Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2011 over Pakistan, in het bijzonder de moord op gouverneur Salman Taseer
Het Europees Parlement,
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over de mensenrechten en de democratie in Pakistan, met name die van 20 mei 2010(1), alsmede die van 12 juli 2007(2), 25 oktober 2007(3) en 15 november 2007(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 december 2010 over het Jaarverslag over de mensenrechten in de wereld 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie(5),
– gezien de conclusies van de Raad van 16 november 2009 over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging waarin het strategische belang van deze vrijheid en van het tegengaan van religieuze onverdraagzaamheid wordt onderstreept,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de EU en Pakistan van 4 juni 2010 waarin beide zijden andermaal van hun vastberadenheid blijk hebben gegeven om samen de regionale en mundiale veiligheidsvraagstukken aan te pakken, de eerbiediging van de mensenrechten te bevorderen en samen te werken om de democratische regering en instellingen van Pakistan verder te versterken,
– gezien de verklaring van zijn Voorzitter van 19 november 2010 over de doodstraf die is uitgesproken tegen Asia Bibi,
– gezien de verklaring van 4 januari 2011 van Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, over de moord op gouverneur Salman Taseer en haar verklaring van 12 november 2010 over een geval van doodstraf in Pakistan,
– gezien artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948,
– gezien de Verklaring van de VN van 1981 inzake de uitbanning van alle vormen van onverdraagzaamheid en discriminatie op grond van godsdienst of levensbeschouwing,
– gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,
A. overwegende dat Salman Taseer, gouverneur van de provincie Punjab, een van de meest uitgesproken en in het oog lopende critici was van de Pakistaanse wetgeving inzake godslastering en het misbruik hiervan door extremistische groeperingen in zaken zoals die van Asia Bibi, een christelijke vrouw die uit hoofde van afdeling 295-C van het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht ter dood is veroordeeld,
B. overwegende dat Salman Taseer op 4 januari 2011 in Islamabad is vermoord door Malik Mumtaz Hussein Qadri, een van zijn eigen lijfwachten, die het niet eens was met het verzet van Taseer tegen de Pakistaanse wetgeving inzake godslastering,
C. overwegende dat geen van de andere lijfwachten die getuige waren van de moord op gouverneur Taseer, een poging hebben gedaan om de moordenaar tegen te houden; overwegende dat de moordenaar bij zijn verschijnen voor de rechtbank door honderden juristen werd toegejuicht en gesteund en dat tienduizenden betogers door de straten van Karachi zijn getrokken om hun instemming met zijn daad te betuigen; overwegende dat een leidende imam naar verluidt een fatwa heeft uitgesproken tegen Sherry Rehman, een voormalige Pakistaanse minister, hervormer en bekende journalist, waarin hij haar als het volgende doelwit van een moordaanslag aanduidt,
D. overwegende dat een breed verbond van islamitische geestelijken, dat wordt vertegenwoordigd door Jamaat-e-Ahlesunnat Pakistan, een organisatie die namens de gematigde Barelvi-sekte spreekt, na de tragische gebeurtenis een verklaring heeft doen uitgaan waarin de moord op gouverneur Taseer wordt vergoelijkt en zijn moordenaar wordt geïdealiseerd, en wordt verklaard dat geen moslim de begrafenis mag bijwonen of zelfs mag trachten voor Salman Taseer te bidden of zijn spijt of medeleven naar aanleiding van het incident mag betuigen, en waarin tevens wordt geëist dat geen moslim doodsgebeden uitspreekt noch een geestelijke de begrafenis van de vermoorde gouverneur leidt,
E. overwegende dat in het aan de grondrechten gewijde hoofdstuk van de Pakistaanse grondwet van 1973 de „vrijheid van godsdienstbeleving en van het beheren van religieuze instellingen” garandeert (artikel 20), alsook de gelijkheid van alle burgers (artikel 25) en de „legitieme rechten en belangen van minderheden” (artikel 26) worden gewaarborgd,
F. overwegende dat President Asif Ali Zardari op 25 december 2009 de plechtige belofte van de Pakistaanse Volkspartij heeft bekrachtigd om het recht van alle minderheden te eerbiedigen om als gelijkwaardige burgers te worden behandeld,
G. overwegende dat de wettelijke bepalingen, die bekendstaan onder de naam „wetten inzake godslastering” en die in 1982 en 1986 werden ingevoerd, de door de grondwet gewaarborgde fundamentele religieuze en minderheidsrechten ondermijnen, worden misbruikt door extremistische groeperingen en mensen die een persoonlijke rekening willen vereffenen, en hebben geleid tot een toename van het geweld tegen leden van religieuze minderheden en burgers die in het geweer durven te komen tegen onrecht,
H. overwegende dat de overgrote meerderheid van de op grond van de wetgeving inzake godslastering aangeklaagde personen moslims zijn, maar dat aanklachten tegen personen die tot religieuze minderheden behoren tot onevenredig veel geweld tegen hun gemeenschap als zodanig kunnen leiden,
I. overwegende dat de regering van Pakistan op 30 december 2010 openlijk haar belofte heeft gebroken om discriminerende wetgeving te herzien, en in een beleidsverklaring heeft aangekondigd dat zij niet voornemens is de wetgeving inzake godslastering in te trekken of te wijzigen,
J. overwegende dat de moord op gouverneur Taseer aanleiding geeft tot bezorgdheid over de veiligheid van rechters die zaken van godslastering behandelen, aangezien de lagere rechters in Pakistan reeds door extremistische moslims onder druk zijn gezet en zelfs hogere rechters wellicht aarzelen om in zaken van religieuze vervolging onpartijdige vonnissen te vellen uit angst dat terroristen hen naar het leven staan,
K. overwegende dat gematigde stemmen, religieuze minderheden en voorvechters van de mensenrechten zich sinds de moord op gouverneur Taseer steeds onveiliger voelen,
L. overwegende dat in artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald dat de bevordering van democratie en de eerbiediging van de mensenrechten en de burgerlijke vrijheden grondbeginselen en fundamentele doelstellingen van de Europese Unie zijn en een gemeenschappelijke basis vormen voor de betrekkingen van de EU met derde landen; overwegende dat steun van de EU voor handel en ontwikkeling wordt verleend op voorwaarde dat de mensenrechten en de rechten van minderheden worden geëerbiedigd,
1. veroordeelt ten stelligste de wrede moord op Salman Taseer, gouverneur van de Pakistaanse provincie Punjab, op 4 januari 2011 op een markt in Islamabad; prijst zijn moed en morele kracht bij het innemen van een standpunt ten gunste van de religieuze verdraagzaamheid en de menswaardige behandeling van onmondigen, ondanks het gepolariseerde politieke klimaat in Pakistan, en betuigt zijn medeleven met de familie van het slachtoffer en de bevolking van Pakistan;
2. dringt er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan een gedegen onderzoek in te stellen naar alle aspecten van de moord en de daders snel te berechten volgens de regels van de rechtsstaat;
3. constateert dat vele groeperingen die zich inzetten voor de mensenrechten, kritiek hebben uitgeoefend op het gebrek aan steun van de Pakistaanse leiders, zowel politici als militairen, voor de moedige standpunten van gouverneur Taseer, en is ontzet en zeer bezorgd over de mate van steun onder de bevolking, zelfs onder juristen, voor religieuze onverdraagzaamheid en zelfs moord, zoals blijkt uit de betogingen en openbare steunbetuigingen voor de moordenaar; doet een beroep op de regering van Pakistan om niet toe te staan dat de gematigde stemmen in het land door extremisten tot zwijgen worden gebracht;
4. is zeer verontrust dat delen van het leger, het rechtswezen en de politieke klasse stilzwijgend of zelfs openlijk de vergoelijking van politieke en religieuze extremisten in Pakistan ondersteunen;
5. uit zijn bezorgdheid over het feit dat de moordenaar van gouverneur Taseer in Islamabad een politieman uit zijn eigen beschermingseenheid was; vraagt de Pakistaanse regering om de moslimextremistische elementen uit de Pakistaanse veiligheidsdiensten te verwijderen en ervoor te zorgen dat de veiligheidsdiensten de grondwet en de rechtsstaat eerbiedigen;
6. betuigt zijn steun voor alle maatregelen van de regering van Pakistan in de strijd tegen de verbreiding van gewelddadig extremisme;
7. is bezorgd dat de Pakistaanse wetgeving inzake godslastering, die door de overleden gouverneur Taseer aan de kaak werd gesteld, nog steeds wordt gebruikt om religieuze groeperingen te vervolgen, met inbegrip van christenen zoals Asia Bibi, de ter dood veroordeelde moeder van vijf kinderen;
8. doet een beroep op de Pakistaanse autoriteiten om Asia Bibi onmiddellijk vrij te laten en maatregelen te nemen ter waarborging van de veiligheid van haar gezin, dat is moeten onderduiken; verzoekt president Zardari om zijn grondwettelijk gezag te gebruiken om haar gratie te verlenen, als gevolg van de afhandeling van het namens haar ingediend beroep;
9. betreurt het feit dat de twee grootste religieuze politieke partijen in Pakistan hebben verklaard dat Salman Taseer het verdiend heeft voor zijn standpunten te worden vermoord, waardoor nog meer angst ontstaat en zowel politiek als religieus terrorisme en misdaden worden vergoelijkt;
10. is verontrust over een mogelijke inperking in Pakistan van de vrijheid meningsuiting, mede via het internet, na de moord op gouverneur Taseer, nu religieuze geleerden van de Jamaat-e-Ahlesunnat Pakistan openlijk verklaren dat „medestanders even schuldig zijn als degene die godslastering begaan heeft” en hieraan toevoegen dat „politici, de media en anderen uit deze voorbeeldige dood lering moeten trekken”;
11. stemt in met de veroordeling van de moord door grote delen van de Pakistaanse pers en stelt vast dat de Pakistaanse regelgever voor de media tegen bepaalde televisiezenders actie heeft ondernomen naar aanleiding van bepaalde aspecten van hun berichtgeving over de gebeurtenis;
12. steunt de roep van oudere Pakistaanse journalisten om een onderzoek in te stellen naar de rol van de media bij het bieden van een platform aan marginale predikers en andere extremisten die Taseer en gelijkgezinde publieke personen openlijk hebben bedreigd;
13. geeft uiting aan zijn ernstige bezorgdheid over het feit dat de wetgeving inzake godslastering, die in Pakistan tot de doodstraf kan leiden en vaak gebruikt wordt als voorwendsel voor het muilkorven, criminaliseren, vervolgen en soms zelfs vermoorden van leden van politieke, religieuze of raciale minderheden, zich leent voor misbruik waarvan aanhangers van alle geloofsrichtingen in Pakistan het slachtoffer kunnen worden;
14. verzoekt de regering van Pakistan andermaal om een ingrijpende herziening van de wetgeving inzake godslastering en de wijze waarop die momenteel worden toegepast, met inbegrip van de doodstraf en de levenslange opsluiting voorzien in afdeling 295 C van het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht, voor eenieder die schuldig wordt bevonden aan godslastering tegen de profeet Mohammed, met het oog op het invoeren van de wetswijzigingen;
15. prijst met name de inspanningen van Shahbaz Bhatti, minister van Minderheden, en van voormalig minister Sherry Rehman, die een wet hebben ingediend waarmee wordt getracht de doodstraf voor de misdaad van godslastering af te schaffen; verwacht dat de Pakistaanse autoriteiten alles in het werk stellen om het leven te beschermen van allen die door radicale moslims worden bedreigd vanwege hun seculiere of afwijkende standpunten, met name juristen, rechters en voorvechters van de mensenrechten die de rechtsstaat verdedigen;
16. verwacht dat de regering van Pakistan alle nodige maatregelen neemt om de veiligheid van alle rechters in Pakistan te waarborgen, opdat zij hun grondwettelijke rol zonder angst of intimidatie, geweld en pesterij kunnen vervullen;
17. staat positief tegenover de ondertekening door Pakistan van de instrumenten tot ratificatie van het Internationaal Verdrag van de VN inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag tegen foltering; doet een beroep op de regering van Pakistan om het voorbehoud op beide verdragen in te trekken en de in het VN-Verdrag verankerde godsdienstvrijheid te waarborgen, zodat hun burgers worden beschermd en zij hun geloof vrij kunnen belijden;
18. verzoekt de regering van Pakistan om de mensenrechten van minderheden te waarborgen zoals die zijn neergelegd in de grondwet en in de Universele Verklaring van de rechten van de mens, en met name in artikel 18 daarvan, waarin wordt bepaald dat eenieder recht heeft op vrijheid van denken, geweten en godsdienst;
19. steunt alle initiatieven om de dialoog en het wederzijdse respect tussen de gemeenschappen te bevorderen; verzoekt alle politieke en religieuze autoriteiten in Pakistan om de verdraagzaamheid te bevorderen en initiatieven tegen haat en gewelddadig extremisme te nemen;
20. verzoekt de regering van Pakistan met klem om uitvoering van de voorgestelde hervormingen van het onderwijsstelsel en om regels voor en de inspectie van madrassa's; verzoekt de Pakistaanse autoriteiten alle propaganda voor haat, religieuze superioriteit en belastering van godsdiensten uit de door het bevoegde departement van het ministerie van Onderwijs goedgekeurde schoolboeken te verwijderen;
21. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden om de kwestie van de religieuze verdraagzaamheid in de samenleving op te nemen in zijn dialoog met Pakistan, aangezien deze van cruciaal belang is voor de bestrijding van religieus extremisme op de lange termijn;
22. verzoekt de lidstaten en de Commissie financiële steun te blijven verlenen aan mensenrechtenorganisaties en –activisten, en praktische maatregelen uit te stippelen om het maatschappelijk verzet in Pakistan tegen de wetgeving inzake godslastering en andere discriminerende wetgeving te ondersteunen;
23. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden erop aan te dringen dat de regering van Pakistan zich houdt aan de in de samenwerkingovereenkomst tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Pakistan opgenomen clausule inzake democratie en mensenrechten; verzoekt de Commissie een verslag in te dienen over de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsovereenkomst en van de clausule inzake democratie en mensenrechten;
24. verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden om de regering van Pakistan te steunen bij het opzetten van haar ministerie voor de Mensenrechten en bij het instellen van een zinvolle, onafhankelijke en gezaghebbende nationale mensenrechtencommissie;
25. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Pakistan.