Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2612(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

RC-B7-0166/2011

Debatten :

Stemmingen :

PV 10/03/2011 - 15.1

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0098

Aangenomen teksten
PDF 138kWORD 45k
Donderdag 10 maart 2011 - Straatsburg
Pakistan − de moord op Shahbaz Bhatti, minister voor Religieuze Minderheden
P7_TA(2011)0098RC-B7-0166/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2011 over Pakistan, in het bijzonder de moord op Shahbaz Bhatti

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn eerdere resoluties over mensenrechten en democratie in Pakistan, in het bijzonder die van 20 januari 2011(1), alsook die van 20 mei 2010(2), 12 juli 2007(3), 25 oktober 2007(4) en 15 november 2007(5),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie(6),

–  gezien de conclusies van de Raad over intolerantie, discriminatie en geweld op grond van religie of overtuiging, goedgekeurd op 21 februari 2011,

–  gezien de verklaring van 2 maart 2011 van de de hoge vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, over de moord op de minister van Minderheden in de regering van Pakistan, de heer Shahbaz Bhatti,

–  gezien de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement, Jerzy Buzek, van 2 maart 2011,

–  gelet op artikel 18 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens (UDHR) van 1948,

–  gelet op het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de VN (ICCPR),

–  gezien de Verklaring inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging van de VN van 1981,

–   gelet op artikel 19 van de Pakistaanse grondwet betreffende de vrijheid van meningsuiting,

–  gelet op artikel 122, lid 5, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat op 2 maart 2011 de Pakistaande minister van Minderheden, Shahbaz Bhatti, is vermoord door gewapende mannen die het vuur op zijn auto openden terwijl hij op weg was naar zijn werk in de hoofdstad Islamabad; overwegende dat een groep die zichzelf de Tehreek-e-Taliban Punjab (de Talibanbeweging Punjab) noemt de verantwoordelijkheid voor de moord heeft opgeëist en heeft gezegd dat de minister is vermoord vanwege zijn standpunt ten aanzien van de wetgeving inzake godslastering,

B.  overwegende dat de Pakistaanse authoriteiten een aantal keren negatief hebben gereageerd op specifieke verzoeken van minister Bhatti om de beschikking te krijgen over een kogelvrije dienstauto, alsmede om gebruik te mogen maken van door hem zelf gekozen betrouwbare lijfwachten, en dat ondanks herhaalde bedreigingen tegen zijn leven door islamistische groeperingen,

C.  overwegende dat Shahbaz Bhatti het enige christelijke lid van het Pakistaanse kabinet was en één van de weinige politieke leiders van het land die de moed had om zich tegen deze wetgeving en de onrechtvaardigheden die er het gevolg van waren, te verzetten,

D.  overwegende dat deze moord plaatsvond slechts twee maanden na de moord op Salman Taseer, de gouverneur van de provincie Punjab, door één van zijn veiligheidsagenten, die het oneens was met Taseer's verzet tegen Pakistan's wetgeving inzake godslastering,

E.  overwegende dat op 1 maart 2011 een derde prominente Pakistaanse voorvechter van mensenrechten, Naeem Sabir Jamaldini, de coördinator van Pakistan's mensenrechtencommissie, die zich met name bezighield met het aanpakken van mensenrechtenschendingen in de regio Baluchistan, eveneens is vermoord,

F.  overwegende dat naar verluidt een fatwa is uitgevaardigd tegen Sherry Rehman, een Pakistaanse oud-minister, hervormer en bekend journalist, en dat haar naam is genoemd als de volgende te vermoorden persoon,

G.  overwegende dat minister Bhatti en gouverneur Taseer slechts het reeds bekende standpunt van de regerende Volkspartij van Pakistan hebben herhaald; overwegende dat de regering-Gilani, toen zij op 30 december 2010 publiekelijk terugkwam op haar belofte om de wetgeving inzake godslastering te herzien, de aanhangers van hervorming in de kou heeft gezet en kwetsbaar heeft gemaakt voor de voortdurende bedreigingen van radicale religieuze leiders en militante extremistische groeperingen, die mensen met een andere mening intimideren, bedreigen en vermoorden,

H.  overwegende dat politici, politieke partijen, vertegenwoordigers van de media en het maatschappelijk middenveld, zoals vrouwenrechten- en mensenrechtenactivisten, voortdurend worden geïntimideerd en zelfs vermoord, en dat het publieke debat over de wetgeving inzake godslastering hierdoor steeds meer verstomt,

I.  overwegende dat in artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende Europese Unie staat dat de bevordering van democratie en eerbiediging van mensenrechten en burgerlijke vrijheden fundamentele beginselen en doelstellingen van de Europese Unie zijn en de grondslag vormen voor haar betrekkingen met derde landen; overwegende dat de ontwikkelingshulp van de EU gekoppeld is aan de voorwaarde van eerbiediging van mensenrechten en minderhedenrechten,

1.  veroordeeld ten zeerste de brute moord op Shahbaz Bhatti, minister van Minderheden in de Pakistaanse regering, op 2 maart 2011, en betuigt zijn medeleven met de familie en vrienden van het slachtoffer en de bevolking van Pakistan, alsmede zijn solidariteit met al diegenen die ondanks de bedreigingen niet zwijgen;

2.  looft minister Shahbaz Bhatti's moed en bewezen toegewijdheid aan rechtvaardigheid, dialoog tussen religies, en vrijheid van godsdienst en overtuiging in Pakaistan, alsook zijn inzet voor Asia Bibi, de christelijke vrouw en moeder van vijf kinderen die op beschuldiging van godslastering ter dood is veroordeeld, ondanks voortdurende bedreigingen en de enorme persoonlijke risico's die dit met zich meebracht;

3.  erkent minister Shahbza Bhatti's inzet voor de strijd tegen de wetgeving inzake godslastering en de onrechtvaardigheden die er het gevolg van waren; erkent de vooruitgang die tijdens zijn ambtsperiode als minister is geboekt, waaronder belangrijke, discrete onderhandelingen over mogelijke wijzigingen aan deze wetgeving;

4.  neemt nota van het feit dat de moord op minister Shahbaz Bhatti, in tegenstelling tot die op gouverneur Salman Taseer, door partijen aan beide zijden van het politiek spectrum, de media en uiteenlopende religieuze en etnische groeperingen in Pakistan algemeen krachtig is veroordeeld; hoopt dat deze verontwaardiging ertoe zal leiden dat al degenen die zich inzetten voor de democratische waarden die in de grondwet van Pakistan zijn vastgelegd, de rangen zullen sluiten;

5.  verzoekt de Pakistaanse autoriteiten met klem een diepgaand onderzoek in te stellen naar alle aspecten van de moord op Shahbaz Bhatti en de verantwoordelijken van deze misdaad overeenkomstig de toepasselijke wetgeving snel voor het gerecht te brengen, en daarnaast te zorgen voor een snelle en eerlijke vervolging van de moordenaar van gouverneur Salman Taseer;

6.  vraagt de Pakistaanse regering meer te doen voor het waarborgen van de veiligheid van ministers in het kabinet en personen tegen wie door religieuze extremisten en terroristen concrete bedreigingen zijn geuit, zoals de voormalige minister van Informatie Sherry Rehman en advocaten die de verdediging op zich hebben genomen van mensen tegen wie beschuldigingen van godslastering zijn ingebracht;

7.  spoort de Pakistaanse regering aan zonder vertraging een nieuwe minderhedenminister te benoemen en herhaalt zijn standpunt dat dit een sterke en onpartijdige vertegenwoordiger van een minderheid dient te zijn;

8.  spoort de Pakistaanse regering aan het ministerie van Minderheden te steunen bij de voortzetting van het werk en de visie van Shahbaz Bhatt, in het bijzonder het nationale debat tussen religieuze leiders en het project aan de basis „District Interfaith Harmony Committees”;

9.  herhaalt met klem zijn oproep aan de Pakistaanse regering, alle politieke partijen, het maatschappelijk middenveld en de media om eensgezind te zijn en de aanval van extremisten af te slaan; hoopt dat de Pakistaanse regering zowel in haar samenstelling, als haar daden een weerspiegeling zal zijn van de multi-etnische en multi-religieuze samenstelling van de Pakistaanse samenleving;

10.  dringt aan op een snelle en betekenisvolle koersverandering in het beleid, weg van een politiek van concessies aan dit soort extremisten, met steun van het leger, het gerechtelijk apparaat, de media en de politiek, gezien het feit dat de status quo zulke dramatische gevolgen heeft gehad; verzoekt de regering van Pakistan niet toe te staan dat geluiden ten faveure van religieuze tolerantie en respect voor universele mensenrechtenbeginselen in het land door extremisten tot zwijgen worden gebracht;

11.  maakt zich ernstige zorgen over het klimaat van intolerantie en geweld, en spoort de regering van Pakistan aan vervolging in te stellen tegen diegenen die geweld prediken in het land, in het bijzonder degenen die oproepen tot het doden van en, in sommige gevallen, beloningen in het vooruitzicht stellen voor het doden van individuen en groepen met wie zij het oneens zijn, en aanvullende maatregelen te nemen om debat over deze kwestie te stimuleren,

12.  prijst met name de inspanningen van oud-minister Sherry Rehman en voormalig minister van Minderheden Shahbaz Bhatti om de wetgeving inzake godslastering te wijzigen om misbruik daarvan te voorkomen, en verzoekt de regering deze wetgeving, alsook andere discriminerende wetgeving, zoals Sectie 295 B en C van het wetboek van strafrecht, die overblijfselen uit het verleden zijn, in te trekken; verzoekt de regering van Pakistan daarnaast uitvoering te geven aan bestaande wetgeving die bepaalt dat haatspeeches een misdaad zijn, zoals artikel 137 van het wetboek van strafrecht;

13.  verzoekt de bevoegde instellingen van de EU het onderwerp religieuze tolerantie in de samenleving aan te kaarten in de politieke dialoog met Pakistan, aangezien deze kwestie van cruciaal belang is voor de langetermijnstrijd tegen religieus exttremisme;

14.  stelt voor dat de EU de regering van Pakistan uitnodigt voor een jaarlijkse ronde-tafel over de situatie van Pakistan's minderheden en het Parlement te betrekken bij de voorbereiding en doorvoering van zo'n bijeenkomst;

15.  verzoekt de bevoegde instellingen van de EU door te gaan met het geven van financiële steun aan mensenrechtenorganisaties en -activisten, en praktische maatregelen te ontwikkelen voor steun voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan in zijn strijd tegen de wetgeving inzake godslastering en andere discriminerende wetgeving;

16.  is verheugd over de recente conclusies van de Raad met betrekking tot tolerantie, discriminatie en geweld op grond van religie of overtuiging, waarin wordt gesproken over intensivering van het optreden van de EU op dit gebied; verzoekt de bevoegde instellingen van de EU zich actief bezig te houden met het onderwerp vervolging op religieuze gronden in de wereld;

17.  verzoekt de bevoegde instellingen van de EU te onderzoeken of het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) gebruikt kan worden voor het financieren van acties ter ondersteuning van de strijd tegen religieuze intolerantie, extremisme en discriminerende wetgeving in de wereld; herhaalt zijn oproep aan de hoge vertegenwoordiger om binnen het directoraat Mensenrechten van de Europese Dienst voor extern optreden een permanente eenheid te creëren voor het monitoren van de situatie van door regeringen vastgestelde en in de samenleving voorkomende beperkingen van de vrijheid van geweten en gerelateerde rechten;

18.  verzoekt de bevoegde instellingen van de EU de regering van Pakistan aan te sporen opnieuw een apart ministerie van Mensenrechten te creëren, alsook een betekenisvolle, onafhankelijke en onpartijdige nationale mensenrechtencommissie in het leven te roepen;

19.  verzoekt de bevoegde instellingen van de EU er bij de regering van Pakistan op aan te dringen dat zij zorgt voor eerbiediging van de democratie- en mensenrechtenclausule in de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Pakistan; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden een verslag op te stellen over de implementatie van de samenwerkingsovereenkomst en de daarin opgenomen democratie- en mensenrechtenclausule;

20.  herinnert eraan dat Pakistan bepaalde verplichtingen heeft als partij bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en verzoekt de bevoegde Pakistaanse authoriteiten nog eens goed te kijken naar de algehele voorbehouden die Pakistan bij het ICCPR heeft gemaakt omdat sommige daarvan neerkomen op een beperking van rechten die in de Pakistaanse grondwet zijn vastgelegd of haaks staan op het beginsel van voorrang van het internationaal recht op nationale wetgeving; is van oordeel dat de manier waarop de wetgeving inzake godslastering nu wordt geïmplementeerd overduidelijk neerkomt op een inbreuk op de bedoelde verplichtingen en verzoekt de EDEO hier rekening mee te houden bij de beoordeling van een eventuele toepassing van de GSP+-regeling op Pakistan vanaf 2013, en hierover verslag uit te brengen aan het EP;

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Europese Dienst voor extern Optreden, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vice-voorzitter van de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten, en de regering en het parlement van Pakistan.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0026.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0194.
(3) PB C 175 E van 10.7.2008, blz. 583.
(4) PB C 263 E van 16.10.2008, blz. 666.
(5) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 432.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.

Juridische mededeling - Privacybeleid