Index 
Aangenomen teksten
Dinsdag 19 oktober 2010 - Straatsburg
Statistiek van het zeevervoer van goederen en personen ***I
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Nordjylland/Denemarken
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering: NXP Halfgeleiders /Nederland
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Qimonda/Portugal
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Cataluña automocion/Spanje
 Controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt ***I
 Goedkeuring van bepaalde wijzigingen in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan ***
 Vrouwen in onzekere banen

Statistiek van het zeevervoer van goederen en personen ***I
PDF 209kWORD 32k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/42/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen (COM(2010)0065 – C7-0068/2010 – 2010/0041(COD))
P7_TA(2010)0358A7-0217/2010

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0065),

–  gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0068/2010),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 29 september 2010 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0217/2010),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/42/EG betreffende de statistiek van het zeevervoer van goederen en personen

P7_TC1-COD(2010)0041


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 1090/2010.)


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Nordjylland/Denemarken
PDF 216kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/001 DK/Noord-Jutland, Denemarken) (COM(2010)0451 – C7-0222/2010 – 2010/2163(BUD))
P7_TA(2010)0359A7-0270/2010

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0451 – C7-0222/2010),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0270/2010),

A.  overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,

B.  overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel zou moeten zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking zou moeten worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de bemiddelingsvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,

D.  overwegende dat Denemarken om steun heeft gevraagd in verband met 951 gedwongen ontslagen in 45 bedrijven die vallen onder afdeling 28 van de NACE Rev. 2 (vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen) in de NUTS II-regio Noord-Jutland,

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening,

1.  verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen;

2.  brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

3.  beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de herintegratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

4.  wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gedetailleerde gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;

5.  begroet het feit dat de Commissie in het kader van de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG een alternatieve bron van betalingskredieten naast niet-bestede middelen uit het Europees sociaal fonds voorstelt, nadat het Europees Parlement er herhaaldelijk op had gewezen dat het EFG is opgericht als een op zichzelf staand specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat daarom begrotingslijnen aangeduid moeten worden die geschikt zijn voor overschrijvingen;

6.  wijst erop dat, om voor dit dossier middelen uit het EFG beschikbaar te kunnen stellen, betalingskredieten zullen worden overgeschreven van een begrotingslijn die bestemd is voor steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en innovatie; betreurt de ernstige tekortkomingen van de Commissie bij de implementatie van de kaderprogramma's voor concurrentievermogen en innovatie, in het bijzonder gedurende een economische crisis die de behoefte aan dergelijke steun aanmerkelijk moet vergroten;

7.  herinnert eraan dat de werking en de toegevoegde waarde van het EFG moeten worden beoordeeld in de context van de algemene evaluatie van de op basis van het IIA van 17 mei 2006 ingevoerde programma's en diverse andere instrumenten, en wel bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2007–2013;

8.  is ingenomen met de nieuwe vormgeving van het Commissievoorstel, met name de toelichting, waarin heldere en gedetailleerde informatie wordt gegeven over de toepassing, met een analyse van de subsidiabiliteitscriteria en een uitleg van de redenen voor het verlenen van goedkeuring, hetgeen overeenstemt met de wensen van het Parlement;

9.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van ...

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/001 DK/Noord-Jutland, Denemarken)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3), en met name punt 28 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(4), en met name artikel 12, lid 3 hiervan,

gezien het voorstel van de Europese Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)  Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om steun voor werknemers die worden ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)  Krachtens het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 mag uit het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 500 miljoen EUR beschikbaar worden gesteld.

(4)  Denemarken heeft op 22 januari 2010 een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen voor ontslagen in de regio Noord-Jutland in de sector die machines, apparaten en werktuigen vervaardigt, en heeft tot en met 28 april 2010 aanvullende informatie verstrekt. Deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006. Bijgevolg stelt de Commissie voor om een bedrag van 7 521 359 EUR beschikbaar te stellen.

(5)  Er moeten daarom middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage te leveren voor de door Denemarken ingediende aanvraag.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 wordt uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering 7 521 359 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering: NXP Halfgeleiders /Nederland
PDF 215kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/011 NL/NXP Semiconductors uit Nederland) (COM(2010)0446 – C7-0210/2010 – 2010/2141(BUD))
P7_TA(2010)0360A7-0269/2010

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0446 – C7-0210/2010),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0269/2010),

A.  overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,

B.  overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel zou moeten zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking zou moeten worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de bemiddelingsvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,

D.  overwegende dat Nederland om steun heeft gevraagd in verband met 512 gedwongen ontslagen bij NXP Semiconductors Netherlands, dat werkzaam is in de sector elektronica in de NUTS II-regio's Gelderland en Eindhoven,

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening,

1.  verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen;

2.  brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

3.  beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de herintegratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

4.  wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gedetailleerde gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;

5.  is ingenomen met het feit dat de Commissie in het kader van de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG een alternatieve bron van betalingskredieten naast niet-bestede middelen uit het Europees sociaal fonds voorstelt, nadat het Europees Parlement er herhaaldelijk op had gewezen dat het EFG is opgericht als een op zichzelf staand specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat daarom begrotingslijnen moeten worden aangeduid die geschikt zijn voor overschrijvingen;

6.  wijst erop dat, om voor dit dossier middelen uit het EFG beschikbaar te kunnen stellen, betalingskredieten zullen worden overgeschreven van een begrotingslijn die bestemd is voor steun aan kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) en innovatie; betreurt de ernstige tekortkomingen van de Commissie bij de implementatie van de kaderprogramma's voor concurrentievermogen en innovatie, in het bijzonder gedurende een economische crisis die de behoefte aan dergelijke steun aanmerkelijk moet vergroten;

7.  herinnert eraan dat de werking en de toegevoegde waarde van het EFG moeten worden beoordeeld in de context van de algemene evaluatie van de op basis van het IIA van 17 mei 2006 ingevoerde programma's en diverse andere instrumenten, en wel bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2007–2013;

8.  is ingenomen met de nieuwe vormgeving van het Commissievoorstel, met name de toelichting, waarin heldere en gedetailleerde informatie wordt gegeven over de toepassing, met een analyse van de subsidiabiliteitscriteria en een uitleg van de redenen voor het verlenen van goedkeuring, hetgeen overeenstemt met de wensen van het Parlement;

9.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van ...

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/011 NL/NXP Semiconductors uit Nederland)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3), en met name punt 28 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(4), en met name artikel 12, lid 3 hiervan,

gezien het voorstel van de Europese Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)  Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om steun voor werknemers die worden ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)  Krachtens het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 mag uit het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 500 miljoen EUR beschikbaar worden gesteld.

(4)  Nederland heeft op 26 maart 2010 een aanvraag ingediend voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG voor ontslagen bij NXP Semiconductors Netherlands BV, en heeft tot en met 3 juni 2010 aanvullende informatie verstrekt. Deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006. Bijgevolg stelt de Commissie voor om een bedrag van 1 809 434 EUR beschikbaar te stellen.

(5)  Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage te leveren voor de door Nederland ingediende aanvraag.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 wordt uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering 1 809 434 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Qimonda/Portugal
PDF 214kWORD 44k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2009/023 PT/Qimonda, Portugal) (COM(2010)0452 – C7-0223/2010 – 2010/2164(BUD))
P7_TA(2010)0361A7-0271/2010

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0452 – C7-0223/2010),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0271/2010),

A.  overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,

B.  overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel zou moeten zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking zou moeten worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de bemiddelingsvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,

D.  overwegende dat Portugal om steun heeft gevraagd in verband met 839 gedwongen ontslagen bij Qimonda AG, een multinational die werkzaam is in de sector elektronica in de NUTS II-regio Norte,

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening,

1.  verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen;

2.  brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

3.  beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

4.  wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gedetailleerde gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;

5.  begroet het feit dat de Commissie, in het kader van de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, een alternatieve bron van betalingskredieten naast niet-bestede middelen uit het Europees sociaal fonds voorstelt, nadat het Europees Parlement er herhaaldelijk op had gewezen dat het EFG is opgericht als een op zichzelf staand specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat daarom begrotingslijnen aangewezen moeten worden die geschikt zijn voor overschrijvingen;

6.  wijst erop dat, om voor dit dossier middelen uit het EFG beschikbaar te kunnen stellen, betalingskredieten zullen worden overgeschreven van een begrotingslijn die bestemd is voor steun aan MKB en innovatie; betreurt de ernstige tekortkomingen van de Commissie bij de implementatie van de kaderprogramma's voor concurrentievermogen en innovatie, in het bijzonder gedurende een economische crisis die de behoefte aan dergelijk steun aanmerkelijk moet vergroten;

7.  herinnert eraan dat de werking en de toegevoegde waarde van het EFG moeten worden beoordeeld in de context van de algemene evaluatie van de op basis van het IIA van 17 mei 2006 ingevoerde programma's en diverse andere instrumenten, en wel bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2007–2013;

8.  is ingenomen met de nieuwe vormgeving van het Commissievoorstel, met name de toelichting, waarin heldere en gedetailleerde informatie wordt gegeven over de toepassing, met een analyse van de subsidiabiliteitscriteria en een uitleg van de redenen voor het verlenen van goedkeuring, hetgeen overeenstemt met de wensen van het Parlement;

9.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van ...

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2009/023 PT/Qimonda, Portugal)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3), en met name punt 28 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(4), en met name artikel 12, lid 3 ervan,

gezien het voorstel van de Europese Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)  Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om steun voor werknemers die worden ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)  Krachtens het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 mag uit het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 500 miljoen EUR beschikbaar worden gesteld.

(4)  Portugal heeft op 17 december 2009 een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen voor ontslagen bij Qimonda Portugal S.A., en heeft aanvullende informatie tot en met 28 april 2010 verstrekt. Deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006. Bijgevolg stelt de Commissie voor om een bedrag van 2 405 671 EUR beschikbaar te stellen.

(5)  Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage te leveren voor de door Portugal ingediende aanvraag.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 wordt uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering 2 405 671 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: Cataluña automocion/Spanje
PDF 215kWORD 43k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/002 ES/Catalonië automobielsector) (COM(2010)0453 – C7-0224/2010 – 2010/2165(BUD))
P7_TA(2010)0362A7-0272/2010

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0453 – C7-0224/2010),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28 hiervan,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),

–  gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0272/2010),

A.  overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,

B.  overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,

C.  overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel zou moeten zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking zou moeten worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op de bemiddelingsvergadering van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,

D.  overwegende dat Spanje om steun heeft gevraagd in verband met 1429 gedwongen ontslagen in 23 bedrijven die vallen onder afdeling 29 van de NACE Rev. 2 (vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers) in de NUTS II-regio Catalonië,

E.  overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening,

1.  verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen;

2.  brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt;

3.  beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;

4.  wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gedetailleerde gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;

5.  begroet het feit dat de Commissie, in het kader van de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, een alternatieve bron van betalingskredieten naast niet-bestede middelen uit het Europees sociaal fonds voorstelt, nadat het Europees Parlement er herhaaldelijk op had gewezen dat het EFG is opgericht als een op zichzelf staand specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen en dat daarom begrotingslijnen aangewezen moeten worden die geschikt zijn voor overschrijvingen;

6.  wijst erop dat, om voor dit dossier middelen uit het EFG beschikbaar te kunnen stellen, betalingskredieten zullen worden overgeschreven van een begrotingslijn die bestemd is voor steun aan MKB en innovatie; betreurt de ernstige tekortkomingen van de Commissie bij de implementatie van de kaderprogramma's voor concurrentievermogen en innovatie, in het bijzonder gedurende een economische crisis die de behoefte aan dergelijk steun aanmerkelijk moet vergroten;

7.  herinnert eraan dat de werking en de toegevoegde waarde van het EFG moeten worden beoordeeld in de context van de algemene evaluatie van de op basis van het IIA van 17 mei 2006 ingevoerde programma's en diverse andere instrumenten, en wel bij de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader 2007–2013;

8.  is ingenomen met de nieuwe vormgeving van het Commissievoorstel, met name de toelichting, waarin heldere en gedetailleerde informatie wordt gegeven over de toepassing, met een analyse van de subsidiabiliteitscriteria en een uitleg van de redenen voor het verlenen van goedkeuring, hetgeen overeenstemt met de wensen van het Parlement;

9.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

10.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

11.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van ...

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/002 ES/Catalonië automobielsector)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3), en met name punt 28 hiervan,

gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(4), en met name artikel 12, lid 3 ervan,

gezien het voorstel van de Europese Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)  Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) is opgericht om extra steun te verlenen aan werknemers die worden ontslagen als gevolg van door de globalisering veroorzaakte grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen en om hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt.

(2)  Het EFG staat sinds 1 mei 2009 ook open voor aanvragen om steun voor werknemers die worden ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis.

(3)  Krachtens het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 mag uit het EFG een jaarlijks maximumbedrag van 500 miljoen EUR beschikbaar worden gesteld.

(4)  Spanje heeft op 29 januari 2010 een aanvraag ingediend om middelen uit het EFG beschikbaar te stellen voor gedwongen ontslagen in 23 bedrijven die vallen onder afdeling 29 van NACE Rev. 2 (vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers) in één enkele NUTS II-regio, Catalonië (ES51), en heeft aanvullende informatie tot en met 26 april 2010 verstrekt. Deze aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006. Bijgevolg stelt de Commissie voor om een bedrag van 2 752 935 EUR beschikbaar te stellen.

(5)  Er moeten dan ook middelen uit het EFG beschikbaar worden gesteld om een financiële bijdrage te leveren voor de door Spanje ingediende aanvraag.

BESLUITEN:

Artikel 1

Voor de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2010 wordt uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering 2 752 935 EUR aan vastleggings- en betalingskredieten beschikbaar gesteld.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te ...

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(4) PB L 406 van 30.12.2006, blz. 1.


Controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt ***I
PDF 202kWORD 37k
Resolutie
Tekst
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt (COM(2009)0151 – C7-0009/2009 – 2009/0051(COD))
P7_TA(2010)0363A7-0260/2010

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0151),

–  gelet op artikel 37 van het EG­Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0009/2009),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),

–  gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 43, lid 2, van het WEU-Verdrag,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 maart 2010(1),

–  gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0260/2010),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  hecht zijn goedkeuring aan de gemeenschappelijke verklaringen van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die als bijlage bij onderhavige resolutie zijn gevoegd;

3.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

4.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 19 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2791/1999 van de Raad

P7_TC1-COD(2009)0051


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 1236/2010.)

BIJLAGE

Verklaringen betreffende artikel 51

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verklaren dat alle niet-essentiële onderdelen van het basiswetsbesluit, die nu zijn opgenomen in artikel 51 van de verordening (bevoegdheidsdelegatie), in de toekomst te allen tijde vanuit politiek oogpunt essentiële onderdelen van de bestaande NEAFC-controleregeling kunnen worden. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie herinneren eraan dat beide wetgevers, de Raad en het Europees Parlement onmiddellijk gebruik kunnen maken van hun recht om bezwaar aan te tekenen tegen een ontwerp van gedelegeerde handeling van de Commissie of van hun recht om de bevoegdheidsdelegatie in te trekken, als bepaald respectievelijk in de artikelen 48 en 49 van de verordening.

De Raad en het Parlement verklaren dat de opneming van een bepaling betreffende de NEAFC-controleregeling in deze verordening in de lijst van niet-essentiële elementen van artikel 51 niet per se inhoudt dat deze bepaling door de wetgevers in de toekomst ook in andere verordeningen als niet-essentieel element zal worden beschouwd.

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie verklaren dat de bepalingen van deze verordening geen afbreuk doen aan enig toekomstig standpunt van de instellingen betreffende de uitvoering van artikel 290 VWEU of van individuele wetgevingshandelingen die dergelijke bepalingen bevatten.

(1) Nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.


Goedkeuring van bepaalde wijzigingen in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan ***
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de goedkeuring, namens de Europese Unie, van wijzigingen in het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (11076/2010 – C7-0181/2010 – 2010/0042(NLE))
P7_TA(2010)0364A7-0262/2010

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel voor een besluit van de Raad (11076/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0181/2010),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij (A7-0262/2010),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de wijzigingen in het Verdrag;

2.  verzoekt de Raad en de Commissie om, alvorens onderhandelingen te openen over de herziening van bepalingen in het kader van de regionale visserijorganisaties die door de EU moeten worden uitgevoerd, de nodige maatregelen te nemen om een afdoende participatie van de waarnemers van het Parlement hierin te verzekeren;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan.


Vrouwen in onzekere banen
PDF 159kWORD 62k
Resolutie van het Europees Parlement van 19 oktober 2010 over vrouwen in onzeker dienstverband (2010/2018(INI))
P7_TA(2010)0365A7-0264/2010

Het Europees Parlement,

–  gezien het verslag van 18 december 2009 van de Commissie over de gelijkheid van man en vrouw in 2010 (COM(2009)0694),

–  gezien de mededeling van 26 november 2003 van de Commissie: „De arbeidskwaliteit verbeteren: een overzicht van de recente vorderingen” (COM(2003)0728),

–  gezien het verslag van 2004 van de Commissie: „Precarious Employment in Europe: A Comparative Study of Labour Market related Risks in Flexible Economies” (Onzekere werkgelegenheid in Europa: vergelijkende studie van arbeidsmarktgebonden risico's in flexibele staatshuishoudingen),

–  gezien het voorstel van besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten − deel II van de geïntegreerde richtsnoeren voor Europa 2020 (COM(2010)0193),

–  gezien de conclusies van 8 juni 2009 van de Raad over flexibele zekerheid in tijden van crisis,

–  gezien Richtlijn 2008/104/EG van 19 november 2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende uitzendarbeid(1),

–  gezien Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 over de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van man en vrouw in arbeid en beroep(2),

–  gezien Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999 van de Raad betreffende de raamovereenkomst van EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd(3),

–  gezien Richtlijn 97/81/EG van 15 december 1997 van de Raad betreffende de raamovereenkomst van UNICE, CEEP en EVV inzake deeltijdarbeid(4),

–  gezien de achtergrondnota van 2010 van de Europese stichting voor de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden: „Very atypical work”,

–  gezien het verslag van 2008 van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden: „Maatregelen ter bestrijding van zwartwerk in de Europese Unie”,

–  gezien het verslag van 2007 van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden: „Arbeidsomstandigheden in de Europese Unie: het genderperspectief”,

–  gezien het verslag van 1998 van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden: ' Precarious Employment and Working Conditions in Europe' (Onzekere werkgelegenheid en arbeidsomstandigheden in Europa),

–  gezien het Eurobarometer-verslag van 2007: „Undeclared Work in the European Union” (Zwartwerk in de Europese Unie),

–  gezien het verslag van 2009 van de deskundigengroep Gelijkheid van man en vrouw en Werkgelegenheid (EGGE) van de Commissie: „Gender segregation in the labour market” (Seksebepaalde verschillen in behandeling op de arbeidsmarkt),

–  gezien het verslag van 2006 van de deskundigengroep Gelijkheid van man en vrouw, sociale integratie en werkgelegenheid van de Commissie: „Gender inequalities in the risks of poverty and social exclusion for disadvantaged groups in thirty European countries” (Ongelijk gevaar voor armoede en sociaal isolement volgens geslacht bij achtergestelde groepen in 30 Europese landen),

–  gezien het rapport van de Internationale arbeidsorganisatie (IAO): „Decent work for domestic workers” (Aanvaardbaar werk voor huispersoneel), opgesteld voor de 99ste zitting van de internationale arbeidsconferentie in juni 2010,

–  gezien het rapport van 2009 van de Internationale arbeidsorganisatie (IAO ): „The Gender Dimension of Domestic Work in Western Europe” (Geslachtsgebonden aspecten van huishoudelijk werk in West-Europa),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over geslachtspecifieke aspecten van de economische recessie en financiële crisis(5),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 2009 over de actieve opname en betrokkenheid van personen die van de arbeidsmarkt uitgesloten zijn(6),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 november 2008 met aanbevelingen aan de Commissie over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor man en vrouw(7),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 19 januari 2006 over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief(8),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 september 1998 over de rol van de coöperaties bij het bevorderen van werkgelegenheid voor vrouwen(9),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 februari 1998 over de eerbiediging van de mensenrechten in de Europese Unie (1996)(10),

–  gezien het advies van 12 mei 2010 van de Afdeling werkgelegenheid, sociale zaken en burgerschap van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de professionalisering van huishoudelijk werk (SOC/372 – CESE 336/2010 def.),

–  gezien de statistieken van Eurostat in Focus nr. 12/2010: „Labour markets in the EU-27 still in crisis” (Arbeidsmarkten in EU-27 nog altijd in crisistoestand),

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0264/2010),

A.  overwegende dat de individualisering en toenemende flexibiliteit op de arbeidsmarkt – met als gevolg dat er minder collectief onderhandeld wordt – de werknemer, en vooral de vrouw, die een evenwicht met haar gezinsverplichtingen moet zoeken, in een kwetsbaarder positie plaatst die tot onzekere werkgelegenheid kan leiden, omdat ze het voor de werkgever gemakkelijker maakt om arbeidsomstandigheden van minder goede kwaliteit te bieden,

B.  overwegende dat vrouwen op de arbeidsmarkt in onzekere arbeidsverhoudingen oververtegenwoordigd zijn, terwijl bepaalde vormen van onzekere arbeid die door vrouwen verricht worden, zoals huishoudelijk werk tegen vergoeding en zorg voor andere personen, op de arbeidsmarkt onzichtbaar blijven, en dat er in de EU in weerwil van de bestaande wetgeving voor vrouwen nog steeds grote verschillen in werkgelegenheidskansen, kwaliteit van de beschikbare arbeid, inkomen en gelijke beloning voor hetzelfde of gelijkwaardig werk bestaan,

C.  overwegende dat de oververtegenwoordiging van vrouwen in onzekere vormen van dienstverband in belangrijke mate tot het loonverschil tussen man en vrouw bijdraagt, dat onveranderd groot blijft, en dat betere kwaliteit van de vrouwelijke arbeid ook het verschil in beloning zal verminderen,

D.  overwegende dat ongewild deeltijdse arbeid in de dienstensector veelvuldig voorkomt, vooral in hotels en restaurants, onderwijs, gezondheidszorg en sociaal werk, sociale en individuele zorgverlening, waar de meerderheid van de werknemers vrouwen zijn,

E.  overwegende dat de deelname van de vrouw op de arbeidsmarkt een afspiegeling van haar rol in het huishouden is en dat vrouwen geneigd zijn om arbeid aan te nemen waarmee ze betaald en onbetaald werk kunnen combineren,

F.  overwegende dat de economische en financiële crisis een tweevoudige uitwerking op onzekere arbeidsomstandigheden heeft, aangezien de eerste reactie van veel bedrijven besparing op deeltijds werk geweest is, terwijl het ook te vrezen valt dat de meerderheid van de vaste arbeidsplaatsen die door de recessie verloren gegaan zijn, niet terugkomen, maar door onregelmatige – of zelfs onzekere – vormen van arbeidsverband vervangen worden,

G.  overwegende dat met onzekere arbeid vormen van werkgelegenheid bedoeld worden die niet aan de algemene norm beantwoorden en één of meer van de volgende kenmerken vertonen:

   weinig of geen werkzekerheid door de niet permanente, dikwijls toevallige of eenmalige aard van het werk, met overeenkomsten op ongunstige voorwaarden of niet op schrift gesteld, bijv. tijdelijke of onvrijwillig deeltijdse contracten, onduidelijk vastgelegde werkuren, en veranderlijke opdrachten naar de willekeur van de werkgever;
   geringe beloning, eventueel ook niet vastgelegd of duidelijk omschreven;
   geen sociale verzekeringsrechten of arbeidsgebonden uitkeringen;
   geen bescherming tegen discriminatie;
   geen of geringe vooruitzichten op een betere positie op de arbeidsmarkt;
   geen collectieve vertegenwoordiging van werknemers;
   arbeidsomstandigheden die niet aan de minimum regels voor veiligheid en gezondheid beantwoorden,

H.  overwegende dat onzekere arbeidsvormen, zoals ongeschreven overeenkomsten, onvrijwillig deeltijds werk en het aanhoudend loonverschil, op den duur invloed op de bescherming door sociale zekerheid en pensioen uitoefenen en dat de werknemer groter gevaar loopt om in armoede te belanden,

I.  overwegende dat vrouwen onder bepaalde omstandigheden aan het gevaar van onaanvaardbare arbeidsomstandigheden blootstaan en daarom bijzondere aandacht verdienen, vooral zwangere vrouwen en vrouwen die borstvoeding geven,

J.  overwegende dat globalisering en de huidige economische situatie en technologische ontwikkelingen de arbeidsverhoudingen en de inhoud van de arbeidstaken aan het veranderen zijn,

K.  overwegende dat vrouwen in onzeker dienstverband waarschijnlijk minder goed van hun rechten op de hoogte zijn en groter gevaar lopen om geen rechtsbescherming te genieten en/of onrechtmatig ontslagen te worden,

L.  overwegende dat de nadruk op het recht van alle werknemers – ook vrouwen in onzeker dienstverband – op beroepsopleiding en bijscholing moet liggen,

M.  overwegende dat het beeld van de vrouw als tweede inkomenstrekker in het gezin een ongefundeerde verkeerde voorstelling van een groot deel van de vrouwelijke arbeidskrachten betekent, die enige inkomenstrekker zijn,

N.  overwegende dat het aantal vrouwelijke zwartwerkers toegenomen is, vooral in huishoudelijk werk,

O.  overwegende dat de meeste huisbedienden die taken als thuisverzorging, schoonmaak en keukenwerk uitvoeren, vrouwen zijn, dat in de industrielanden huishoudelijk werk 5 à 9% van alle werkgelegenheid vertegenwoordigt en meestal in onzeker en informeel verband plaatsvindt en ondergewaardeerd wordt, en dat de kwetsbaarheid van dienstpersoneel maakt dat het dikwijls gediscrimineerd wordt en gemakkelijk op ongelijke of oneerlijke voorwaarden behandeld kan worden of dat er van zijn diensten misbruik gemaakt wordt,

P.  overwegende dat in onzekere arbeidsomstandigheden dekwalificatie van hoger geschoolde werknemers een veel voorkomend probleem is, vooral bij werknemers die ontslagen worden of migrerende werknemers die laag gekwalificeerde arbeid aannemen om zich op de arbeidsmarkt te handhaven, en dat die toestand, die vooral vrouwen treft, de ontwikkeling in de loopbaan en het bereiken van loonniveaus die met de vaardigheden overeenstemmen die men verworven heeft en bezit, in gevaar brengt,

Q.  overwegende dat vrouwelijke migrerende werknemers die laag geschoold werk in de marge van de arbeidsmarkt aannemen of zich als huisbediende in dienst laten nemen, dubbel gediscrimineerd kunnen worden, omdat ze, behalve dat ze dikwijls onder ongunstige, onregelmatige – of misschien zelfs onwettige – omstandigheden werken, vaker mishandeld worden of gemakkelijker aan geweld of seksueel misbruik blootstaan, bovendien dikwijls hun rechten niet kennen, weinig toegang tot de openbare diensten en geringe kennis van de plaatselijke taal hebben en zich niet in netwerken aaneen kunnen sluiten, terwijl degenen die onwettig aan het werk zijn, de overheidsdiensten niet durven aanspreken om bescherming te vragen omdat ze bang zijn om naar hun land van herkomst teruggestuurd te worden,

R.  overwegende dat de overeenkomst van 24 november 1969 van de Raad van Europa over au pairwerk achterhaald is en dus niet meer aan de problemen beantwoordt die zich tegenwoordig in veel lidstaten bij de aanstelling van au pairs kunnen voordoen,

S.  overwegende dat de EU zich voor integratie van de gelijkheid van man en vrouw in alle beleidsvormen blijft inzetten en dat gelijke kansen voor man en vrouw in het werkgelegenheidsbeleid actief gestimuleerd moeten worden,

Onzekere werkgelegenheid seksebepaald

1.  wijst erop dat onzekere werkgelegenheid seksebepaald is en stelt nogmaals de verschuiving van regelmatige naar onregelmatige vormen van werkgelegenheid op de arbeidsmarkt vast, die het nodig maakt om te voorkomen dat onregelmatige werkgelegenheid onzeker werk wordt; om de problemen te bestrijden moeten de lidstaten en sociale partners gevraagd worden om hun wetgeving en bij overeenkomst vastgelegde regels op regelmatige en onregelmatige werkgelegenheid in ruime mate in onderlinge overeenstemming te brengen om te voorkomen dat de voordeligste en goedkoopste vormen van werk de overhand halen, maar daarbij het gevaar voor uitbreiding van zwartwerk in het oog te houden;

2.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om in de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en de nieuwe strategie voor de gelijkheid van man en vrouw de kenmerken van onzekere werkgelegenheid te omschrijven;

3.  vraagt van de lidstaten wetgevende maatregelen om een einde aan de overeenkomsten zonder uurregeling te maken, die gebruikelijk zijn voor plaatsen in huishoudelijk werk, verzorging en keukenwerk en het hotelbedrijf, die over het algemeen door vrouwen ingenomen worden, en ruime hulpmiddelen voor uitgebreide controle om elke vorm van aanwezigheid in bedrijven en op andere werkplaatsen te reglementeren, die formeel voor kennismakings- en opleidingsdoeleinden goedgekeurd is, maar in de praktijk een verdere bron van misbruiken vormt en als dekmantel voor reële en daadwerkelijke prestaties zonder aangemeten vergoeding en overeenkomstige bescherming dient;

4.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op om aan strategieën tegen onzekere vormen van dienstverband te ontwikkelen om de nadruk op aanvaardbare en „groene” arbeidsplaatsen te leggen en voor een evenwichtige verdeling tussen man en vrouw te zorgen;

5.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op om aan maatregelen te treffen om de dubbele werklast van de vrouw te verminderen, één van de redenen dat vrouwen in onzekere vormen van dienstverband oververtegenwoordigd zijn ; dringt aan op betere verenigbaarheid van werk en privéleven in regelmatige vormen van dienstverband om onzekere werkgelegenheid terug te dringen;

Sociale voorwaarden

6.  spreekt zijn teleurstelling over het pakket arbeidswet van de Europese Unie en de richtlijnen op vaste uurregeling, deeltijds en tijdelijk uitzendwerk uit, die geen bruikbaar antwoord op werkgelegenheid in onzeker dienstverband bieden; vraagt de Commissie en de lidstaten dan ook om doelgericht verdere wetgevende maatregelen te treffen, zoals dwingende sociale minimum voorwaarden voor werknemers en gelijke toegang tot sociale diensten en voordelen voor alle werknemers, o.a. zwangerschapsverlof, gezondheidszorg en ouderdomspensioen, opleiding en bijscholing, ongeacht de arbeidsvoorwaarden; vraagt de lidstaten bovendien om wetgeving in te voeren die de werknemers redelijke beperking van het aantal arbeidsuren, gelegenheid tot rust en verlof garandeert;

7.  vraagt de lidstaten om te zorgen dat werkgevers die vrouwelijke werknemers onrechtmatig behandelen en schaden, zo spoedig mogelijk voor de rechter gebracht worden;

8.  benadrukt dat vrouwen in onzeker dienstverband de mogelijkheid tot bescherming van rechten moeten krijgen, zoals fatsoenlijke beloning, zwangerschapsverlof, eerlijke en regelmatige werkuren en arbeidsvoorwaarden zonder discriminatie, hetgeen voor de betrokkenen van wezenlijk belang is; vraagt de lidstaten om belemmeringen van de vakbondsvrijheid te bestraffen en moedigt ze in het algemeen aan om laagdrempelige adviesvoorzieningen aan te bieden voor vrouwen die geen steun van een ondernemingsraad kunnen krijgen, bijvoorbeeld huishoudelijk personeel bij particulieren ; dringt er bij de sociale partners op aan om in hun organen op alle niveaus voor evenwichtiger vertegenwoordiging van man en vrouw te zorgen;

9.  benadrukt dat er wetgevende maatregelen nodig zijn om de gelijkheid van man en vrouw te verzekeren en ongelijke behandeling volgens geslacht op de arbeidsmarkt te verminderen; herinnert daarom aan zijn resolutie van 18 november 2008, dringt er bij de Commissie op aan om een voorstel van toepassing van het beginsel van gelijke beloning van man en vrouw in te dienen, en herinnert de lidstaten aan hun verplichting om Richtlijn 2006/54/EG onverwijld in nationaal recht om te zetten;

10.  vraagt de lidstaten om aan de doelstellingen van Barcelona voor kinderopvang te voldoen om de deelname aan de arbeidsmarkt en economische onafhankelijkheid van de vrouw te verbeteren, en de hindernissen weg te nemen die vrouwen beletten om het aantal uren te werken dat ze zelf verkiezen, in vol- of deeltijds verband;

11.  benadrukt dat ongelijke behandeling op de arbeidsmarkt naargelang van beroep of bedrijfstak door bewustmaking en onderwijs van in de jongste jaren afgebouwd moet worden, bvb door arbeidsvormen die gewoonlijk met vrouwelijke vaardigheden in verband gebracht worden, bij de mannelijke bevolking te stimuleren, en omgekeerd door met medewerking van het Europees instituut voor de gelijkheid van man en vrouw meisjesstudenten voor de exacte wetenschappen te motiveren en het beeld van de vrouw als tweede inkomenstrekker te bestrijden;

12.  vraagt de Commissie en de lidstaten om maatregelen op te stellen en uit te voeren om de toegang tot degelijk onderwijs, opleiding en studie voor meisjes en jonge vrouwen gemakkelijker te maken, met speciale steun voor meisjes en jonge vrouwen met een migratieachtergrond; benadrukt bovendien dat vrouwen die wegens de geboorte van een kind opgehouden hebben met werken, actief naar herintreding in het arbeidsleven moeten streven;

13.  vraagt de lidstaten om zwartwerk te bestrijden door het met preventieve maatregelen in regelmatige werkgelegenheid om te zetten, zoals bvb werknemers die hun onregelmatig arbeidsverband aangeven, ontslag van rechtsvervolging te verlenen, en ontradende maatregelen tegenover werkgevers; vraagt de Commissie en de lidstaten bovendien om meer gegevens over zwartwerk te verzamelen en de verbeteringen in de toestand in het oog te houden;

14.  benadrukt dat sociale bescherming een wezenlijk bestanddeel van flexibele zekerheid is, en dat het begrip flexibele zekerheid man en vrouw op verschillende wijze raakt en de neiging vertoont om de gangbare geslachtsrollen te bevestigen; herinnert de lidstaten en de sociale partners aan de conclusies van 8 juni 2009 van de Raad, over flexibele zekerheid in tijden van crisis, vooral dan de integratie van de gelijkheid van man en vrouw in de uitvoering van de princiepen van flexibele zekerheid;

15.  meent dat duurzame pensioenregelingen, leningsfaciliteiten voor zelfhulpprojecten en regelingen om voor werkgelegenheid en alternatieve bronnen van inkomsten te zorgen, de situatie van vrouwen in onzeker dienstverband kunnen verbeteren;

16.  pleit ervoor om standaardbanen voortaan volgens de beginselen van „fatsoenlijk werk” te regelen en niet in onzekere vormen van dienstverband om te zetten; vindt dat de arbeidsmarkten beter gereglementeerd zouden moeten worden met strenge arbeidsinspecties om onzekere werkgelegenheid terug te dringen;

17.  dringt bij de Europese Raad op duidelijke richtsnoeren en concrete maatregelen aan om bestaande werkgelegenheid te beschermen en nieuwe arbeidsmogelijkheden te creëren volgens de EU 2020-strategie;

18.  dringt er bij de Commissie op aan om de lidstaten naargelang van de resultaten die ze in de praktijk bereikt hebben, van richtsnoeren voor de beste praktijken in de bestrijding van rechtstreekse en onrechtstreekse discriminatie, integratie van de gelijkheid van man en vrouw in alle beleidsvormen, en terugdringing van onzekere werkgelegenheid voor vrouwen te voorzien;

19.  dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan om de sociale en rechtspositie van seizoenarbeiders wettelijk te regelen en te zorgen dat ze onder de sociale zekerheid vallen; verstaat onder seizoenarbeiders werknemers die een arbeidsovereenkomst van onbepaalde of voor een bepaalde termijn aangegaan zijn, waarvan duur en voortzetting van seizoensgebonden factoren afhangen, zoals de jaarlijkse klimaatcyclus, officiële feestdagen en/of oogstperioden in de landbouw;

20.  wijst erop dat uit studiewerk blijkt dat onzekere werkgelegenheid, die soms ook niet aan de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voldoet, gelijkstaat met hogere percentages ongevallen en grotere blootstelling aan ziekte en andere gevaren; vraagt de Commissie en de lidstaten dan ook om hun toezicht op de minimum gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op de arbeidsplaats te verbeteren, met bijzondere aandacht voor de specifieke gevaren die vrouwelijke werknemers bedreigen;

Huispersoneel

21.  vraagt de Commissie om de lidstaten ertoe aan te zetten om de beste werkwijzen onderling uit te wisselen en volledig gebruik van de medefinancieringsmogelijkheden van de structuurfondsen te maken, vooral het Europees sociaal fonds, om ruimere toegang tot betaalbare en kwaliteitsvolle opvangvoorzieningen voor kinderen en ouderen te bieden, zodat vrouwen niet verplicht zijn om dergelijke taken buiten elk formeel dienstverband op zich te nemen; benadrukt bovendien dat erop toegezien moet worden dat onzekere werkgelegenheid in de thuiszorg zo veel mogelijk in fatsoenlijke en langdurige werkgelegenheid omgezet wordt;

22.  dringt er bij de Commissie op om aan de lidstaten te ondersteunen om een campagne op te zetten om werknemers in onzekere vormen van dienstverband geleidelijk aan naar vaste werkgelegenheid over te hevelen, en haar steun voor een programma te verlenen om de werknemers over de gevolgen en weerslag van onzekere werkgelegenheid in te lichten, ook voor de veiligheid en gezondheid op het werk;

23.  vraagt de Commissie om een nieuwe Europese overeenkomst op au pairwerk voor te stellen, die de leeftijdsgrens van 30 jaar omlaag brengt zodat volwassen broodwinners van achter in de 20 niet meer als au pair geplaatst kunnen worden, en die benadrukt dat au pairs de functie hebben om gewone dagelijkse gezinstaken te helpen vervullen en aan het gezinsleven deel te nemen, waar ze niet meer dan 30 uur per week aan mogen besteden, en dat het de bedoeling is dat ze cultureel inzicht ontwikkelen en hun taalkennis verbeteren;

Migrerende werknemers

24.  vraagt de Commissie om in haar nieuwe strategie voor gelijkheid van man en vrouw haar inzet voor hun gelijkheid in het migratie- en integratiebeleid uit te breiden, vooral om volledig gebruik van de werkgelegenheidsmogelijkheden van geïmmigreerde vrouwen te maken;

25.  wijst erop dat de sociale integratie van geïmmigreerde vrouwen nog moeilijker dan die van hun mannelijke lotgenoten is omdat ze aan dubbele discriminatie blootstaan, en spoort de werkgevers daarom tot speciale maatregelen aan om de sociale integratie van vrouwelijke geïmmigreerde werknemers te vergemakkelijken, bij voorbeeld door hun taallessen en /of begeleidende dienstverlening aan te bieden en ervoor te zorgen dat migrerende werknemers aangegeven worden, zodat ze recht op uitkeringen hebben;

Onderzoek

26.  vestigt de aandacht in het bijzonder op het gebrek aan onderzoek over onzekere arbeidssituaties; vraagt de Commissie en de Europese stichting voor de verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound) om in samenwerking met het Europees instituut voor de gelijkheid van man en vrouw doelgericht onderzoek aan te vatten, o.a. om de kosten van dekwalificatie en welzijnstekort als gevolg van onzekere werkgelegenheid te kunnen schatten, met inachtneming van de gelijkheid van man en vrouw; benadrukt dat Europese onderzoeksprogramma's zich in de toekomst meer op sociale problemen moeten richten, zoals onzekere arbeidsomstandigheden;

27.  verheugt zich over de algemene doelstellingen van het pilootproject om onzeker werk in regelmatige arbeid met de overeenkomstige rechten om te zetten, en onderlijnt dat bij de uitvoering van het project de seksebepaalde aard van onzekere arbeidsomstandigheden bijzondere aandacht verdient;

o
o   o

28.  verzoekt zijn Voorzitter om deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regeringen van de lidstaten.

(1) PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9.
(2) PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23.
(3) PB L 175 van 10.7.1999, blz. 43.
(4) PB L 14 van 20.1.1998, blz. 9.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0231.
(6) PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 23.
(7) PB C 16 E van 22.1.2010, blz. 21.
(8) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 323.
(9) PB C 313 van 12.10.1998, blz. 234.
(10) PB C 80 van 16.3.1998, blz. 43.

Juridische mededeling - Privacybeleid