Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1717/2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument (COM(2009)0195 – C7-0042/2009 – 2009/0058(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0195),
– gelet op artikel 251, lid 2, artikel 179, lid 1, en artikel 181 A, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0042/2009),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 3, artikel 209, lid 1, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 2008 in zaak C-91/05 Commissie tegen Raad waarmee Besluit 2004/833/GBVB van de Raad van 2 december 2004 betreffende de uitvoering van Gemeenschappelijk Optreden 2002/589/GBVB met het oog op een bijdrage van de Europese Unie in het kader van het moratorium van de ECOWAS op handvuurwapens en lichte wapens nietig werd verklaard,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0066/2009),
1. keurt onderstaand standpunt in eerste lezing goed;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1717/2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1, en artikel 212,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Het doel van Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument(2) is om de Gemeenschap in staat te stellen een consistente, geïntegreerde aanpak bij crisis of dreigende crisis te hanteren, met één rechtsinstrument met vereenvoudigde besluitvormingsprocedures.
(2) Uit de evaluatie overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1717/2006 bleek dat de verordening op enkele punten gewijzigd moet worden.
(3) Verordening (EG) nr. 1717/2006 moet worden aangepast aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (Grote kamer) van 20 mei 2008(3), waarin werd geoordeeld dat de Gemeenschap in het kader van haar ontwikkelingsbeleid, en daarmee in het kader van Verordening (EG) nr. 1717/2006 maatregelen mag treffen tegen de proliferatie en het illegale bezit en gebruik van handvuurwapens en lichte wapens.
(4) Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, punt 3, van Verordening (EG) nr. 1717/2006, en omwille van de consistentie moeten leverings- en subsidiecontracten in het kader van artikel 4, punt 3, van die verordening, open staan voor deelnemers overal ter wereld, zoals reeds het geval is voor maatregelen in het kader van artikel 3, zodat de bepalingen inzake deelname en oorsprongsregels voor crisisrespons vergelijkbaar zijn met die voor crisisparaatheid.
(5)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot op meer landen gerichte strategiedocumenten, thematische strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's, aangezien deze strategiedocumenten Verordening (EG) nr. 1717/2006 aanvullen en van algemene toepassing zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg voert, onder meer met deskundigen.
(6) Het in artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1717/2006 vastgestelde percentage financiële middelen voor maatregelen in het kader van artikel 4, punt 1, van die verordening is onvoldoende gebleken en moet worden verhoogd. Dit artikel beslaat zeer veel terreinen en zelfs met brede programma's kunnen met de schaarse thans beschikbare middelen slechts een paar terreinen worden bestreken. Om effectieve maatregelen te ontwikkelen op gebieden van kritieke infrastructuur, bedreigingen voor de volksgezondheid en een mondiale aanpak van regio-overschrijdende bedreigingen van de veiligheid, zijn krachtigere maatregelen nodig met het oog op een reëel effect, zichtbaarheid en geloofwaardigheid. Daarnaast moeten meer middelen worden toegewezen voor regio-overschrijdende maatregelen die een aanvulling vormen op nationale en regionale portefeuilles, zodat een kritieke massa wordt bereikt. Om de doelstellingen van artikel 4, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1717/2006 beter te verwezenlijken moet het percentage van de financiële middelen voor maatregelen in het kader van artikel 4, punt 1, van die verordening worden verhoogd van 7 naar 10 procentpunten.
(7) Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang ervan beter op niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,
(8) Verordening (EG) nr. 1717/2006 moet derhalve gewijzigd worden,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1717/2006 wordt als volgt gewijzigd:
1) in artikel 3, lid 2, wordt punt i) vervangen door:"
i)
steun voor maatregelen voor de bestrijding, binnen het bestek van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, van illegaal vuurwapenbezit en -gebruik; deze steun kan ook onderzoeksactiviteiten, slachtofferhulp, bewustmaking van het publiek en de ontwikkeling van juridische en bestuurlijke deskundigheid en goede praktijken omvatten.
"
2) artikel 4, wordt als volgt gewijzigd:
a) punt 1, eerste alinea, onder a), wordt vervangen door:"
a)
de versterking van de capaciteit van de politiële, justitiële en civiele autoriteiten die zich bezighouden met de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, waaronder de illegale handel in mensen, drugs, vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens en explosieven, en daadwerkelijke controle van illegale handel en doorvoer.
"
b)aan artikel 4, punt 3, eerste alinea wordt de volgende letter toegevoegd:"
c)
de ontwikkeling en organisatie van het maatschappelijk middenveld en zijn participatie in het politieke proces, met inbegrip van maatregelen ter versterking van de rol van vrouwen in dergelijke processen en ter bevordering van onafhankelijke pluralistische en professionele media.
"
c)aan artikel 4, punt 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:"
De in dit punt genoemde maatregelen mogen, waar nodig, worden uitgevoerd door middel van het partnerschap voor vredesopbouw van de EU.
"
(3)artikel 6, leden 3 en 4, worden vervangen door:"
3.Wanneer de kosten van een buitengewone steunmaatregel een bedrag van 20 miljoen EUR overschrijden, stelt de Commissie deze vast, rekening houdende met de adviezen van het Europees parlement en de Raad.
4.De Commissie kan interimresponsprogramma's vaststellen voor het scheppen of herstellen van de essentiële voorwaarden voor de normale uitvoering van het beleid van de Unie op gebied van buitenlandse samenwerking. Met deze interimresponsprogramma's wordt voortgebouwd op buitengewone steunmaatregelen. Zij worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdende met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.
"
(4)artikel 7 wordt aangepast als volgt:
a)lid 3 wordt vervangen door:"
3.Op meer landen gerichte en thematische strategiedocumenten en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig de in artikel 22 beschreven procedure en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 22 bis en 22 ter. Zij beslaan aanvankelijk een periode van maximaal de periode van toepassing van deze verordening en worden halverwege herzien.
"
b)lid 7 wordt vervangen door:"
7.Meerjarige indicatieve programma's en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld via gedelegeerde handelingen overeenkomstig de in artikel 22 beschreven procedure en op voorwaarde van het bepaalde in de artikelen 22 bis en 22 ter. Zij worden in voorkomende gevallen vastgelegd in overleg met de betrokken partnerlanden of regio's.
"
(5)artikel 8, lid 3, wordt vervangen door:"
3.Jaarlijkse actieprogramma's en eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdende met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.
"
(6)artikel 9, leden 3 en 4 worden vervangen door:"
3.Bijzondere maatregelen waarvan de kosten meer dan 5 miljoen EUR bedragen, worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdende met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.
4.De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van bijzondere maatregelen waarvan de kosten 5 miljoen EUR of minder bedragen, binnen één maand na de vaststelling ervan.
"
7) artikel 17, leden 4 en 5, worden vervangen door:"
4. In geval van buitengewone steunmaatregelen en interim-responsprogramma's zoals bedoeld in artikel 6, en bij maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, punt 3, staat de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten algemeen open.
5. Aan de aanbesteding van leverings- of subsidiecontracten die worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening, mag in geval van maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 4, punten 1 en 2, worden deelgenomen door alle natuurlijke en rechtspersonen van een ontwikkelingsland of een land in overgang zoals bepaald door de OESO, en door natuurlijke of rechtspersonen uit alle andere landen die uit hoofde van de strategie in aanmerking komen.
"
(8)artikel 21 wordt vervangen door:"
Artikel 21
Evaluatie
De Commissie beoordeelt geregeld de resultaten en doelmatigheid van beleidslijnen en programma's en de doeltreffendheid van de programmering, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en aanbevelingen op te stellen om toekomstige maatregelen te verbeteren. De Commissie zendt inhoudelijke beoordelingsverslagen ter behandeling naar het Europees Parlement en de Raad. De resultaten worden in aanmerking genomen bij de opstelling van programma's en de toewijzing van middelen.
"
(9)artikel 22 wordt vervangen door:
Artikel 22
Uitoefening van bevoegheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 7, leden 3 en 7, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft gesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de voorwaarden die worden gesteld in de artikelen 22 ter en 22 quater.
Artikel 22 bis
Intrekking van bevoegheidsdelegatie
1.De in artikel 7, leden 3 en 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat het definitieve besluit wordt genomen op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.
3.Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt onmiddellijk of op een in het besluit bepaalde latere datum van kracht. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 22 ter
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement en de Raad kunnen bezwaar aantekenen tegen de gedelegeerde handeling binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2.Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn het Europees Parlement en de Raad geen bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de betrokken termijn in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben doen weten geen bezwaar te zullen aantekenen.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.
10) artikel 24 wordt vervangen door:"
Artikel 24
Financiële middelen
Het financiële referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening bedraagt 2 062 000 000 EUR voor de periode 2007-2013. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financiële kader.
In de periode 2007-2013:
a)
wordt niet meer dan 10 procent van de financiële middelen toegewezen aan maatregelen die onder artikel 4, punt 1, vallen;
b)
wordt niet meer dan 15 procent van de financiële middelen toegewezen aan maatregelen die onder artikel 4, punt 2, vallen;
c)
wordt niet meer dan 10 procent van de financiële middelen toegewezen aan maatregelen die onder artikel 4, punt 3, vallen op voorwaarde dat het betrakken bedrag strookt met de huidige herziening van het partnerschap voor vredesopbouw van de EU en de interne middelen.
"
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (COM(2009)0194 – C7-0043/2009 – 2009/0060A(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2009)0194),
– gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 179, lid 1, en artikel 181 bis, eerste alinea, van het EGVerdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0043/2009),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 209, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0078/2009),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsook aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking ▌
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Om de doeltreffendheid en transparantie van de externe hulp van de Gemeenschap te vergroten, is in 2006 een nieuw kader voor het plannen en verstrekken van steun vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)(2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen(4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument(5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid(6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(8).
(2) Bij de tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzondering op het beginsel dat de kosten die voortvloeien uit belastingen, heffingen, rechten en andere fiscale lasten niet in aanmerking komen voor communautaire financiering door de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van die verordening te wijzigen en met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.
(3) De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot geografische strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's en strategiedocumenten voor thematische programma's, aangezien deze programma's Verordening (EG) nr. 1905/2006 aanvullen en van algemene toepassing zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg voert, onder meer met deskundigen.
(4) Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
(5) Verordening (EG) nr. 1905/2006 moet derhalve gewijzigd worden,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt als volgt gewijzigd:
(1)In artikel 17, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:"
Nadere instructies betreffende de verdeling van het totaalbedrag onder de begunstigde landen worden door de Commissie bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in de artikelen 35 bis en 35 ter vermelde voorwaarden, bepaald.
"
(2)Artikel 21 wordt vervangen door:"
Artikel 21
Goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's
De in de artikelen 19 en 20 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en de evaluaties daarvan, bedoeld in artikel 19, lid 2, en artikel 20, lid 1, alsmede de begeleidende maatregelen, bedoeld in artikel 17, worden door de Commissie bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in artikelen 35 bis en 35 ter vermelde voorwaarden, vastgesteld.
"
(3)Artikel 22, lid 3 wordt vervangen door:"
3.De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.
"
(4)Artikel 23, leden 3 en 4, worden vervangen door:"
3.Wanneer de kosten van die maatregelen een bedrag van 10 miljoen EUR overschrijden, stelt de Commissie deze vast, rekening houdend met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad. Bijzondere maatregelen waarvan de kosten minder dan 10 miljoen EUR bedragen, worden door de Commissie binnen één maand na de goedkeuring ter kennis van het Europees Parlement en de Raad gebracht.
4.Wijzigingen van de bijzondere maatregelen, zoals technische aanpassing, verlenging van de uitvoeringstermijn, herschikking van de kredieten binnen de begroting, of verhoging of verlaging van de begroting met een bedrag van minder dan 20 % van de oorspronkelijke begroting, mits deze wijzigingen de oorspronkelijke, in het besluit van de Commissie genoemde doelstellingen onverlet laten, worden binnen één maand aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld.
"
(5) In artikel 25 wordt lid 2 vervangen door:"
2. Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.
"
(6)Artikel 33, leden 1 en 2, worden vervangen door:"
1.De Commissie onderwerpt haar programma's geregeld aan toezicht en evaluatie, en zij onderwerpt de resultaten van de toepassing van de geografische en thematische beleidslijnen en programma's en het sectoraal beleid en de doeltreffendheid van de programmering, eventueel door middel van externe onafhankelijke evaluaties, geregeld aan een beoordeling, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen voor verbeteringen in toekomstige maatregelen te kunnen doen. Voorstellen van het Europees Parlement, de nationale parlementen of de Raad voor externe onafhankelijke evaluaties worden naar behoren in rekening genomen. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan de sociale sectoren en aan de geboekte vooruitgang met betrekking tot de Millennium-doelstellingen voor Ontwikkeling.
2.De Commissie zendt de beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.
"
(7)Artikel 34, lid 1, wordt vervangen door:"
1.De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering en de resultaten en, voor zover mogelijk, de voornaamste resultaten en effecten van de hulp voor. Dit verslag wordt ook aan de nationale parlementen, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden.
"
(8)Artikel 35 wordt vervangen door:"
Artikel 35
Uitoefening van bevoegheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 17, lid 2, en artikel 21 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 35 bis en 35 ter.
Artikel 35 bis
Intrekking van bevoegheidsdelegatie
1.De in artikel 17, lid 2, en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk wordt ingetrokken en waarom.
3.Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt onmiddellijk of op een in het besluit bepaalde latere datum van kracht. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 35 ter
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2.Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn het Europees Parlement of de Raad geen bezwaar hebben gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van die termijn in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben doen weten geen bezwaar te zullen aantekenen.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar binnen de in lid 1 bedoelde termijn maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.
"
Artikel 2
▌
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (COM(2009)0194 – C7-0158/2009 – 2009/0060B(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2009)0194),
– gelet op artikel 251, lid 2, artikel 179, lid 1, en artikel 181 A, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0158/2009),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 3, artikel 209, lid 1, en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0188/2010),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad ▌tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1889/2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1, en artikel 212,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Om de doeltreffendheid en transparantie van de externe hulp van de Gemeenschap te vergroten, is in 2006 een nieuw kader voor het plannen en verstrekken van steun vastgesteld, meer bepaald Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van 17 juli 2006 tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA)(2), Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(3), Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen(4), Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument(5), Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid(6), Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(7) en Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(8).
(2) Bij de tenuitvoerlegging van deze verordeningen zijn incoherenties gebleken wat betreft de uitzondering op het beginsel dat de kosten die voortvloeien uit belastingen, heffingen, rechten en andere fiscale lasten niet in aanmerking komen voor financiering van de Unie. Daarom wordt voorgesteld de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) ▌ nr. 1889/2006 te wijzigen en met de andere instrumenten in overeenstemming te brengen.
(3) De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot strategiedocumenten, aangezien deze strategiedocumenten Verordening (EG) nr. 1889/2006 aanvullen en algemeen toepasbaar zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg voert, onder meer met deskundigen.
(4) Deze verordening gaat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie niet verder dan nodig is om de beoogde doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
▌
Verordening (EG) nr. 1889/2006 wordt als volgt gewijzigd:
(1)Artikel 5, lid 3, wordt vervangen door:"
3.Strategiedocumenten en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig artikel 17 en onder de in de artikelen 17 bis en 17 ter gestelde voorwaarden.
"
(2)Artikel 6, lid 3, wordt vervangen door:"
3.Jaarlijkse actieprogramma's en de eventuele herzieningen of uitbreidingen daarvan worden door de Commissie vastgesteld, met inachtneming van de adviezen van Europees Parlement en Raad.
"
(3)Artikel 7, leden 3 en 4 worden vervangen door:"
Wanneer de kosten van dergelijke maatregelen gelijk zijn aan of meer bedragen dan 3 000 000 EUR, worden de bijzondere maatregelen door de Commissie vastgesteld met inachtneming van de adviezen van Europees Parlement en Raad.
4.Voor bijzondere maatregelen waarvan de kosten minder dan 3 000 000 EUR bedragen, stuurt de Commissie binnen 10 werkdagen na de vaststelling van haar besluit de maatregelen ter kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.
"
(4)Artikel 9, lid 2, wordt vervangen door:"
De Commissie zal het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte stellen van de uitgevoerde ad hoc maatregelen.
"
(5) Artikel 13, lid 6, wordt vervangen door:"
6. Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.
"
(6)Artikel 16, lid 2, wordt vervangen door:"
2.De Commissie zendt haar evaluatieverslagen ter kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.
"
(7)Artikel 17 wordt vervangen door:"
Artikel 17
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 5, lid 3, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in de artikelen 17 bis en 17 ter gestelde voorwaarden.
Artikel 17 bis
Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie
1.De in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat het definitieve besluit wordt genomen op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk wordt ingetrokken en waarom.
3.Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheid die in het besluit wordt vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 17 ter
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement of de Raad kan bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2.Indien noch het Europees Parlement of de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de betrokken periode in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide aan de Commissie hebben laten weten dat zij geen bezwaar zullen aantekenen.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.
"
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen (COM(2009)0197 – C7-0101/2009 – 2009/0059(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0197),
– gelet op artikel 181 A van het EGVerdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0101/2009),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 3, artikel 207, lid 2, en artikel 209, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A7-0052/2010),
1. neemt het hierbij opgenomen standpunt in eerste lezing aan;
2. acht het voorstel in overeenstemming met het meerjarig financieel kader voor 2007-2013; wijst er niettemin op dat de jaarlijkse kredieten voor de periode 2010-2013 worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure;
3. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 207, lid 2, en artikel 209, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Sinds 2007 heeft de Gemeenschap haar geografische samenwerking met ontwikkelingslanden in Azië, Centraal-Azië en Latijns-Amerika en met Irak, Iran, Jemen en Zuid-Afrika gestroomlijnd door middel van Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(2).
(2) De primaire en overkoepelende doelstelling van Verordening (EG) nr. 1905/2006 is het uitbannen van armoede door de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Het toepassingsgebied voor de geografische programma's met ontwikkelingslanden, -gebieden en -regio's in het kader van die verordening is bovendien beperkt tot de financiering van maatregelen die voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA-criteria) die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC).
(3) De Unie heeft er strategisch belang bij haar betrekkingen te verdiepen met deze ontwikkelingslanden, die belangrijke bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en mondiale bestuursstructuren zijn, met name wat betreft economische, commerciële, academische, zakelijke en wetenschappelijke uitwisselingen. Daarom moet een financieringsinstrument worden ingesteld voor dergelijke maatregelen, die in beginsel geen officiële ontwikkelingshulp zijn in de zin van ODA-criteria, maar die van doorslaggevende betekenis zijn voor het consolideren van de betrekkingen en een belangrijke bijdrage leveren aan de vooruitgang van de betrokken ontwikkelingslanden.
(4) Via de begrotingsprocedures van 2007 en 2008 zijn vier voorbereidende maatregelen opgezet om deze uitbreiding van de samenwerking in gang te zetten, overeenkomstig artikel 49, lid 6, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(3) (het Financieel Reglement): handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met India; handels- en wetenschappelijke uitwisselingen met China; samenwerking met landen met een middeninkomen in Azië; en samenwerking met landen met een middeninkomen in Latijns-Amerika. Op grond van het genoemde artikel moet de wetgevingsprocedure inzake voorbereidende acties vóór het einde van het derde begrotingsjaar zijn beëindigd.
(5) De doelstellingen en bepalingen van Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad(4) vormen een passend uitgangspunt voor de versterking van de samenwerking met de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006. Daarom moet het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 worden uitgebreid en moet een financieel referentiebedrag worden vastgesteld voor de samenwerking met deze zich ontwikkelende landen.
(6)Door de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1934/2006 zijn op de betrokken ontwikkelingslanden twee verschillende financieringsinstrumenten op het vlak van het buitenlands beleid van toepassing. Er moet voor worden gezorgd dat beide financieringsinstrumenten strikt van elkaar gescheiden blijven. Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1905/2006 worden maatregelen gefinancierd die beantwoorden aan de ODA-criteria, en in het kader van Verordening (EG) nr. 1934/2006 worden uitsluitend maatregelen gefinancierd die in beginsel niet aan deze criteria beantwoorden. Bovendien moet er voor worden gezorgd dat de landen die worden genoemd in Verordening (EG) nr. 1934/2006, met name de industrielanden en gebiedsdelen met een hoog inkomen, geen nadeel ondervinden van de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied, in het bijzonder uit financieel oogpunt.
(7)Gezien de economische crisis die in de gehele Unie de begrotingen onder extreme druk zet en gezien het voorstel om de regeling uit te breiden tot bepaalde landen waarvan de concurrentiepositie vergelijkbaar is met die van de Unie en waarvan de gemiddelde levensstandaard dicht in de buurt ligt van die van sommige lidstaten, moet de samenwerking van de Unie rekening houden met de inspanningen die de begunstigde landen leveren om de internationale overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie na te leven en bij te dragen aan de verwezenlijking van de mondiale doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
(8) Uit de evaluatie van de uitvoering van de financieringinstrumenten voor het externe optreden is gebleken dat er sprake is van inconsistenties in de bepalingen waarmee kosten met betrekking tot belastingen, rechten en andere heffingen worden uitgesloten van financiering. Met het oog op de consistentie wordt voorgesteld deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de andere instrumenten.
(9)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking tot meerjarenprogramma's voor samenwerking, aangezien deze programma's Verordening (EG) nr. 1934/2006 aanvullen en algemeen toepasbaar zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen.
(10) Verordening (EG) nr. 1934/2006 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1934/2006 wordt als volgt gewijzigd:
(1) De titel van de verordening wordt vervangen door:"
Verordening (EG) nr. 1934/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen en, wat activiteiten betreft die buiten de officiële ontwikkelingshulp vallen, met ontwikkelingslanden die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006
"
(2) De artikelen 1 tot en met 3 worden vervangen door:"
Artikel 1
Doelstelling
1. Voor de toepassing van deze verordening worden onder geïndustrialiseerde en andere landen en gebieden met een hoog inkomen de landen en gebieden van bijlage I bij deze verordening verstaan, en onder ontwikkelingslanden de landen die vallen onder Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking* en die worden opgesomd in bijlage II bij deze verordening. Deze landen worden hierna „partnerlanden” genoemd.
De ▌financiering van de Unie op grond van deze verordening ondersteunt de economische, financiële, technische, culturele en academische samenwerking op de in artikel 4 vastgestelde gebieden, die onder haar toepassingsgebieden vallen met de partnerlanden. Deze verordening dient ter financiering van maatregelen die in beginsel niet voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp (ODA) die zijn vastgesteld door de Commissie voor Ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO/DAC).
2. Hoofddoel van de samenwerking met partnerlanden is een specifieke reactie op de noodzaak om de banden met deze landen aan te halen en met hen nader overleg te plegen op bilaterale, regionale dan wel multilaterale basis teneinde een gunstiger en transparanter klimaat te scheppen voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden overeenkomstig de in het Verdrag vastgelegde beginselen voor het externe optreden van de Unie. Dit betreft onder meer de bevordering van democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat, alsmede fatsoenlijke arbeid, goed bestuur en milieubehoud ten einde bij te dragen tot vooruitgang en duurzame ontwikkeling in de partnerlanden.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. De samenwerking heeft tot doel overleg te voeren met partnerlanden om de dialoog en toenadering te verbreden en dezelfde politieke, economische en institutionele structuren en waarden te delen en te bevorderen. De Unie streeft tevens naar uitbreiding van de samenwerking en uitwisseling met bestaande en belangrijker wordende bilaterale partners en spelers in multilaterale fora en op het vlak van het mondiale bestuur. De samenwerking heeft tevens betrekking op partners waar het voor de Unie van strategisch belang is haar betrekkingen en haar in het Verdrag vastgelegde waarden te versterken.
2. ▌Teneinde de coherentie en de doeltreffendheid van de financiering van de Unie te waarborgen en de regionale samenwerking te bevorderen, kan de Commissie, wanneer zij jaarlijkse actieprogramma's als bedoeld in artikel 6 goedkeurt, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen besluiten dat landen die niet in de bijlagen zijn opgenomen ook in aanmerking komen voor maatregelen op grond van deze verordening, als het uit te voeren project of programma een regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft. In de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma's voor samenwerking moet in deze mogelijkheid worden voorzien.
3. De Commissie wijzigt de lijst in de bijlagen I en II overeenkomstig de periodieke herziening door de OESO/DAC van de lijst van ontwikkelingslanden en stelt het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.
4.Voor financiering door de Unie op grond van deze verordening wordt indien toepasselijk bijzondere aandacht besteed aan het feit of de partnerlanden de fundamentele arbeidsnormen van de Internationale Arbeidsorganisatie naleven en inspanningen leveren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
5.Met betrekking tot de landen van bijlage II bij deze verordening wordt nauwlettend toegezien op coherentie met de maatregelen die op grond van Verordening (EG) nr. 1905/2006 en Verordening (EG) nr. 1337/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden** worden gefinancierd.
Artikel 3
Algemene beginselen
1.De beginselen waarop de Europese Unie is gegrondvest zijn vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de rechtsstatelijkheid; zij streeft ernaar, door middel van dialoog en samenwerking, de naleving van deze beginselen in partnerlanden te bevorderen, te ontwikkelen en te consolideren.
2.Voor de uitvoering van deze verordening zal met betrekking tot de opzet van de samenwerking met de partnerlanden een gedifferentieerde benadering worden gevolgd, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met hun economische, sociale en politieke situatie en met de specifieke belangen, strategieën en prioriteiten van de Unie.
3.De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen komen overeen met en hebben betrekking op de met name in de instrumenten, overeenkomsten, verklaringen en actieplannen tussen de Unie en de partnerlanden opgenomen samenwerkingsgebieden, alsook gebieden die voor de Unie van specifiek belang zijn en tot haar prioriteiten behoren.
4.Voor de op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen streeft de Unie naar samenhang met de andere terreinen van haar externe optreden en met andere relevante beleidsterreinen van de Unie, met name ontwikkelingssamenwerking. Dit gebeurt bij de beleidsbepaling, de strategische planning en de programmering en uitvoering van de maatregelen.
5.De op grond van deze verordening gefinancierde maatregelen vormen een aanvulling op en leveren meerwaarde aan de inspanningen van de lidstaten en van instanties van de Unie op het vlak van de handelsbetrekkingen en van de culturele, academische en wetenschappelijke uitwisselingen.
6.De Commissie informeert en wisselt regelmatig van gedachten met het Europees Parlement.
__________
*PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.
** PB L 354 van 31.12.2008, blz. 62.
"
(3)Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
de inleidende formule wordt vervangen door:" De financiering van de Unie dient ter ondersteuning van samenwerkingsacties die in overeenstemming zijn met artikel 1 en die beantwoorden aan het algemene doel, de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening. De financiering van de Unie is in beginsel bestemd voor acties die niet aan de criteria voor officiële ontwikkelingshulp voldoen en die ook een regionale dimensie kunnen hebben, op de volgende samenwerkingsgebieden:"
(b)
punten 1 tot en met 5 worden vervangen door:"
(1)
de bevordering van samenwerking, partnerschappen en gezamenlijke ondernemingen tussen economische, sociale, culturele, academische en wetenschappelijke actoren in de Unie en de partnerlanden;
(2)
de bevordering van bilaterale handel, investeringsstromen en economische partnerschappen, met speciale aandacht voor kleine en middelgrote ondernemingen;
(3)
de bevordering van dialoog tussen politieke, economische, sociale en culturele actoren en andere niet-gouvernementele organisaties uit relevante sectoren in de Unie en de partnerlanden;
(4)
de bevordering van interpersoonlijke contacten, met name op gezinsvlak, opleidings- en bijscholingsprogramma's en ideeënuitwisselingen en het verdiepen van het wederzijds begrip tussen culturen, met inbegrip van maatregelen om de deelname van de Unie aan Erasmus Mundus en de deelname aan Europese onderwijsbeurzen te waarborgen en te doen toenemen;
(
5)de bevordering van samenwerkingsprojecten op gebieden zoals onderzoek, wetenschappen en technologie, sport en cultuur, hernieuwbare energie, vervoer, milieu (inclusief klimaatverandering), douane, financiële, juridische en mensenrechtenaangelegenheden en andere gebieden die van gemeenschappelijk belang zijn voor de Unie en de partnerlanden;
"
(c)
punt 7 wordt vervangen door:"
(7)
de ondersteuning van specifieke initiatieven, met inbegrip van onderzoeksactiviteiten, studies, proefprojecten en gezamenlijke projecten, die bestemd zijn om daadwerkelijk en op soepele wijze te beantwoorden aan samenwerkingsdoelstellingen die voortvloeien uit ontwikkelingen in de bilaterale betrekkingen tussen de Unie en de partnerlanden, of een nieuw elan te geven aan de verdere verdieping en verruiming van de bilaterale betrekkingen met de partnerlanden.
"
(4)In artikel 5 worden leden 2 en 3 vervangen door:"
2.De meerjarenprogramma's voor samenwerking worden ten hoogste voor de geldigheidsduur van deze verordening opgesteld. In deze programma's worden de specifieke belangen en prioriteiten van de Unie en de algemene doelstellingen en verwachte resultaten vastgelegd. Met name bij Erasmus Mundus streven de programma's naar een zo evenwichtig mogelijke geografische verdeelsleutel. Tevens worden daarin de gebieden bepaald die voor financiering van de Unie in aanmerking komen en bevatten zij een indicatieve financiële toewijzing van de middelen, als totaal genomen, per prioriteitengebied en per partnerland of groep van partnerlanden voor de betrokken periode. Een en ander kan met een zekere marge worden aangegeven. Meerjarenprogramma's voor samenwerking worden onderworpen aan een herziening halverwege de looptijd of indien nodig aan ad-hocherzieningen.
3.De meerjarenprogramma's voor samenwerking en de herzieningen daarvan worden door de Commissie goedgekeurd volgens de procedure van artikel 14 bis.
"
(5)Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
lid 1 wordt vervangen door:" 1.De Commissie keurt jaarlijkse actieprogramma's goed die zijn opgesteld op basis van de in artikel 5 bedoelde meerjarenprogramma's voor samenwerking en doet deze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad."
(b)
lid 3, wordt vervangen door:" 3.De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdende met de standpunten van het Europees Parlement en de Raad. Voor wijzigingen van actieprogramma's, zoals technische aanpassingen, verlenging van de uitvoeringstermijn, herschikking van kredieten tussen geplande maatregelen binnen de begroting, verhoging of vermindering van de begroting met een bedrag van minder dan 20% van de oorspronkelijke begroting, hoeft geen beroep te worden gedaan op deze procedure, voor zover deze wijzigingen in overeenstemming zijn met de oorspronkelijke, in de actieprogramma's vastgestelde doelstellingen."
[amendement 4]
(6)Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
punten (e) en (f) worden vervangen door:"
(e)
gemengde organen die door de partnerlanden en -regio's en de Unie zijn opgericht;
(f)
instellingen en organen van de Unie, voor zover deze de in artikel 9 bedoelde ondersteunende maatregelen uitvoeren;
"
(b)
de volgende leden worden toegevoegd:" 1 bis.Maatregelen die vallen onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp*, Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument** of Verordening (EG) nr. 1905/2006 en die op grond van deze verordeningen voor financiering in aanmerking komen, worden niet op grond van deze verordening gefinancierd. 1 ter.De financiering van de Unie op grond van deze verordening mag niet worden gebruikt ter financiering van de aanschaf van wapens of munitie, militaire acties of acties die te maken hebben met defensie. _________ *PB L 163 van 2.7.1996,blz. 1. **PB L 327 van 24.11.2006, blz. 1."
(7) In artikel 8 wordt lid 3 vervangen door:"
3. De financiering van de Unie wordt in beginsel niet gebruikt voor het betalen van belastingen, rechten en andere heffingen in de partnerlanden.
"
(8)Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
lid 1 wordt vervangen door:" 1.De financiering van de Unie kan de kosten dekken van voorbereidende werkzaamheden, follow-up, toezicht, audits en evaluaties die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening en het verwezenlijken van de doelstellingen daarvan, en alle andere kosten van technische en administratieve bijstand die de Commissie, ook in haar vertegenwoordigingen in de partnerlanden, moet maken voor het beheer van in het kader van deze verordening gefinancierde operaties."
(b)
lid 3 wordt vervangen door:" 3.Ondersteunende maatregelen die niet in een meerjarenprogramma voor samenwerking zijn opgenomen worden door de Commissie goedgekeurd; deze doet ze gelijktijdig toekomen aan het Europees Parlement en de Raad."
(9)Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
(a)
de titel wordt vervangen door:" Bescherming van de financiële belangen van de Unie"
(b)
lid 1 wordt vervangen door:" 1.Alle overeenkomsten die uit deze verordening voortvloeien, dienen bepalingen te bevatten ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, met name ten aanzien van onregelmatigheden, fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen*, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden** en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)***. ___________ * PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1. ** PB L 292 van 15.11.1996, blz.2. *** PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1."
(c)
lid 2 wordt vervangen door:" 2.In de overeenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer het recht hebben een financiële controle, ook op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle contractanten of subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen. Voorts wordt in de overeenkomst de Commissie uitdrukkelijk gemachtigd controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96."
(10)Artikel 13 wordt vervangen door:"
Artikel 13
Evaluatie
1.De Commissie evalueert geregeld, en zo nodig of op verzoek van het Europees Parlement of de Raad middels onafhankelijke externe evaluaties, de uit hoofde van deze Verordening gefinancierde maatregelen en programma's, om na te gaan of de doelstellingen zijn verwezenlijkt en om aanbevelingen te kunnen opstellen voor de verbetering van toekomstige operaties. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.
2.De Commissie doet de in lid 1 bedoelde evaluatieverslagen toekomen aan het Europees Parlement en aan de Raad ter informatie.
3.De Commissie zal alle belanghebbenden, ook de niet-overheidsactoren, betrekken bij de evaluatie van de hulp die de Unie op grond van deze verordening verstrekt.
"
[lid 2 stemt met amendement 5 overeen]
(11)Artikel 14 wordt vervangen door:"
Artikel 14
Jaarlijks verslag
De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen en legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een gedetailleerd verslag over de tenuitvoerlegging van deze verordening voor. Het verslag bevat de resultaten van de uitvoering van de begroting en beschrijft alle acties en programma's die zijn gefinancierd en, voor zover mogelijk, de belangrijkste resultaten en gevolgen van de samenwerkingsacties en -programma's.
"
(12)De volgende artikelen worden ingevoegd:"
Artikel 14 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 5 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden opgenomen in de artikelen 14 ter en 14 quater.
Artikel 14 ter
Intrekking van de delegatie
1.De in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft na de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke termijn voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte te stellen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.
3.Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit wordt onmiddellijk of op een in het besluit bepaalde latere datum van kracht. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 14 quater
Bezwaren tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement of de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn eventueel met twee maanden verlengd.
2.Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn het Europees Parlement noch de Raad een bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, treedt de gedelegeerde handeling op de daarin vastgestelde datum in werking.
Indien het Europees Parlement en de Raad de Commissie hebben meegedeeld dat zij voornemens zijn geen bezwaar aan te tekenen, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van de termijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt, motiveert haar bezwaar tegen de gedelegeerde handeling.
"
(13)Artikel 15 wordt geschrapt. [amendement 6]
(14) Artikel 16 wordt vervangen door:"
Artikel 16
Financiële bepalingen
Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007-2013 bedraagt 172 miljoen euro voor de landen van bijlage I en 176 miljoen euro voor de landen van bijlage II. De jaarlijkse kredieten voor de periode 2010-2013 worden vastgesteld door de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure. De Commissie verstrekt aan de begrotingsautoriteit gedetailleerde informatie over alle begrotingslijnen en de jaarlijkse kredieten die worden gebruikt voor de financiering van de maatregelen op grond van deze verordening. Deze kredieten worden binnen de limieten van het financiële kader door de begrotingsautoriteit goedgekeurd. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de in bijlage I genoemde geïndustrialiseerde landen en gebieden alsook de andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen door de toepassing van deze verordening niet benadeeld worden ten opzichte van de in bijlage II genoemde partnerlanden.
Voor dit doel kan geen gebruik gemaakt worden van middelen die zijn uitgetrokken voor aanwending in het kader van Verordening (EG) nr. 1905/2006.„.
"
[amendement 1 CP]
(15) In de bijlage wordt de titel vervangen door:"
„BIJLAGE I ‐ Lijst van onder deze verordening vallende geïndustrialiseerde en andere landen en gebieden met een hoog inkomen
"
(16) Er wordt een bijlage II toegevoegd, waarvan de tekst is weergegeven in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te,
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De voorzitter
BIJLAGE
"
„BIJLAGE II
Lijst van onder deze verordening vallende ontwikkelingslanden
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (COM(2010)0102 – C7-0079/2010 – 2010/0059(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0102),
– gelet op artikel 294, lid 2 en artikel 209, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0079/2010),
– gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemotiveerde adviezen van nationale parlementen aan zijn Voorzitter inzake de conformiteit van het ontwerp van handeling met het subsidiariteitsbeginsel,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en het advies van de Begrotingscommissie (A7-0285/2010),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. is van mening dat het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad onvoldoende manoeuvreerruimte overlaat om een mogelijke crisissituatie te ondervangen, doordat de marge onder het plafond van rubriek 4 van het meerjarig financieel kader 2007-2013 (MFK) aanzienlijk wordt teruggebracht;
3. is van mening dat de voorgestelde maatregelen, gelet op de reeds lang voortslepende kwestie van de bananenhandel, al eerder in het MFK geïntegreerd hadden kunnen worden;
4. herhaalt ervan overtuigd te zijn dat de nieuwe instrumenten niet door middel van herschikking zouden moeten worden gefinancierd, aangezien dit de bestaande prioriteiten in het gedrang kan brengen;
5. herinnert eraan dat het flexibiliteitsinstrument bedoeld in punt 27 van het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1), tot doel heeft te zorgen voor de financiering van „nauwkeurig bepaalde uitgaven die niet binnen het beschikbare maximum van een of meer andere rubrieken zouden kunnen worden gefinancierd”, en beschouwt maatregelen in de bananensector als begeleidende maatregelen die tot deze categorie behoren;
6. is bijgevolg van mening dat het voorstel niet verenigbaar is met het plafond voor rubriek 4 van het MFK, en roept op het MFK te herzien, gebruikmakend van alle middelen waarin punten 21 tot en met 23 van het IIA voorzien, of van andere middelen, bijvoorbeeld als bedoeld in punten 25 en 27 daarvan;
7. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
8. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1905/2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 209, lid 1,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Het beleid van de Unie op gebied van ontwikkelingssamenwerking heeft de vermindering en uiteindelijk de uitbanning van de armoede tot doel.
(2) De Unie heeft zich als partij bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) ertoe verbonden de handel te integreren in ontwikkelingsstrategieën en het internationale handelsverkeer te stimuleren om ontwikkeling te bevorderen en armoede wereldwijd terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen.
(3) De Unie steunt de groep landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) bij hun inspanningen voor armoedebestrijding en duurzame economische en sociale ontwikkeling en erkent het belang van hun basisproducten.
(4) De Unie heeft zich verbonden tot het verlenen van steun voor de vlotte en geleidelijke integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie met het oog op duurzame ontwikkeling. De belangrijkste bananenuitvoerende ACS-landen kunnen wellicht met problemen worden geconfronteerd, door de veranderende handelsvoorwaarden, met name ▌de liberalisering van het tarief van Most Favoured Nation in het kader van de WTO en de bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en landen in Latijns-Amerika. Daarom moet Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(3) worden aangevuld met een pakket begeleidende maatregelen voor de ACS-bananensector.
(5) De financiële steunmaatregelen die in het kader van dit programma zullen worden vastgesteld, zullen de levensstandaard en de leefomstandigheden van de bevolking in bananenproducerende gebieden en de bananenwaardeketens, in het bijzonder kleine telers en kleine bedrijfseenheden, moeten verbeteren en zullen moeten zorgen voor de naleving van de arbeidsnormen en van de normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk, alsmede van milieunormen, op het punt van met name gebruik van en blootstelling aan pesticiden, door de aanpassing en, voorzover relevant, de reorganisatie te ondersteunen van gebieden die afhankelijk zijn van de bananenuitvoer. Dat zal gebeuren in de vorm van begrotingssteun voor specifieke sectoren of maatregelen voor specifieke projecten. De maatregelen moeten gericht zijn op de totstandbrenging van een beleid voor sociale flexibiliteit, economische diversificatie of investeringen ter verbetering van het concurrentievermogen wanneer dat haalbaar is. Daarbij moet rekening worden gehouden met de resultaten van en de ervaring met de bijzondere regeling voor bijstand aan traditionele ACS-leveranciers van bananen vastgesteld volgens Verordening (EG) nr. 2686/94 van de Raad(4), en de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen vastgesteld volgens Verordening (EG) nr. 856/1999 van de Raad(5) en Verordening (EG) nr. 1609/1999 van de Commissie(6). De Unie erkent dat bevordering van een eerlijker verdeling van de bananenopbrengsten belangrijk is.
(6) Het programma zou moeten voorzien in begeleidende maatregelen bij het aanpassingsproces in ACS-landen die in de afgelopen jaren aanzienlijke hoeveelheden bananen naar de Unie hebben uitgevoerd en die zullen worden getroffen door de liberalisering in het kader van de WTO(7)of als gevolg van bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Unie en bepaalde landen in Latijns-Amerika. Het programma bouwt voort op de bijzondere kaderregeling voor bijstand aan de traditionele ACS-leveranciers van bananen. Het is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie in het kader van de WTO en is ▌gericht op herstructurering en verbetering van het concurrentievermogen. Het heeft dus een tijdelijk karakter, met een duur van vier jaar (2010-2013).
(7)Volgens de conclusies van de mededeling van de Commissie van 17 maart 2010 met als titel „Tweejaarlijks verslag over de bijzondere kaderregeling voor bijstand ten behoeve van de traditionele ACS-leveranciers van bananen”, hebben de vorige bijstandsprogramma's aanzienlijk bijgedragen aan een verbeterde capaciteit voor succesvolle economische diversificatie, ofschoon het precieze effect nog niet kan worden gekwantificeerd, en blijft de duurzaamheid van de bananenexport uit de ACS-landen nog kwetsbaar.
(8)De Commissie heeft een evaluatie verricht van de bijzondere kaderregeling voor bijstand, en heeft geen effectbeoordeling uitgevoerd van de begeleidende maatregelen voor de bananensector.
(9)De Commissie moet toezien op de daadwerkelijke coördinatie van dit programma met de regionale en nationale indicatieve programma's in de begunstigde landen, met name inzake de verwezenlijking van de doelstellingen op economisch, sociaal, landbouw- en milieugebied.
(10)Bijna 2% van de wereldhandel in bananen wordt gecertificeerd door organisaties van „fair trade”-producenten. De minimumprijzen worden bij „fair trade” berekend aan de hand van de „duurzame productiekosten” die in overleg met de betrokken partijen worden vastgesteld, zodat de kosten voor naleving van behoorlijke sociale en ecologische normen in de kostprijs worden verwerkt, en een redelijke winst kan worden behaald, die de producenten in staat stelt te investeren in de stabiliteit van hun activiteit op langere termijn.
(11)Om uitbuiting van plaatselijke arbeidskrachten te vermijden dienen de actoren van de productieketen in de bananensector tot een overeenstemming te komen over een eerlijke verdeling van de inkomsten die deze sector genereert.
(12)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met betrekking tot geografische strategiedocumenten, indicatieve meerjarenprogramma's, en strategiedocumenten voor thematische programma's en begeleidende maatregelen, aangezien deze Verordening (EG) nr. 1905/2006 aanvullen en van algemene toepassing zijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding passend overleg voert, onder meer met deskundigen.
(13) Verordening (EG) nr. 1905/2006 moet derhalve gewijzigd worden,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 1905/2006 wordt als volgt gewijzigd:
(1) Artikel 4 wordt vervangen door:"
Artikel 4
Verlening van EU-bijstand
In overeenstemming met het algemene doel en de werkingssfeer, de doelstellingen en de algemene beginselen van deze verordening wordt de EU-bijstand verleend door middel van de geografische en thematische programma's, bedoeld in de artikelen 5 tot en met 16 en de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis.
"
(2) Het volgende artikel 17 bis wordt ingevoegd:"
Artikel 17 bis
Belangrijkste ACS-leveranciers van bananen
1. Ten behoeve van de in bijlage III bis genoemde ACS-leveranciers van bananen worden begeleidende maatregelen voor de bananensector vastgesteld. De bijstand van de Unie aan deze landen heeft tot doel steun te verlenen voor hun aanpassingsproces na de liberalisering van de markt van de Unie voor bananen in het kader van de Wereldhandelsorganisatie.De bijstand van de Unie zal met name worden aangewend ter bestrijding van armoede, door verbetering van de levensstandaard en de leefomstandigheden van de betrokken telers en andere personen, zo nodig in kleine bedrijfseenheden, zoals door toe te zien op naleving van arbeids- en veiligheidsnormen, alsook van milieunormen, zoals op het punt van gebruik van en blootstelling aan pesticiden.In de bijstand van de Unie wordt rekening gehouden met de beleidslijnen en aanpassingsstrategieën van de landenen hun regionale omgeving (in termen van nabuurschap aan ultraperifere gebieden van de Unie en overzeese landen en gebiedsdelen)en wordt bijzondere aandacht besteed aan de volgende samenwerkingsterreinen:
(a)
verbetering van het concurrentievermogen van de bananensector wanneer dit haalbaar is, rekening houdend met de situatie van de verschillende belanghebbenden in de keten;
(b)
bevordering van de economische diversificatie van gebieden die afhankelijk zijn van bananen, wanneer dat een haalbare strategie is;
(c)
aanpak van de bredere gevolgen van het aanpassingsproces, onder meer op het gebied van werkgelegenheid en sociale dienstverlening, grondgebruik en milieuherstel alsook macro-economische stabiliteit.
2. Binnen het in bijlage IV genoemde bedrag stelt de Commissie aan de hand vande volgendeobjectieveen gewogenindicatoren het maximumbedrag vast dat voor elke in lid 1 bedoelde leverancier van ACS-bananen beschikbaar wordt gesteld:
(
a)in eerste instantie de bananenhandel met de Unie;
(b)
in tweede instantie het belang van de bananenuitvoer voor de economie van het betrokken ACS-land samen methet ontwikkelingspeil van het land.
De toewijzingscriteria worden vastgesteld aan de hand vanrepresentatievegegevens van ▌vóór2010, die betrekking hebben op een periode van maximaal vijf jaar en op grond van een beoordeling van de Commissie van de gevolgen voor de ACS-landen van de in het kader van de WTO gesloten overeenkomst en van de bestaande of toekomstige bilaterale of regionale overeenkomsten tussen de Europese Unie en bepaalde landen in Latijns-Amerika, die de belangrijkste bananenuitvoerende landen zijn.
3. Naar analogie met artikel 19 en overeenkomstig artikel 21 keurt de Commissie meerjarige steunstrategieën goed. De Commissie zorgt ervoor dat die strategieën een aanvulling vormen op de geografische strategiedocumenten van de betrokken landen en dat de begeleidende maatregelen voor de bananensector een tijdelijk karakter hebben.
De meerjarige steunstrategieën voor de begeleidende maatregelen in de bananensector omvatten de volgende elementen:
a)
een bijgewerkt milieuprofiel waarin terdege rekening wordt gehouden met de bananensector van het land, met aandacht voor onder meer pesticiden;
b)
informatie over de resultaten van eerdere steunprogramma's voor de bananensector;
c)
indicatoren om de voortgang inzake de betalingen te beoordelen, indien begrotingssteun als financieringsvorm wordt gekozen;
d)
de verwachte resultaten van de steun;
e)
een tijdschema van de steunactiviteiten en van de verwachte betalingen voor elk steunontvangend land;
f)
de wijze waarop voortgang bij de naleving van internationaal overeengekomen elementaire arbeidsnormen van de IAO en passende overeenkomsten inzake veiligheid en gezondheid op het werk, alsook internationaal overeengekomen elementaire milieunormen zal worden verwezenlijkt en hoe daarop wordt toegezien.
Achttien maanden voor het verstrijken van de looptijd van het programma vindt een evaluatie van het programma en van de vooruitgang van de landen plaats waarin aanbevelingen worden opgenomen omtrent de eventueel te ondernemen acties en de aard daarvan.
"
(3) Artikel 21 wordt vervangen door:"
Artikel 21
Goedkeuring van strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's
De in de artikelen 19 en 20 bedoelde strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's en de evaluaties daarvan, bedoeld in artikel 19, lid 2, en artikel 20, lid 1, alsmede de begeleidende maatregelen, bedoeld in respectievelijk de artikelen 17 en 17 bis, worden door de Commissie bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35, en met inachtneming van de in de artikelen 35 bis en 35 ter vermelde voorwaarden, vastgesteld.
"
(4)In artikel 22 wordt lid 3 vervangen door:"
3.De jaarlijkse actieprogramma's worden door de Commissie vastgesteld, rekening houdende met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad.
"
(5)In artikel 23 worden leden 3 en 4 vervangen door:"
3.Wanneer de kosten van die maatregelen een bedrag van 10 miljoen EUR overschrijden, stelt de Commissie deze vast, rekening houdende met de adviezen van het Europees Parlement en de Raad. Bijzondere maatregelen waarvan de kosten minder dan 10 miljoen EUR bedragen, worden door de Commissie binnen één maand na vaststelling ter informatie aan het Europees Parlement en de Raad toegezonden.
4.Wijzigingen op bijzondere maatregelen, zoals technische aanpassingen, verlenging van de uitvoeringstermijn, herschikking van de kredieten binnen de geraamde begroting of verhoging of verlaging van de begroting met minder dan 20 % van de oorspronkelijke begroting, mits deze wijzigingen de oorspronkelijke, in het besluit van de Commissie genoemde doestellingen onverlet laten, worden binnen een maand aan het Europees Parlement en de Raad meegedeeld.
"
(6)In Artikel 25 wordt lid 2 vervangen door:"
2.Steun van de Unie wordt in beginsel niet aangewend voor het betalen van belastingen, heffingen of rechten in de begunstigde landen.
"
(7) Artikel 29, lid 1, wordt vervangen door:"
1. De begrotingsvastleggingen vinden plaats op basis van de besluiten die de Commissie neemt krachtens artikel 17 bis, lid 3, artikel 22, lid 1, artikel 23, lid 1), en artikel 26, lid 1).
"
(8) Artikel 31, lid 1), derde alinea, komt als volgt te luiden:"
De procedure voor overheidsopdrachten en subsidieovereenkomsten die worden gefinancierd op grond van een thematisch programma in de zin van de artikelen 11 tot en met 16, en van de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, staat open voor natuurlijke personen die onderdaan zijn van en rechtspersonen die gevestigd zijn in een ontwikkelingsland, zoals bepaald door de OESO/DAC en in bijlage II, naast de natuurlijke of rechtspersonen die overeenkomstig het thematische programma of de programma's, bedoeld in de artikelen 17 en 17 bis, in aanmerking komen. De Commissie publiceert en actualiseert bijlage II in overeenstemming met de herzieningen waaraan de OESO/DAC de lijst van landen die financiële steun ontvangen, regelmatig onderwerpt, en stelt de Raad daarvan in kennis.
"
(9)In artikel 33 wordt lid 2 vervangen door:"
2.De Commissie zendt haar beoordelingsverslagen ter informatie toe aan het Europees Parlement en de Raad. De uitkomst hiervan wordt verwerkt in de opzet van de programma's en de toewijzing van middelen.
"
(10)Artikel 35 wordt vervangen door:"
Artikel 35
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 17, lid 2, artikel 17 bis en artikel 21 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie verleend onder de voorwaarden van de artikelen 35 bis en 35 ter.
Artikel 35 bis
Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie
1.De in artikel 17, lid 2, artikel 17 bis en artikel 21 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij een bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, brengt de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat een definitief besluit wordt genomen, op de hoogte en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheid mogelijk wordt ingetrokken en waarom.
3.Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt onmiddellijk of op een in dat besluit bepaalde latere datum in werking. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 35 ter
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement of de Raad kan binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2.Indien bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn het Europees Parlement of de Raad geen bezwaar heeft aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de die termijn in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben doen weten geen bezwaar te zullen aantekenen.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoelde termijn bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen een gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dat doet.
"
(11) Artikel 38, leden 1 en 2, worden vervangen door:"
1. Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening over de periode 2007-2013 beloopt 17 087 miljoen EUR.
2. De indicatieve bedragen die zijn toegewezen aan de in de artikelen 5 tot en met 10, 11 tot en met 16, 17 en 17 bis bedoelde programma's, zijn vermeld in bijlage IV. Deze bedragen zijn vastgesteld voor de periode 2007-2013.
"
(12) Bijlage III bis, die is vervat in bijlage I bij deze verordening, wordt ingevoegd;
(13) Bijlage IV wordt vervangen door bijlage II bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De voorzitter De voorzitter
BIJLAGE I
„BIJLAGE III bis
Belangrijkste ACS-leveranciers van bananen
1. Belize
2. Kameroen
3. Ivoorkust
4. Dominica
5. Dominicaanse Republiek
6. Ghana
7. Jamaica
8. Saint Lucia
9. Saint Vincent en de Grenadines
10. Suriname„
BIJLAGE II
„BIJLAGE IV
Indicatieve financiële toewijzingen voor de periode 2007-2013 (miljoen Eur)
Totaal
17 087
Geografische programma's:
10 057
Latijns-Amerika
2 690
Azië
5 187
Centraal-Azië
719
Midden-Oosten
481
Zuid-Afrika
980
Thematische programma's:
5 596
Investeren in mensen
1 060
Milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen
804
Niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen (COM(2005)0661 – C7-0048/2010 – 2005/0254(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2005)0661),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 2 en artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0048/2010),
– gelet op artikel 294, lid 3, van het WEU-verdrag,
– gelet op artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0273/2010),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 21 oktober 2010 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name op artikel 207,
Gelet op het voorstel van de Europese Commissie,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De Europese Unie kent geen geharmoniseerde bepalingen of uniforme praktijken voor de aanduiding van het land van oorsprong in de Unie, behalve in enkele specifieke gevallen in de landbouwsector.
(2) Deze verordening is van toepassing op ingevoerde industrieproducten, met uitzondering van visserij- en aquacultuurproducten zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur(2) en met uitzondering van levensmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(3).
(3)Tegenwoordig maken veel bedrijven in de Unie reeds vrijwillig gebruik van oorsprongsaanduiding.
(4) Door het gebrek aan regelgeving van de Unie en de verschillen tussen de systemen in de lidstaten voor de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten is een situatie ontstaan waarin, in een aantal sectoren, een groot deel van producten uit derde landen die in de Unie worden gedistribueerd geen of misleidende informatie bevatten over het land van oorsprong. Deze ongelijkheden leiden ook tot een situatie waarin het invoerverkeer vanuit derde landen zich verplaatst naar bepaalde toegangspunten van de Unie die het meest aan de wensen van het uitvoerland beantwoorden.
(5)De resultaten van de algemene raadpleging door de Commissie van de belanghebbenden (onder meer bedrijfsleven, importeurs, consumentenverenigingen en vakbonden) over de eventuele ontwikkeling van een EU-verordening over de aanduiding van het land van oorsprong wijzen erop dat de consumenten in de Unie de aanduiding van het land van oorsprong in het algemeen op prijs stellen omdat hun dit informatie verschaft over de veiligheid en over de sociale en milieuaspecten van een product.
(6)De EU-burgers zien een duidelijk verband tussen een Unieverordening voor oorsprongsaanduiding en de bescherming van hun veiligheid en gezondheid.
(7)In de agenda van Lissabon heeft de EU zich ten doel gesteld de economie van de Unie te versterken door onder meer de concurrentiepositie van het bedrijfsleven van de Unie in de wereldeconomie te verbeteren en met de EU 2020-strategie zal beslist op deze noodzaak tot verbetering van de concurrentiepositie worden voortgebouwd; de concurrentiepositie voor sommige soorten consumptiegoederen kan gelegen zijn in het feit dat hun productie in de EU geassocieerd wordt met kwaliteit en strenge productienormen.
(8)Regels van de Unie voor oorsprongsaanduiding zouden het concurrentievermogen van het bedrijfsleven van de Unie en de gehele economie van de Unie versterken door de burgers en de consumenten in staat stellen om bewust te kiezen.
(9) Het economische belang van de oorsprongsaanduiding voor de keuze van de consument en voor de handel wordt erkend door andere belangrijke handelspartners die oorsprongsaanduidingen bij wet verplicht hebben gesteld. Exporteurs van de Unie moeten aan deze eisen voldoen en moeten de oorsprong aanduiden op producten die zij naar deze markten wensen uit te voeren.
(10)Er is in diverse gevallen naar aanleiding van de invoer in de EU van producten uit derde landen sprake geweest van incidenten in verband met gezondheid en veiligheid. Een duidelijke aanduiding van de oorsprong van een product zal de burgers van de EU meer informatie en meer invloed op hun keuze geven, zodat zij ervan gevrijwaard worden zonder het te weten producten van een mogelijk dubieuze kwaliteit aan te schaffen.
(11)Om administratieve lastenverzwaring te reduceren moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten volgens een gemeenschappelijke procedure inspecties en controles aan de grens uitvoeren waarmee de uitvoering van deze verordening wordt geverifieerd.
(12)Om ervoor te zorgen dat deze verordening doeltreffend is en voor het bedrijfsleven van de Unie slechts lichte administratieve lasten meebrengt en tegelijkertijd zo soepel mogelijk is, moet zij aansluiten bij de bestaande wereldwijde „made in”-systemen.
(13) Daar voor de Unie gelijke voorwaarden dienen te gelden als voor haar handelspartners moet een gelijkwaardige wetgeving worden ingevoerd die er tevens toe zal bijdragen dat valse of misleidende claims inzake de oorsprong van bepaalde ingevoerde goederen worden voorkomen.
(14) Volgens Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt(4) kunnen consumenten een commerciële waarde hechten aan de geografische oorsprong van een product. Volgens die richtlijn kan er sprake zijn van onbillijke handelspraktijken indien een consument door valse of misleidende informatie over de geografische oorsprong ertoe wordt gebracht een product te kopen dat hij anders niet zou hebben gekocht. Deze richtlijn maakt informatie over de geografische oorsprong van goederen niet verplicht en definieert evenmin het begrip oorsprong.
(15)Met een systeem voor de oorsprongsaanduiding zouden consumenten producten kunnen identificeren aan de hand van de sociale normen en normen op milieu- en veiligheidsgebied die in het algemeen met het land van oorsprong worden geassocieerd.
(16) De opstelling van een gemeenschappelijke definitie van het begrip „oorsprong” ten behoeve van de oorsprongsaanduiding, van voorschriften voor deze aanduiding en van gemeenschappelijke controlevoorschriften zou gelijke concurrentievoorwaarden scheppen, de keuze van de consument in de betrokken sectoren vergemakkelijken en tot een vermindering leiden van het aantal misleidende claims inzake de oorsprong.
(17) De oorsprongsaanduiding kan ertoe bijdragen dat veeleisende normen van de Unie in het voordeel werken van het bedrijfsleven van de Unie en met name middelgrote en kleine ondernemingen, die vaak echt moeite doen voor de kwaliteit van hun producten en ook traditionele en ambachtelijke banen en productiemethoden in ere houden, maar tevens blootgesteld zijn aan een wereldwijde concurrentie waarbij er geen regels gelden die onderscheid maken tussen productiemethoden. Zij zal ook helpen voorkomen dat de reputatie van de bedrijven van de Unie door onjuiste oorsprongsaanduidingen wordt geschaad. Een grotere transparantie en een betere voorlichting van de consument over de oorsprong van goederen zal derhalve bijdragen aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de agenda van Lissabon en de EU 2020-strategie.
(18) Volgens artikel IX van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 mogen WTO-leden wetten en voorschriften vaststellen en ten uitvoer leggen over de oorsprongsaanduiding bij invoer, met name om de consument tegen bedrieglijke of misleidende aanduidingen te beschermen.
(19)Regels van oorsprongsaanduiding vormen eveneens een goede bescherming tegen namaak en oneerlijke concurrentie. Ook zorgt het voor een doeltreffender werking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten(5) en biedt het een belangrijk extra instrument voor de bescherming en opwaardering van de productie van de Unie.
(20) Ingevolge de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en ▌Turkije en de partijen bij de EER-overeenkomst moeten producten uit deze landen van het toepassingsgebied van onderhavige verordening worden uitgesloten.
(21) De niet-preferentiële oorsprongsregels van de Unie zijn opgenomen in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek(6) en in Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het Communautair Douanewetboek(7). Het verdient de voorkeur zich op deze oorsprongsregels te baseren om de oorsprong van ingevoerde goederen voor de doeleinden van onderhavige verordening vast te stellen. Het gebruik van een begrip waarmee bedrijven en overheden reeds goed bekend zijn moet de invoering en de toepassing vergemakkelijken. De niet-preferentiële oorsprongsregels moeten worden toegepast voor de doeleinden van het niet-preferentiële handelsbeleid. Een toename van het aantal aangifteformulieren en documenten dient te worden vermeden.
(22) Om de lasten voor producenten, handelaars en de overheid zo veel mogelijk te beperken, moet de oorsprongsaanduiding slechts verplicht worden gesteld voor die sectoren waarvoor de Commissie bij het voorafgaand overleg heeft vastgesteld dat er een meerwaarde ontstaat. Er dient voor te worden gezorgd dat bepaalde producten worden vrijgesteld om technische ▌redenen of wanneer de oorsprongsaanduiding voor het doel van deze verordening nutteloos is. Dit kan met name het geval zijn wanneer goederen door de oorsprongsaanduiding zouden worden beschadigd en met betrekking tot bepaalde grondstoffen.
(23) Gegevens over de oorsprong die verkregen en/of gecontroleerd worden bij controles door de bevoegde autoriteiten moeten kunnen worden uitgewisseld, onder meer met autoriteiten en andere personen en organisaties die de lidstaten ingevolge Richtlijn 2005/29/EG bij de tenuitvoerlegging willen betrekken. Er dient rekening te worden gehouden met de bescherming van persoonsgegevens en van handels-, industrie-, beroeps- en ambtsgeheimen.
(24) Volgens artikel 291 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) worden de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening door de Commissie van haar uitvoeringsbevoegdheden controleren, vooraf vastgelegd bij een verordening die wordt vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. In afwachting van de vaststelling van die nieuwe verordening blijven de bepalingen van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(8)van toepassing, met uitzondering van de regelgevingsprocedure met toetsing, die niet van toepassing is.
(25)De Commissie moet de bevoegdheid krijgen gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 290 van het VWEU vast te stellen om te bepalen in welke gevallen een aanduiding op de verpakking in plaats van een aanduiding op de goederen zelf aanvaardbaar is, in welke gevallen de goederen om technische redenen geen aanduiding kunnen of behoeven, welke maatregelen voor andere voorschriften vereist kunnen zijn wanneer goederen niet aan de bepalingen van deze verordening blijken te voldoen, en tenslotte om te bepalen wanneer de bijlage van de verordening moet worden geactualiseerd indien er anders geoordeeld wordt over de noodzaak voor een bepaalde sector de oorsprong van een product aan te geven.
(26) Goederen voor persoonlijk gebruik die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden moeten worden vrijgesteld van de toepassing van deze verordening binnen de grenzen van de daarvoor geldende vrijstellingen van douanerechten en mits er geen aanwijzingen zijn dat de goederen voor handelsdoeleinden zijn bestemd. Ook moet rekening worden gehouden met de andere situaties die, ingevolge Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (gecodificeerde versie)(9), door middel van de uitvoeringsbepalingen van het toepassingsgebied van onderhavige verordening kunnen worden uitgesloten,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Deze verordening is van toepassing op producten voor de eindgebruiker met uitzondering van visserij- en aquacultuurproducten zoals gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 104/2000 en met uitzondering van levensmiddelen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 178/2002.
2. Producten voor de eindgebruiker waarvoor een oorsprongsaanduiding is vereist zijn de voor de eindgebruiker bestemde, in de bijlage vermelde producten uit derde landen, met uitzondering van producten van oorsprong uit het grondgebied van de Europese Unie, Turkije en de partijen bij de EER-overeenkomst.
Producten voor de eindgebruiker kunnen van de oorsprongsaanduiding worden vrijgesteld indien het aanbrengen van een oorsprongsaanduiding om technische ▌redenen onmogelijk is.
Deze verordening is uitsluitend van toepassing op producten voor de eindgebruiker. Het toepassingsgebied van deze verordening kan, na goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad, door de Commissie worden uitgebreid.
In geval van textielstoffen en textielwaren (de hoofdstukken 50-63), schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen (hoofdstuk 64), kleding, kledingtoebehoren en andere artikelen van bont, namaakbont en artikelen van namaakbont (GN-codes 4303/4304), werken van leder of bont, zadel- en tuigmakerswerk, reisartikelen, handtassen en dergelijke bergingsmiddelen, werken van darmen (GN-codes 4104 41 / 4104 49 / 4105 30 / 4106 22 / 4106 32 / 4106 40 / 4106 92 / 4107 tot en met 4114 / 4302 13 / ex 4302 19 (35, 80)) wordt onder „producten voor de eindgebruiker' verstaan het afgewerkt product en/of het halfafgewerkt product dat verdere bewerkingsstadia in de Unie moet doorlopen vooraleer het in de handel wordt gebracht.
3. De termen „oorsprong” en „van oorsprong uit” verwijzen naar de niet-preferentiële oorsprong overeenkomstig de artikelen 22 tot en met 26 van het Communautair Douanewetboek.
4. „Op de markt brengen” betekent het op de markt van de Unie brengen van een bepaald voor eindgebruik bestemd product met het doel het te distribueren en/of te gebruiken, hetzij tegen betaling hetzij gratis.
5. „Bevoegde autoriteiten” zijn de autoriteiten die betrokken zijn bij de controle van goederen hetzij bij invoer hetzij bij het op de markt brengen.
6. Deze verordening is niet van toepassing op niet-commerciële goederen die zich in de persoonlijke bagage van reizigers bevinden binnen de grenzen van de daarvoor geldende vrijstellingen van douanerechten en mits er geen aanwijzingen zijn dat de goederen voor handelsdoeleinden zijn bestemd.
Wanneer ingevoerde goederen kunnen worden vrijgesteld van invoerrechten ingevolge Verordening (EG) nr. 1186/2009 en er geen aanwijzingen zijn dat ze voor handelsdoeleinden zijn bestemd worden zij ook van het toepassingsgebied van deze verordening ▌uitgesloten.
▌
7.Deze verordening moet aansluiten bij reeds bestaande wereldwijde „made in”-systemen om een effectieve regelgeving met geringe administratieve lasten en meer flexibiliteit voor de bebrijven van de Unie te waarborgen.
Artikel 2
De oorsprong van ingevoerde of op de markt gebrachte goederen wordt aangeduid op de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden.
Artikel 3
1. Het land van oorsprong van de goederen moet op de goederen zijn aangeduid. Indien de goederen verpakt zijn, dient de aanduiding ook op de afzonderlijke verpakkingen te zijn aangebracht.
De Commissie kan door middel van gedelegeerde handelingen maatregelen goedkeuren ▌om de gevallen vast te stellen waarin de aanduiding op de verpakking in plaats van op de goederen zelf aanvaardbaar is. Dit is met name het geval wanneer de goederen de eindconsument of -gebruiker doorgaans in hun gebruikelijke verpakking bereiken. Dergelijke maatregelen en eventuele herzieningen daarvan worden door de Commissie goedgekeurd volgens de procedure van artikel 7.
2. De woorden „made in” gevolgd door de naam van het land van oorsprong geeft de oorsprong van de goederen aan. Deze vermelding wordt aangebracht in een officiële taal van de Europese Unie die gemakkelijk wordt begrepen door de eindafnemer in de lidstaat waar de goederen op de markt worden gebracht dan wel in het Engels, met gebruikmaking van de woorden „made in”, gevolgd door de Engelse benaming van het land van oorsprong.
3. De oorsprong moet vermeld worden in duidelijk leesbare en onuitwisbare letters die bij een normale behandeling zichtbaar zijn, duidelijk kunnen worden onderscheiden van andere informatie en zodanig zijn aangebracht dat er geen misleiding of een onjuiste indruk ontstaat over de oorsprong van het product.
Voor producten die verhandeld worden in landen waar in de geschreven taal het Latijnse alfabet wordt gebruikt, mag de aanduiding niet worden aangebracht in andere lettertekens dan die van dat alfabet.
4. Bij de invoer moet de vereiste aanduiding op de goederen zijn aangebracht. Onverminderderd het bepaalde in artikel 5, lid 3, mogen de aanduidingen niet worden verwijderd of gemanipuleerd tot de goederen aan de eindconsument of -gebruiker zijn verkocht.
Artikel 4
1. De Commissie kan uitvoeringsbepalingen goedkeuren overeenkomstig de in artikel 6, lid 2 bedoelde procedure, met name om:
–
de vorm en de voorwaarden van de oorsprongsaanduiding nader te omschrijven;
–
een lijst van uitdrukkingen in alle officiële talen van de Europese Unie vast te stellen waarin duidelijk tot uiting komt dat goederen van oorsprong zijn uit het in de aanduiding vermelde land;
–
de gevallen vast te stellen waarin vaak gebruikte afkortingen onmiskenbaar het land van oorsprong aanduiden en in het kader van deze verordening kunnen worden gebruikt.
2.De Commissie kan door middel van gedelegeerde handelingen maatregelen vaststellen om:
–
de gevallen vast te stellen waarin om technische ▌redenen geen oorsprongsaanduiding op goederen kan of behoeft te worden aangebracht;
–
andere regels vast te stellen die nodig kunnen zijn wanneer goederen niet aan deze verordening blijken te voldoen;
–
de bijlage bij deze verordening aan te passen wanneer een wijziging is opgetreden in het oordeel over de noodzaak van de oorsprongsaanduiding voor een bepaalde sector.
Dergelijke maatregelen en eventuele herzieningen daarvan worden door de Commissie goedgekeurd volgens de procedure van artikel 7.
Artikel 5
1. Goederen zijn niet in overeenstemming met deze verordening indien:
–
er geen oorsprongsaanduiding is op aangebracht;
–
de vermelde oorsprong niet in overeenstemming is met de oorsprong van de goederen;
–
de oorsprongsaanduiding werd gewijzigd of verwijderd of anderszins werd gemanipuleerd tenzij een correctie ingevolge lid 3 noodzakelijk was.
2. Overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie nog andere uitvoeringsbepalingen vaststellen betreffende verklaringen en bewijsstukken waaruit de inachtneming van deze verordening blijkt.
3.De Commissie stelt gemeenschappelijke minimumnormen voor met betrekking tot de sancties op schendingen van de bepalingen van deze verordening.
4. Op basis van de door de Commissie voorgestelde gemeenschappelijke minimumnormen stellen de lidstaten ▌regels vast met betrekking tot de sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen van deze verordening, en alle nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze worden geïmplementeerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten dienen de Commissie uiterlijk negen maanden na de inwerkingtreding van deze verordening in kennis te stellen van deze regels en latere wijzigingen onmiddellijk mede te delen aan de Commissie. De Commissie moet ervoor zorgen dat er althans een minimum aan harmonisatie bestaat tussen de sanctiesystemen in de lidstaten, zodat de verschillen tussen deze systemen er niet toe leiden dat exporteurs uit derde landen aan bepaalde toegangspunten tot de Unie de voorkeur geven boven andere.
5. Wanneer goederen niet in overeenstemming zijn met deze verordening nemen de lidstaten voorts de nodige maatregelen om de eigenaar van die goederen - of een andere persoon die voor die goederen aansprakelijk is - ertoe aan te zetten de oorsprongsaanduiding overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en voor eigen rekening op de goederen aan te brengen. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op ...(10)in kennis van deze maatregelen en delen latere wijzigingen ervan onmiddellijk aan de Commissie mee.
6. De bevoegde autoriteiten mogen – indien dit voor de doeltreffende toepassing van deze verordening noodzakelijk is – gegevens uitwisselen die ze hebben verkregen bij de controle op de inachtneming van onderhavige verordening, onder meer met autoriteiten en andere personen of organisaties waaraan de lidstaten overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2005/29/EG bevoegdheden hebben verleend.
Artikel 6
1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité voor de Oorsprongsaanduiding (hierna „het comité” genoemd). Dit Comité wordt gevormd door vertegenwoordigers van de lidstaten, de desbetreffende bedrijfstakken en organisaties.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
▌
3. Het comité stelt een reglement van orde vast.
Artikel 7
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 3 en artikel 4, lid 2, bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor de toepassingsduur van deze verordening.
2.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3.De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt de Commissie verleend onder de in de artikelen 8 en 9 gestelde voorwaarden.
Artikel 8
Intrekking van de delegatie
1.De in artikel 3 en artikel 4, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan door het Europees Parlement of de Raad te allen tijde worden ingetrokken.
2.De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij een bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hierover binnen een redelijke tijdspanne voordat een definitief besluit wordt genomen te informeren, en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en wat de mogelijke redenen daarvoor zijn.
3.Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in dat besluit worden vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld in werking. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 9
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1.Het Europees Parlement of de Raad kunnen binnen twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2.Indien het Europees Parlement of de Raad bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn geen bezwaar hebben aangetekend tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
De gedelegeerde handeling kan worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en vóór het verstrijken van de betrokken periode in werking treden indien het Europees Parlement en de Raad beide de Commissie hebben doen weten geen bezwaar te zullen aantekenen.
3.Indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 bedoeld termijn bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar aantekent tegen de gedelegeerde handeling, geeft aan om welke redenen zij dit doet.
Artikel 10
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De artikelen 2, 3 en 5 worden twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. Overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, bedoelde procedure kan de Commissie deze termijn verlengen met de tijd die de bedrijven nodig hebben om aan de bij de uitvoeringsbepalingen vastgestelde eisen inzake de oorsprongsaanduiding te voldoen; deze verlenging mag in geen geval minder dan zes maanden bedragen.
Uiterlijk op ...(11) verricht de Commissie een effectstudie van deze verordening.
Deze verordening verstrijkt op ...(12)*. Een jaar voor het einde van de verstrijkingstermijn nemen het Europees Parlement en de Raad op basis van een daartoe strekkend voorstel van de Commissie een besluit omtrent de eventuele verlenging of aanpassing daarvan.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te
Voor het Europees Parlement Voor de Raad
De Voorzitter De Voorzitter
BIJLAGE
Deze verordening heeft betrekking op producten, ingedeeld onder de volgende GN-codes
GN-code
Omschrijving
4011 92 00
Nieuwe luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor voertuigen of machines voor land- en bosbouw (m.u.v. die met visgraatprofiel of met dergelijk profiel)
4013 90 00
Binnenbanden, van rubber (m.u.v. die van de soort gebruikt voor personenauto's, incl. die van het type „station-wagon” of „break” en racewagens, voor autobussen, voor vrachtwagens en voor rijwielen
Hakken, zolen, banden, delen, synthetische stoffen, andere
4201 / 4202 / 4203 / 4204/ 4205 / 4206
Zadel- en tuigmakerswerk, reisartikelen, handtassen en dergelijke bergingsmiddelen, werken van darmen
4303 / 4304
Kleding, kledingtoebehoren en andere artikelen van bont, namaakbont en artikelen van namaakbont
Hfdst. 50 – 63
Textielstoffen en textielwaren
6401 / 6402 / 6403 / 6404 / 6405 / 6406
Schoeisel, beenkappen en dergelijke artikelen
6904/ 6905 / 6907 / 6908 / 6911/ 6912/ 6913/
6914 90 100
Keramische producten
7013 21 11 / 7013 21 19 / 7013 21 91 /
7013 21 99 /
7013 22 10 / 7013 31 10 / 7013 31 90 /
7013 91 10 / 7013 91 90
Glaswerk voor keuken- of tafelgebruik, voor het toilet, het kantoor, de binneninrichting of soortgelijke doeleinden (andere dan de posten 7010 of 7018) van kristal, met de hand gefabriceerd
7113/7114/7115/7116
Bijouterieën en juwelen, alsmede delen daarvan, van edele metalen of van metalen geplatteerd met edele metalen, edelsmidswerk en delen daarvan, van edele metalen of van metalen geplatteerd met edele metalen, andere werken van edele metalen of van metalen geplatteerd met edele metalen, werken van echte of gekweekt parels, van natuurlijke, synthetische of gereconstrueerde edelstenen of halfedelstenen
7318
Schroeven, bouten, moeren, kraagschroeven, schroefhaken, massieve klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbanken, spieën, sluitingen (veerringen en andere verende sluitringen daaronder begrepen) en dergelijke artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal
Kranen en dergelijke artikelen (reduceerventielen en thermostatisch werkende kleppen daaronder begrepen), voor leidingen, voor ketels, voor reservoirs, voor bakken of voor dergelijke bergingsmiddelen
9307
Sabels, degens, bajonetten, lansen en andere blanke wapens, alsmede delen daarvan en scheden daarvoor
Hfdst. 94
Meubelen (ook voor medisch of chirurgisch gebruik), artikelen voor bedden en dergelijke artikelen, verlichtingstoestellen, lichtreclames en dergelijke artikelen, geprefabriceerde bouwwerken
9603
Bezems, borstels, ▌met de hand bediende mechanische vegers zonder motor, penselen, kwasten en plumeau's; gerede knotten voor borstelwerk; verfkussens en verfrollen; wissers van rubber of van andere soepele stoffen
– gezien de openbare hoorzitting over de toekomst van de Europese normalisatie die zijn Commissie interne markt en consumentenbescherming op 23 juni 2010 heeft gehouden,
– gezien de antwoorden tijdens de openbare raadplegingsronde van de Commissie over de herziening van het Europese normalisatiestelsel (gehouden van 23 maart tot 21 mei 2010),
– gezien de effectbeoordeling die ten aanzien van het „normalisatiepakket” is uitgevoerd voor Directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie van de Commissie (9 maart 2010),
– gezien het verslag van het panel van deskundigen voor de herziening van het Europese normalisatiestelsel (EXPRESS) getiteld „Standardisation for a competitive and innovative Europe: a vision for 2020” (februari 2010),
– gezien het verslag van prof. Mario Monti van 9 mei 2010 aan de voorzitter van de Commissie getiteld „A New Strategy for the Single Market”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien de studie over de toegang van het midden- en kleinbedrijf tot de Europese normalisatie getiteld „Enabling small and medium-sized enterprises to achieve greater benefits from standards and from involvement in standardisation”, die is uitgevoerd in opdracht van het Europees Comité voor normalisatie (CEN) en het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie (CENELEC) (augustus 2009),
– gezien de studie over de toegang tot normalisatie die is uitgevoerd voor Directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie van de Commissie (10 maart 2009),
– gezien het verslag van de Commissie van 21 december 2009 over de werking van Richtlijn 98/34/EG in de periode 2006-2008 (COM(2009)0690) en het bijbehorende werkdocument van de Commissiediensten (SEC(2009)1704),
– gezien het Witboek van 3 juli 2009 getiteld „Modernisering van de ICT-normalisatie in de EU − Hoe nu verder?” (COM(2009)0324),
– gezien de conclusies van de Raad van 25 september 2008 over normalisatie en innovatie,
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 juni 2008 met als titel „Denk eerst klein − een ”Small Business Act' voor Europa' (COM(2008)0394),
– gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2008 getiteld „Naar een grotere bijdrage van normalisatie aan innovatie in Europa” (COM(2008)0133),
– gezien de mededeling van de Commissie van 18 oktober 2004 over de rol van de Europese normalisatie in het kader van beleid en wetgeving van de Gemeenschap (COM(2004)0674) en het bijbehorende werkdocument van de Commissiediensten getiteld „The challenges for European standardisation”,
– gezien de mededeling van de Commissie van 25 februari 2004 getiteld „Integratie van milieuaspecten in de Europese normalisatie” (COM(2004)0130),
– gezien het werkdocument van de Commissiediensten van 26 juli 2001 over „European Policy Principles on International Standardisation” (SEC(2001)1296),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 februari 1999 over het verslag van de Commissie betreffende de efficiëntie en transparantie bij de Europese normalisatie in het kader van de nieuwe benadering(1),
– gezien het verslag van de Commissie van 13 mei 1998 over de efficiëntie en transparantie bij de Europese normalisatie in het kader van de nieuwe benadering (COM(1998)0291),
– gezien Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 betreffende de financiering van de Europese normalisatie(2),
– gezien Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(3),
– gezien Beschikking 87/95/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de normalisatie op het gebied van de informatietechnologieën en de telecommunicatie(4),
– gezien de Overeenkomst van Wenen van juni 1991 betreffende technische samenwerking tussen ISO en CEN en de Overeenkomst van Dresden van september 1996 betreffende de uitwisseling van technische gegevens tussen CENELEC en IEC,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0276/2010),
A. overwegende dat het Europese normalisatiestelsel een centraal onderdeel is geweest bij de totstandbrenging van de interne markt, met name door het gebruik van normen op essentiële wetgevingsgebieden in het kader van de „nieuwe benadering”, die deel uitmaakt van het nieuwe wetgevingskader,
B. overwegende dat het huidige rechtskader heeft bijgedragen tot het succes van de Europese normalisatie, die de ontwikkeling mogelijk heeft gemaakt van Europese normen waaraan alle economische actoren behoefte hebben om een soepele werking van de interne markt te garanderen, de wereldhandel en de markttoegang te vergemakkelijken en een duurzame groei en het concurrentievermogen te stimuleren,
C. overwegende dat het Europese normalisatiestelsel een sleutelrol speelt als men wil voorzien in de toenemende behoefte in het Europese beleid en de Europese wetgeving aan normen die kunnen zorgen voor productveiligheid, toegankelijkheid, innovatie, interoperabiliteit en milieubescherming,
D. overwegende dat in beginsel 7 van de „Small Business Act” wordt onderstreept dat het belangrijk is de deelname van kmo's aan het normalisatieproces te stimuleren en hun belangen daarin te behartigen,
E. overwegende dat de ontwikkeling van Europese normen bijdraagt aan de ontwikkeling van wereldwijde normen,
F. overwegende dat een modern en flexibel Europees normalisatiesysteem een essentieel onderdeel vormt van een ambitieus en vernieuwd Europees industriebeleid,
G. overwegende dat het Europese normalisatieproces zich voltrekt binnen het wereldwijde ecosysteem, waarmee het op diverse wijzen verbonden is, en dat het afhankelijk is van specifieke structuren en een speciale reeks processen voor de ontwikkeling van normen, die door CEN en CENELEC worden uitgevoerd op basis van het nationale delegatiebeginsel en door het European Telecom Standards Institute (ETSI) op basis van rechtstreeks lidmaatschap,
H. overwegende dat in het verslag-Monti over een nieuwe strategie voor de interne markt wordt gesteld dat normalisering cruciaal is voor de governance van de interne markt en wordt onderstreept dat herziening van het Europese normalisatieproces nodig is, onder behoud van de voordelen van het huidige systeem en met een juist evenwicht tussen de Europese en de nationale dimensie,
I. overwegende dat de Europese normalisatie – wil zij kunnen voorzien in de toekomstige behoeften van bedrijfsleven en consumenten en wil zij alle potentiële voordelen kunnen opleveren ter ondersteuning van openbare en maatschappelijke doelstellingen − zich moet aanpassen aan de veranderingen die een gevolg zijn van de mondialisering, klimaatverandering, de opkomst van nieuwe economische spelers en de ontwikkeling van de technologie,
J. overwegende dat er een strategische benadering van de Europese normalisatie moet worden ontwikkeld en dat het huidige stelsel wordt herzien, zodat het succesvol kan blijven en beantwoordt aan de behoeften voor de komende tien jaar, en Europa zijn vooraanstaande rol in het mondiale normalisatiesysteem kan blijven spelen,
Inleiding
1. is verheugd over het voornemen van de Commissie om het Europese normalisatiestelsel zodanig te herzien dat zijn vele succesvolle onderdelen blijven bestaan, tekortkomingen worden gecorrigeerd en het juiste evenwicht wordt gevonden tussen de Europese, de nationale en de internationale dimensie; onderstreept dat bij de beoogde herziening moet worden uitgegaan van de sterke kanten van het bestaande stelsel, die een stevige basis voor verbeteringen vormen, en moet worden afgezien van radicale veranderingen die de kernwaarden van het stelsel zouden aantasten;
2. verzoekt de Commissie met klem om met spoed een voorstel voor een modern, geïntegreerd normalisatiebeleid vast te stellen, waarbij ook een herziening van Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, Beschikking 87/95/EEG betreffende ICT-normalisatie en Besluit 1673/2006/EG betreffende de financiering van de Europese normalisatie, zoals aangekondigd in het werkprogramma van de Commissie voor 2010;
3. herinnert eraan dat herziening van het Europese normalisatiestelsel moet bijdragen tot Europese innovatie en duurzame ontwikkeling, het concurrentievermogen van de Unie en haar plaats in de wereldhandel moet versterken en het welzijn van de burgers moet vergroten;
4. spreekt zijn lof uit over het verslag van het panel van deskundigen voor de herziening van het Europese normalisatiestelsel (EXPRESS); verzoekt Europese en nationale normalisatieorganisaties, de lidstaten en de Commissie de daarin opgenomen strategische aanbevelingen uit te voeren om te komen tot een Europees normalisatiestelsel dat aan maatschappelijke en economische behoeften beantwoordt en zijn vooraanstaande rol in het mondiale normalisatiesysteem kan blijven spelen;
5. verzoekt de Commissie haar voorstel tot herziening van het huidige rechtskader voor de Europese normalisatie vergezeld te doen gaan van een strategiedocument waarin een breed kader wordt vastgesteld voor maatregelen op Europees en nationaal niveau, waaronder concrete voorstellen voor de verbeteringen die niet via een herziening van de wetgeving kunnen worden gerealiseerd; onderstreept dat een dergelijk strategiedocument niet mag volstaan met de aanbevelingen die in het EXPRESS-verslag worden gedaan;
6. is ingenomen met het witboek van de Commissie van getiteld „Modernisering van de ICT-normalisatie in de EU − Hoe nu verder?”; verzoekt de lidstaten en de Commissie de belangrijkste aanbevelingen uit dat witboek uit te voeren om te zorgen voor de uitwerking, binnen de Europese en internationale normalisatiestelsels, van relevante wereldwijde ICT-normen, zodat die in het EU-beleid en in de openbare aanbestedingen van de EU kunnen worden geïmplementeerd en gebruikt;
7. steunt de Commissie in haar voornemen om in het rechtskader voor de Europese normalisatie de beginselen op te nemen die vermeld staan in de overeenkomst van de Wereldhandelsorganisatie inzake technische handelsbelemmeringen (transparantie, openheid, onpartijdigheid, consensus, effectiviteit, relevantie en coherentie), teneinde een sterkere toepassing daarvan binnen het Europese normalisatiestelsel te bereiken; is van oordeel dat de opname van deze beginselen niet tot gevolg mag hebben dat er naast de drie reeds bestaande instituten - te weten CEN, CENELEC en het Europees Instituut voor telecommunicatienormen (ETSI)- nog meer erkende Europese normalisatieorganisaties (ENO's) komen;
8. is van oordeel dat deze beginselen zouden kunnen worden aangevuld met andere attributen zoals onderhoud, beschikbaarheid, kwaliteit, neutraliteit en verantwoordingsplicht; meent dat al deze beginselen nader moeten worden uitgewerkt en gedefinieerd en dat er specifiek toezichtsysteem moet worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat zij op nationaal en Europees niveau worden toegepast bij de ontwikkeling van normen die bedoeld zijn als ondersteuning van wetgeving en beleid van de EU;
9. onderstreept evenwel dat deze beginselen op zichzelf geen voldoende waarborg vormen dat alle belanghebbenden – met name vertegenwoordigers van gezondheids- en veiligheids-, consumenten- en milieubelangen – adequaat vertegenwoordigd zijn bij het normeringsproces innen het Europese normalisatieproces; beschouwt daarom de toevoeging van het beginsel van „passende vertegenwoordiging” als een essentieel onderdeel, aangezien het, telkens wanneer het openbaar belang in het geding is, van het grootste belang is de standpunten van alle belanghebbenden op passende wijze mee te wegen, in het bijzonder bij de ontwikkeling van normen die bedoeld zijn als ondersteuning van wetgeving en beleid van de EU, maar erkent ook de noodzaak bij normalisatieprojecten steeds de meest terzake kundige technische deskundigen in te schakelen;
10. wijst erop dat kmo's, hoewel een essentieel onderdeel van de Europese markt uitmakend, niet naar behoren bij het normalisatiestelsel betrokken worden en daardoor niet ten volle kunnen profiteren van de voordelen die normalisatie biedt; acht het cruciaal dat kmo's beter vertegenwoordigd worden in en deelnemen aan het stelsel, vooral in technische comités op nationaal niveau; verzoekt de Commissie in haar effectbeoordeling in het kader van de herziening van het Europese normalisatiestelsel na te gaan hoe dit doel het best kan worden bereikt en te berekenen hoeveel geld er nodig is om de kmo's daarbij te helpen;
11. wijst erop dat normen weliswaar hebben bijgedragen tot een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit en veiligheid van goederen, maar dat hun beschikbaarheid op het gebied van diensten geenszins gelijke tred houdt met het economisch belang en het potentieel van deze sector; merkt met name op dat het aantal nationale normen voor diensten dat de afgelopen jaren in Europa is ontwikkeld, het aantal Europese normen dat voor deze sector is opgesteld verre overtreft;
12. erkent dat normen voor diensten vaak een antwoord zijn op specifieke nationale omstandigheden en dat de ontwikkeling van deze normen zowel verband houdt met de behoeften van de markt als met die van de gebruiker en met het openbaar belang; onderstreept dat de ontwikkeling van Europese normen voor diensten, evenals de opstelling door beroepsverenigingen van een eigen kwaliteitshandvest of kwaliteitsmerk op Unieniveau, zoals bepaald in Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt, de verdere harmonisatie in de dienstensector ten goede zal komen, Europese diensten transparanter, kwalitatief beter en concurrerender zal maken en de concurrentie, de innovatie, het slechten van handelsbelemmeringen en de consumentenbescherming kan bevorderen;
13. steunt daarom het voornemen van de Commissie om normen voor diensten op te nemen in het rechtskader voor de Europese normalisatie, omdat daarmee niet alleen de kennisgeving is gegarandeerd van alle nationale dienstennormen die mogelijk een technische handelsbelemmering op de interne markt zouden kunnen vormen, maar ook een behoorlijke rechtsgrond is gegeven op grond waarvan de Commissie van de Europese normalisatieorganisaties (ENO's) kan verlangen dat zij normen in de dienstensector uitwerken; stelt de Commissie voor dienstenaanbieders aan te moedigen om normen te ontwikkelen binnen de ENO's ten fragmentatie tussen verschillende nationale normen zoveel mogelijk te voorkomen, en er tevens op toe te zien dat normen voor diensten voeling houden met de behoeften van de markt en van de gebruiker en met het openbaar belang; steunt de actie die wordt ondernomen om toe te zien op de kwaliteit van dienstverrichting, zoals de dor beroepsorganisaties opgetelde kwaliteitshandvesten en kwaliteitsmerken, en spoort alle partijen aan deel te nemen aan het Europese normeringsproces;
Invulling van het Europese normalisatiestelsel
a)Algemene punten
14. bevestigt dat de Europese normalisatie ter ondersteuning van de wetgeving in het kader van de „nieuwe benadering” een succesvol en essentieel instrument is gebleken bij de voltooiing van de interne markt; merkt op dat het aantal normalisatiemandaten ter ondersteuning van wetgeving op andere terreinen dan die welke onder de „nieuwe benadering” vallen, de laatste jaren is toegenomen, wat erop duidt dat op een brede scala van EU-beleidsterreinen voor dit model is gekozen; acht het wenselijk het gebruik van normen op andere wetgevings- en beleidsgebieden buiten de interne markt uit te breiden, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, overeenkomstig de beginselen van betere regelgeving;
15. stelt dat het van het grootste belang is een duidelijke scheidslijn te trekken tussen wetgeving en normalisatie om onjuiste interpretaties met betrekking tot de doelstellingen van de wet en het gewenste beschermingsniveau te voorkomen; onderstreept dat de Europese wetgever bij het vaststellen van essentiële vereisten in regelgeving uiterst waakzaam en precies moet zijn, terwijl de Commissie de doelstellingen van het normalisatiewerk duidelijk en nauwkeurig in de mandaten moet afbakenen; onderstreept dat de rol van normalisatie-instanties zich moet beperken tot het vaststellen van de technische middelen voor de verwezenlijking van de door de wetgever gestelde doelen en tot het waarborgen van een hoog beschermingsniveau;
16. wijst er andermaal op dat het essentieel is dat de Europese normen binnen een redelijke tijdsspanne worden ontwikkeld, vooral op gebieden waar normen snel nodig zijn om in de behoeften van het overheidsbeleid te voorzien en in te spelen op snel veranderende marktomstandigheden; verzoekt de Europese en nationale normalisatieorganisaties daarom te blijven streven naar steeds meer efficiëntie en effectiviteit, daarbij bedenkend dat de versnelling van het normalisatieproces niet ten koste mag gaan van de beginselen van openheid, kwaliteit, transparantie en consensus tussen alle betrokken partijen;
17. erkent het belang van vereenvoudiging van de procedure voor het vaststellen van normen; verzoekt de Commissie om samen met de betrokken partijen nieuwe wijzen te vinden om de effectieve vaststelling van Europese normen te optimaliseren;
18. meent dat het normalisatieproces ten dele zal worden bespoedigd als de Commissie, alvorens een mandaat te geven, beter overleg pleegt met de ENO's, zodat deze sneller − bij voorkeur binnen twee maanden − kunnen laten weten of zij een normalisatieproject op zich kunnen nemen;
19. wijst op het belang van het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité als forum waar de Commissie en de lidstaten overleg kunnen plegen over kwesties in verband met technische regelgeving en normalisatie; is van mening dat vertegenwoordigers van het Europees Parlement zouden moeten worden uitgenodigd voor de vergaderingen van dit comité (of de opvolger daarvan), die − onder behoud van het waarnemerschap van Europese en nationale normalisatieorganisaties − ook open zouden moeten staan voor waarnemerschap van Europese belangenorganisaties, met name wanneer er gesproken wordt over normalisatiemandaten;
20. dringt er bij de Commissie op aan in samenwerking met de ENO's een verbeterd en coherent systeem uit te werken en in te voeren ter coördinatie van het normalisatiebeleid en de bijbehorende activiteiten, die alle aspecten van het normalisatieproces dienen te bestrijken, vanaf de voorbereiding en verstrekking van mandaten, via toezicht op het werk van de technische comités om te waarborgen dat de opgestelde normen beantwoorden aan het EU-beleid en voldoen aan elementaire vereisten van de desbetreffende wetgeving, tot de formele goedkeuring, publicatie en toepassing van de normen; benadrukt de rol die categorieën van betrokken partijen kunnen spelen als adviserende groep die de Commissie helpt bij de uitwerking van een geharmoniseerd Europees platform voor het normalisatiebeleid;
21. vraagt de lidstaten een gecoördineerd beleid inzake normalisatie in te voeren en een gecoördineerde aanpak te volgen ten aanzien van het gebruik van normen ter ondersteuning van wetgeving; verzoekt de Commissie erop toe te zien dat de verwezenlijking van EU-beleidsdoelen niet in gevaar komt door ongecoördineerde normalisatiepogingen of onderling strijdige of onnodige normen, een teveel aan certificeringregelingen;
22. verzoekt de Commissie het proces met het oog op de mandatering van ENO's zo te herzien en te rationaliseren dat het ook een overlegfase met de belanghebbenden omvat, alsook een grondige analyse om de noodzaak van een nieuwe normalisatieactiviteit te staven, ten einde te waarborgen dat het normalisatiewerk relevant is en dat overlapping en verbreiding van uiteenlopende normen en specificaties worden voorkomen;
23. verzoekt de Commissie een actieplan voor te leggen dat voorziet in een meer geïntegreerd EU-normalisatiesysteem, efficiëntere en effectievere vaststelling van normen, betere toegang tot normalisatie, met name voor kmo's, een grotere rol van de EU bij de vaststelling van normen op het internationale vlak en een duurzamer financieringsstelsel voor de uitwerking van normen;
24. onderstreept de belangrijke rol van de „deskundigen nieuwe benadering”, die moeten nagaan of geharmoniseerde normen in overeenstemming zijn met de desbetreffende EU-wetgeving; wijst erop dat deze deskundigen momenteel worden geselecteerd door en werkzaam zijn binnen de ENO's, hetgeen een aanzienlijke administratieve last voor deze organisaties betekent en soms aanleiding is voor bezorgdheid onder de belanghebbenden over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van het proces; verzoekt daarom de Commissie te onderzoeken of herziening van de bestaande procedures geboden is; is voorts van mening dat de Commissie een procedure moet vaststellen om ervoor te zorgen dat gemandateerde normen in overeenstemming zijn met ander EU-beleid en –wetgeving buiten het toepassingsgebied van de „nieuwe benadering”; is van mening dat dit moet gebeuren tijdens de ontwikkeling van de normen, ten einde te voorkomen dat er als gevolg van verwerping achteraf vertraging en ondoelmatigheid ontstaat;
25. verzoekt de Commissie en de lidstaten de geleverde normen grondiger te evalueren om te waarborgen dat ze voldoen aan de in het mandaat gestelde eisen, vooral wanneer de normen gebruikt worden voor de doeleinden van de „nieuwe benadering”, maar er tegelijkertijd ook voor te zorgen dat de procedure voor goedkeuring van normen niet al te veel extra vertraging oploopt; is voornemens om in het kader van de komende herziening van het Europese normalisatiestelsel na te gaan of het thans nog aan de Commissie en de lidstaten toegekende recht om normen aan te vechten wanneer die niet volledig voldoen aan de wezenlijke vereisten van de desbetreffende wetgeving, uit te breiden tot het Parlement;
26. verzoekt de Commissie omwille van de transparantie om beslissingen aangaande formele bezwaren tegen normen op eenduidige wijze bekend te maken en een actueel overzicht beschikbaar te stellen van alle acties in verband met formele bezwaren; verzoekt de Commissie tevens jaarlijks verslag uit te brengen over de normalisatiemandaten en de vorderingen bij de uitvoering daarvan;
27. vraagt de ENO's hun huidige geschillencommissies waarop bij onenigheid over een norm een beroep kan worden gedaan, te versterken; merkt op dat de huidige commissies wellicht niet altijd effectief zijn omdat hun samenstelling in feite het standpunt weerspiegelt van degenen die de norm hebben goedgekeurd; stelt daarom voor de geschillencommissies uit te breiden met onafhankelijke externe deskundigen en/of Europese maatschappelijke belangengroepen die momenteel geassocieerd lid of samenwerkingspartner van de ENO's zijn;
28. betuigt zijn steun aan het Keymark, een vrijwillig Europees certificatiemerk van CEN/CENELEC dat de conformiteit van een product met de Europese normen aantoont; wijst erop dat het Keymark een waardevol alternatief vormt voor de uiteenlopende nationale certificatiesystemen in het kader waarvan een product in de diverse lidstaten steeds weer opnieuw moet worden getest en gecertificeerd, wat de handel binnen de interne markt kan belemmeren en hoge kosten kan meebrengen voor kleine bedrijven, en dus hogere prijzen voor de consument; spoort de nationale normalisatieorganisaties en andere nationale certificatie-instanties er derhalve toe aan, het Keymark te bevorderen als alternatief voor nationale certificatiesystemen; verzoekt ook om een Europawijde voorlichtingscampagne om het bedrijfsleven en de consument meer bewust te maken van de voordelen van het Keymark;
29. beseft dat het huidige EU-financieringsstelsel ter ondersteuning van Europese normalisatie vaak tot frustratie leidt vanwege de steeds veranderende regels, de hoge auditkosten en de trage betalingsmachtigingen; benadrukt dat er dringend behoefte is aan verlaging van deze kosten en vermindering van de hoge administratieve lasten die de voordelen van de geboden financiële steun soms tenietdoen, terwijl ze toch stroken met de financiële voorschriften van de EU; roept de Commissie en alle belanghebbenden op om de financiële duurzaamheid van het systeem te verzekeren, onder meer door publiek-private partnerschappen en meerjarige financiële planning, wat van wezenlijk belang is om te zorgen dat dit systeem effectief en efficiënt is bij concurrentie op wereldschaal; is van mening dat de Commissie en de ENO's beter zouden kunnen samenwerken om een stabiel en gebruiksvriendelijk kader voor de financiële bijdrage van de EU aan de Europese normalisatie tot stand te brengen, wat de doeltreffendheid van het stelsel zeer ten goede zou komen;
b)Verbetering van de toegang tot het normalisatieproces
30. beschouwt het beginsel van nationale delegatie als een hoeksteen van het Europese normalisatiestelsel, met name binnen het proces van normontwikkeling door CEN en CENELEC; stelt evenwel vast – zoals in de studie over de toegang tot normalisatie wordt bevestigd – dat in de allermeeste Europese landen de maatschappelijke belanghebbenden niet of nauwelijks bij het normalisatieproces betrokken worden;
31. moedigt Europese en nationale normalisatieorganen daarom aan de daadwerkelijke participatie van alle belanghebbenden in het normalisatieproces te bevorderen en te vergemakkelijken, met name van vertegenwoordigers van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en alle belanghebbenden die het openbaar belang vertegenwoordigen, zoals consumenten (met inbegrip van gehandicapten en kwetsbare consumenten), milieubeschermers, werknemers en organisaties die andere maatschappelijke belangen behartigen;
32. verzoekt de Commissie tevens te onderzoeken waarom de participatie van de maatschappelijke belangengroepen en kmo's op nationaal niveau zo gering is en zonodig maatregelen van de lidstaten te stimuleren waarmee maatschappelijke belangengroepen en kmo's beter toegang krijgen tot het nationale normalisatieproces; is ingenomen met de pogingen van CEN/CENELEC en de nationale normalisatieorganisaties (NNO's) om de „Toolbox met 58 aanbevelingen” van de studie over de toegang voor kmo's tot normalisatie en de aanbevelingen van het EXPRESS-verslag over de verbetering van toegang voor alle belanghebbenden, uit te voeren;
33. onderstreept dat het nodig is – hetgeen al sinds de jaren negentig wordt erkend – de rechtstreekse participatie van maatschappelijke belangengroepen op Europees niveau te waarborgen om hun opvattingen doeltreffender naar voren te brengen, gezien het feit dat zij in de meeste lidstaten nog steeds zwak zijn vertegenwoordigd in nationale technische comités; stelt dat, aangezien er bij het versterken van de participatie van maatschappelijke belangengroepen op nationaal niveau zeer weinig succes is geboekt, de financiële en politieke steun voor de Europese organisaties die deze belangengroepen vertegenwoordigen, ten minste tot 2020 in stand moet worden gehouden en verhoogd; roept deze organisaties op een prominentere rol te spelen bij het verstrekken van advies aan de lidstaten en de nationale belangenverenigingen teneinde de deelname van de verschillende belanghebbenden op nationaal niveau te vergroten;
34. is van mening dat deze Europese organisaties die maatschappelijke belangen vertegenwoordigen, een sterkere rol binnen de ENO's moeten krijgen; vraagt de Commissie en de ENO's daarom verschillende maatregelen te stimuleren om dit doel te bereiken, onder meer door - onverminderd het beginsel van nationale delegatie - al deze organisaties een daadwerkelijk lidmaatschap in de ENO's aan te bieden, zij het zonder stemrecht, mits het gaat om geassocieerde leden of samenwerkende partners; is van mening dat NNO's een sleutelrol moeten spelen bij het bevorderen en versterken van de deelname van maatschappelijke belangengroepen aan het normalisatieproces, gezien de primaire gelding van het beginsel van nationale delegatie
35. neemt kennis van de recente ontwikkelingen in de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO), met name het model dat is gebruikt voor de ontwikkeling van de ISO 26000-norm inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid, waarbij de NNO's slecht één vertegenwoordiger uit elk van de zes aangewezen categorieën belanghebbenden (industrie, consumenten, regering, werknemers, NGO's, SSRO (diensten, ondersteuning, onderzoek en overige)) naar de betrokken werkgroep mochten afvaardigen; stelt dat het gebruik van een dergelijk model, als alternatief voor de opstelling van normen op terreinen van buitengewoon openbaar belang, grondig door de ENO's en de Commissie moet worden beoordeeld, in samenwerking met alle betrokken partijen, en dat de conclusies van die beoordeling aan het Parlement moeten worden gerapporteerd; verzoekt de Commissie financiële middelen voor te stellen om een dergelijk alternatief model te ondersteunen;
c)Versterking van het beginsel van nationale delegatie
36. wijst erop dat de NNO's weliswaar een kernstuk vormen in het Europese normalisatiestelsel, maar dat zij aanmerkelijke onderlinge verschillen vertonen qua middelen, technische deskundigheid en betrokkenheid van belanghebbenden bij het normalisatieproces; onderstreept dat zij als gevolg van de bestaande ongelijkheden in zeer ongelijke mate deelnemen aan het Europese normalisatiestelsel, terwijl gebrek aan middelen bij sommige NNO's hun effectieve deelname aan het normalisatieproces kan belemmeren;
37. verzoekt de Commissie en de ENO's opleidingsprogramma's te bevorderen en alle nodige maatregelen te nemen om zwakkere NNO's, die momenteel niet over een secretariaat voor de technische comités beschikken of niet aan het Europese normalisatiewerk deelnemen op een bij hun economische structuur passend niveau, in staat te stellen een actievere rol in het normalisatieproces te gaan spelen, ten einde het vertrouwen in de interne markt te vergroten dankzij de totstandbrenging van gelijke concurrentieverhoudingen; acht opleidingsprogramma's ook voor de kmo's noodzakelijk, zodat deze intensiever aan het normalisatieproces kunnen gaan deelnemen en de normalisatie als strategisch bedrijfshulpmiddel aan belang wint;
38. looft het initiatief van CEN en CENELEC om een proces van collegiale toetsing in te voeren om te beoordelen of de NNO's de WTO-beginselen (en aanvullende attributen) correct toepassen en om voortdurende verbetering en uitwisseling van goede praktijken te stimuleren; wijst erop dat dit project een effectief middel zou moeten zijn om de NNO's te versterken en voor meer deelname van alle belanghebbenden op nationaal niveau te zorgen; meent dat alle NNO's bij dit project zouden moeten worden betrokken en dat het project moet worden onderbouwd met onafhankelijke audits; verzoekt CEN en CENELEC een verslag over de resultaten van de collegiale toetsing op te stellen en openbaar te maken;
39. dringt er bij de lidstaten op aan om voor een daadwerkelijke vertegenwoordiging van alle relevante belanghebbenden in de nationale technische comités te zorgen, door procedures voor toezicht en verslaglegging vast te stellen en training en financiële steun te bieden aan zwakkere maatschappelijke belangengroepen en zonodig aan kmo-federaties en ambachtelijke bedrijven, om hun effectieve participatie te waarborgen; onderstreept het belang van digitale toegang voor gebruikers tot informatie over normen;
40. verzoekt de ENO's en de lidstaten op gezette tijden een aan specifieke rapportagevereisten beantwoordend voortgangsverslag voor te leggen aan de Commissie over de acties die zij ondernemen om te zorgen voor een passende vertegenwoordiging van alle belanghebbenden in de technische instanties die belast zijn met de ontwikkeling van de gemandateerde normen; onderstreept dat die verslagen vervolgens moeten worden verwerkt in een verslag van de Commissie over de inspanningen van de Europese en nationale normalisatieorganisaties en de bereikte resultaten;
41. verzoekt de NNO's de zwakkere belanghebbenden vrij toegang te verlenen tot de normalisatiecomités en middelen te ontwikkelen om voor meer participatie van de belanghebbenden te zorgen, o.a. een gratis gebruiksvriendelijk mechanisme voor online inzage in alle nieuwe voorstellen voor normen; moedigt deze organisaties aan om volledig gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie (ICT) om de deelneming van de belanghebbende partijen te vergroten door middel van vergaderingen via internet en online-discussies; moedigt ook de NNO's aan ervoor te zorgen dat er communicatie over de grenzen van het systeem heen plaatsvindt, met name bij openbare enquêtes over nieuwe normen, gezien het feit dat openbare enquêtes momenteel nog meestal gericht zijn tot de huidige deelnemers aan het systeem;
42. betreurt het dat de overheidsinstanties in de meeste lidstaten slechts weinig belangstelling tonen voor deelname aan het normalisatieproces, ondanks het belang van normalisatie als instrument ter ondersteuning van wetgeving en overheidsbeleid; dringt er bij de lidstaten − als vertegenwoordigers van de belangen van de burgers − en met name bij de met het markttoezicht belaste instanties op aan om vertegenwoordigers te sturen naar alle nationale technische comités die zich bezighouden met de ontwikkeling van normen ter ondersteuning van het beleid en de wetgeving van de EU; onderstreept dat de aanwezigheid van nationale instanties bij het debat over de ontwikkeling van normen van cruciaal belang is voor een goede werking van de wetgeving op de terreinen die onder de „nieuwe benadering” vallen, en om te voorkomen dat achteraf formele bezwaren tegen geharmoniseerde normen worden ingediend;
43. verzoekt de NNO's zich omwille van een eerlijke mededinging op de interne markt te houden aan de Ethische Code van de ISO om te garanderen dat de onpartijdigheid van normen niet in het gedrang komt als gevolg van andere activiteiten zoals certificatie en accreditering; acht het ook belangrijk dat normen en richtsnoeren voor conformiteitsbeoordeling worden uitgewerkt en dat de vaststelling en het redelijke gebruik daarvan wordt gestimuleerd, in het bijzonder waar het gaat om de vereisten van integriteit, objectiviteit en onpartijdigheid;
d)Toegang tot normen vergemakkelijken
44. erkent dat Europese normalisatie bijdraagt tot het scheppen van een gelijk speelveld voor alle marktdeelnemers, met name voor cruciale spelers als kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggegraat vormen van de Europese economie en cruciale spelers zijn binnen het systeem; erkent evenwel dat hun betrokkenheid bij het normalisatiewerk niet altijd in juiste verhouding staat tot hun economisch belang, omdat de ingewikkeldheid en de kosten van normen voor de kmo's een beletsel kunnen zijn;
45. benadrukt dat normen zo moeten worden ontworpen en aangepast dat rekening wordt gehouden met de kenmerken en werkomgeving van kmo's, met name kleine, micro- en ambachtelijke bedrijven; is verheugd over de recente initiatieven van de Europese en nationale normalisatie-instanties om uitvoering te geven aan de aanbevelingen in de studie over de toegang van kmo's tot de Europese normalisatie, en meent dat deze als beste praktijken moeten worden beschouwd; omarmt en steunt ook de maatregelen die in het kmo-programma van CEN/CENELEC worden voorgesteld ter ondersteuning van het gebruik van normen door kleine en middelgrote ondernemingen; onderstreept dat verdere maatregelen moeten worden genomen om te garanderen dat kmo's ten volle kunnen meewerken bij de ontwikkeling van normen, en beter en goedkoper toegang kunnen krijgen tot die normen;
46. onderstreept met name dat de Europese Unie en de lidstaten ervoor moeten zorgen dat bij de ontwikkeling van normen meer rekening kan worden gehouden met de belangen van het mkb en van ambachtelijke bedrijven, door de strategische maatregelen van de „Small Business Act” uit te voeren in overeenstemming met beginsel 7 daarvan: financiële steun van de EU, verlaging van de kosten van toegang tot de normen, systematische publicatie van samenvattingen van Europese normen, evenwichtige samenstelling van de normalisatiecomités;
47. roept de Commissie tevens op om de procedures zo veel mogelijk te vereenvoudigen en bij toekomstige veranderingen met name rekening te houden met het beginsel „Denk eerst klein”; beveelt aan dat de Commissie het thema normalisatie opneemt in de eerstkomende Europese week van het midden- en kleinbedrijf;
48. stelt dat de toegang van gebruikers tot Europese normen die zijn ontwikkeld ter ondersteuning van het beleid en de wetgeving van de EU, een belangrijke kwestie is die nader onderzoek vereist; is van mening dat er moet worden nagedacht over verschillende tariefsystemen voor particuliere/industriële normen en geharmoniseerde/gemandateerde normen; verzoekt met name de NNO's de kosten te verlagen door middel van speciale tarieven en door pakketten normen tegen een gereduceerde prijs aan te bieden, en andere mogelijkheden te onderzoeken om de toegang te verbeteren, vooral voor kmo's;
49. wijst er evenwel op dat de koopprijs van de norm zelf slechts een gering deel vormen van de totale kosten voor de gebruikers van die norm, omdat zij gewoonlijk heel wat meer middelen moeten wijden aan het omzetten van de vereiste norm in hun bedrijfsproces;
50. onderstreept dat normen begrijpelijk, eenvoudig en gemakkelijk te gebruiken moeten zijn, zodat zij door de gebruikers beter kunnen worden toegepast; acht het van essentieel belang om, waar van toepassing, het buitensporig grote aantal kruisreferenties tussen normen te verminderen en iets te doen aan de moeilijkheden die momenteel bestaan bij het vaststellen welke groep normen van toepassing is op een bepaald product of procedé; verzoekt de nationale en Europese normalisatie-instanties en handelsverenigingen gebruiksvriendelijke richtsnoeren op te stellen voor het gebruik van normen, vrije online uittreksels, betere online toegang tot ontwerpraadplegingen en eenvoudige elektronische zoekfuncties;
51. is ingenomen met het huidige initiatief van de ENO's om een samenvatting van al hun normen op te stellen en zonder enige beperking op internet beschikbaar te stellen, en vraagt om snelle voltooiing van dit project; onderstreept echter dat dit project ook op nationaal niveau moet worden uitgevoerd, zodat de gebruikers van normen in hun eigen taal via de website van NNO's informatie kunnen krijgen over de aspecten waarop elke norm betrekking heeft;
52. wijst op het belang van het verstrekken van normen in alle officiële talen van de EU, zodat de gebruikers ze naar behoren kunnen begrijpen; verzoekt de Commissie de financiële regelingen voor de vertaling van geharmoniseerde normen verder te ondersteunen en te vereenvoudigen;
Normalisatie ter ondersteuning van innovatie en een duurzaam concurrentievermogen in een gemondialiseerde omgeving
53. beseft dat de Europese normalisatie een belangrijk middel is om innovatie, onderzoek en ontwikkeling (O&O) te bevorderen en dus bijdraagt tot het concurrentievermogen van de EU en de voltooiing van de interne markt; wijst op de grote economische voordelen ervan, die bedrijven de mogelijkheid geeft sneller kennis over te dragen, kosten en risico's te verkleinen, de termijn voor marktintroductie korter te maken en de waarde van innovatie te vergroten;
54. onderkent dat ofschoon normalisatie de benutting van nieuwe technologieën in belangrijke mate kan vergemakkelijken, de overheveling van O&O-resultaten naar de ontwikkeling van normen een aanzienlijke achterstand laat zien; onderstreept dat er verbetering moet komen in de onderlinge relatie en samenwerking tussen normalisatiemedewerkers, innovatiedeskundigen, de academische wereld en onderzoekskringen; onderstreept dat door het in normen opnemen van nieuwe kennis, met name afkomstig uit door de overheid gefinancierde onderzoeks- en innovatieprogramma's, de innovatie en het concurrentievermogen zullen worden bevorderd;
55. vraagt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met de NNO's eraan te werken, dat normalisatie als onderdeel wordt opgenomen in academische opleidingen, in het onderwijs (bv. economische en technische scholen), in programma's voor levenslang leren, en in voorlichtingscampagnes, opdat de huidige en toekomstige economische actoren en beleidsmakers zich meer bewust worden van het belang en de voordelen van normalisatie; verzoekt de NNO's meer samen te werken met handelsverenigingen om de kmo's geloofwaardge informatie te verstrekken over de voordelen van normengebruik; verzoekt de Commissie ook ervoor te zorgen dat het onderwerp normalisatie wordt opgenomen in het programma Erasmus voor jonge ondernemers; pleit voor maatregelen om de economische en sociale voordelen van normalisatie te kwantificeren en daar bekendheid aan te geven;
56. is van mening dat Europese kaderprogramma's voor onderzoek, concurrentievermogen en innovatie een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het normalisatieproces door een hoofdstuk te wijden aan normalisatie; meent dat een dergelijke maatregel meer inzicht zou opleveren in de voordelen van normen en een systematische benadering in een voorafgaande fase zou helpen bevorderen tussen onderzoek, innovatie en normalisatie; verzoekt de Commissie om als criterium voor de beoordeling van door de EU gefinancierde O&O-projecten ook „relevantie voor de normalisatie” op te nemen, projecten rond normalisatie te stimuleren, en bekendheid te geven aan die projecten met behulp van innovatieve middelen;
57. roept de Commissie tevens op om activiteiten op het gebied van technologische bewaking te ontplooien om vast te stellen welke toekomstige O&O-resultaten baat zouden kunnen hebben bij normalisatie en te zorgen voor een soepeler verkeer en meer transparantie van de informatie die nodig is voor marktpenetratie en de werking van O&O, en in dit verband ook om makkelijk toegankelijke en gebruikersvriendelijke beoordelingsinstrumenten via internet te bevorderen;
58. verzoekt de lidstaten bij openbare aanbestedingen gebruik te maken van Europese normen om de kwaliteit van openbare diensten te verbeteren en innoverende technologieën te stimuleren; onderstreept evenwel dat het gebruik van normen niet mag leiden tot extra belemmeringen, met name voor kleine bedrijven die aan een openbare aanbestedingsprocedure willen deelnemen;
59. bevestigt andermaal dat de aanpak van de klimaatverandering en andere toekomstige wereldwijde milieuproblemen de ontwikkeling en bevordering van schone technologieën en milieuvriendelijke producten impliceert; acht het derhalve dringend noodzakelijk dat de milieuaspecten worden geïntegreerd in alle producten en diensten en dat het Europese normalisatiesysteem een beter stelsel opzet om ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling van normen naar behoren op die aspecten wordt gelet; wijst op de noodzaak van bevordering van de actieve participatie van milieuorganisaties en voor milieubeschermingsautoriteiten in de normalisatiecomités op nationaal en Europees niveau; onderstreept dat de noodzaak om de Europese innovatie-inspanningen te richten op wereldwijde strategieën voor bestrijding van klimaatverandering en het vinden van antwoorden op de uitdagingen op het gebied van energie, maatschappij en milieu, ook door moet klinken bij het opstellen van nieuwe richtsnoeren voor normalisatiemodellen;
60. onderstreept dat voor verbetering van de volksgezondheid en van de levensomstandigheden producten moeten worden ontwikkeld die een gezonde lichaamsontwikkeling onder de bevolking ten goede komen en de toegankelijkheid verbeteren, met name voor kinderen en kwetsbare personen; acht het derhalve dringend noodzakelijk dat gezondheidsaspecten worden geïntegreerd in alle producten en diensten en dat het Europese normalisatiesysteem een beter stelsel opzet om ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling van normen naar behoren op die aspecten wordt gelet; pleit in dit verband bijvoorbeeld voor vaststelling van Europese normen voor orthopedisch verantwoord schoeisel voor kinderen; onderstreept dat de actieve participatie van gezondheidsdeskundigen en voor gezondheidsvraagstukken verantwoordelijke autoriteiten in normalisatiecomités moet worden bevorderd;
61. benadrukt dat normalisatie een zeer geschikt instrument is voor het opheffen van belemmeringen die het personen met een handicap en ouderen beletten om zich te doen gelden en op gelijkwaardige voet deel te nemen aan alle aspecten van het dagelijks leven; roept daarom op tot het ontwikkelen van normen waarmee rekening wordt gehouden met de uiteenlopende behoeften van de bevolking en nieuwe kansen worden gecreëerd voor ondernemingen om innovatieve oplossingen aan te bieden, teneinde de ontwikkeling van producten, diensten en infrastructuren die voor iedereen toegankelijk zijn te stimuleren; benadrukt het belang van het concept „ontwerpen voor iedereen”, dat een creatieve en ethische uitdaging vormt voor normalisatie-instellingen, ontwerpers, ondernemers, publieke autoriteiten en beleidsmakers, aangezien het tot doel heeft iedereen gelijke toegang te bieden tot onder meer de gebouwde omgeving, vervoer, onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, medische faciliteiten, informatie en communicatie, cultuur, recreatie en consumentenproducten en -diensten;
62. roept derhalve de Commissie en de ENO's op om een systematische aanpak van hun normalisatieactiviteiten te ontwikkelen en te ondersteunen, om te waarborgen dat in de normen afdoende vereisten op het gebied van toegankelijkheid zijn opgenomen, overeenkomstig de beginselen van „ontwerpen voor iedereen”, met inbegrip van een passend verificatiemechanisme om te garanderen dat de betreffende normen de behoeften van personen met een handicap en ouderen in voldoende mate weerspiegelen; roept de Commissie, de lidstaten en de Europese en nationale normalisatie-instituten bovendien op om cursussen te ontwikkelen en te ondersteunen voor personen met een handicap, zodat zij op doeltreffende wijze kunnen participeren aan het normalisatieproces, maar ook voor normalisatie-instituten, zodat zij inzicht krijgen in kwesties op het gebied van invaliditeit en toegankelijkheid;
63. dringt er bij alle lidstaten op aan het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap onverwijld te ratificeren en de bepalingen die betrekking hebben op de bevordering van beginselen inzake universeel ontwerp doeltreffend te implementeren in het normalisatieproces; roept bovendien de Commissie en de lidstaten op de bestaande regels inzake openbare aanbestedingen te versterken, om de opname van toegankelijkheidsclausules in aanbestedingsprocedures te bevorderen, teneinde de toegankelijkheid te verbeteren en producenten stimulansen te bieden om toegankelijke producten en diensten te ontwikkelen en aan te bieden; roept op tot de bevordering van O&O-projecten met steun van de EU, voor de ontwikkeling van innovatieve, hulpverlenende technologische producten, en tot het vaststellen van bepalingen inzake toegankelijkheid als criterium voor de toewijzing van structurele financiering op nationaal en regionaal niveau;
64. beklemtoont dat de procedure voor normen in verband met de richtlijn inzake algemene productveiligheid voorrang moet krijgen, met het oog op verdere verbetering van de consumentenbescherming;
65. herinnert aan de resolutie van het Parlement van 6 mei 2010 over elektrische voertuigen, waarin wordt gepleit voor doeltreffende normalisatieprocessen op diverse terreinen met het oog op een snelle marktintroductie van elektrische voertuigen in het belang van het concurrentievermogen en het milieu;
66. wijst erop dat zowel intellectuele-eigendomsrechten (IER) als normalisatie innovatie in de hand werken en de verspreiding van technologie vergemakkelijken; benadrukt dat er een goed evenwicht moet worden gevonden tussen de belangen van gebruikers van normen en de houders van IER; verzoekt de Europese en nationale normalisatieorganisaties bijzonder waakzaam te zijn bij het ontwikkelen van normen die gebaseerd zijn op propriëtaire technologie, opdat alle gebruikers ruim toegang krijgen; benadrukt dat erop moet worden toegezien dat octrooilicenties voor essentiële op normen rustende IER op billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden worden verleend;
67. erkent dat fora en consortia een aanzienlijke bijdrage leveren aan het normalisatiesysteem door specificaties met een mondiale relevantie op te stellen, die vaak meer openstaan voor innoverende technologieën; wijst erop dat, met name in de ICT-sector, een aantal fora en consortia zich heeft ontwikkeld tot mondiale organisaties die op basis van open, transparante en op consensus berustende ontwikkelingsprocessen specificaties opstellen die op brede schaal worden toegepast; is van mening dat de ENO's en de fora/consortia naar samenwerking bij de planning van hun activiteiten moeten streven door normen naar het meest geschikte niveau over te brengen (internationaal of Europees), om voor samenhang te zorgen en versnippering of dubbel werk te voorkomen;
68. verzoekt de ENO's tevens om een beter mechanisme te ontwikkelen en toe te passen om specificaties van fora/consortia als Europese normen te kunnen goedkeuren, waarbij de consensus tussen alle belanghebbenden moet worden gewaarborgd door vaste procedures voor de raadpleging van alle partijen, overeenkomstig het nationale delegatiebeginsel; nderstreept dat dit geen beperking mag inhouden van de mogelijkheid om specificaties van fora/consortia rechtstreeks aan internationale normalisatieorganisaties voor te leggen om een meer mondiale status te verkrijgen, mits de beginselen van de Wereldhandelsorganisaties inzake technische handelsobstakels worden gerespecteerd, d.w.z. transparantie, openheid, relevantie en coherentie;
69. beseft dat interoperabiliteit cruciaal is voor innovatie en concurrentievermogen, vooral in de ICT-sector, waarin fora en consortia een fundamentele rol spelen; wijst erop dat interoperabiliteit niet alleen afhangt van de definitie van normen en specificaties, maar ook van de toepassing van die normen en specificaties door de gebruikers; erkent de belangrijke rol van door gebruikers beheerde fora en consortia voor de verwezenlijking van interoperabiliteit; verzoekt de Commissie te zorgen voor meer coördinatie tussen ICT-fora en consortia en de officiële normalisatieorganen, wat kan leiden tot meer interoperabiliteit en minder kans dat normen in de ICT-sector overlappen of strijdig zijn met elkaar;
70. wijst op de dringende noodzaak om het ICT-normalisatiebeleid aan te passen aan markt- en beleidsontwikkelingen om belangrijke Europese beleidsdoelen die interoperabiliteit vereisen te halen, zoals e-gezondheidszorg, toegankelijkheid, beveiliging, e-business, e-overheid en vervoer, en bij te dragen tot de ontwikkeling van normen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens;
71. verzoekt de Commissie om ter ondersteuning van het overige beleid een gemoderniseerd en uitgebreid EU-normalisatiebeleid voor informatietechnologie te implementeren, dat onder meer moet zorgen voor interoperabiliteit, rechtszekerheid en de toepassing van voldoende waarborgen, waarbij tevens de extra lasten voor het bedrijfsleven, de risico's voor de gebruikers en de belemmeringen voor het vrije verkeer van informatietechnologie minimaal moeten blijven;
72. vraagt de Commissie doeltreffend gebruik te maken van bestaande rechtsgrondslagen die normalisatie van de informatietechnologie mogelijk maken, om aanvullende sectoren, gebieden en toepassingen van informatietechnologie aan te wijzen waar doeltreffend gebruik gemaakt kan worden van EU-normalisatie ter ondersteuning van het EU-beleid, en om hiertoe passende voorstellen in te dienen; verzoekt de Commissie ook waar nodig de toepassing van de nieuwe aanpak en van het nieuwe wetgevingskader te overwegen als model voor een gemoderniseerd ICT-normalisatiebeleid ter ondersteuning van het EU-beleid;
73. beklemtoont dat internationale normen de wereldmarkt mogelijk maken dankzij het gebruik van eenzelfde norm in vele landen, waarbij een „prestatiegerichte” benadering, begrijpelijkheid voor de consument en marktvertrouwen centraal staan;
74. benadrukt dat de dialoog op regelgevingsgebied een belangrijk aspect van de externe dimensie van de interne markt is en acht het daarom nodig de positie van het Europese normalisatiesysteem in de normalisatiewereld te beschermen en te versterken, om de ontwikkeling van internationale normen met een werkelijk mondiale relevantie te bevorderen, de handel te vergemakkelijken en het Europese concurrentievermogen te vergroten, rekening houdend met de legitieme belangen van de ontwikkelingslanden, en ervoor oppassend, niet nog eens werk over te doen dat al op internationaal niveau is verricht;
75. is voorstander van de afvaardiging van twee Europese normalisatiedeskundigen naar China en India met als doel de ENO's te ondersteunen, de Europese normen te promoten en feedback te geven over de normalisatiesystemen van deze landen; vraagt de Commissie na te gaan of er ook normalisatiedeskundigen naar andere delen van de wereld moeten worden uitgezonden om het Europese normalisatiesysteem ook daar te promoten;
76. roept de Commissie op om haar normalisatieactiviteiten te coördineren met onze internationale partners, bijvoorbeeld in het kader van de trans-Atlantische dialoog;. moedigt de Commissie aan om met dit in gedachten de nodige maatregelen te overdenken en te nemen om de invloed van de Europese normalisatie in de wereld te consolideren ten einde het concurrentievermogen van Europese producten en diensten in de wereldhandel te versterken;
77. verzoekt Europese belanghebbenden en NNO's zich opnieuw te committeren aan internationale normalisatie, teneinde kapitaal te slaan uit de vooraanstaande rol van Europa en zich als initiator van voordelen te verzekeren op de wereldmarkten; onderstreept dat er tussen Europese belanghebbenden en NNO's een betere coördinatie op technisch en politiek vlak moet plaatsvinden;
o o o
78. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.
– gezien de op 28 november 1994 ondertekende partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Republiek Moldavië en de Europese Unie, die op 1 juli 1998 in werking is getreden,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de Samenwerkingsraad EU-Moldavië van 21 december 2009,
– gezien de lopende onderhandelingen over de sluiting van een associatieovereenkomst tussen de Republiek Moldavië en de Europese Unie en de onderhandelingen over liberalisering van de visumregeling tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië,
– gezien het voortgangsverslag van de Commissie over de Republiek Moldavië van 12 mei 2010 (COM(2010)0207),
– gelet op de verklaringen van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 17 mei 2010 over Moldavië/Transnistrië, van 27 september 2010 over de beperkende maatregelen tegen het leiderschap in de regio Transnistrië, en van 14 oktober 2010 over de ratificatie van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof door de Republiek Moldavië,
– gezien het resultaat van de parlementsverkiezingen van 29 juli 2009, de uitslag van het referendum over de grondwetherziening van 5 september 2010 en het besluit om op 28 november 2010 vervroegde parlementsverkiezingen te houden,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de Republiek Moldavië en de regio Transnistrië,
– gelet op artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat het Europese nabuurschapsbeleid (ENB) en het in mei 2009 van start gegane Oostelijke partnerschap recht doen aan de Europese aspiraties van de Republiek Moldavië en het belang van de Republiek Moldavië als een land met nauwe historische, culturele en economische banden met de lidstaten van de Europese Unie,
B. overwegende dat de associatieovereenkomst waarover momenteel door de EU en de Republiek Moldavië wordt onderhandeld naar verwachting zal leiden tot een duidelijke versteviging van hun gemeenschappelijke institutionele kader, tot een verdere verdieping van de betrekkingen op alle gebieden, en tot een versterking van de politieke samenwerking en de economische integratie, die gepaard gaan met wederkerige rechten en verplichtingen,
C. overwegende dat de betrekkingen tussen de EU en Moldavië het voorbije jaar sterk zijn verbeterd, wat duidelijk blijkt uit het op 12 mei 2010 verschenen voortgangsverslag van de Europese Commissie, waarin wordt geconcludeerd dat er op de meeste terreinen die onder het ENB-actieplan vallen, vooruitgang is geboekt,
D. overwegende dat de Europese Unie door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden en de benoeming van de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger ertoe wordt aangemoedigd een actievere rol te spelen bij het oplossen van de smeulende conflicten in haar onmiddellijke omgeving, waaronder de kwestie Transnistrië,
1. is ingenomen met de vorderingen die de Republiek Moldavië het afgelopen jaar heeft gemaakt en spreekt de hoop uit dat het verkiezingsproces de democratische instellingen en de eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten in Moldavië verder zal kunnen consolideren; verwacht van de Moldavische overheid dat zij de noodzakelijke hervormingen voortzet en zich houdt aan haar toezegging om te blijven afsturen op een gestage integratie van Moldavië in Europa;
2. is verheugd over de start op 12 januari 2010 van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Moldavië en neemt met voldoening kennis van de uitstekende resultaten die de Commissie in dit verband van de Republiek Moldavië ontvangt;
3. verzoekt de Raad de Commissie op te dragen om tijdens haar volgende bijeenkomst op 25 oktober 2010 snel werk te maken van de uitwerking van het actieplan voor visumliberalisering, zodat de operationele fase van de visumdialoog volledig kan ingaan, op basis van de vooruitgang van Moldavië na de verkennende besprekingen over de vier hoofdstukken van de visumdialoog;
4. verwelkomt de verlening van macrofinanciële bijstand in de vorm van een gift van ten hoogste 90 miljoen EUR aan de Republiek Moldavië om de economische stabilisatie te ondersteunen en de in het lopende IMF-programma vastgelegde budgettaire en betalingsbalansbehoefte van Moldavië te lenigen; onderstreept dat de Republiek Moldavië zich meer moet inspannen om daadwerkelijk uitvoering te geven aan structurele hervormingen, met name waar het gaat om de rechtsstaat, de strijd tegen corruptie en het zaken- en investeringsklimaat;
5. erkent dat de verbeteringen in het ondernemingsklimaat en het regelgevingskader betreffende het ondernemerschap van fundamenteel belang zijn voor het aantrekken van investeringen, en vertrouwt erop dat de onderhandelingen over de vrijhandelszone tussen de EU en Moldavië, als onderdeel van de associatieovereenkomst, snel zullen vooruitgaan;
6. staat achter het initiatief van de „Vrienden van Moldavië”, waartoe de ministers van buitenlandse zaken van verschillende lidstaten en EU-commissaris voor uitbreiding en nabuurschapsbeleid Štefan Füle behoren, en die de Republiek Moldavië namens de EU duidelijk hun steun en solidariteit willen betuigen en ondubbelzinnig blijk willen geven van hun vaste voornemen om het land te helpen de enorme opgaven waarmee het te maken heeft, aan te pakken; gelooft dat dit initiatief de Republiek Moldavië werkelijk zal helpen interne hervormingen door te voeren en het land dichter bij de Europese Unie te brengen;
7. is van oordeel dat de EU kan bijdragen tot de oplossing van het probleem Transnistrië door de vertrouwensopbouw te bevorderen, met name door steun te verlenen aan de uitvoering van gezamenlijke projecten waarmee aan de gewone behoeften van de bevolking tegemoet wordt gekomen, samen te werken met plaatselijke overheden en maatschappelijke organisaties en bijstand te verlenen ter leniging van de economische crisis aan beide kanten van de Nistru;
8. wijst erop dat een oplossing voor de kwestie Transnistrië essentieel is voor de bevordering van de politieke stabiliteit en de economische welvaart in Moldavië en de regio; herhaalt dat het de territoriale integriteit van de Republiek Moldavië steunt en wijst erop dat de EU een belangrijkere rol moet spelen bij het vinden van een oplossing voor de kwestie Transnistrië, met als doel te vermijden dat de kwestie aansleept en een obstakel vormt voor de integratie van Moldavië in de EU;
9. is ingenomen met het informele overleg dat sinds juni 2009 volgens de „5+2”-formule plaatsvindt met het oog op het vinden van een oplossing voor het geschil over Transnistrië, dringt er bij de partijen op aan zo snel mogelijk volgens hetzelfde stramien formele onderhandelingen te beginnen, verheugt zich over het Meseberg-initiatief van de Duitse bondskanselier Angela Merkel en de Russische president Dmitri Medvedev voor de oplossing van het conflict over Transnistrië, en is van mening dat een veiligheidsforum van de ministers van Buitenlandse Zaken kan bijdragen tot een duurzame oplossing van het conflict in samenwerking met alle betrokkenen;
10. onderstreept dat de bevolking meer vertrouwen moet krijgen in de staatsinstellingen en justitiële autoriteiten, vooral sinds een aantal ambtenaren en officieren van rechtshandhavingsinstanties betrokken blijkt te zijn geweest bij de gewelddadige interventies tijdens de manifestaties in april 2009, en verwacht dat diegenen die voor deze gewelddaden verantwoordelijk waren, zullen worden berecht;
11. spoort alle deelnemers aan het politieke krachtenspel en alle etnische en culturele gemeenschappen ertoe aan onnodige confrontaties te vermijden en zich te concentreren op de ontwikkeling van een brede visie voor de Republiek Moldavië om het land naar de verwezenlijking van zijn Europese doelen te leiden;
12. hoopt dat de komende verkiezingen van 28 november 2010 in overeenstemming met de internationale normen verlopen, en herinnert alle betrokkenen eraan dat de verkiezingscampagne gelijke kansen moet geven aan alle politieke krachten; verwacht dat er maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat Moldavische burgers die in het buitenland leven, daadwerkelijk hun stem kunnen uitbrengen en verklaart dat de feitelijke autoriteiten van de afgescheiden regio Transnistrië niet het recht hebben Moldavische burgers te beletten aan het verkiezingsproces deel te nemen;
13. verzoekt het parlement van de Republiek Moldavië deel te nemen aan de Parlementaire Vergadering Euronest, overeenkomstig de oprichtingsakte van deze vergadering;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de regering en het parlement van Moldavië.
Geïntegreerd maritiem beleid (GMB) − Evaluatie van de geboekte vooruitgang en nieuwe uitdagingen
260k
78k
Resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over het geïntegreerde maritieme beleid van de EU – beoordeling van de bereikte vooruitgang en nieuwe uitdagingen (2010/2040(INI))
– gelet op Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen ten aanzien van het mariene milieu(1),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” (COM(2007)0575),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Conclusies van de raadpleging over een Europees maritiem beleid” (COM(2009)0540),
– gezien het werkdocument van de staf van de Commissie ter begeleiding van het voortgangsverslag betreffende het geïntegreerde maritieme beleid van de EU (SEC(2009)1343),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Naar een geïntegreerd maritiem beleid voor beter bestuur in het Middellandse Zeegebied”(COM(2009)0466),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Ontwikkeling van de internationale dimensie van het geïntegreerd maritiem beleid van de Europese Unie” (COM(2009)0536),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Naar de integratie van de maritieme bewaking: Een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur voor het maritieme gebied van de EU” (COM(2009)0538),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Onderzoek naar de mogelijkheden tot instelling van een Europees grensbewakingssysteem (Eurosur)” (COM(2008)0068),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Werkprogramma van de Commissie voor 2010 – Een tijd voor daden” (COM(2010)0135),
– gezien het Witboek van de Commissie: „Aanpassing aan de klimaatverandering: naar een Europees actiekader” (COM(2009)0147),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Routekaart naar maritieme ruimtelijke ordening: Werken aan gemeenschappelijke principes in de EU” (COM(2008)0791),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Richtsnoeren voor een geïntegreerde benadering van het maritieme beleid: Naar de beste praktijken op het gebied van geïntegreerd maritiem bestuur en overleg met de belanghebbende partijen” (COM(2008)0395),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „De strategie van de Europese Unie voor het Oostzeegebied” (COM(2009)0248),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „De Europese Unie en het Noordpoolgebied” (COM(2008)0763),
– gezien het werkdocument van de staf van de Commissie, getiteld „Opzet van een Europese infrastructuur voor mariene kennis: Routekaart voor een Europees marien waarnemings- en gegevensnetwerk” (SEC(2009)0499),
– gezien het werkdocument van de staf van de Commissie, getiteld „Infrastructuur voor mariene gegevens, resultaat van openbare raadpleging” (SEC(2010)0073),
– gezien het werkdocument van de staf van de Commissie, getiteld „Non-paper inzake maritiem toezicht” (SEC(2008)2337),
– gezien de mededeling van de Europese Commissie, getiteld „Een Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek: Een coherent kader voor de Europese onderzoeksruimte ter ondersteuning van het duurzame gebruik van oceanen en zeeën” (COM(2008)0534),
– gezien de mededeling van de Commissie, getiteld „Strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018” (COM(2009)0008),
– gezien de conclusies van de Raad inzake het geïntegreerde maritieme beleid van 16 november 2009,
– gezien de conclusies van de Raad inzake het geïntegreerde maritieme toezicht van 17 november 2009,
– gezien de conclusies van de Raad inzake het geïntegreerde maritieme beleid van 14 juni 2010,
– gezien het Verdrag inzake de bescherming van de Middellandse Zee tegen verontreiniging en de protocollen daarbij(2),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's inzake het pakket maatregelen voor kust en zee van 17-18 juni 2009,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 juli 2007 over een maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2008 over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie(4),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Commissie visserij en de Commissie regionaal beleid (A7-0266/2010),
A. overwegende dat het bij oceanen en zeeën om een zeer complexe materie gaat en dat zij de invloed van een groot aantal activiteiten, belangen en beleidsvormen ondervinden; overwegende dat de kennis om maritieme vraagstukken in grote diversiteit tegemoet te treden en ook het vermogen om problemen op dit gebied op te lossen verspreid zijn over talloze overheidsinstanties en particuliere instellingen op diverse bestuursniveaus,
B. overwegende dat de oceanen en zeeën op aarde onderling verbonden en afhankelijk zijn en bovendien overwegende dat het steeds intensievere gebruik van oceanen en zeeën door sectoren als scheepvaart, visserij, energie, toerisme en onderzoek, in combinatie met de klimaatverandering, aan de druk op het mariene milieu heeft bijgedragen,
C. overwegende dat de scheepvaart en de scheepsbouw een aanzienlijke bijdrage leveren aan het economisch welzijn van de EU-landen en waardevolle diensten verlenen aan de consumenten en aan de industrie in Europa en de rest van de wereld,
D. overwegende dat de benadering van het geïntegreerde marine beleid een duidelijk antwoord vormt op de vraag hoe meer coherentie kan worden bereikt tussen acties die worden gevoerd in het kader van de verschillende beleidsgebieden die voor zeeën en kustgebieden van invloed zijn, en de noodzaak van een milieuvriendelijk gebruik van de rijkdommen van die ecosystemen,
E. overwegende dat de kaderrichtlijn mariene strategie de milieupijler vormt voor het geïntegreerd maritiem beleid van de EU; overwegende dat deze benadering beter moet worden verbonden met de andere sectorale beleidsgebieden,
F. overwegende dat een geslaagd geïntegreerd marien beleid gebaseerd moet worden op excellente prestaties op het gebied van marien onderzoek, mariene technologie en innovatie en dient te leiden tot een op één punt geconcentreerde besluitvorming en derhalve tot een beperking van elkaar overlappende regelgevingsbevoegdheden, daarbij rekening houdend met specifieke regionale en lokale bijzonderheden,
G. overwegende dat deze geïntegreerde maritieme bestuursstructuren een stimulans moeten zijn voor een gecoördineerde planning van onderling concurrerende mariene activiteiten, het strategisch beheer van maritieme gebieden, de kwaliteit van toezichthoudende activiteiten en handhaving van de wetgeving, en dat het voor een dergelijk doel nodig is het geheel van deze structuren goed te identificeren, hun zichtbaarheid te garanderen en hun samenwerking te verbeteren in een transparant en coherent kader,
H. overwegende dat de Europese Unie de eerste maritieme macht ter wereld is en dat zij het geïntegreerde maritieme beleid en haar verworvenheden moet inzetten om op mondiaal niveau te fungeren als drijvende kracht voor een betere planning van maritieme activiteiten, de bescherming van het milieu en de bevordering van goede maritieme praktijken binnen internationale organen,
I. overwegende dat de kusten van Europa en de ultraperifeer gelegen eilanden op het gebied van veiligheid en bescherming tegen milieu-invloeden en criminele handelingen een bijzondere rol spelen,
Opmerkingen van algemene aard
1. is verheugd over het pakket van de Commissie van oktober 2009 inzake het geïntegreerde maritieme beleid en beschouwt het als een op tijd uitgevoerde en bemoedigende inventarisatie van de uitvoering van het actieplan van 2007 uit het Blauwboek, en tekent daarbij tevens aan dat de reeds genomen en de voorgenomen initiatieven volledig op één lijn liggen met − en ook een logische consequentie vormen van − de in het Blauwboek vermelde doelen; bevestigt in het algemeen de validiteit van de geïntegreerde benadering voor mariene vraagstukken;
2. is het met de Commissie eens dat „onze sterke maritieme traditie” één van de sterke punten van Europa vormt; vraagt de Commissie en de lidstaten daarom het potentieel van de diverse maritieme sectoren verder te ontwikkelen, door een ambitieuze strategie van „blauwe groei” te ontwerpen; is tevens van mening dat dit beleid moet bijdragen aan de verwezenlijking van een concurrerende, sociale en duurzame Unie; stelt in dit verband dat in het uit te werken geïntegreerd maritiem beleid de inspanningen om te komen tot economische ontwikkeling, een hoog werkgelegenheidsniveau – in het bijzonder door de sector met opleidingsmaatregelen en met een te lanceren proefproject „Maritiem Erasmus” aantrekkelijker voor jongeren te maken – en milieubescherming harmonieus moeten worden geïntegreerd; stelt daarom dat het GMB moet worden tussengeschakeld in de doelstellingen en initiatieven van de Strategie EU 2020;
3. vraagt de Commissie daarom vóór 2013 te komen met een overkoepelende, intersectorale strategie voor een duurzame groei in kuststreken en maritieme sectoren die berust op een breed onderzoek van het aanwezige potentieel en de beleidsmogelijkheden, alsmede op een uitgebreide raadpleging van betrokken partijen;vindt dat een nieuwe, geïntegreerde benadering van de versterking van de toonaangevende rol van Europa in marien en maritiem onderzoek, technologische ontwikkeling en scheepswerktuigkunde, in verschillende sectoren zoals scheepsbouw, duurzame ontwikkeling van mariene hulpbronnen, offshore energieontwikkeling en technologieën, deel van deze strategie moet uitmaken; stelt dat oplossingen op internationaal niveau moeten worden gevonden om oneerlijke concurrentiepraktijken in de scheepsbouw uit te bannen;
4. vraagt de Commissie actie te ondernemen naar aanleiding van de olieramp in de Golf van Mexico, en voor rechtszekerheid op het gebied van off shore oliewinning in Europa te zorgen, door een gecoördineerd Europees noodplan op te stellen ter voorbereiding op noodgevallen en rampen door ongelukken met booreilanden en tankers, en wel op internationaal niveau met het oog op grensoverschrijdende vervuiling; vraagt de Commissie de lidstaten aan te sporen volledige uitvoering te geven aan het reeds bestaande internationale rechtskader zoals omschreven door de internationale overeenkomsten van de IMO op dit gebied, en daarbij ook alle mogelijke maatregelen te inventariseren waarmee zulke rampen kunnen worden voorkomen, en alle eventuele mazen in de EU- of nationale wetgeving na te gaan en alle EU-acties en -wetgeving dienovereekomstig aan te passen, rekenin houdende met de verschillende omstandigheden in de Golf van Mexico en de Europese kustgebieden en zeeën;
5. vraagt de Commissie dringend het mandaat van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA) betreffende veiligheidsinspecties van off shore installaties en het opruimen van gelekte olie uit te breiden bij de herziening van de EMSA-verordening;
6. acht het in dit verband dringend noodzakelijk dat aanstalten worden gemaakt met herziening van Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, omdat daarin bij off shore oliewinning geen aansprakelijkheid geregeld is overeenkomstig het beginsel „de vervuiler betaalt”;
7. verzoekt de Commissie in dit verband te onderzoeken of het mandaat van het EMSA moet worden uitgebreid en of dit agentschap met het toezicht op de naleving van veiligheidsnormen bij de off shore oliewinning en de controle van plannen voor noodgevallen in dit verband moet worden belast;
8. is ingenomen met de studie van de Commissie met de titel „Gegevensbank inzake door de EU gefinancierde projecten in maritieme gebieden”(5) en verzoekt de Commissie om in haar volgende voortgangsverslag over het geïntegreerde maritieme beleid een volledig en systematisch overzicht te geven van alle kredieten die via alle begrotingslijnen beschikbaar zijn gesteld voor activiteiten in verband met maritieme sectoren, kustgebieden en de zeeën;
9. vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat voor het nieuwe geïntegreerde maritieme beleid in de volgende Financiële Vooruitzichten een behoorlijke financiering wordt uitgetrokken en alle opties na te gaan, waaronder ook het door het Comité van de regio's voorgestelde kustfonds en de doelmatige coördinatie van verschillende financieringsregelingen;
10. steunt het door de Commissie uitgesproken voornemen om 50 miljoen EUR uit te trekken over de komende twee jaar voor de financiering van het GMB, teneinde voort te bouwen op voorgaande projecten op het gebied van beleid, beheer, duurzaamheid en toezicht;
Maritiem bestuur
11. looft de lidstaten en regio's die al geïntegreerde bestuursbeleidsvormen en –structuren hebben ingevoerd; spoort de lidstaten waar de administratieve structuren voor het geïntegreerde maritieme beleid nog zeer versnipperd zijn, aan om onverwijld uniforme en geïntegreerde mariene bestuurssstructuur tot stand te brenegn;
12. onderschrijft de richtsnoeren van de Commissie voor maritiem bestuur en haar analyse van de veelbelovende, maar nog steeds niet bevredigende vooruitgang van de afgelopen jaren;
13. spoort de Commissie, lidstaten en kustregio's aan tot grotere inspanning voor het omlijnen van te integreren maritieme beleidsterreinen en het opzetten van een adequate maritieme bestuursstructuur wardoor beslissingen kunnen worden genomen op grond van de beste informatie die beschikbaar is, met inschakeling van alle betrokken partijen, zodat de verschillende beleidsdoelstellingen beter tot hun recht komen;
14. onderstreept dat op maat gesneden strategieën voor lokale ontwikkeling, gestuurd door een „van onder naar boven” raadplegingsproces, moeten worden aangemoedigd, in plaats van overal dezelfde standaardbenadering; is daarom van mening dat een geïntegreerd maritiem bestuur essentieel is om te voorkomen dat de bevoegdheden op verschillende bestuursniveaus elkaar overlappen, en om de samenwerking en de dialoog met lokale en regionale overheden, de kustgemeenschappen, maatschappelijke organisaties en andere maritieme betrokkenen te versterken; is voorstander van vast te stellen en nader uit te werken strategieën voor de maritieme macroregio's van de EU, in het kader van een strategische benadering van regionale maritieme gebieden;
15. vraagt de Commissie om de kwaliteit van de maritieme bestuursstructuren op lidstaats- en regionaal niveau nader te beoordelen aan de hand van hun capaciteit, en optimale praktijken uit te wisselen om de doelstellingen van het geïntegreerde maritieme beleid te realiseren; is van mening dat geïntegreerd en transparant maritiem bestuur een optimale planning mogelijk maakt, een breed veld aan synergieën schept en bijdraagt aan de vorming van een Europese maritieme ruimte zonder belemmeringen;
16. is het met de Commissie eens dat de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij de maritieme beleidsvorming ook steviger in de bestuursstructuren moet worden ingebed; nodigt daartoe alle kustlidstaten die zulks tot dusver nog niet hebben gedaan zo snel mogelijk nationale contactpunten voor het geïntegreerde maritieme beleid aan te wijzen; en daarmee gevolg te geven aan het verzoek van de Commissie; onderstreept dat dit operationele netwerk zo spoedig mogelijk in bedrijf moet worden genomen; steunt de instelling van een intersectoraal platform voor een dialoog over maritieme vraagstukken met belanghebbenden; dringt aan op invoering van regelingen voor een concreet partnerschap tussen de Commissie en de regio's, herhaalt zijn bijval voor een „Europese dag van de zeevaart” en vraagt om meer aandacht voor maatregelen om de EU-burgers te informeren over en te betrekken bij alle aspecten van het GMB;
17. verwelkomt het Europees netwerk van maritieme clusters en vraagt Commissie, lidstaten en regio's om ondersteuning van deze opkomende organisaties op alle niveaus, vooral door ondersteuning van hun innovatievermogen, hun integratie in nationale en communautaire beleidsvormen en –programma's, door versterking van de transnationale samenwerking, door naar meer openstelling voor kmo's te streven en door hun zichtbaarheid te vergroten;
18. dringt bij de lidstaten en de Commissie aan op intensivering van hun dialoog op internationaal niveau over het geïntegreerde maritieme beleid en andere maritieme onderwerpen in de desbetreffende fora, waaronder de ratificering en uitvoering van UNCLOS; stelt voor een tenminste eenmaal per jaar te houden bijeenkomst over het geïntegreerde maritieme beleid op het niveau van de ministers van de lidstaten van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied in te stellen;
19. verzoekt de Europese Unie dan ook om binnen de Unie voor het Middellandse-Zeegebied ervoor te lobbyen dat het concept voor een gemeenschappelijke gedragscode voor goede praktijken in de visserij- en de aquacultuursector in het programma van deze nieuwe internationale organisatie wordt opgenomen;
20. vraagt de Commissie de internationale dimensie van het geïntegreerde maritieme beleid te versterken en wijst de Commissie en de lidstaten erop dat verbeteringen in de arbeidsomstandigheden op zee, in de veiligheid en in de milieuprestaties van schepen op de agenda moet komen van internationale fora en door haven-, vlaggen- en kuststaten in internationale overeenkomsten moeten worden bekrachtigd, zodat in de gehele wereld verbeteringen op scheepvaartgebied kunnen worden gerealiseerd;
21. vraagt de Commissie en de Raad in te stemmen met opneming van het geïntegreerde maritieme beleid bij de financiële hefboominstrumenten en onder de doelstellingen van het externe EU-beleid, via daartoe uit te werken initiatieven ter ondervanging van problemen als zeeverontreiniging, illegale visserij en zeeroverij;
Initiatieven en strategieën rond zeebekkens
22. is verheugd over tot dusver door de Commissie voorgestelde regionale initiatieven en strategieën inzake zeebekkens en ook over de macroregionale strategieën in verband met de zee; erkent dat de uitvoering van de GMB-beginselen vereist dat zij worden omgezet in gerichte strategieën en specifieke maatregelen, toegesneden op de specifieke gesteldheid in zeebekken en – in het geval van de Middellandse Zee – de diverse subregio's daarin; dringt aan op verdere dialoog en samenwerking voor een beter bestuur van mariene ruimte en kustgebieden in het kader van een meerlagen-aanpak in de verschillende zeebekkens, waaronder de Noordzee, de Oostzee, de Atlantische Oceaan, de Zwarte Zee en het Middellandse Zeegebied, en vraagt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten snel aanstalten te maken met d euitwerking en presentatie van acties in deze gebieden;
23. vraagt de Commissie speciaal aandacht te besteden aan de specifiek kenmerken van de ultraperifere gebieden van de Europese Unie met zeegebieden die ervoor zorgen dat de Europese Unie over de grootste exclusieve economische zone ter wereld beschikt; is daarom van mening dat deze gebieden een sleutelrol kunnen spelen in de internationale dimensie van het GMB, en verzoekt de Commissie in haar internationale overeenkomsten met regionale statengroepen een maritieme dimensie op te nemen;
24. merkt op dat een groot deel van de wateren van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee zich buiten de gebieden bevinden die onder de jurisdictie of soevereiniteit van kuststaten vallen en dat deze staten daarom geen regelgevings- of handhavingsbevoegdheden hebben om op geïntegreerde wijze de activiteiten van de mens buiten hun bevoegdheidsgebieden te regelen;
25. vraagt de betrokken kuststaten daarom afbakeningskwesties op basis van UNCLOS op te lossen en overeenstemming over hun maritieme zones te bereiken;
Maritieme ruimtelijke ordening
26. beseft dat stabiliteit, voorspelbaarheid en transparantie van het beheer van zeegebieden de sleutel vormen tot een optimale en duurzame ontwikkeling van de economische bedrijvigheid en nieuwe groei en werkgelegenheid op zee, met inbegrip van de ontwikkeling van nieuwe energieën zoals wind- en golfenergie, zonder de meer traditionele activiteiten daarbij tekort te doen;
27. is van oordeel dat voor het beheer van steeds intensievere en steeds feller met elkaar wedijverende vormen van gebruik van de zee op basis van een ecosysteem een gecoördineerde, gestroomlijnde en grensoverschrijdende maritieme ruimtelijke ordening als een neutraal werktuig noodzakelijk is dat de potentie heeft een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de uitvoering van de Kaderrichtlijn mariene strategie en dat een harmonieus samengaan van verschillende wijzen van gebruik van de zee zou vergemakkelijken;
28. is verheugd over de routekaart inzake mariene ruimtelijke ordening die uitgaat van een ecosysteem-benadering en de ontwikkeling van de tien planningsprincipes en acht dit intersectorale beleidsinstrument van essentieel belang voor de ontwikkeling van het geïntegreerde maritieme beleid; verzoekt de Commissie om in 2011 een ontwerprichtlijn inzake maritieme ruimtelijke ordening voor te leggen of het soort instrument voor te stellen dat het meest geschikt is om voor coherentie te zorgen tussen maritieme ruimtelijke ordening (MRO) en de andere bestaande initiatieven (ICZM, Natura 2000, richtlijn mariene strategie);
29. stelt voor om mogelijkheden voor een gezamenlijk gebruik van zeegebieden door verschillende sectoren (bv. scheepvaart, hernieuwbare/windenergie en aquacultuur) te onderzoeken;
30. onderstreept het fundamentele belang van een planning van de Europese maritieme ruimte en de aanwendingen ervan voor de kustregio's, inzonderheid de ultraperifere regio's, en op de noodzaak de in ecologisch opzicht kwetsbaarste biogeografische mariene regio's te beschermen, waarbij de visserijsector een duurzame exploitatie van de bestanden moet worden gegarandeerd;
Maritiem toezicht
31. gaat ervan uit dat met een goed gecoördineerde en geïntegreerde benadering van het maritieme toezicht via de verschillende pijlers en met overschrijding van de diverse sectoren en grenzen een verbetering mogelijk is van de bescherming van de belangen van de lidstaten en de Europese Unie alsmede de bescherming tegen vervuiling van de zee en illegale handelingen door de op zee opererende autoriteiten informatie voor controle en toezicht te leveren die de grenzen tussen de verschillende relevante activiteitssectoren overschrijdt, waardoor meer doelmatigheid wordt bereikt;
32. vraagt daarom de Commissie, de lidstaten, de EU-agentschappen en met name het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, alsmede de betrokken organisaties spoed te zetten achter hun streven naar samenwerking en coördinatie alsmede ten aanzien van de vaststelling van de noodzakelijke aanpassingen van de wetgeving;
33. vraagt de Commissie om in samenwerking met de lidstaten na te gaan welke belemmeringen er zijn bij de uitwisseling van gegevens in de EU, in de nationale wetgevingen en in de mandaten van de agentschappen, lering te trekken uit de ervaring die is opgedaan bij regionale en nationale initiatieven, onderzoeksprojecten en proefprojecten, en operaties op het gebied van het maritiem toezicht alsmede GVDB-operaties, zodat in 2010 een routekaart kan worden voorgelegd over een geïntegreerd maritiem toezicht en tenslotte te onderzoeken welke gebieden zich lenen voor samenwerking met derde landen – vooral landen uit het Middellandse Zeegebied die het Zeerechtverdrag van de VN hebben geratificeerd – en daarbij bovendien te peilen met welke organisaties kan worden samengewerkt;
34. verzoekt de Commissie vast te stellen hoeveel aanvullende kredieten nodig zijn voor de verwezenlijking van een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur in het kader van het geïntegreerd maritiem toezicht, en wel ruim vóór de volgende Financiële Vooruitzichten, ten behoeve van de EU en ook van de lidstaten;
35. verzoekt de Commissie met het oog op een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingsstructuur een rechtskader voor de integratie van het maritieme toezicht voor te stellen;
36. dringt opnieuw aan op een betere samenwerking tussen de nationale inspectiediensten, kustbewaking en marines van de lidstaten en herinnert de Commissie eraan dat het Europees Parlement al in 2005 voor Richtlijn 2005/35/EG heeft gevraagd om de uitvoering van een haalbaarheidsstudie naar een verdere samenwerking tussen of samengaan van de verschillende kustbewakingsdiensten, met meer interoperabiliteit tussen de verschillende surveilleersustemen, en in het vooruitzicht van een in de nabije toekomst in te stellen Europese kustwacht; ziet in dit verband een groot potentieel om het EMSA meer bij het toezicht op kustgebieden te betrekken en de lidstaten meer steun te bieden bij het traceren van zeeverontreiniging;
Diversen
37. wijst opnieuw op zijn standpunt zoals verwoord in zijn resolutie over de strategische doelstellingen en aanbevelingen voor het zeevervoersbeleid van de EU tot 2018 en herhaalt de daarin opgenomen verzoeken;
38. verzoekt de Commissie met het oog op het komende Witboek over de toekomst van het vervoer rekening te houden met de kritieke rol van het zeevervoer in de hedendaagse handel, daarnaast de ontwikkeling van havens van secundaire betekenis en met minder congestie te bevorderen en een adequate aanpak te vinden voor de kwestie van veiligheidsmaatregelen voor het zeevervoer in de EU en daarbuiten door te investeren in meergelaagde risicobeheersystemen voor het selecteren en inspecteren van gevaarlijke lading;
39. onderstreept het belang van een gemeenschappelijke maritieme ruimte zonder belemmeringen en vraagt de Commissie en de lidstaten om:
–
kleine havens te evalueren en te behouden;
–
het netwerk voor kort vervoer over zee uit te breiden om de afstanden voor het vervoer over land te beperken;
–
onderzoek en innovatie op het gebied van vervoerswijzen en de verwerking van vracht alsmede logistieke oplossingen te ondersteunen zodat tijd bij het vervoer en de behandeling kan worden bespaard;
–
de infrastructuurontwikkeling van havens te ondersteunen;
40. verzoekt de Commissie om integratie van het Europees maritiem beleid en het beleid voor de binnenwateren, om zoveel mogelijk gebruik te maken van de mogelijkheden van het vervoer over water en efficiënte en gediversifieerde wijzen van vervoer te creëren;
41. moedigt de Commissie, de lidstaten en het bedrijfsleven aan de onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten naar het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en hun toepassing voor scheepsvoortstuwing en elektriciteitsopwekking aan boord te intensiveren;
42. dringt er bij de Commissie op aan de arbeidsomstandigheden van zeevarenden met passende middelen te verbeteren, het IAO-Verdrag betreffende maritieme arbeid in wetgeving van de Unie om te zetten en een programma voor te stellen voor de kwalificatie en opleiding van zeevarenden en in het bijzonder de werving van jongeren, ook uit derde landen;
43. vraagt de Commissie een onderling afgestemd Europees industriebeleidsinitiatief te overdenken, gericht op verbetering van het concurrentievermogen, op ondersteuning van de vooraanstaande positie van de Europese scheepsbouw, en op verbetering van de veiligheid, milieuvriendelijkheid en concurrentiepositie van de scheepvaart in de gemeenschappelijke maritieme ruimte zonder grenzen, waarbij de concurrerende scheepsbouwcapaciteit van Europa ten volle moet worden benut en milieuvriendelijke technologieën en alternatieve scheepsbrandstoffen voor een ecologisch verantwoorde scheepvaart moeten worden ingezet; vraagt de lidstaten om ratificatie van het internationale Verdrag van Hongkong (2009) ten behoeve van een veilige en milieuvriendelijke scheepsrecyclering;
44. acht het, daarin gesterkt door de verwijzing in het VWEU naar territoriale samenhang, van essentieel belang voor de verbetering van de toegankelijkheid, dat de mobiliteit van passagiers en goederen een integrerend bestanddeel van het internemarktbeleid blijft en daartoe de kustvaart en maritieme cabotage tussen gebiedsdelen worden bevorderd, en dat er tegelijkertijd wordt gezorgd voor betere verbindingen tussen perifere maritieme regio's, de ultraperifiere regio's en eilanden en het vasteland en economische centra; wijst er in hetzelfde verband op dat het van cruciaal belang is om de moeilijkheden waarmee eilandgebieden in de EU, met name kleine eilandgemeenschappen, op het gebied van het personen- en goederenvervoer te kampen hebben, aan te pakken door de scheepvaartverbindingen die door de markt niet voldoende worden bediend, te steunen en door voor het vervoer van personen, ongeacht hun locatie, dezelfde kosten per kilometer te garanderen; verlangt concrete maatregelen voor de ultraperifere regio's waarin rekening wordt gehouden met hun specifieke kenmerken;
45. vestigt de aandacht op het bijzondere belang van de maritieme sector voor de lidstaten met een grote exclusieve economische zone, en op de noodzaak om de ontwikkeling van maritieme economische clusters te bevorderen en hun bijdrage aan de groei en de werkgelegenheid, conform de EU2020-strategie, te vergroten;
46. onderstreept dat de visserij en de aquacultuur ten volle hun plaats hebben in de maritieme economie en de ontwikkeling van de vaak afgelegen kustgebieden, wier groei het GMB op economisch, sociaal en milieugebied moet bevorderen;
47. dringt er met name op aan dat het GMB rekening houdt met de verplichtingen en de specifieke kenmerken van de visserij- en de aquacultuursector wat betreft gebruikmaking van de maritieme ruimte, met name ten aanzien van de beschikbaarheid van zones waarin dergelijke activiteiten ten uitvoer kunnen worden gelegd en de noodzaak de mariene habitats in stand te houden door de vaststelling van mariene reserves en andere daartoe bestemde maatregelen, waarbij speciaal het accent dient te worden gelegd op beter gepland onderzoek en de volledige integratie van de geografische en klimatologische diversiteit van elk zeegebied;
48. wijst erop dat kustregio's en eilanden bijzonder gevoelig zijn voor de gevolgen van klimaatverandering; onderstreept dat bij de planning van alle ontwikkelingsprojecten aan de vele kusten van de Gemeenschap en in het achterland daarvan rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de klimaatverandering; stelt voor dat bij de opzet van het toekomstig regionaal beleid rekening wordt gehouden met klimaatveranderingsrisico's, om de tenuitvoerlegging van het GMB niet in gevaar te brengen;
49. dringt er bij de Commissie op aan om bij wijze van follow-up van haar Witboek over de klimaatverandering de CO2-reductiedoelstellingen coherent te integreren in de maritieme sector, om daar economische, op de markt gebaseerde instrumenten in te voeren, zoals systemen voor het verhandelen van emissierechten; herinnert naar aanleiding van de uitkomst van de 61ste vergadering van het Comité voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO (27 september 2010 tot en met 1 oktober 2010) en blijvend bij zijn verzoek voor verdere substantiële vooruitgang binnen de IMO, aan de belofte in de ETS-richtlijn (2009/29/EG) dat de Commissie maatregelen zal nemen; verzoekt de Commissie tevens een strategie te ontwikkelen voor het opvangen van de specifieke gevolgen van de klimaatverandering voor kustgebieden en insulaire gebieden.
50. herhaalt dat het dringend noodzakelijk is de druk die vanaf land op het mariene milieu wordt uitgeoefend als gevolg van o.m. verontreiniging door afvalwater van de industrie en de landbouw en gebrekkig beheer van de kustzones, te verlichten, in de context van een geïntegreerde, op ecosystemen gebaseerde benadering;
51. dringt er bij de lidstaten op aan hun in de kaderrichtlijn inzake de mariene strategie vastgelegde verplichtingen na te komen en vóór 15 juli 2012 een evaluatie van de milieutoestand van hun zeewateren uit te voeren, milieudoelstellingen vast te stellen en toezichtprogramma's in te voeren; verzoekt de lidstaten bovendien ambitieuze programma's te starten om een goede milieutoestand van de wateren te bereiken;
52. dringt er bij de lidstaten op aan hun verplichting ex artikel 13 van de kaderrichtlijn inzake de mariene strategie na te komen en beschermde mariene zones aan te wijzen; vraagt de lidstaten bovendien effectief te controleren of de beschermende maatregelen worden geëerbiedigd;
53. neemt er nota van dat sinds 1 juli 2010 nieuwe grenswaarden gelden voor het SO2-gehalte van scheepsbrandstoffen in Het Kanaal en de Noord- en Oostzee, die op grond van een IMO-besluit tot controlegebieden voor zwavelemissies werden uitgeroepen; is dan ook van mening dat alle Europese kustgebieden evenzeer beschermd moeten worden en dat toepassing van nieuwe grenswaarden voor SO2 alleen in sommige gebieden kan leiden tot concurrentieverstoringen; meent derhalve dat een uniforme regeling voor de gehele EU de voorkeur verdient en een modale verschuiving van zee- naar wegvervoer tot elke prijs moet worden vermeden;
54. stelt vast dat de zeeën een dumpplaats zijn geworden voor onvoorstelbaar grote en snel toenemende hoeveelheden afvalmateriaal, vooral allerlei soorten plastic en ook verloren scheepscontainers; vraagt de Commissie een Europees en internationaal debat op gang te brengen dat moet leiden tot middelen waarmee dit kan worden tegengegaan;
55. verzoekt de Commissie om beleidsvoorstellen voor een duurzaam kust-, eiland- en zeetoerisme, om hun aantrekkingskracht voor bewoners en toeristen te verhogen, hetgeen ook een van de doelstellingen is voor de natuurbescherming in mariene gebieden als de Waddenzee, daarbij volledig kan worden teruggegrepen op de nieuwe bepalingen inzake het toerisme in het Verdrag van Lissabon, en initiatieven als het EDEN-netwerk kunnen worden gestimuleerd;
56. wijst met nadruk op het grote ontwikkelingspotentieel en de belangrijke hefboomwerking voor groei van het zee- en kusttoerisme en de daarmee verbonden sectoren; meent dat de kuststreken de voornaamste toeristische bestemming vormen in Europa, en vraagt de Commissie om deze punten in haar strategie voor een duurzaam kust- en zeetoerisme op te nemen;
57. onderstreept het belang van de meerwaarde van de zeeën en het maritieme beleid voor de versterking van de samenwerking tussen buurlanden en vooral tussen de lidstaten en kandidaat-landen;
58. ziet de Europese strategie voor marien en maritiem onderzoek en ook de gezamenlijke aanbestedingen in verband met het kaderprogramma voor onderzoek inzake de „Oceanen van morgen” als concrete tekenen van een geïntegreerde benadering van de uitvoering van het geïntegreerde maritieme beleid; stelt voor, de met de zee verband houdende wetenschapsgebieden tot prioriteit te maken in het achtste kaderprogramma voor onderzoek, evenals de oprichting van een Europees Instituut voor marien onderzoek;
59. deelt de mening dat de opzet van een interdisciplinaire wetenschappelijke en technologische kennisbank over de zeeën en kusten van Europa van essentiële betekenis is; vraagt de Commissie en de lidstaten om in samenwerking met regionale en lokale actoren de bestaande gegevensbanken en waarnemingsprogramma's te beoordelen en spoed te zetten achter hun inspanningen om het Europees marien waarnemings- en gegevensnetwerk (EMODNET) zo spoedig mogelijk in werking te stellen;
60. doet een beroep op de Commissie om de lidstaten hulp te bieden bij de lancering van een plan om een overzicht en kaarten te maken van vergane schepen en plaatsen van archeologische waarde – aangezien deze deel uitmaken van het historisch en cultureel erfgoed van de Unie – en op deze manier kweken van begrip voor en bestudering van zulke plaatsen te vergemakkelijken, te helpen plundering te voorkomen (aan welk gevaar zij thans blootstaan) en zo een goede conservering mogelijk te maken;
61. is verheugd over de verschijning van de Europese zeeatlas die onlangs door de Commissie werd ontwikkeld en moedigt belanghebbenden aan het Maritieme Forum als nieuw samenwerkingsinstrument te gebruiken, en het algemeen publiek daadwerkelijk hiervoor te winnen;
o o o
62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 1 december 2005 over de voorbereiding van de zesde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie te Hongkong(1), van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong(2), van 1 juni 2006 over handel en armoede: naar een handelsbeleid dat de bijdrage van de handel aan armoedebestrijding maximaliseert(3), van 27 april 2006 over een sterker partnerschap tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika(4), van 12 oktober 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en de Mercosur met het oog op het sluiten van een interregionale associatieovereenkomst(5), van 23 mei 2007 over de handelsgebonden hulpverlening van de Europese Unie(6), van 12 juli 2007 over de TRIPS-overeenkomst en de beschikbaarheid van medicijnen(7), van 29 november 2007 over handel en klimaatverandering(8), van 24 april 2008 over de vijfde Top EU-Latijns-Amerika en de Caraïben (EU-LAC) in Lima(9), van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie(10), van 20 mei 2008 over de handel in grondstoffen en goederen(11), van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking(12), en van 5 mei 2010 over de strategie van de EU voor de betrekkingen met Latijns-Amerika(13),
– onder verwijzing naar de resoluties van de Euro-Latijns-Amerikaanse Parlementaire Vergadering, en met name die van 19 december 2007 over de uitdagingen en kansen die de globalisering biedt voor de economische en handelsrelatie tussen de Europese Unie en de landen van Latijns-Amerika, van 1 mei 2008 over de uitdagingen en kansen van de Doha-ronde, van 8 april 2009 over handel en klimaatverandering en van 14 mei 2010 over de hervorming van de Wereldhandelsorganisatie,
– gezien de slotverklaringen van de Parlementaire Conferentie over de WTO die werden aangenomen in Genève op 18 februari 2003, in Cancún op 12 september 2003, in Brussel op 26 november 2004, in Hongkong op 15 december 2005 en in Genève op 2 december 2006 en op 12 september 2008,
– gezien de verklaringen van de zes topontmoetingen van staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied die tot nu toe hebben plaatsgevonden in Rio de Janeiro (28 en 29 juni 1999), Madrid (17 en 18 mei 2002), Guadalajara (28 en 29 mei 2004), Wenen (12 en 13 mei 2006), Lima (16 en 17 mei 2008) en Madrid (18 mei 2010),
– gezien de gemeenschappelijke verklaringen van de vijfde top EU-Mexico (16 mei 2010), de vierde top EU-Mercosur (17 mei 2010), de vierde top EU-Chili (17 mei 2010), de vierde top EU-Cariforum (17 mei 2010), de vierde top EU-Midden-Amerika (19 mei 2010) en de top EU-Andesgemeenschap (19 mei 2010),
– gelet op de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela, en op de Overeenkomst inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten,
– gelet op de Overeenkomst tot oprichting van een associatie tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Chili, anderzijds, en op de Associatieraad voor ontwikkeling en innovatie tussen Chili en de EU,
– gelet op de Overeenkomst inzake economisch partnerschap, politieke coördinatie en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Verenigde Mexicaanse Staten, anderzijds, en op het strategisch partnerschap tussen Mexico en de EU,
– gezien de afsluiting van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika,
– gezien de afsluiting van de onderhandelingen tussen de EU en Colombia en Peru over een meerpartijenovereenkomst,
– gezien de hervatting van de onderhandelingen tussen de EU en Mercosur om te komen tot een ambitieuze en evenwichtige associatieovereenkomst tussen de twee regio's, die tot nauwere betrekkingen zou kunnen leiden en beide partijen grote politieke en economische voordelen zou kunnen bieden,
– gezien de op 1 april 2010 door de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU aangenomen verklaring over de bananenovereenkomst tussen de EU en Latijns-Amerika en de gevolgen ervan voor de bananentelers in de EU en de ACS-landen,
– gezien het gezamenlijk communiqué van de 14e ministeriële ontmoeting tussen de Europese Unie en de Groep van Rio, die plaatsvond in Praag van 11 tot en met 14 mei 2009,
– gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2009 over „De Europese Unie en Latijns-Amerika: een partnerschap van wereldspelers” (COM(2009)0495),
– gezien het themadocument van 2 juni 2010 op grond waarvan de Commissie een openbare raadpleging heeft georganiseerd over de toekomstige koers van het EU-handelsbeleid,
– gezien de conclusies van 8 december 2009 van de Raad van de Europese Unie over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika,
– gezien zijn standpunt van 5 juni 2008 over de voorstellen voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 964/2007 en (EG) nr. 1100/2006 van de Commissie(14),
– gelet op Verordening van de Raad (EG) nr. 732/2008 van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1100/2006 en (EG) nr. 964/2007 van de Commissie(15),
– gelet op de Overeenkomst van Marrakech tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie,
– gezien de verklaringen van de ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie die op 14 november 2001 werden aangenomen in Doha en op 18 december 2005 in Hongkong, en de samenvatting van de voorzitter die op 2 december 2009 werd aangenomen in Genève,
– gezien het verslag van januari 2005 van de adviesraad onder leiding van Peter Sutherland over de toekomst van de WTO(16),
– gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000 die de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) bepaalt als door de internationale gemeenschap vastgestelde criteria ter bestrijding van armoede,
– gezien het verslag over de millenniumdoelstellingen 2009 en het verslag van 12 februari 2010 van de secretaris-generaal van de VN over de tenuitvoerlegging van de millenniumverklaring, met als titel „Keeping the promise: a forward-looking review to promote an agreed action agenda to achieve the Millennium Development Goals by 2015”,
– gelet op het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), het Kyoto-protocol bij het UNFCCC, en het resultaat van de 15e conferentie van de partijen bij het UNFCCC in Kopenhagen(17),
– gezien de 16e conferentie van de partijen bij het UNFCCC, die zal worden gehouden in Mexico,
– gelet op het Handvest van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen voor de rechten van de mens, het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR),
– gelet op het Verdrag van Lissabon, met name de artikelen 3 en 21, en op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de clausules inzake mensenrechten in de externe overeenkomsten van de EU,
– gezien de IAO-agenda voor waardig werk en het wereldwerkgelegenheidspact van de IAO, dat op 19 juni 2009 tijdens de Internationale Arbeidsconferentie met algemene instemming werd goedgekeurd,
– gezien de in 1979 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen Conventie inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het bijbehorende optionele protocol,
– gezien het Stiglitz-verslag en het slotdocument van de VN-conferentie over de wereldwijde financiële en economische crisis en de gevolgen daarvan voor de ontwikkeling (24 tot en met 26 juni 2009),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel (A7-0277/2010),
A. overwegende dat Latijns-Amerika en de Europese Unie niet alleen gemeenschappelijke waarden en een gemeenschappelijke geschiedenis en cultuur delen, maar ook een strategisch partnerschap vormen,
B. overwegende dat Latijns-Amerika in de afgelopen drie decennia veel meer verscheidenheid heeft aangebracht in zijn internationale betrekkingen met als doel minder afhankelijk te worden,
C. overwegende dat de Europese Unie haar economische en handelsbetrekkingen met Latijns-Amerika heeft verdiept en zij de tweede handelspartner is geworden van Latijns-Amerika en de voornaamste handelspartner van de Mercosur en Chili; overwegende dat volgens cijfers van Eurostat de omvang van de handel tussen 1999 en 2008 is verdubbeld, dat de EU-import uit Latijns-Amerika is gestegen tot 96,14 miljard EUR en de export naar de regio is toegenomen tot 76,81 miljard EUR; overwegende dat de handelscijfers als gevolg van de financiële en economische crisis in 2009 drastisch zijn gedaald tot 70,11 miljard EUR (voor de invoer) en tot 61,57 miljard EUR (voor de uitvoer), maar dat de handel in 2010 weer is gegroeid; overwegende dat Europese landen de grootste bron van directe buitenlandse investeringen in Latijns-Amerika vormen,
D. overwegende dat Latijns-Amerika, hoewel het rijk is aan natuurlijke hulpbronnen, tot de regio's behoort die er niet in zijn geslaagd hun aandeel in de wereldhandel uit te breiden, en dat het terrein heeft verloren aan concurrerender en dynamische economieën in Azië,
E. overwegende dat enkele Latijns-Amerikaanse landen behoren tot de drie meest kwetsbare landen ter wereld wat klimaatverandering betreft, dat processen van woestijnvorming en ontbossing grote gevolgen hebben en dat een toename valt waar te nemen van verschijnselen als cyclonen en het uitsterven van diersoorten, waarmee Latijns-Amerika op grote schaal te kampen heeft, evenals concrete, alarmerende en veelzeggende voorbeelden van de wereldwijde dreiging van klimaatverandering, zoals de toestand van het Amazoneregenwoud en het risico dat de Andesgletsjers vormen,
F. overwegende dat er volgens de ECLAC grote vooruitgang bij de bestrijding van armoede mogelijk is en dat het armoedepercentage in Latijns-Amerika is gedaald van 44,4% in 2003 naar 33% in 2010, maar dat armoede en migratie in toenemende mate vrouwen treft en dat volgens de ECLAC en Unicef bijna 63% van de kinderen en jongeren in Latijns-Amerika in armoede leven,
G. overwegende dat de verschillen in ontwikkelingsniveau verklaren dat de handel tussen bepaalde landen van de EU en van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (LAC) asymmetrisch is ten aanzien van het type goederen dat zij exporteren; overwegende dat het handelsverkeer tussen beide regio's zeer geconcentreerd is en, hoewel het sinds 1990 meer dan verdubbeld is, zich in een trager tempo ontwikkelt dan de handel van beide regio's met andere delen van de wereld,
H. overwegende dat de top EU-LAC in 2008 in Lima heeft geleid tot vaststelling van de hoofdlijnen van een biregionaal strategisch partnerschap, met als doel een netwerk van associatieovereenkomsten tussen de EU en de verschillende subregionale integratiegroepen tot stand te brengen; overwegende dat de top EU-LAC in mei 2010 in Madrid een grote vooruitgang betekende ten aanzien van deze aanpak, en heeft geleid tot de hervatting van alle handelsbesprekingen met Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, die de laatste jaren stil waren komen te liggen,
I. overwegende dat de vorming van een netwerk van veelomvattende overeenkomsten met de diverse groepen Latijns-Amerikaanse landen, die reeds van kracht zijn, worden afgerond of waarover nog onderhandeld wordt, moet bijdragen tot nauwere samenwerking tussen de twee continenten, waarbij het mogelijk moet blijven dat regionale integratieprocessen met verschillende snelheden verlopen,
J. overwegende dat het BBP per hoofd in de regio varieert van 1 211 USD in Haïti en 2 635 USD in Nicaragua, tot 11 225 USD in Brazilië en ongeveer 15 000 USD in Argentinië, Chili en Mexico,
K. overwegende dat ondanks aanzienlijke vooruitgang in het beheer van de overheidsfinanciën, in verschillende landen van Latijns-Amerika de schuldenlast, die vaak is opgebouwd in het verleden, een van de grootste obstakels blijft voor handelsgerelateerde investeringen, ontwikkeling en gezonde overheidsfinanciën,
L. overwegende dat in Latijns-Amerika alom de wens bestaat om het economische belang van de regio in de wereldeconomie te vergroten, en dat Latijns-Amerika zijn economische afhankelijkheid heeft verminderd door zijn economische betrekkingen welbewust te diversifiëren; overwegende dat Europa verstandig moet handelen om zijn rol als belangrijke handelspartner in dit verband te vergroten en dat Europa en Latijns-Amerika blijven hechten aan verdere versterking van hun strategisch partnerschap, dat gebaseerd is op gemeenschappelijke beginselen, waarden en belangen,
M. overwegende dat er in het nieuwe, aan de Europa 2020-strategie aangepaste handelsbeleid van de EU rekening moet worden gehouden met de bijzondere situatie in de regio Latijns-Amerika,
N. overwegende dat de in de Europa 2020-strategie aangemoedigde export van slimme en kwalitatief hoogstaande producten solvabele klanten vereist; overwegende dat de overeenkomsten tussen Latijns-Amerika en de EU in het belang van beide partijen tastbare voordelen moeten blijven opleveren voor hun respectieve maatschappijen,
O. overwegende dat in 2004 onderhandelingen over de oprichting van een vrijhandelszone van 750 miljoen consumenten werden stopgezet na een geschil over met name de toegang van de Mercosur-exporteurs tot de Europese landbouwmarkt,
1. benadrukt dat het handelsbeleid in het Verdrag van Lissabon wordt aangemerkt als een wezenlijk en relevant onderdeel van het algemene externe optreden van de Unie en dat dit beleid een beslissende en positieve rol kan spelen bij het creëren van welvaart en het verbeteren van de economische en politieke betrekkingen tussen volkeren en landen, het waarborgen van vrede en het verwezenlijken van ontwikkeling en sociale en milieudoelstellingen, en dat de diverse beleidsonderdelen elkaar wederzijds moeten aanvullen om de doelstellingen te verwezenlijken die zijn opgenomen in het Verdrag betreffende de Europese Unie; is van oordeel dat een modern Europees handelsbeleid een belangrijke rol kan spelen bij het realiseren van de VN-millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en het gestand doen van de internationale toezeggingen op het gebied van mensenrechten, voedselzekerheid en duurzaamheid;
2. is ingenomen met het feit dat de handelsbetrekkingen met partners in Latijns-Amerika voor de Europese Unie een prioriteit zijn geworden;
3. wijst erop dat het handelsbeleid een belangrijk instrument is voor het bereiken van de doelstelling van een biregionaal strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika; is in dit verband voorstander van de oprichting van een Euro-Latijns-Amerikaanse interregionale partnerschapszone op basis van een met de WTO verenigbaar model van regionale integratie;
4. merkt op dat een nauwere integratie van de Europese en Latijns-Amerikaanse economische sectoren ten doel heeft om een win-winsituatie voor beide partijen tot stand te brengen; onderstreept dat intensievere en eerlijke handelsbetrekkingen in beide regio's tot meer en betere banen moeten leiden, en dat zij de doelstelling van groenere economieën met een doeltreffender grondstoffengebruik moeten ondersteunen; merkt evenwel op dat een toename van de handel niet mag leiden tot ontbossing en meer broeikasgasemissies;
5. roept de Commissie op tot de actieve ondersteuning van de ontwikkeling van programma's voor eerlijke handel en van de handel in duurzaam beheerde grondstoffen;
6. is ingenomen met de uitdrukkelijke erkenning in de Verklaring van Madrid van het beginsel dat staten het soevereine recht hebben hun natuurlijke hulpbronnen te beheren en te reglementeren, en wijst erop op dat daarbij rekening moet worden gehouden met duurzaamheidscriteria;
7. benadrukt dat alle landen het recht hebben de noodzakelijke mechanismen in te stellen om hun voedselzekerheid en het voortbestaan en de ontwikkeling van kleine en middelgrote voedselproducenten te verzekeren;
8. is van oordeel dat de regeringen van beide regio's, om meer profijt te trekken van hun handelsbetrekkingen, de opbrengsten van de handel op passende wijze onder hun bevolking moeten verdelen en deze moeten aanwenden om het sociaal welzijn te verbeteren, en dat zij het handelsbeleid moeten aanvullen met passende interne en structurele hervormingen, met name op sociaal en fiscaal gebied, waarbij zij moeten bevorderen dat de handel wordt hervormd in verantwoordelijke zin en zij de handelsgerelateerde institutionele capaciteit verder moeten uitbreiden;
9. benadrukt dat de tenuitvoerlegging van landspecifieke, aanvullende beleidsmaatregelen moet worden bevorderd teneinde de mogelijkheden van het handelsverkeer tussen belanghebbenden te vergroten, in overeenstemming met de specifieke ontwikkelingsdoelstellingen; is van oordeel dat het van cruciaal belang is hulp voor handel te stimuleren en handelsintensivering in te zetten om ontwikkeling te bevorderen;
10. is ingenomen met de positieve ontwikkelingen in die Latijns-Amerikaanse landen waar een nieuw beleid inzake handel en hulpbronnen in combinatie met interne hervormingen heeft bijgedragen tot de vermindering van armoede en ongelijkheid, zoals blijkt uit de verbetering van hun Gini-coëfficiënt, en is van mening dat deze ontwikkelingen laten zien onder welke voorwaarden handelsbeleid progressieve herverdelingseffecten kan hebben;
11. is verheugd over het feit dat er in Latijns-Amerika nieuwe en ambitieuze vormen van economische samenwerking worden verkend, die verbonden zijn aan socio-economische beleidsmaatregelen; verzoekt de Commissie dergelijke benaderingen van zuid-zuidintegratie te ondersteunen en clausules in EU-handelsovereenkomsten die afbreuk zouden doen aan de positieve effecten van de respectieve integratiebenaderingen, te vermijden;
12. benadrukt dat middelen en technische bijstand beschikbaar moeten worden gesteld voor de identificatie en financiering van programma's die voorzien in lokale en regionale productiemogelijkheden teneinde voedselzekerheid en een duurzame markttoegang te waarborgen voor uitgesloten gemeenschappen aan de basis van de sociaaleconomische piramide en voor kleine en middelgrote ondernemingen;
13. is van oordeel dat handelsgerelateerde bijstand producenten moet helpen om de transactiekosten te verminderen die gemoeid zijn met het voldoen aan regelgevings- en kwaliteitsnormen, en dat er programma's moeten worden ontwikkeld om bedrijven te helpen bij de inspectie, het testen en de officiële certificering;
14. benadrukt het belang van de toepassing van normen inzake milieu, traceerbaarheid en voedselzekerheid op landbouwproducten die worden geïmporteerd in het kader van de samenwerkingsovereenkomsten tussen de EU en de landen van Latijns-Amerika;
15. acht het van cruciaal belang dat Latijns-Amerika zijn handel, die hoofdzakelijk grondstoffen betreft, verder diversifieert en zich blijft ontwikkelen in de richting van duurzame handel in producten en diensten met een hogere toegevoegde waarde, om wereldwijd concurrerend te zijn; meent dat de huidige leveringsketens en internationale arbeidsverdeling leiden tot een wereldwijd transport dat gevolgen heeft voor het milieu, en dat rekening gehouden moet worden met deze milieuaspecten;
16. roept op tot nauwere samenwerking tussen de EU en de landen van Latijns-Amerika zodat zij, in overeenstemming met de in de Verklaring van Madrid aangegane verbintenissen, hun krachten kunnen bundelen met het oog op de spoedige sluiting van een ambitieuze, eerlijke en allesomvattende WTO-Doha-overeenkomst; beklemtoont dat een open multilateraal handelssysteem dat gebaseerd is op eerlijke regels de wereldeconomieën zal helpen te herstellen van de economische crisis en de groei en ontwikkeling zal bevorderen door toepassing van een stapsgewijze en evenwichtige verlaging van de tarieven en niet-tarifaire belemmeringen, waar nodig, overeenkomstig het beginsel van een bijzondere en gedifferentieerde behandeling voor ontwikkelingslanden, terwijl daadwerkelijk wordt bijgedragen aan armoedevermindering;
17. betreurt de protectionistische maatregelen die tijdens de financiële crisis door sommige Latijns-Amerikaanse landen – in het bijzonder Argentinië – zijn genomen; verzoekt de Commissie dringend om de kwestie van markttoegang regelmatig met de landen van Latijns-Amerika te bespreken;
18. onderstreept dat de verwezenlijking van alle acht MDO's van de VN als een cruciale doelstelling van de huidige multilaterale en bilaterale handelsbesprekingen moet worden beschouwd; benadrukt dat het voor de verwezenlijking van de in de Verklaring van Madrid hernieuwde toezeggingen met betrekking tot de MDO's en de uitbanning van de wereldwijde armoede vereist is dat de ontwikkelingslanden in Latijns-Amerika daadwerkelijke toegang hebben tot de markten van de ontwikkelde landen en hun eigen concurrerende maak- en voedingsmiddelenindustrieën kunnen blijven ontwikkelen, zodat een klimaat wordt geschapen waar eerlijker handelspraktijken gelden en strenge regels worden gehandhaafd voor de bescherming van het milieu en de maatschappelijke rechten;
19. is van mening dat de Europese Unie moet trachten aantrekkelijker voorwaarden te bieden die de economische ontwikkelingsbelangen van onze partners dienen, om haar aanwezigheid in de regio te verzekeren, naast de Verenigde Staten en China; meent dat daarbij ook aanvullende bepalingen moeten zijn inbegrepen, zoals capaciteitsopbouw en overdracht van technologie; benadrukt voorts het belang van een respectvolle behandeling van de partners en van de erkenning van het feit dat er sprake is van asymmetrische behoeften;
20. herhaalt dat mensenrechtenclausules en sociale en milieunormen deel moeten uitmaken van alle handelsovereenkomsten die tussen de EU en derde landen worden gesloten, met inbegrip van Latijns-Amerikaanse landen, zodat sprake is van een coherent extern optreden dat zowel de economische belangen van de EU weerspiegelt als haar fundamentele waarden verbreidt;
21. benadrukt dat positieve marktontwikkelingen over de gehele waardeketen tot passende inkomensniveaus moeten leiden, en dat winstmarges ten goede moeten komen aan alle betrokkenen in de gehele waardeketen;
22. is van oordeel dat wij ons handelspartnerschap van een ware Europese dimensie moeten voorzien, waarbij er een toename plaatsvindt van het handelsverkeer tussen de Latijns-Amerikaanse landen en alle landen, ook de landen in Midden- en Oost-Europa; acht het noodzakelijk een breder scala van economische activiteiten op te nemen in het handelsverkeer;
23. benadrukt de constructieve rol die in de EU gevestigde bedrijven die werkzaam zijn in Latijns-Amerika moeten spelen door strikte normen inzake milieu, sociale bescherming en kwaliteitsbeheer toe te passen en door behoorlijke lonen en arbeidszekerheid te bieden;
24. is zich ervan bewust dat zich in het verleden enkele gevallen hebben voorgedaan van wangedrag door bedrijven die in Latijns-Amerika werkzaam zijn, waaronder gevallen van milieuschade, uitbuiting en ernstige schendingen van de mensenrechten; herinnert eraan dat de EU als geheel en in de EU gevestigde bedrijven die in Latijns-Amerika werkzaam zijn een modelfunctie moeten bekleden wat hun houding ten opzichte van maatschappelijke, arbeids-, en milieukwesties betreft, in een breder kader van transparantie en eerbiediging van de mensenrechten, waarbij de bescherming van alle betrokkenen wordt gewaarborgd; benadrukt dat Europese multinationals in belangrijke mate bijdragen aan de beeldvorming over de EU in de regio, en de EU-waarden moeten uitdragen door de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen in acht te nemen;
25. erkent dat de sluiting van de WTO-overeenkomsten inzake de handel in bananen definitief een eind heeft gemaakt aan het slepende geschil met bananen producerende Latijns-Amerikaanse en ACS-partnerlanden, dat dit kan leiden tot vooruitgang bij de onderhandelingen van de Doha-ronde en dat het heeft bijgedragen tot de afronding van de onderhandelingen over verschillende overeenkomsten met Midden-Amerika, Colombia en Peru; dringt er niettemin op aan dat rekening wordt gehouden met de toezeggingen die aan de ACS-partners zijn gedaan en met de belangen van de EU-producenten; pleit er, om verdere geschillen te voorkomen, voor dat alle handelspartners in Latijns-Amerika, ook de landen die geen handelsovereenkomst met de EU hebben gesloten, een eerlijke behandeling wordt gewaarborgd;
26. wijst erop dat de op het niveau van de WTO aangenomen overeenkomsten en de lopende bilaterale overeenkomsten met bepaalde landen van Latijns-Amerika gevolgen hebben voor de kwetsbare economieën van de ultraperifere regio's, omdat de landbouwsectoren in deze regio's gelijkenis vertonen met die in Latijns-Amerika; pleit daarom voor een aanpak waarbij de handelsbetrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika zodanig zijn dat de strategische en traditionele sectoren van de ultraperifere regio's behouden blijven en zowel passende compensatie als bijzondere aandacht krijgen om de verplichtingen die de EU ten aanzien van deze regio's in 2009 is aangegaan in haar Europese strategie voor de ultraperifere regio's gestand te doen;
27. wijst erop dat bij de tenuitvoerlegging van alle associatieovereenkomsten rekening moet worden gehouden met de belangen van de betrokkenen en dat deze overeenkomsten aan de parlementen ter ratificatie moeten worden voorgelegd ten aanzien van alle pijlers ervan, te weten politieke dialoog, samenwerking en handel;
28. neemt kennis van de positieve afsluiting van de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika, die als eerste voorbeeld van een interregionale overeenkomst, met passende bijbehorende beleidsmaatregelen, niet alleen moet bijdragen tot meer welvaart maar ook tot de verdere integratie van de landen van Midden-Amerika; neemt kennis van het besluit van Panama te starten met de toetredingsprocedure voor het Subsysteem van Midden-Amerikaanse economische integratie;
29. merkt op dat de onderhandelingen over een meerpartijenhandelsovereenkomst tussen de EU en Colombia en Peru met succes zijn afgerond; merkt op dat Bolivia heeft besloten de klacht die het bij het hof van justitie van de Andes-Gemeenschap had ingediend over de meerpartijenhandelsovereenkomst, in te trekken; roept de betreffende partijen daarom op om aan te sturen op een toekomstige associatieovereenkomst met alle landen van de Andes-Gemeenschap;
30. steunt de hervatting van de onderhandelingen over de associatieovereenkomst tussen de EU en Mercosur, aangezien een associatieovereenkomst zoals deze van uitzonderlijk belang is en zevenhonderd miljoen mensen betreft en, indien zij spoedig wordt gesloten, de meest ambitieuze biregionale overeenkomst ter wereld zal zijn; benadrukt daarom dat het Europees Parlement nauw betrokken moet worden bij alle stadia van de onderhandelingen; beseft dat landbouwkwesties waarschijnlijk een van de gevoeligste onderwerpen bij de onderhandelingen zullen zijn; dringt erop aan dat de invoer van landbouwproducten in de EU alleen toegestaan wordt als voor deze producten de Europese normen op het vlak van consumentenbescherming, dierenbescherming en milieubescherming en sociale minimumnormen in acht worden genomen; benadrukt dat uiteindelijk een voor beide partijen evenwichtige uitkomst bereikt moet worden door ervoor te zorgen dat bij de onderhandelingen ten volle rekening wordt gehouden met recente ontwikkelingen in de wereldeconomie, met de wereldwijde uitdagingen op milieugebied, zoals klimaatverandering, en met de wensen en bezwaren van het Parlement;
31. verzoekt de Commissie het Parlement nauw te betrekken bij de onderhandelingen over de noodzakelijke herziening van de overeenkomsten met Chili en Mexico;
32. ondersteunt de goedkeuring van het gezamenlijk uitvoeringsplan van het strategisch partnerschap Mexico-EU ten zeerste, evenals de onderhandelingen over een ambitieuze modernisering van de handelsbetrekkingen, zodat alle mogelijkheden worden benut die worden geboden door de associatieovereenkomst tussen de EU en Mexico, die sinds haar inwerkingtreding een toename van 122% van het handelsverkeer mogelijk heeft gemaakt;
33. geeft zijn volledige steun aan de routekaart en het werkprogramma van de Associatieraad voor ontwikkeling en innovatie Chili-EU en aan de voor beide partijen bevredigende toename van de handel in goederen en diensten die mogelijk werd gemaakt door de associatieovereenkomst, zoals blijkt uit het feit dat het handelsverkeer tussen Chili en de EU sinds 2003 meer dan verdubbeld is;
34. benadrukt dat er vooraf een onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van een overeenkomst met de Mercosur voor de verwachte toename van de export van rundvlees en gevogelte naar Europa – van respectievelijk 70% en 25% – dat goedkoper is aangezien het volgens lagere sociale, hygiëne- en milieunormen is geproduceerd;
35. verzoekt de Commissie en haar Latijns-Amerikaanse partners het maatschappelijk middenveld te betrekken bij de controle op naleving van de in de arbeidsovereenkomsten vervatte arbeids-, mensenrechten- en milieunormen, en een regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld in het kader van de associatieovereenkomsten te bevorderen;
36. uit zijn ernstige bezorgdheid over de recente beperkende maatregelen van de Argentijnse autoriteiten voor voedingsmiddelen die worden geïmporteerd uit derde landen, met inbegrip van de Europese Unie; beschouwt deze maatregelen als een ware non-tarifaire belemmering die in strijd is met de WTO-verplichtingen; dringt er daarom bij de Argentijnse autoriteiten op aan deze onwettige belemmering voor voedingsmiddelen in te trekken, daar zij een negatief signaal zou kunnen afgeven en een serieus obstakel zou kunnen vormen voor de lopende onderhandelingen tussen de EU en Mercosur;
37. verzoekt de Commissie om de handelsonderhandelingen transparanter te maken door alle sociale partners van sectoren die mogelijk door de uitkomst van de handelsovereenkomst worden getroffen reeds in een vroeg stadium toegang te bieden tot sleuteldocumenten en ontwerpovereenkomsten, met toepassing van standaardprocedures voor vertrouwelijke documenten, en om een proces van doorlopende en formele raadpleging van deze partners in te stellen;
38. vestigt de aandacht op de belangrijke rol die de Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (UZAN) speelt;
39. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te overwegen een nauwe samenwerking tussen de twee continenten tot stand te brengen met het oog op een nieuw Latijns-Amerikaans spoorwegnet;
40. neemt nota van het besluit tot oprichting van de Gemeenschap van Latijns-Amerikaanse en Caribische staten (CELAC); wijst erop dat het proces van regionale integratie essentieel is om Latijns-Amerika te helpen zich aan te passen aan de nieuwe wereldwijde uitdagingen;
41. is van oordeel dat de kaders voor handel, energie en klimaatverandering elkaar wederzijds moeten ondersteunen;
42. verzoekt de Commissie de partners in Latijns-Amerika te ondersteunen bij de oprichting van concurrerende productiefaciliteiten die een meerwaarde opleveren; stelt voor regionale handelsacademies op te richten in zowel Latijns-Amerikaanse regio's als EU-lidstaten, met het oog op capaciteitsopbouw bij KMO's door het organiseren van opleidingsbijeenkomsten over de voorwaarden voor de handel in landbouwproducten, goederen en diensten met de partnerregio;
43. verzoekt de Latijns-Amerikaanse landen met klem zich oprecht in te spannen om de klimaatverandering te bestrijden, en met name om de ontbossing te stoppen;
44. is een voorstander van EU-steun voor EU-Latijns-Amerikaanse handelsbeurzen in de verschillende Europese en Latijns-Amerikaanse landen, om zo een platform te bieden voor contacten en partnerschapsovereenkomsten, met name tussen KMO's;
45. meent dat het stelsel van algemene preferenties met de volgende hervorming doeltreffender en stabieler moet worden gemaakt om te waarborgen dat Latijns-Amerikaanse producenten de mogelijke voordelen van dit preferentiële schema zullen plukken; is van mening dat er bij de onderhandelingen over handelsovereenkomsten met landen waarvoor al een SAP+-regeling geldt, ruimte moet zijn voor een zekere mate van asymmetrie, zodat sterk rekening wordt gehouden met de preferenties die zij op grond van de SAP+-regeling genieten; wijst erop dat alle landen vrij zijn om niet aan de onderhandelingen deel te nemen en te blijven profiteren van de SAP+-regeling, zolang zij nog steeds aan de voorwaarden voldoen;
46. neemt kennis van de invoering door de EU van een nieuwe investeringsfaciliteit voor Latijns-Amerika, die vooral een hefboomfunctie zou moeten vervullen om aanvullende financiering vrij te maken ter diversificatie van investeringen in Latijns-Amerika met het oog op vooruitgang op prioritaire gebieden, zoals degelijke systemen voor openbaar vervoer en mobiliteit, energiebesparing, hernieuwbare energiebronnen, onderwijs en onderzoek;
47. is ingenomen met het besluit een EU-LAC-stichting op te richten die, ook op handelsgebied, het biregionale partnerschap zal bevorderen en zichtbaarder zal maken, en de aandacht zal vestigen op de mogelijkheden ervan;
48. is van oordeel dat de formulering van de hoofdstukken over investeringsbescherming moet helpen meer rechtszekerheid voor de ontwikkeling van investeringen te bieden, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid van regeringen om te reageren op de maatschappelijke, milieu- en gezondheidswensen van hun bevolking;
49. erkent het belang van de audit van de buitenlandse schuld van Ecuador door een internationale commissie en moedigt andere landen aan soortgelijke procedures te starten; vraagt de Commissie en de Raad om een snellere oplossing van het probleem van de buitenlandse schuldenlasten van sommige landen in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, zowel bilateraal als in het kader van de internationale financiële instellingen;
50. verzoekt de EU om steun voor het nieuwe concept voor milieubescherming waarbij compensatie wordt geboden voor het verlies van potentiële handelsopbrengsten, en om cofinanciering van de oprichting van het door de Ecuadoriaanse regering voorgestelde Yasuni-ITT Trust Fund onder auspiciën van de UNDP, dat bedoeld is om het Ecuadoriaanse volk te vergoeden voor het afzien van oliewinning in de velden die in het Yasuni-natuurpark zijn gelegen;
51. herhaalt dat de EU actieve en concrete ondersteuning moet bieden aan de ontwikkelingslanden die gebruikmaken van de in de TRIPS-overeenkomst vervatte zogenaamde flexibiliteit, om tegen betaalbare prijzen geneesmiddelen te kunnen verstrekken in het kader van hun binnenlandse volksgezondheidsprogramma's;
52. verzoekt de Commissie de aanbevelingen van dit verslag te verwerken in haar nieuwe EU-handelsstrategie, met name ten aanzien van de toekomstige handel tussen de EU en Latijns-Amerika en het Caribisch gebied;
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
„The Future of the WTO - Addressing Institutional Challenges in the New Millennium”, verslag van de adviesraad aan de directeur-generaal, Supachai Panitchpakdi (WTO, januari 2005).
– onder verwijzing naar zijn talloze eerdere resoluties over Zimbabwe, waarvan de meest recente dateert van 8 juli 2010(1),
– gezien artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 27, lid 3, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, artikel 14, lid 2, van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, en artikel 7, lid 1, onder d), en artikel 7, lid 2, onder d), van het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof,
– gezien Besluit 2010/92/GBVB(2) van de Raad van 15 februari 2010 tot verlenging tot 20 februari 2011 van de beperkende maatregelen tegen Zimbabwe die werden genomen bij gemeenschappelijk standpunt 2004/161/GBVB(3), en gezien Verordening (EG) nr.°1226/2008(4) van de Commissie van 8 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 314/2004 van de Raad betreffende bepaalde beperkende maatregelen tegen Zimbabwe,
– gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 22 februari 2010 over Zimbabwe, en de conclusies van de tiende politieke dialoog EU-Zuid-Afrika op ministerieel niveau van 11 mei 2010 over Zimbabwe,
– gezien het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, dat Zimbabwe heeft geratificeerd,
– gezien het verslag van juli 2005 van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN voor menselijke nederzettingen, Anna Tibajuka,
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS (de Overeenkomst van Cotonou), die werd ondertekend op 23 juni 2000,
– gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat ongeveer 20 000 bewoners van een informele nederzetting die bekendstaat als Hatcliffe Extension in de buitenwijken van Harare zijn bedreigd met gedwongen uitzetting wegens het niet betalen van de buitensporig hoge kosten die door de autoriteiten in rekening worden gebracht voor de verlenging van huurovereenkomsten,
B. overwegende dat de door de regering van Zimbabwe gerekende kosten voor de verlenging van huurovereenkomsten oplopen tot 140 USD, zonder dat er overleg wordt gepleegd met de inwoners over de kosten of het verlengingsproces, waarbij een zeer korte termijn wordt gehandhaafd voor de verlenging van de huurovereenkomst dan wel gedwongen uitzetting; overwegende dat een tekort aan huisvesting voor mensen met een laag inkomen heeft geleid tot de bouw van hutjes of nieuwe huizendelen in de achtertuin, wat ogenschijnlijk in strijd is met de bouwvoorschriften,
C. overwegende dat de bewoners van Hatcliffe Extension moeten worden gerekend tot de armste mensen van Zimbabwe, een land met een inkomen van minder dan 100 USD per hoofd van de bevolking en een chronische werkloosheid van circa 90%, en dat deze gedwongen uitzettingen ook een informele werkgelegenheidssector verwoesten, waardoor families een stabiel inkomen wordt ontnomen,
D. overwegende dat de meeste bewoners de percelen kregen toegewezen nadat zij in 2005 onder dwang door de autoriteiten waren uitgezet in het kader van het massale programma voor gedwongen uitzettingen, Operatie Murambatsvina, waarbij ongeveer 700 000 mensen hun woning en middelen van bestaan verloren,
E. overwegende dat Operatie Garikai, die werd ontworpen ter ondersteuning van slachtoffers van uitzettingen, volledig tekortschoot in het tegengaan van de ernstige schendingen van het recht op adequate huisvesting die in het kader van Operatie Murambatsvina plaatsvonden,
F. overwegende dat de bewoners van de nederzettingen van Operatie Garikai vijf jaar na de massale gedwongen uitzettingen in betreurenswaardige omstandigheden leven, zonder toegang tot essentiële basisvoorzieningen,
G. overwegende dat de kwestie van buitensporige huurkosten zich niet beperkt tot Hatcliffe, en dat bewoners van andere informele nederzettingen in het land ook het risico lopen op door de staat gesanctioneerde gedwongen uitzetting,
H. overwegende dat de schrikbarende humanitaire, politieke en economische situatie in Zimbabwe blijft verslechteren, waarbij miljoenen Zimbabwanen voortdurend bedreigd worden door hongersnood en overleven dankzij voedselhulp, en dat het land te kampen heeft met het vierde hoogste percentage hiv-besmettingen ter wereld, brandstoftekorten en de hoogste stijging van kindersterfte,
1. eist dat er onmiddellijk een einde komt aan de dreiging van massale gedwongen uitzettingen in Zimbabwe, en dringt erop aan dat humanitaire en hulporganisaties onbeperkte toegang krijgen, zodat zij hulp kunnen verlenen aan eenieder die kans loopt te worden uitgezet en aan andere binnenlandse ontheemden;
2. verzoekt de regering van Zimbabwe onmiddellijk af te zien van de willekeurig opgelegde kosten voor de verlenging van huurovereenkomsten, die bewoners eenvoudigweg niet kunnen voldoen; dringt er in dit verband op aan dat de Zimbabwaanse autoriteiten de wetgeving inzake ruimtelijke ordening, gepaard met gedwongen uitzettingen, niet langer gebruiken voor partijpolitiek gewin, zoals in 2005 het geval was tijdens Operatie Murambatsvina; vraagt de regering van Zimbabwe daarom een huisvestingsbeleid te ontwikkelen dat in de behoeften van de bewoners voorziet, in overleg met de slachtoffers van gedwongen uitzetting;
3. herinnert de regering van Zimbabwe eraan dat zij in het kader van internationale verdragen verplicht is te voorzien in adequate huisvesting voor al deze mensen met een laag inkomen die onder dwang uit hun woning zijn gezet, en het recht op leven, veiligheid en voedsel te waarborgen; voorts is zij verplicht haar burgers te beschermen tegen de spiraal van onzekerheid en tegen verdere schendingen door het bieden van huurzekerheid en betaalbare betalingsregelingen voor huurovereenkomsten, onder andere door de inkomsten van de mijnsector te gebruiken om in de behoeften van de mensen te voorzien;
4. stelt voor dat de regering van Zimbabwe de materiële en sociale schade als gevolg van Operatie Murambatsvina en andere gedwongen uitzettingen evalueert, teneinde eenieder die zijn of haar woning, middelen van bestaan en sociale netwerken heeft verloren te compenseren, met inbegrip van degenen die op of nabij de Marange-diamantvelden wonen; verzoekt de regering voorts lokale gemeenschappen te raadplegen alvorens zij besluiten neemt;
5. dringt erop aan dat de regering van Zimbabwe Operatie Garikai evalueert en herziet, in daadwerkelijke samenspraak met de overlevenden, zodat in de huisvestingsbehoeften van alle overlevenden van Operatie Murambatsvina kan worden voorzien;
6. betreurt ten zeerste dat de pogingen van Zimbabwe tot het behalen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, waarbij reeds een behoorlijke achterstand is opgelopen, alleen maar meer op het spel worden gezet door dergelijke massale uitzettingen;
7. herinnert eraan dat de strijd tegen hiv/aids en moedersterfte in het gedrang komt door de wanpraktijken van de regering, zoals haar uitzettingsprogramma, dat de toegang tot basisgezondheidsvoorzieningen en onderwijs heeft ontregeld;
8. verzoekt Zuid-Afrika en de Ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika (SADC) om, zowel in hun eigen belang als dat van Zimbabwe en de regio zuidelijk Afrika in ruimere zin, aanvullende maatregelen te nemen om terugkeer naar volledige democratie in Zimbabwe, eerbied voor de rechtsstaat en de rechten van de mens van de bevolking van Zimbabwe aan te moedigen; erkent dat Robert Mugabe en zijn naaste medestanders een aanhoudend struikelblok in de ontwikkeling naar politieke en economische heropbouw en verzoening in Zimbabwe blijven vormen door de economische rijkdommen van het land in eigen voordeel te plunderen;
9. benadrukt het belang van een dialoog tussen de Europese Unie en Zimbabwe, en is ingenomen met de in deze richting geboekte vooruitgang;
10. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van Zimbabwe en Zuid-Afrika, de covoorzitters van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU, de instellingen van de Afrikaanse Unie, met inbegrip van het Pan-Afrikaanse Parlement, de secretaris-generaal van de VN, de secretaris-generaal van de SADC en de secretaris-generaal van het Gemenebest.
– onder verwijzing naar zijn resoluties van 13 januari 2005 over vrouwen- en kinderhandel in Cambodja(1), van 10 maart 2005 over Cambodja(2), van 1 december 2005 over de mensenrechtensituatie in Cambodja, Laos en Vietnam(3), van 19 januari 2006 over politieke repressie in Cambodja(4) en van 15 maart 2007 over Cambodja(5),
– gelet op de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Cambodja(6), en met name artikel 1 (eerbiediging van de mensenrechten) en artikel 19 (opschorting van de overeenkomst in geval van schending van artikel 1 door een van de partijen) daarvan en bijlage 1 daarbij betreffende artikel 19,
– gezien de verklaring van de VN over verdedigers van de mensenrechten van 1998,
– gezien de EU-Richtsnoeren over mensenrechtenverdedigers, aangenomen door de Raad op 14 juni 2004 en geactualiseerd in 2008,
– gelet op het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten en het Internationale Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten,
– gezien het verslag van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechtensituatie in Cambodja van 17 juni 2010, waarin de inmenging van buitenaf in het werk van de rechterlijke macht wordt betreurd(7),
– gezien het besluit dat het Comité van de Interparlementaire Unie op zijn vergadering van 12 tot 15 juli 2010 heeft genomen over de mensenrechten van parlementsleden,
– gezien de resolutie van de raad van bestuur van de Interparlementaire Unie van 6 oktober 2010,
– gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat zich de laatste jaren in Cambodja een zorgwekkende autoritaire trend heeft afgetekend; dat deze tendens tot uiting komt in een verslechtering van de mensenrechtensituatie, de onderdrukking van de fundamentele vrijheden, een meedogenloos beleid van toe-eigening van land dat hoofdzakelijk de armen treft, de onderdrukking van alle vormen van kritiek en protest, de vervolging van de parlementaire oppositie en maatschappijactivisten, het gebruik van rechtbanken voor politieke doeleinden en het afdrijven naar een eenpartijstelsel,
B. overwegende dat Sam Rainsy, lid van het Cambodjaanse parlement en leider van de op een na grootste politieke partij van het land, vervolgd is door de autoritaire regerende partij en regering van Cambodja,
C. overwegende dat oppositieleider Sam Rainsy op 23 september 2010 door de plaatselijke rechtbank van Phnom Penh bij verstek werd veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf op beschuldiging van het verspreiden van valse informatie en het vervalsen van overheidsstukken; dat zijn veroordeling gebaseerd was op een daad van burgerlijke ongehoorzaamheid waarbij hij zes houten provisorische grensposten aan de grens tussen Vietnam en Cambodja, waarover beide landen nog steeds onenigheid hebben, uit de grond had gerukt; overwegende dat hij deze daad beging om dorpelingen te steunen die verklaard hadden het slachtoffer te zijn van landroof en dat de Vietnamezen de grensposten illegaal naar Cambodjaanse bodem hadden verplaatst, in hun rijstvelden, maar dat zij bij de plaatselijke autoriteiten geen gehoor hadden gevonden,
D. overwegende dat het hof van beroep van Phnom Penh op 13 oktober 2010 besloot een vonnis van de provinciale rechtbank van Svav Rieng van 27 januari 2010 te bevestigen waarbij Sam Rainsy bij verstek tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld wegens protesten tegen een vermeende Vietnamese indringing op Cambodjaans grondgebied, maar ook besloot twee dorpelingen die samen met Sam Rainsy veroordeeld waren na negen maanden en 20 dagen gevangenis vrij te laten,
E. overwegende dat de strategie van de partij die aan Cambodja aan de macht is erin bestaat om een politiek onderdanige rechterlijke macht te gebruiken om elke kritiek op de regering in de kiem te smoren,
F. overwegende dat Cambodja een alarmerend hoog aantal gedetineerden telt als gevolg van diverse tekortkomingen in het strafrechtelijk stelsel en dat er nog steeds geen waarborg is voor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van rechters,
G. overwegende dat de regering volgens de mensenrechten-ngo's de rechtbanken gebruikt heeft om degenen die kritiek hebben op haar aanpak van de landroof, de corruptie en de grensgeschillen, monddood te maken,
H. overwegende dat Leang Sokchoeun, een bestuurslid van de ngo Licadho, op 30 augustus 2010 door de provinciale rechtbank van Takeo tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld op beschuldiging van het verspreiden van regeringsvijandige folders in januari 2010; dat het proces tegen hem echter gekenmerkt werd door ernstige procedurele onregelmatigheden,
I. overwegende dat Mu Sochua, lid van de oppositie in het parlement, veroordeeld is op beschuldiging van belediging van de premier,
J. overwegende dat de journalist Hang Chakra negen maanden in de gevangenis heeft doorgebracht nadat hij de corruptie in de kringen rond vicepremier Sok An aan de kaak had gesteld,
K. overwegende dat Sam Rainsy in 1995 op ongrondwettelijke wijze werd verwijderd uit de Nationale Assemblee maar zijn parlementszetel bij de volgende verkiezingen wist te heroveren; dat hij diverse moordaanslagen, waaronder een granaataanslag in 1997, heeft overleefd, maar dat circa 80 van zijn aanhangers zijn vermoord,
L. overwegende dat de regerende partij hem drie maal op betwistbare gronden zijn parlementaire immuniteit heeft ontnomen met als doel hem tot gevangenisstraf te kunnen doen veroordelen,
M. overwegende dat de EU de belangrijkste afzonderlijke donor van Cambodja is,
1. veroordeelt alle door politieke motieven ingegeven vonnissen tegen leden van de oppositie en van ngo's, en met name de vonnissen van 23 september 2010, 13 oktober 2010 en 27 januari 2010 tegen Sam Rainsy, het vonnis van 30 augustus 2010 tegen Leang Sokchoeun en de vonnissen tegen Mu Sochua en Hang Chakra;
2. herinnert de Cambodjaanse regering eraan dat zij haar verplichtingen en toezeggingen inzake de democratische beginselen en fundamentele mensenrechten dient na te komen, die een essentieel onderdeel vormen van de boven genoemde samenwerkingovereenkomst, zoals bepaald in artikel 1 daarvan;
3. roept de Cambodjaanse autoriteiten op ervoor te zorgen dat de wet op ngo's, die momenteel in voorbereiding is, de activiteiten van Cambodjaanse maatschappelijke organisaties niet zal beknotten op grond van willekeurige interpretaties en niet zal worden gebruikt om het maatschappelijk middenveld en de oppositie te dwarsbomen;
4. verzoekt alle politieke spelers om een goed nabuurschapsbeleid binnen de regio en een beleid van verzoening tussen etnische en culturele groeperingen in Cambodja na te streven;
5. neemt nota van het feit dat de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties vorderingen en inspanningen van de zijde van de Cambodjaanse regering heeft geconstateerd en wenst dat er concrete maatregelen worden genomen om de mensenrechtensituatie en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht aanzienlijk en duurzaam te verbeteren;
6. roept de Cambodjaanse autoriteiten op om:
–
politieke en institutionele hervormingen op gang te brengen en een democratische staat op te bouwen die steunt op de beginselen van het recht en op de eerbiediging van de fundamentele vrijheden;
–
te tonen dat zij de nationale plagen – de corruptie, de grootscheepse ontbossing die tot volksverplaatsingen leidt en het sekstoerisme – daadwerkelijk willen bestrijden, dat zij de huidige cultuur van straffeloosheid willen afwijzen en dat zij eenieder die bij dergelijke activiteiten betrokken is voor het gerecht willen brengen;
–
een vrije en eerlijke politieke meningsuiting te waarborgen, zonder intimidatie en pesterijen;
–
een actieprogramma met tijdschema op te stellen voor de uitvoering van de in het verslag van de speciaal rapporteur geformuleerde aanbevelingen;
7. is gealarmeerd over de vervolging en de veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf van oppositieleider Sam Rainsy wegens een gebaar dat het van symbolische en duidelijk politieke aard acht;
8. is in het bijzonder verontrust over het feit dat dit vonnis, indien het bevestigd wordt, Sam Rainsy zou verhinderen zich kandidaat te stellen bij de parlementsverkiezingen in 2012 en dat het gevolgen zou hebben die veel verder reiken dan het geval-Rainsy op zich, omdat het de oppositie als zodanig raakt, te meer nu de recente vervolging van een aantal uitgesproken oppositieleden de politieke ruimte al danig heeft verkleind, en dus fnuikend zou zijn voor het democratische proces in Cambodja;
9. roept de autoriteiten derhalve op na te gaan hoe deze kwesties via politieke dialoog kunnen worden opgelost en Sam Rainsy in staat te stellen zijn parlementaire werkzaamheden zo snel mogelijk te hervatten;
10. roept de Cambodjaanse autoriteiten op nota te nemen van de aanbevelingen van de speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechtensituatie in Cambodja; verzoekt het parlement van Cambodja over dit verslag te debatteren en de nodige maatregelen te nemen opdat de daarin geformuleerde aanbevelingen worden opgevolgd;
11. verzoekt de Europese Unie om stappen te ondernemen om te waarborgen dat de fundamentele vrijheden als neergelegd in artikel 1 van de eerder genoemde samenwerkingsovereenkomst worden geëerbiedigd en dat aantasting van de burgerlijke vrijheden gevolgen heeft; verzoekt de Europese Unie verder om de voortzetting van haar financiële bijstand te laten afhangen van de verbetering van de mensenrechtensituatie in Cambodja;
12. verzoekt om het opzetten van een humanitair noodplan, met deelname van de EU en gecoördineerd door de VN, om de bevolkingsgroepen in Cambodja die het zwaarst getroffen zijn door de crisis te helpen, met name de werknemers in de textielsector en in de bouw die hun baan verloren hebben;
13. verzoekt zijn interparlementaire delegatie voor de betrekkingen met de Zuidoost-Aziatische landen en de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten (ASEAN) en zijn Commissie buitenlandse zaken de ontwikkelingen op de voet te volgen;
14. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regeringen van de ASEAN- en de ASEM-lidstaten, het ASEM-secretariaat, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de Hoge Commissaris van de VN voor mensenrechten en de regering en de Nationale Assemblee van het Koninkrijk Cambodja.
Noordelijke Kaukasus, in het bijzonder de zaak Oleg Orlov
132k
51k
Resolutie van het Europees Parlement van 21 oktober 2010 over de situatie van de mensenrechten in de noordelijke Kaukasus (Russische Federatie) en de strafrechtelijke vervolging van Oleg Orlov
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 september 2009 over de moord op mensenrechtenactivisten in Rusland(1),
– gezien de toekenning van de Sacharovprijs van het Europees Parlement aan Oleg Orlov, Sergei Kovalev en Lyudmila Alexeyeva als vertegenwoordigers van het mensenrechtencentrum Memorial en alle andere verdedigers van de mensenrechten in Rusland op 16 december 2009,
– gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, die in werking is getreden in 1997 en verlengd is in afwachting van de vervanging ervan door een nieuwe overeenkomst,
– gezien de lopende onderhandelingen voor een nieuwe overeenkomst met een nieuw, allesomvattend kader voor de betrekkingen tussen de EU en Rusland,
– gezien het Verdrag voor de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en de verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten en de verklaring van de Verenigde Naties over het recht en de verantwoordelijkheid van het individu, groepen en organen in de samenleving voor de bescherming en verdediging van universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden,
– gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Rusland zich als lid van de Raad van Europa en van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en als ondertekenaar van VN-verklaringen heeft verplicht tot bescherming en bevordering van de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat,
B. overwegende dat bij het Europees Hof voor de rechten van de mens momenteel ongeveer 20 000 zaken hangende zijn van de Russische Federatie, vooral uit het gebied van de noordelijke Kaukasus; overwegende dat het Europees Hof voor de rechten van de mens de Russische Federatie in meer dan 150 uitspraken heeft veroordeeld voor ernstige schendingen van de mensenrechten in de regio en benadrukt het feit dat de onmiddellijke en onverkorte uitvoering van deze uitspraken belangrijk is,
De situatie van de mensenrechten in de noordelijke Kaukasus
C. overwegende dat de situatie van verdedigers van de mensenrechten in het gebied van de noordelijke Kaukasus, met name de Tsjetsjeense Republiek, Ingoesjetië en Dagestan, alarmerend is; overwegende dat onafhankelijke journalisten, activisten van de civiele maatschappij, advocaten en verdedigers van de mensenrechten in het gebied vaak het slachtoffer zijn van bedreigingen en gewelddaden, pesterijen en intimidatie en dat hun activiteiten worden beperkt door leden van wetshandhavingsinstanties; overwegende dat de daders van schendingen van de mensenrechten nog steeds straffeloosheid genieten en dat er nog steeds geen sprake van een rechtsstaat is; overwegende dat de burgerbevolking nog steeds geweld ondergaat zowel van gewapende oppositiegroepen als van wetshandhavingsinstanties; overwegende dat marteling en mishandeling alsmede willekeurige opsluiting gemeengoed zijn; en overwegende dat ngo's die onafhankelijk zijn van nationale regeringen, belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de civiele maatschappij,
D. overwegende dat in Tsjetsjenië een algemeen klimaat van angst heerst, ondanks de ontegensprekelijke successen op het gebied van wederopbouw en de duidelijke verbetering van de infrastructuur van de regio; overwegende dat de mensenrechtensituatie en de werking van het gerechtssysteem en de democratische instellingen ernstige zorgen blijven baren,
E. overwegende dat de opeenvolgende verdwijningen van regeringsopposanten en verdedigers van de mensenrechten onbestraft blijven en niet met de vereiste ijver worden onderzocht,
F. overwegende dat, ondanks de constructieve dialoog die zich heeft ontwikkeld tussen de autoriteiten en de civiele maatschappij in Ingoesjetië sinds de nieuwe president aan de macht is gekomen, er sinds 2009 een zorgwekkende heropleving is van het geweld, met in sommige gevallen moorden en verdwijningen van regeringsopposanten en journalisten als gevolg, voorlopig zonder dat vervolgingen zijn ingesteld,
G. overwegende dat een toenemend aantal verdwenen inwoners van de republieken in de noordelijke Kaukasus kennelijk is weggevoerd naar andere Russische regio's; overwegende dat Ali Dzhaniev, Yusup Dobriev, Yunus Dobriev en Magomed Adzhiev spoorloos zijn sinds ongeveer middernacht op 28 december 2009 in St.-Petersburg en overwegende dat vijf personen (Zelimkhan Akhmetovich Chibiev, Magomed Khaybulaevich Israpilov, Dzhamal Ziyanidovich Magomedov, Akil Dzhavatkhanovich Abdullaev en Dovar Nazimovich Asadov), drie van hen inwoners van de noordelijke Kaukasus, spoorloos zijn sinds de nacht van 24-25 september 2010, toen zij naar de Historische Moskee in Moskou zijn gegaan,
H. overwegende dat er nog steeds ongeveer 80 000 binnenlandse ontheemden zijn in de noordelijke Kaukasus, meer dan 18 jaar nadat zij uit hun huizen zijn verdreven door een reeks oorlogen die zijn uitgebroken tussen Ingoesjetië en Noord-Ossetië in 1992 en in Tsjetsjenië in 1994 en 1999; overwegende dat deze mensen problemen hebben om huisvesting te vinden, om hun verblijfsvergunning te verlengen, waardoor hun toegang tot de sociale diensten beperkt is, om hun interne paspoort te verlengen en om de status van „gedwongen migrant” te verkrijgen, die zij nodig hebben om toegang te krijgen tot banen, sociale diensten en uitkeringen,
I. overwegende dat Voorzitter Buzek op 3 september 2010 zijn bijzondere solidariteit heeft de families van de slachtoffers van de tragedie van Beslan heeft uitgesproken en er bij de president van de Russische Federatie op heeft aangedrongen ervoor te zorgen dat hun rechten volledig worden geëerbiedigd en dat de waarheid achter de gebeurtenissen van september 2004 eindelijk aan het licht wordt gebracht,
J. overwegende dat daden van willekeurig geweld tegen de burgerbevolking op geen enkele manier kunnen worden verantwoord,
K. kennis nemende van het initiatief van vertegenwoordigers van de Russische en internationale civiele maatschappij een Natalia Estemirova-documentatiecentrum op te richten voor de potentiële oorlogsmisdaden en andere ernstige schendingen van de mensenrechten die tijdens de oorlogen in Tsjetsjenië zijn begaan,
Strafrechtelijk onderzoek tegen Oleg Orlov
L. overwegende dat het werk van mensenrechtenorganisaties als Memorial van essentieel belang is voor de totstandbrenging van een stabiele en vrije maatschappij in Rusland en van een reële en duurzame stabiliteit in de noordelijke Kaukasus in het bijzonder; overwegende dat de Russische regering en de regeringen van de republieken in de noordelijke Kaukasus daarom trots mogen zijn op de belangrijke rol die deze organisaties spelen,
M. overwegende dat Natalia Estemirova, hoofd van Memorial in Tsjetsjenië, op 15 juli 2009 in Grozny is ontvoerd en in het naburige Ingoesjetië dood is teruggevonden; overwegende dat bij het onderzoek van haar moord geen vooruitgang is geboekt wat het vinden van de daders en de opdrachtgevers betreft,
N. overwegende dat Oleg Orlov en het mensenrechtencentrum Memorial op 21 januari 2010 door de burgerlijke rechtbank van de stad Moskou zijn veroordeeld tot de betaling van schadevergoeding aan Ramzan Kadyrov, president van Tsjetsjenië,
O. overwegende dat Ramzan Kadyrov op 9 februari 2010 in het openbaar heeft aangekondigd de strafrechtelijke procedure wegens laster die hij had opgestart tegen Oleg Orlov, voorzitter van de raad van bestuur van mensenrechtencentrum Memorial, en Ludmila Alexeyeva, voorzitter van de Moskou-Helsinkigroep, zou stopzetten,
P. overwegende dat Orlov op 6 juli 2010 is beschuldigd op grond van artikel 129 van het strafwetboek en drie jaar gevangenisstraf kan krijgen, als hij schuldig wordt bevonden,
Q. overwegende dat het wetboek van strafvordering van de Russische Federatie (met name artikel 72 hiervan) tijdens het strafrechtelijk onderzoek tegen Oleg Orlov ernstig is geschonden,
R. overwegende dat de kantoren van diverse vooraanstaande mensenrechtenorganisaties, onder andere Memorial, tussen 13 en 16 september 2010 zijn doorzocht en dat de organisaties is opgedragen talrijke documenten over hun activiteiten op korte termijn te verstrekken,
1. veroordeelt alle daden van terrorisme en onderstreept het feit dat daden van willekeurig geweld tegen de burgerbevolking op geen enkele manier kunnen worden verantwoord; spreekt zijn medeleven en solidariteit uit met de vrienden en families van alle slachtoffers van geweld, inclusief die van de recente bomaanslagen in de Moskouse metro, de recente aanval tegen het Tsjetsjeense parlement en de ontelbare aanvallen die voortdurend tegen de bevolking van de Kaukasische republieken worden uitgevoerd;
2. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over de heropleving van het geweld en de daden van terrorisme in de noordelijke Kaukasus; vraagt enerzijds dat het terrorisme wordt stopgezet en verzoekt anderzijds de Russische autoriteiten een einde te maken aan het algemene klimaat van straffeloosheid voor schendingen van de mensenrechten en aan het ontbreken van een rechtsstaat in de regio;
3. erkent dat Rusland het recht heeft werkelijk terrorisme en gewapende opstanden in de noordelijke Kaukasus te bestrijden, maar dringt er bij de autoriteiten op aan hierbij het internationale recht op het gebied van de mensenrechten te eerbiedigen; waarschuwt dat permanente misstanden en illegale methoden om opstanden neer te slaan de bevolking voort zullen ophitsen en geen stabiliteit zullen brengen, maar tot een verdere escalatie van het geweld in de regio zullen leiden;
4. dringt er bij de Russische autoriteiten op aan alles in het werk te stellen om de bescherming van de verdedigers van mensenrechten te waarborgen, zoals is opgenomen in de VN-verklaring over het recht en de verantwoordelijkheid van het individu, groepen en organen in de samenleving voor de bescherming en verdediging van universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden;
5. beklemtoon dat de aanhoudende straffeloosheid in Tsjetsjenië bijdraagt tot destabilisatie in het hele gebied van de noordelijke Kaukasus;
6. veroordeelt krachtig elke vorm van collectieve bestraffing van individuen die ervan verdacht worden banden te hebben met opstandelingen, inclusief de prakrijk van het verbranden van huizen die toebehoren aan de families van actieve of vermeende leden van de gewapende oppositie; verzoekt de autoriteiten concrete stappen te ondernemen om te voorkomen dat soortgelijke schendingen zich opnieuw voordien en de functionarissen op alle niveaus die ervoor aansprakelijk zijn, te straffen;
7. dringt er bij Rusland op aan onbelemmerde toegang tot de noordelijke Kaukasus te verlenen aan internationale mensenrechtenorganisaties, de media en internationale organisaties als de Raad van Europa, het Internationaal Comité van het Rode Kruis, de OVSE en de VN; doet voorts met name een oproep aan de bevoegde autoriteiten om omstandigheden te scheppen waarin Memorial en andere mensenrechtenorganisaties hun werkzaamheden in de noordelijke Kaukasus onbeperkt in een veilige omgeving kunnen hervatten;
8. spreekt zijn ernstige bezorgdheid uit over het toenemende aantal verdwenen inwoners van de republieken in de noordelijke Kaukasus, die kennelijk zijn weggevoerd naar andere Russische regio's, en verwacht van de diensten van de openbare aanklager van de Russische Federatie dat zij opheldering over de verblijfplaats van deze burgers brengen en bekendmaken waar zij zich bevinden;
9. dringt er bij de Russische federale autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat langetermijnoplossingen voor binnenlandse ontheemden worden omgezet in actie; vraagt een intensivering van het optreden van de nationale regeringen ter ondersteuning van de operaties van de hoge commissaris voor de vluchtelingen van de VN met betrekking tot de voortzetting van de huisvestingsprogramma's voor binnenlandse ontheemden en alsmede maatregelen te bevorderen om de toegang van binnenlandse ontheemden tot diensten en uitkeringen te verbeteren; benadrukt het feit dat de binnenlandse ontheemden permanent moeten blijven worden gevolgd om ervoor te zorgen dat hun rechten niet nog meer worden geschonden; dringt er bij de Russische regering op aan het concept van binnenlandse ontheemden formeel te erkennen en haar wetgeving dienovereenkomstig aan te passen;
10. verzoekt de Russische federale autoriteiten om de moord op Natalia Estemirova spoedig, diepgaand en doeltreffend te onderzoeken en zowel de opdrachtgevers van deze brutale moord als degenen die erbij berokken waren, voor het gerecht te brengen;
11. verwerpt en veroordeelt de cynische en absurde pogingen om Memorial te verwikkelen in de misdaad van hulp aan terroristische organisaties;
12. veroordeelt de start van een strafrechtelijk onderzoek tegen Oleg Orlov en dringt er bij de bevoegde autoriteiten op aan het besluit om de strafzaak te starten, opnieuw te bekijken; wijst erop dat verklaringen als die van Oleg Orlov in een democratie geoorloofd zijn en noch burgerrechtelijk, noch strafrechtelijk mogen worden bestraft;
13. verzoekt de Russische autoriteiten, als de rechtszaak zou worden voortgezet, om ervoor te zorgen dat de wet bij het onderzoek en het proces tegen Oleg Orlov niet meer wordt geschonden en de verklaring van de Verenigde Naties over de verdedigers van de mensenrechten, de Universele verklaring van de rechten van de mens en de internationale en regionale mensenrechteninstrumenten die de Russische Federatie heeft geratificeerd, in alle omstandigheden na te leven;
14. herinnert eraan dat Oleg Orlov de Sacharovprijs 2009 van het Europees Parlement heeft ontvangen en hierdoor de bijzonder morele en politieke bescherming van het Europees Parlement geniet; dringt er bij de Russische regering op aan Oleg Orlov toe te staan de uitreikingsceremonie van de Sacharovprijs 2010 in Straatsburg ongehinderd bij te wonen;
15. veroordeelt het op intimiderende wijze doorzoeken van de kantoren van mensenrechtenorganisaties en verwacht een verduidelijking met betrekking tot de legaliteit van deze acties en het ermee beoogde doel;
16. betreurt het feit dat de voortdurende schendingen van de mensenrechten een zeer negatieve impact op het imago en de geloofwaardigheid van Rusland in de wereld hebben en een schaduw werpen op de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Russische Federatie, die belangrijk zijn en zich moeten ontwikkelen tot een strategisch partnerschap, gelet op de wederzijdse afhankelijkheid en de diverse gemeenschappelijke belangen van beide partijen, met name wat de samenwerking op het gebied van politiek, veiligheid, economie en energie betreft, maar ook wat de eerbiediging van de democratische principes en procedures en van de fundamentele mensenrechten betreft;
17. steunt krachtig de aanbevelingen in de resolutie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa over wettelijke oplossingen voor de schendingen van de mensenrechten in de noordelijke Kaukasus van 22 juni 2010, die er in grote mate kunnen bijdragen dat er een einde komt aan de straffeloosheid die de daders van schendingen van de mensenrechten genieten en dat het vertrouwen van de bevolking in de wetshandhavingsinstanties wordt hersteld;
18. verzoekt de Russische autoriteiten alle uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens na te leven en maatregelen uit te voeren om schendingen in individuele gevallen te corrigeren, met name door ervoor te zorgen dat effectieve onderzoeken worden gevoerd en door de daders aansprakelijk te stellen, en algemene maatregelen vast te stellen om de uitspraken na te leven, inclusief veranderingen in het beleid en de we, om te voorkomen dat soortgelijke schendingen zich opnieuw voordoen;
19. formuleert de aanbeveling dat de overheidsinstanties op federaal, regionaal en lokaal niveau een constructieve dialoog aangaan met de activisten van de civiele maatschappij, zodat zich werkende democratische structuren kunnen ontwikkelen;
20. vraagt dat het mensenrechtenoverleg tussen de EU en Rusland wordt opgevoerd en dringt erop aan dat het overlegproces wordt opengesteld voor een doeltreffende inbreng van het Europees Parlement, de Doema, de Russische gerechtelijke autoriteiten en civiele maatschappij en mensenrechtenorganisaties; verzoekt Rusland zijn verplichtingen als lid van de OVSE en de Raad van Europa volledig na te komen;
21. vestigt met name de aandacht op de situatie van duizenden vluchtelingen uit de noordelijke Kaukasus in de EU-lidstaten, in het bijzonder de diaspora uit Tsjetsjenië die in Oostenrijk woont, met op zijn minst 20 000 personen, onder hen vele minderjarigen; spreekt in verband hiermee zijn ernstige bezorgdheid uit over de moord op een Tsjetsjeense vluchteling in mei 2010 in Wenen en over de serieuze beschuldigingen van betrokkenheid van de Tsjetsjeense president bij deze misdaad; vraagt de EU-lidstaten een gecoördineerder, coherenter en zichtbaarder beleid te voeren wat de bescherming van vluchtelingen uit de noordelijke Kaukasus op Europees grondgebied betreft, overeenkomstig hun verplichtingen op humanitair en mensenrechtengebied;
o o o
22. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van de Russische Federatie, de OVSE en de Raad van Europa.