Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2050(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0037/2011

Ingediende teksten :

A7-0037/2011

Debatten :

PV 09/03/2011 - 14
CRE 09/03/2011 - 14

Stemmingen :

PV 10/03/2011 - 9.3
CRE 10/03/2011 - 9.3
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0096

Aangenomen teksten
PDF 228kWORD 81k
Donderdag 10 maart 2011 - Straatsburg
De benadering van Iran door de EU
P7_TA(2011)0096A7-0037/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 de benadering van Iran door de EU (2010/2050(INI))

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Iran, waaronder zijn resolutie van 8 september 2010 over de mensenrechtensituatie in Iran, en met name de veroordelingen van Sakineh Mohammadi-Ashtiani en Zahra Bahrami(1), van 10 februari 2010 over de situatie in Iran(2) en van 22 oktober 2009 over Iran(3),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de Werelddag tegen de doodstraf(4),

–  gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Verdrag voor de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie en het Verdrag inzake de rechten van het kind, die alle door Iran zijn ondertekend,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de Europese Unie en de Verenigde Staten van 8 februari 2010, waarin de Iraanse regering wordt verzocht aan haar verplichtingen op het gebied van de mensenrechten te voldoen,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van de EU Catherine Ashton (hierna „de hoge vertegenwoordiger”) van 24 september 2010 met betrekking tot de „schandalige en onaanvaardbare” uitlatingen van de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad tijdens de Algemene Vergadering van de VN,

–  gezien de EU-verklaring over non-proliferatie van massavernietigingswapens die werd aangenomen tijdens de Europese Raad van Thessaloniki op 19 en 20 juni 2003 en de EU-strategie tegen de verspreiding van massavernietigingswapens van 10 december 2003,

–  gezien de verklaring van 23 september 2010 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger, waarin de bomexplosie in Mahabad in Iran wordt veroordeeld,

  gezien het verslag over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie (EVS) met als titel „Veiligheid in een veranderende wereld”, aangenomen door de Europese Raad op 12 december 2008,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van 22 september 2010 namens de E3+3 over een snelle oplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie via onderhandelingen,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van 12 augustus 2010 namens de Europese Unie over de veroordeling van zeven Baha'i-leiders,

–  gezien de verklaring van 16 juli 2010 van de woordvoerder van de hoge vertegenwoordiger, waarin de aanvallen in Iran worden veroordeeld,

–  gezien de conclusies van de Raad van 22 maart 2010 over vrije toegang tot informatie in Iran,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van 6 juli 2010 over aangekondigde executies in Iran,

–  gezien de verklaring van de hoge vertegenwoordiger van 12 juni 2010 namens de Europese Unie over de „sterk verslechterde mensenrechtensituatie in Iran sinds de presidentsverkiezingen van juni 2009”,

–  gezien de gegevens van het Bureau voor de Statistiek van Iran over de toename van het Iraanse werkloosheidscijfer in het voorjaar van 2010 tot 14,6%, hetgeen neerkomt op naar schatting meer dan 3,5 miljoen werklozen,

–  gezien het feit dat Iran het Verdrag ter voorkoming van de verspreiding van kernwapens (non-proliferatieverdrag) heeft ondertekend, en daarmee het bezit van kernwapens heeft afgezworen en wettelijk verplicht is om al zijn nucleaire activiteiten, met inbegrip van kernmateriaal, te melden bij en onder controle te stellen van het Internationaal Atoomenergie-agentschap (IAEA),

–  gezien de verklaring van het IAEA van 27 september 2005 dat Iran niet aan zijn verplichtingen overeenkomstig het non-proliferatieverdrag voldeed,

–  gezien het feit dat het opschorten van nucleaire verrijking en andere eisen in zes resoluties van de VN-Veiligheidsraad (1696, 1737, 1747, 1803, 1835 en 1929) zijn genoemd als voorwaarden voor herstel van de rechten van Iran overeenkomstig het non-proliferatieverdrag,

–  gezien de verklaring van directeur-generaal van het IAEA Yukiya Amano in zijn kwartaalverslag aan de raad van bestuur van 18 februari 2010 dat Iran niet voldoet aan de eisen die zijn neergelegd in de desbetreffende resoluties van de raad van bestuur en de Veiligheidsraad,

–  gezien het voorstel van het IAEA betreffende een regeling om nucleaire brandstof voor de onderzoeksreactor in Teheran te leveren in ruil voor laag verrijkt uranium uit de voorraden van Iran en gezien het door de regeringen van Turkije en Brazilië gesteunde compromisvoorstel dat tot doel had het vertrouwen te versterken en de onderhandelingen tussen Iran en de E3+3 en tussen Iran en de Groep van Wenen te vereenvoudigen,

–  gezien resolutie 1929 (2010) van de VN-Veiligheidsraad die voorziet in invoering van nieuwe restrictieve maatregelen tegen Iran en het opleggen van een vierde sanctieronde aan Iran in verband met zijn kernprogramma,

–  gezien de conclusies van de Raad over Iran van 26 juli 2010 en de goedkeuring door de Raad van een reeks aan Iran op te leggen restrictieve maatregelen op het gebied van handel, financiële diensten, energie en vervoer, en gezien de goedkeuring van een verordening tot uitbreiding van de lijst van entiteiten en personen waarvan de activa zijn bevroren,

–  gezien de bijkomende sancties tegen Iran die zijn aangekondigd door de VS, Japan, Canada en Australië,

–  gezien de jarenlange inzet van de Europese Unie voor een diplomatieke oplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0037/2011),

A.  overwegende dat de Islamitische Republiek Iran (hierna „Iran”) te kampen heeft met een groot aantal bestuurlijke problemen – van machtsstrijd tussen concurrerende splintergroepen binnen de heersende elites van het land tot een verlammende maatschappelijke en economische malaise, regionale veiligheidsproblemen en groeiende onvrede onder de bevolking – die in veel gevallen door het Iraanse regime zelf zijn veroorzaakt,

B.  overwegende dat, na de omstreden en door velen als frauduleus bestempelde presidentsverkiezingen van juni 2009, uit de politieke ontwikkelingen in Iran is gebleken dat er een groot potentieel is voor door het volk geleide democratische veranderingen, onder leiding van het vitale en actieve maatschappelijk middenveld van Iran; merkt op dat de hervormingsgezinde groeperingen grotendeels worden gerekend tot de Groene Beweging, die tijdens de massabetogingen tegen de herverkiezing van president Ahmadinejad is ontstaan,

C.  overwegende dat de Iraanse veiligheidstroepen – de Revolutionaire Garde, de Basij-militie en de politie – hardhandig hebben gereageerd en naar willekeur duizenden vreedzame demonstranten en dissidenten hebben opgepakt, waaronder studenten en academici, vrouwenrechtenactivisten, vakbondsleden, advocaten, journalisten, bloggers, geestelijken en vooraanstaande mensenrechtenactivisten, hetgeen duidelijk was bedoeld om critici en dissidenten de mond te snoeren; overwegende dat de rechterlijke macht tegen honderden vooraanstaande hervormers en activisten showprocessen heeft georganiseerd, waarbij een aantal van hen tot lange gevangenisstraffen of zelfs ter dood is veroordeeld,

D.  overwegende dat sinds de verkiezing van president Ahmadinejad in 2005, het Korps van de Islamitische Revolutionaire Garde sinds de jaren tachtig bijeengebrachte gelden heeft gebruikt voor de aankoop van via de effectenbeurs van Teheran geprivatiseerde staatsondernemingen,

E.  overwegende dat de fundamentele mensenrechten van de Iraanse bevolking – het recht op leven, vrijheid van meningsuiting en vereniging, en vrijwaring van willekeurige arrestatie, opsluiting en foltering en van alle vormen van discriminatie – nog steeds straffeloos worden geschonden,

F.  overwegende dat Iran een van de landen in het Midden-Oosten is met de meeste internetaansluitingen, waardoor het land na de Verenigde Staten en China de grootste blogosfeer ter wereld heeft; overwegende dat het geen toeval is dat telecommunicatie- en internetverbindingen sinds de verkiezingen van juni 2009 stelselmatig zijn verbroken,

G.  overwegende dat in Iran de doodstraf nog bestaat en Iran een van de drie landen in de wereld is waar de meeste executies worden uitgevoerd; overwegende dat Iran het hoogste aantal executies van jeugdige delinquenten op zijn naam heeft staan; overwegende dat Iran nog steeds de doodstraf door steniging toepast, wat in strijd is met het tweede Facultatieve Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten,

H.  overwegende dat talloze Iraniërs om politieke redenen zijn geëxecuteerd, velen nog in de gevangenis zitten, en honderden Iraniërs gedwongen waren het land te verlaten uit angst voor de dood en/of opsluiting voor onbepaalde tijd, ondervraging en foltering,

I.  overwegende dat mensenrechteninstanties in Iran (bijvoorbeeld de Islamitische Commissie voor mensenrechten en de artikel 90-commissie) verbonden zijn aan de regering en veelal een onbeduidende rol spelen,

J.  overwegende dat het Iraanse kernprogramma door geheimhouding wordt gekenmerkt, waardoor de beweringen van Iran over het uitsluitend vreedzame karakter van dit programma in de loop der tijd steeds ongeloofwaardiger zijn geworden,

K.  overwegende dat Iran nog altijd moet voldoen aan zijn verplichtingen in het kader van alle desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, waarvan resolutie 1929 (2010) de meest recente is, en aan alle eisen van de raad van beheer van het IAEA, die neerkomen op onbeperkte en onvoorwaardelijke toegang van het agentschap tot alle installaties, al het materiaal, alle mensen en documenten, zodat de nucleaire intenties van Iran werkelijk kunnen worden gecontroleerd en het IAEA zijn rol als nucleaire toezichthouder kan vervullen,

L.  overwegende dat sommige beleidsmaatregelen van de Iraanse regering een bedreiging vormen voor de stabiliteit en vrede in de regio; overwegende dat met name Israël en de Golfregio zich geïntimideerd voelen door de agressieve en gerichte retoriek van Iran, alsook door zijn huidige kernprogramma en zijn steun aan Hezbollah en Hamas; overwegende dat Iran echter een stabiliserende rol zou kunnen spelen ten gunste van de gehele regio, op voorwaarde dat het land zijn betrekkingen met de internationale gemeenschap en in het bijzonder met zijn buurlanden normaliseert, het definitief de bezorgdheden over de werkelijke doelstellingen van zijn kernprogramma wegneemt en de eerbiediging van de mensenrechten en de democratie op zijn grondgebied waarborgt,

M.  overwegende dat Iran onderdak heeft geboden aan twee generaties Afghaanse vluchtelingen, die toegang hebben gekregen tot elementaire gezondheids- en onderwijsdiensten; overwegende dat in 2010 meer dan een miljoen Afghanen als inwoner van Iran stonden geregistreerd; overwegende dat Iran op dit gebied slechts beperkte internationale steun heeft ontvangen,

N.  overwegende dat Iran een van de drie landen met de grootste aangetoonde olie- en aardgasreserves ter wereld is,

O.  overwegende dat de betrekkingen tussen Iran en Turkije opvallend nauwer zijn geworden; overwegende dat Iran zijn staats- en niet-staatsbondgenoten Syrië, Hezbollah en Hamas, evenals de Moslimbroederschap, inzet om de regio te destabiliseren,

P.  overwegende dat in artikel IV van het non-proliferatieverdrag is vastgelegd dat alle partijen bij het verdrag het onvervreemdbare recht hebben op het onderzoek naar en de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame civiele doeleinden zonder onderscheid en in overeenstemming met de artikelen I en II van het verdrag,

Binnenlandse situatie

1.  wijst met bezorgdheid op de binnenlandse politieke situatie, in het bijzonder wat de democratie betreft; wijst op de wens tot democratische verandering van het Iraanse volk, in het bijzonder van de jonge generatie, en betreurt ten zeerste dat de Iraanse regering en het Iraanse parlement blijkbaar niet openstaan voor de gerechtvaardigde verlangens van de Iraanse burgers; wijst erop dat de onder de Iraanse bevolking heersende onvrede over de regering, die voortvloeit uit de ernstige sociaaleconomische situatie in combinatie met het gebrek aan vrijheid en fundamenteel respect voor de menselijke waardigheid in Iran, het grootste obstakel vormt voor het overleven van dit bewind;

2.  benadrukt dat democratische veranderingen niet van buitenaf of zelfs door een militair optreden kunnen worden opgelegd, maar door middel van een vreedzaam democratisch proces moeten worden bereikt; geeft uiting aan zijn bewondering voor de tienduizenden Iraniërs die hun loopbaan en leven op het spel blijven zetten door meer vrijheid en meer democratische rechten te eisen in de Islamitische Republiek Iran;

3.  wijst erop dat president Ahmadinejad in 2005 weliswaar is gekozen op basis van een programma van sociale rechtvaardigheid en economisch populisme, maar dat de binnenlandse problemen van Iran voortdurend toenemen, ondanks de snel stijgende olieprijzen; betreurt dan ook dat president Ahmadinejad zijn politieke positie in het land wil bestendigen door voor een radicale internationale agenda te kiezen, in de verwachting dat een uitgesproken antiwesters, anti-Israëlstandpunt de leidende positie van Iran in de islamitische wereld zal versterken;

4.  stelt vast dat vorige massabewegingen in Iran steeds berustten op het dubbele streven naar welvaart en vrijheid, en dat deze beloften van de revolutie van 1979 nog altijd niet zijn ingewilligd; merkt op dat economische problemen, zoals inflatie, corruptie, hoge werkloosheid, energietekorten, een inefficiënte overheid en verspilling van overheidsgelden de afgelopen jaren zeer sterk zijn toegenomen;

5.  merkt op dat de hervormingsbeweging een breed scala van intellectuele tendensen en politieke agenda's omvat die variëren van de wens de regeringsinstellingen van Iran geleidelijk aan te moderniseren, tot het doel het regime diepgaand te hervormen;

6.  betuigt zijn solidariteit met de miljoenen Iraniërs die na de presidentsverkiezingen van juni 2009 de straat op zijn gegaan in de hoop zo een politieke verandering in Iran teweeg te brengen;

7.  veroordeelt ten stelligste het illegaal vasthouden van de Iraanse oppositieleiders Mir Hossein Mousavi en Mehdi Karroubi samen met hun vrouwen door de Iraanse veiligheidsdiensten en dringt aan op hun onmiddellijke en onvoorwaardelijke invrijheidsstelling; wijst erop dat hun vasthouding in strijd met de Iraanse wet is gebeurd; veroordeelt de houding van de Iraanse overheid ten aanzien van de oppositie die haar legitiem recht tot protesteren heeft uitgeoefend en betuigt haar solidariteit met de Iraanse bevolking bij haar streven naar democratie; betreurt de schijnheiligheid van de Iraanse regering die op 14 februari 2011 overdreven geweld, intimidering en willekeurige arrestaties heeft aangewend tegen vreedzame betogers die hun solidariteit met het Egyptische volk betuigden, en tegelijkertijd er zich op beriep de vrijheid in Egypte te ondersteunen;

8.  verwerpt met klem dat het regime, na de verkiezingen van 2009, demonstranten en oppositieleden heeft bestempeld als „vijanden van Allah” („muharib”), die volgens de islam de hoogste straf opgelegd moeten krijgen; concludeert dat, terwijl kritiek op het regime tijdens het bewind van de sjah als een misdaad werd beschouwd, dergelijke kritiek onder het huidige regime gelijkstaat aan een zonde tegen de islam;

9.  waarschuwt dat de groeiende rol van de Islamitische Revolutionaire Garde (IRGC) in de Iraanse samenleving, op militair, politiek en economisch vlak, voor een verdere militarisering van de staat doet vrezen; uit zijn diepste bezorgdheid over het feit dat deze ontwikkeling kan escaleren tot geweld en onderdrukking van de politieke oppositie;

10.  is ernstig bezorgd over de belangrijke rol die de studentenorganisatie van de Basij-militie heeft gespeeld in de Iraanse samenleving door het studentenverzet in de gaten te houden en in de kiem te smoren, onder het centrale toezicht van de IRGC, terwijl de Iraanse studentenbeweging een van de belangrijkste bijdragen heeft geleverd aan de strijd voor democratie, vrijheid en rechtvaardigheid;

Mensenrechten

11.  doet een beroep op Iran om een einde te maken aan alle vormen van discriminatie in het land; is verontrust over de discriminatie en politieke en sociale repressie, die in Iran met name vrouwen treft; verzoekt de Iraanse autoriteiten om een einde te maken aan de discriminatie van mensen op grond van hun seksuele geaardheid; laakt de onmenselijke en middeleeuwse praktijk van het veroordelen van mensen tot de doodstraf wegens vermeende daden in verband met partnerkeuze of seksuele praktijken;

12.  is ontzet over het feit dat volgens jaarverslagen over de doodstraf in Iran het aantal executies in 2009 het hoogste in de afgelopen 10 jaar was, wat Iran het land met het hoogste aantal executies per hoofd van de bevolking ter wereld maakt; doet voorts een beroep op Iran om officiële statistieken over te leggen over de toepassing van de doodstraf; doet een beroep op Iran om eindelijk de doodstraf af te schaffen voor misdaden die voor het 18e levensjaar zijn begaan en om zijn wetgeving te wijzigen, aangezien deze in strijd is met de internationale verdragen inzake de mensenrechten die Iran heeft geratificeerd, met inbegrip van het Verdrag inzake de rechten van het kind en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten; verzoekt de Iraanse autoriteiten om overeenkomstig de resoluties 62/149 en 63/138 van de Verenigde Naties een moratorium op executies in te stellen, in afwachting van de afschaffing van de doodstraf; onderstreept het feit dat de EU-instellingen in dit verband constante druk op Iran moeten uitoefenen;

13.  veroordeelt met klem de executie van de Nederlands-Iraanse staatsburger Zahra Bahrami op 29 januari 2011 in Teheran; is ontzet over het feit dat de Iraanse autoriteiten mevrouw Bahrami de toegang tot consulaire diensten hebben ontzegd en geen eerlijk en transparant juridisch proces hebben geboden;

14.  neemt nota van de bewering van de Iraanse autoriteiten dat zij tegen rassendiscriminatie zijn, maar onderstreept dat de Iraanse etnische minderheden zich beklagen over de economische onderontwikkeling van de provincies waar zij in de meerderheid zijn; veroordeelt de talrijke terroristische aanvallen door Jundollah in Sistan en Beloetsjistan sinds zijn oprichting in 2003; vraagt tegelijkertijd om concrete bewijzen van de officiële Iraanse bewering dat Jundollah wordt gesteund door de Amerikaanse en Britse geheime diensten;

15.  is zeer ontsteld over het feit dat Iran, samen met Afghanistan, Somalië, Saoedi-Arabië, Soedan en Nigeria, tot de zeer kleine groep landen blijft behoren waar nog steeds steniging wordt toegepast; verzoekt het Iraanse parlement onmiddellijk wetgeving goed te keuren die deze wrede en onmenselijke straf verbiedt;

16.  verzoekt de Iraanse autoriteiten dringend om zowel wettelijk als feitelijk een einde te maken aan alle vormen van foltering en iedere andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, een eerlijke rechtsgang te handhaven en een halt toe te roepen aan het straffeloos schenden van de mensenrechten; doet met name een beroep op het Iraanse parlement en de rechterlijke macht om wrede en onmenselijke straffen, zoals amputatie, steniging en geseling, die in strijd zijn met de internationale verplichtingen van Iran, af te schaffen; verwerpt ten stelligste het door de Iraanse rechterlijke macht verbreide idee dat dergelijke straffen cultureel gerechtvaardigd zijn;

17.  herinnert aan de luide – en terechte – kreet „Waar is mijn stem?” van Iraanse betogers op 13 juni 2009, die hiermee de aandacht wilden vestiging op hun vermoeden van wijdverbreide fraude tijdens de verkiezingen van de dag ervoor, die altijd een schandvlek zullen blijven voor de tweede ambtstermijn van president Ahmadinejad;

18.  is ontzet over het feit dat de veiligheidstroepen het vanaf de nacht van 15 juni 2009 aanvaardbaar achtten op een demonstrerende menigte te schieten, zoals uit beeldopnames blijkt; is zeer verontrust over de uitbreiding van de repressie een jaar na de volksopstand in Iran, alsmede over de berichten van willekeurige arrestaties, foltering, mishandeling en executies van politieke dissidenten; veroordeelt de inspanningen van de Iraanse regering om elke vorm van politieke oppositie het zwijgen op te leggen, alsmede haar pogingen om elke vorm van internationaal onderzoek naar de schendingen in de periode van onrust na de verkiezingen uit de weg te gaan; dringt er bij de EU-instellingen op aan de Iraanse autoriteiten een gedetailleerde lijst voor te leggen van alle aan het licht gekomen incidenten en gewelddadigheden tegen Iraanse burgers in de nasleep van de verkiezingen en onderstreept dat er een onafhankelijk internationaal onderzoek moet komen, waarvan de conclusies openbaar worden gemaakt;

19.  verzoekt de Iraanse autoriteiten allen die vastzitten wegens het vreedzaam uitoefenen van hun recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering onverwijld in vrijheid te stellen, en regeringsambtenaren en veiligheidsagenten die verantwoordelijk zijn voor de dood, mishandeling en foltering van familieleden van dissidenten, demonstranten en gevangenen, gerechtelijk te vervolgen;

20.  dringt erop aan dat de hoge vertegenwoordiger bij alle toekomstige onderhandelingen met Iran de hoogste prioriteit verleent aan de situatie van de mensenrechten in het land; doet een beroep op de Commissie om alle haar ter beschikking staande instrumenten in te zetten voor de bescherming en bevordering van de mensenrechten in Iran; dringt er met name bij de Commissie op aan dat zij in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten bijkomende maatregelen ontwerpt om de verdedigers van de mensenrechten actief te beschermen; onderstreept dat het bieden van bescherming aan verdedigers van de mensenrechten en de toegang tot organisatorische middelen en communicatieplatformen dringend moeten worden vereenvoudigd; moedigt de lidstaten ertoe aan het Europese „Shelter City”-programma en programma's ter ontwikkeling van maatregelen tegen media-interceptietechnologie te ondersteunen;

21.  betreurt het feit dat Iraanse gehuwde mannen kunnen beweren dat hun overspelige betrekkingen in feite wettige tijdelijke huwelijken zijn, terwijl gehuwde vrouwen die van overspel worden beticht, niet over deze verzachtende omstandigheid beschikken; betreurt tevens dat artikel 105 van het Wetboek van Strafrecht van de Islamitische Republiek Iran een rechter toestaat louter en alleen op basis van zijn „kennis van feiten” een overspelige persoon tot steniging te veroordelen, evenals het feit dat Iran tracht de internationale berichtgeving over zijn wreedheid in te perken door vonnissen van steniging niet openbaar te maken;

22.  veroordeelt de systematische intimidatie van arbeidsactivisten door de Iraanse autoriteiten, die in strijd is met de toezeggingen van Iran tijdens het proces van de universele periodieke toetsing van de Verenigde Naties om de sociale en economische rechten van zijn burgers en hun recht op vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan alle gearresteerde vakbondsactivisten vrij te laten en het recht van arbeidsactivisten en leraren te eerbiedigen om deel te nemen aan de internationale dag van de arbeid (1 mei) en de nationale lerarendag (2 mei); verzoekt de Iraanse regering om de grondrechten van de arbeiders, zoals vastgelegd in de internationale arbeidsnormen, te eerbiedigen;

23.  veroordeelt de golf van ontslagen van vooraanstaande professoren om politieke redenen en is van mening dat deze ontslagen een onaanvaardbare aanval inhouden op hun mensenrechten en academische vrijheid; is van mening dat een dergelijk beleid de Iraanse universiteiten, die lange tijd een bron van nationale trots waren en bewondering oogstten van academici in de hele wereld, verder zal politiseren en devalueren; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan onverwijld stappen te nemen om de academische vrijheid in het land te herstellen;

24.  betreurt het feit dat leden van religieuze minderheden gediscrimineerd worden – hoewel de grondwet dit verbiedt – waar het gaat om huisvesting, onderwijs en overheidsbanen, hetgeen jonge mensen die tot deze minderheden behoren, ertoe aanzet voor emigratie te kiezen; veroordeelt met name de systematische vervolging van de Baha'i-gemeenschap, de golf van arrestaties onder christenen in 2009 en de intimidatie van religieuze dissidenten, bekeerlingen, soefi's en soennieten; herhaalt zijn oproep voor de vrijlating van zeven baha'i-leiders en doet een beroep op het Iraanse parlement om de Iraanse wetgeving te wijzigen, zodat alle aanhangers van de diverse geloofsovertuigingen in Iran – of deze nu wel of niet in de grondwet worden erkend – hun geloof kunnen belijden zonder te worden vervolgd, en voor de wet en in de praktijk gelijke rechten genieten;

25.  stelt vast dat de positie van Iraanse ngo's aanzienlijk is verslechterd sinds de protesten na de omstreden presidentsverkiezingen van 12 juni 2009; heeft scherpe kritiek op het feit dat alle internationale contacten met en financiële steun voor ngo's in Iran systematisch door de autoriteiten worden misbruikt om te trachten deze organisaties en hun werk in diskrediet te brengen;

26.  is zeer verontrust over de talrijke executies van minderjarigen en de openbare stenigingen van vrouwen elk jaar, ondanks de internationale oproepen aan Iran om de normen inzake de mensenrechten te respecteren;

27.  dringt erop aan een nieuw VN-mandaat in te stellen voor een speciale rapporteur om mensenrechtenschendingen te onderzoeken en om ervoor te zorgen dat er verantwoording wordt afgelegd door degenen die zich daar in Iran schuldig aan hebben gemaakt; dringt bij de Iraanse autoriteiten aan op een positieve reactie op de jarenlange verzoeken van verschillende speciale VN-rapporteurs (bijvoorbeeld voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies, foltering, vrijheid van godsdienst of overtuiging, onafhankelijkheid van rechters en advocaten) om officiële bezoeken aan Iran;

28.  betreurt het feit dat, in strijd met de grondbeginselen van de VN inzake de rol van advocaten, de positie van advocaten in Iran na de presidentsverkiezingen van juni 2009 aanzienlijk is verzwakt, aangezien de Iraanse autoriteiten hun toevlucht nemen tot onderdrukkingsmethoden (bijv. arrestaties, royementen, schendingen van het recht op vrije meningsuiting, onwettige belastingonderzoeken en andere financiële pressiemiddelen) om advocaten te verhinderen hun beroep vrijelijk uit te oefenen;

29.  betreurt de verslechtering van de situatie van de verdedigers van de mensenrechten, met inbegrip van mensenrechtenadvocaten en verdedigers van vrouwenrechten, die het het zwaarst te verduren hebben; is ernstig verontrust over het feit dat de verdedigers van de mensenrechten het slachtoffer waren van diverse aanvallen en oneerlijke rechtszaken, en dat zij worden belet gebruik te maken van hun grondwettelijke rechten; dringt aan op de onmiddellijke vrijlating van alle verdedigers van de mensenrechten en gewetensgevangenen die nog in hechtenis zitten;

30.  verzoekt de Islamitische Republiek Iran het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen te ondertekenen, ratificeren en uit te voeren;

31.  steunt de campagne „Eén miljoen handtekeningen”, waarmee wordt beoogd een miljoen handtekeningen te verzamelen voor de aanpassing van Iraanse wetgeving die vrouwen discrimineert; dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan een einde te maken aan de intimidatie, ook door gerechtelijke autoriteiten, van medewerkers aan deze campagne;

32.  dringt er bij de Iraanse regering op aan de rechten van vrouwen te verbeteren en zo de essentiële rol van vrouwen binnen de samenleving te erkennen, en om de toezeggingen van Iran in het kader van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten gestand te doen; herhaalt zijn verzoek aan het Iraanse parlement onmiddellijk wetgeving goed te keuren die de wrede en onmenselijke praktijk van steniging verbiedt; verzoekt hoge vertegenwoordiger Ashton bijzondere aandacht te besteden aan de rechten van vrouwen in Iran, en de zaken Sakineh Mohammadi Ashtiani en Zahra Bahrami bij de Iraanse autoriteiten aan de orde te stellen;

33.  onderstreept dat vertegenwoordigers van EU-instellingen contacten moeten opbouwen met vertegenwoordigers van een breed scala van Iraanse politieke en sociale organisaties, met inbegrip van prominente Iraanse verdedigers van de mensenrechten; doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om de steun voor activiteiten aan de basis en contacten tussen mensen te verhogen;

34.  veroordeelt de repressie door de Iraanse autoriteiten van de onafhankelijke media, met inbegrip van de censuur van video- en fotomateriaal, teneinde de toegang tot en de stroom van communicatie en informatie te beperken; is zeer verontrust over het feit dat de willekeurige rechtsbedeling in Iran uitmondt in een strenge (zelf)censuur in de media; dringt er bij de officiële vertegenwoordigers van de EU en de lidstaten op aan dat zij Iran herinneren aan zijn internationale verplichtingen om de vrijheid van de media te respecteren; verzoekt de EU en haar lidstaten om bij ontmoetingen met hun Iraanse tegenhangers aan te dringen op hernieuwde toelating van de vele dagbladen die de afgelopen jaren onder dwang zijn opgeheven, alsmede op vrijlating van politieke gevangenen, door in beide gevallen lijsten met namen voor te leggen; veroordeelt de praktijk van de uitwijzing van buitenlandse correspondenten door de Iraanse regering, met inbegrip van journalisten van belangrijke Europese dagbladen; is ermee ingenomen dat op Euronews uitzendingen in het Farsi van start zijn gegaan;

35.  geeft uitdrukking aan zijn bezorgdheid over het feit dat kunstenaars, muzikanten, filmregisseurs, schrijvers en dichters aan censuur worden onderworpen, verboden krijgen opgelegd en worden onderdrukt, waardoor hun recht op culturele, muzikale en artistieke expressie wordt geschonden;

36.  dringt aan op de beëindiging van de straffeloosheid in Iran door middel van de totstandbrenging van een onafhankelijke juridische toetsing in Iran, of verwijzing door de VN-Veiligheidsraad naar instanties die het internationaal recht handhaven, zoals het Internationaal Strafhof;

37.  is ingenomen met de maatregelen die een aantal lidstaten heeft genomen ter bescherming van die Iraanse mensenrechtenactivisten, dissidenten, journalisten, studenten, vrouwen, kinderen en kunstenaars die worden vervolgd vanwege hun geloof, overtuigingen of seksuele geaardheid, of vanwege het op enige andere wijze uitoefenen van hun mensenrechten;

De nucleaire kwestie

38.  bevestigt andermaal dat, ondanks het recht van Iran om in het kader van de bepalingen van de non-proliferatieregeling kernenergie voor vreedzame doeleinden te ontwikkelen, het gevaar van verspreiding van kernwapens als gevolg van het Iraanse kernprogramma voor de EU en de internationale gemeenschap aanleiding blijft tot ernstige verontrusting, zoals zeer duidelijk wordt geformuleerd in vele resoluties van de VN-Veiligheidsraad;

39.  dringt er bij de Iraanse autoriteiten op aan de verplichtingen van Iran in het kader van het non-proliferatieverdrag na te komen; verzoekt Teheran met klem het Aanvullend Protocol bij de Waarborgenovereenkomst te ratificeren en uit te voeren; veroordeelt de aanhoudende weigering van Iran om volledig samen te werken met het IAEA door het werk van het IAEA te belemmeren, volledige en onvoorwaardelijke toegang tot essentiële faciliteiten te weigeren en bezwaar te maken tegen de aanwijzing van inspecteurs;

40.  benadrukt verder dat Iran overeenkomstig een van de basisbeginselen van het non-proliferatieverdrag het recht heeft uranium te verrijken voor vreedzame doeleinden en daartoe tevens technische bijstand mag ontvangen;

41.  steunt het tweesporenbeleid van de Raad waarbij wordt gestreefd naar een via onderhandelingen overeen te komen vreedzame oplossing voor de nucleaire patstelling en prijst het nieuwe gemeenschappelijk standpunt van 26 juli 2010 waarbij nieuwe en verreikende gerichte autonome maatregelen voor Iran worden ingevoerd; betreurt dat Iran niet bereid was in te gaan op de voorstellen die tijdens de laatste ronde van de P5+1-onderhandelingen in Istanbul werden gedaan, en dat deze onderhandelingen daar vervolgens op zijn stukgelopen; blijft er echter van overtuigd dat de EU zich met betrekking tot Iran van een bredere strategie moet bedienen, die verder gaat dan de nucleaire kwestie en ook gericht is op de Iraanse mensenrechtensituatie en de rol van Iran in de regio;

42.  herinnert eraan dat Iran zich door zijn kernprogramma vijandig opstelt tegenover de gehele VN en niet slechts tegenover „het westen”;

43.  merkt op dat, gezien het feit dat Iran blijft weigeren volledig samen te werken met het IAEA, aanvullende sancties een logisch gevolg zijn; dringt bij de hoge vertegenwoordiger en de lidstaten van de EU aan op de evaluatie van alle handhavingsmechanismen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt van de EU – met name met betrekking tot uitvoervergunningen, douane- en grenscontroles, luchtvracht en scheepvaart – om te voorkomen dat Iran de sanctiemaatregelen omzeilt en om een realistisch oordeel te kunnen geven over de vraag of sancties al dan niet tot de gewenste resultaten leiden; herhaalt zijn standpunt dat deze maatregelen geen negatieve gevolgen mogen hebben voor de bevolking als geheel; is in dit verband verheugd over het besluit van de VS om gerichte sancties op te leggen aan Iraanse ambtenaren die sinds de omstreden presidentsverkiezing in juni 2009 verantwoordelijk zijn voor of medeplichtig aan ernstige mensenrechtenschendingen in Iran; roept de Raad op soortgelijke maatregelen te nemen;

44.  is van mening dat er wereldwijd nieuwe inspanningen moeten worden geleverd om de aarde van de dreiging van kernwapens te bevrijden; is ingenomen met het feit dat president Obama heeft opgeroepen tot nucleaire ontwapening en verzoekt de hoge vertegenwoordiger dit onderwerp zowel bij haar contacten met de lidstaten als bij haar contacten met de regeringen in het Midden-Oosten en Azië hoog op de agenda te plaatsen;

45.  verzoekt de Commissie, de Raad en de EU-lidstaten de handelsbetrekkingen met Iran te evalueren, niet met het oog op sancties, maar ter vermindering van mensenrechtenschendingen met behulp van naar Iran geëxporteerde, volgens Europese normen gebouwde technologie, zoals mobiele telefoons, communicatienetwerken, („dual use”-)technologieën, bewakingstechnologieën, en software voor internetscanning en censuur en voor het verzamelen en onderzoeken van gegevens (data mining), waaronder persoonsgegevens; vraagt de Commissie een voorstel in te dienen voor een verordening betreffende een nieuw licentiesysteem, als deze herziening vraagt om wetgevende actie;

46.  verzoekt de Commissie en de Raad onverwijld een verbod in te stellen op de uitvoer van bewakingstechnologie (met name waarnemingscentra) door Europese bedrijven naar Iran;

47.  verzoekt de Europese Raad de lijst van Iraanse personen die betrokken zijn bij de nucleaire en ballistische programma's van Iran en de daarmee samenhangende aankoopnetwerken uit te breiden; verzoekt de daartoe bevoegde autoriteiten de tegoeden van deze personen onverwijld te bevriezen en te voorkomen dat zij het grondgebied van de EU binnenkomen en vanuit de EU-rechtsgebieden activiteiten verrichtten die verband houden met deze programma's;

48.  dringt er bij de hoge vertegenwoordiger op aan de Iraanse nucleaire kwestie en de mensenrechten van het Iraanse volk hoog op de agenda te houden, en verzoekt Iran zinvolle onderhandelingen aan te knopen om tot een alomvattende en duurzame oplossing voor het nucleaire vraagstuk te komen;

Buitenlandse betrekkingen

49.  veroordeelt de door de Iraanse president Ahmadinejad geuite wens om Israël „van de kaart te vegen” ten zeerste, evenals zijn antisemitische retoriek en met name zijn ontkenning van de holocaust en zijn onderliggende streven om de legitimiteit van de staat Israël te ondergraven; onderstreept nogmaals dat het het bestaan van Israël en de tweestatenoplossing voor Palestina volledig ondersteunt;

50.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan de situatie in de Golfregio nauwlettend te volgen en alles in het werk te stellen om vrede en stabiliteit in deze regio te bevorderen;

51.  erkent de rol van Turkije als invloedrijke speler in de regio en prijst de gezamenlijke inspanningen van dat land en Brazilië om via onderhandelingen tot een oplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie te komen; betreurt evenwel dat de bepalingen van de op 17 mei 2010 gesloten tripartiete overeenkomst slechts ten dele voldoen aan de vereisten van het IAEA; dringt er bij de Turkse autoriteiten op aan zich aan te sluiten bij de Europese benadering van de Iraanse nucleaire dreiging; moedigt Turkije aan de mensenrechtensituatie in zijn dialoog met Iran aan de orde te stellen;

52.  benadrukt dat Rusland een van de grootste leveranciers van moderne wapens en verrijkt uranium aan Iran was; is verheugd over het besluit dat de Russische Federatie dit jaar heeft genomen om het S-300-systeem niet aan Iran te leveren en over het feit dat Rusland de sancties van de VN tegen Iran in verband met zijn kernprogramma steunt; verzoekt Rusland met klem te stoppen met de levering van wapens aan en de export van uranium naar Iran in welke vorm dan ook, om ervoor te zorgen dat de sancties tegen Iran doel treffen en de uitvoering van het non-proliferatieverdrag wordt gewaarborgd;

53.  spoort de hoge vertegenwoordiger aan om de trans-Atlantische coördinatie en complementariteit met betrekking tot Iran op te voeren, en om bij eventuele maatregelen in verband met Iran overleg te plegen met de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad en alle belangrijke mondiale en regionale partners die bezorgd zijn over Iran;

54.  neemt kennis van de gemeenschappelijke belangen van de EU en Iran als het gaat om het bereiken van vrede en stabiliteit in Afghanistan; is verheugd over de opbouwende rol die Iran speelt bij de wederopbouw van de infrastructuur en de economie, alsmede bij de strijd tegen drugshandel vanuit Afghanistan; benadrukt evenwel dat duurzame vrede en stabiliteit in Afghanistan slechts bereikt kunnen worden als alle buurlanden zich onthouden van politieke bemoeienis met dat land;

55.  verzoekt de hoge vertegenwoordiger een EU-delegatie te openen in Teheran, nu dat de Europese Dienst voor extern optreden de verantwoordelijkheid voor de vertegenwoordiging van de Europese Unie in derde landen van het roulerend voorzitterschap heeft overgenomen;

56.  verzoekt de Commissie en de Raad Iran aan te moedigen een opbouwende rol te spelen in de toekomstige ontwikkeling van Afghanistan, en benadrukt daarbij de gezamenlijke doelstellingen van de EU en Iran met betrekking tot de stabiliteit van Afghanistan en de doeltreffende bestrijding van de opiumproductie en drugshandel;

o
o   o

57.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de regering en het parlement van de Islamitische Republiek Iran.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0310.
(2) PB C 341 E van 16.12.2010, blz. 9.
(3) PB C 265 E van 30.9.2010, blz. 26.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0351.

Juridische mededeling - Privacybeleid