaande lijst van personen en organisaties die niet naar de EU mogen reizen en waarvan bezittingen worden bevroren, wordt uitgebreid tot degenen die verantwoordelijk zijn voor schendingen van de mensenrechten, repressie en vrijheidsbeknotting in het land;
21. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de VN-veiligheidsraad, de mensenrechtencommissie van de Verenigde Naties, de voorzitter van het Iraanse Hooggerechtshof en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.