Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende fusies van naamloze vennootschappen (codificatie) (COM(2010)0391 – C7-0209/2010 – 2008/0009(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0026), en het gewijzigd voorstel (COM(2010)0391),
– gezien zijn standpunt in eerste lezing van 17 juni 2008(1),
– gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 50, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0209/2010),
– gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 21 oktober 2010(2),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994 over een versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten(3),
– gelet op de artikelen 86 en 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A7-0363/2010),
A. overwegende dat naar de mening van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het voorstel in kwestie een eenvoudige codificatie van de bestaande teksten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 18 januari 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/.../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende fusies van naamloze vennootschappen (codificatie)
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in eerste lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Richtlijn 2011/35/EU.)
Protocol bij de Europees-mediterrane overeenkomst tussen de EG en Jordanië, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de EU ***
197k
30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de Europees mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (06903/2010 – C7-0384/2010 – 2007/0231(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (06903/2010),
– gezien het ontwerpprotocol bij de Europees mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie (09373/2008),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 217 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0384/2010),
– gelet op artikel 81, artikel 90, lid 8, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0373/2010),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië.
Overeenkomst over luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en de West-Afrikaanse economische en monetaire Unie ***
193k
29k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de West-Afrikaanse economische en monetaire unie inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (06646/2010 – C7-0103/2010 – 2008/0145(NLE))
– gezien het ontwerpbesluit van de Raad (06646/2010),
– gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de West-Afrikaanse economische en monetaire unie inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (06190/2009),
– gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, artikel 218, lid 8, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0103/2010),
– gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0361/2010),
1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de West-Afrikaanse economische en monetaire unie.
Geharmoniseerde voorwaarden voor het in de handel brengen van bouwproducten ***II
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over het standpunt, door de Raad in eerste lezing vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad (10753/3/2010 – C7-0267/2010 – 2008/0098(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10753/3/2010 – C7-0267/2010),
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2008)0311) en het gewijzigde voorstel van de Commissie (COM(2009)0579),
– gelet op artikel 251, lid 2, van het EG-Verdrag, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C6-0203/2008),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 25 februari 2009(2),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 8 december 2010 om het standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 8, van het WEU-Verdrag,
– gelet op artikel 66 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0343/2010),
1. stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 18 januari 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten en tot intrekking van Richtlijn 89/106/EEG van de Raad
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement in tweede lezing overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 305/2011.)
Tenuitvoerlegging van de Europese consensus betreffende humanitaire hulp: tussentijdse balans van het actieplan en toekomstperspectieven
150k
68k
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over de tenuitvoerlegging van de Europese consensus betreffende humanitaire hulp: tussentijdse balans van het actieplan en toekomstperspectieven (2010/2101(INI))
– gezien de Europese consensus betreffende humanitaire hulp, die op 18 december 2007 is ondertekend door de voorzitters van de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Europese Commissie,
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 29 mei 2008 tot vaststelling van een actieplan houdende concrete maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de consensus (SEC(2008)1991),
– gelet op artikel 214 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over humanitaire hulp,
– gezien Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(1),
– gezien de richtsnoeren van de Europese Unie inzake bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht van 23 december 2005, die in december 2009 zijn herzien, alsook de conclusies van de Raad van 8 december 2009,
– gezien Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming(2),
– gezien Beschikking 2007/779/EG, Euratom van de Raad van 8 november 2007 tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming(3),
– gezien de conclusies van de Raad van december 2007 waarin de Commissie wordt verzocht om zo goed mogelijk gebruik te maken van het communautair mechanisme voor civiele bescherming en om de samenwerking tussen lidstaten te vergroten,
– gezien het gezamenlijke document van Catherine Ashton, hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Europese Commissie en Kristalina Georgieva, lid van de Europese Commissie, over de lessen die getrokken moeten worden uit het optreden van de Europese Unie na de aardbeving in Haïti,
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 10 september 2003 getiteld „De Europese Unie en de Verenigde Naties: kiezen voor multilateralisme” (COM(2003)0526), waarin wordt gepleit voor een omvattende versterking en integratie van de betrekkingen tussen de EU en de VN door middel van een stelselmatige beleidsdialoog, hechtere samenwerking op dit gebied, beter crisisbeheer en crisispreventie en strategische partnerschappen tussen de Commissie en bepaalde VN-organisaties,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2008 „Versterking van het reactievermogen van de Unie bij rampen” (COM(2008)0130) en onder verwijzing naar de resolutie van het Europees Parlement van 19 juni 2008 over „Versterking van het reactievermogen van de Europese Unie bij rampen”(4),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 23 februari 2009 „EU-strategie ter beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden” (COM(2009)0084),
– gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 31 maart 2010 „Humanitaire voedselhulp” (COM(2010)0126),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de operationele strategie 2010 van DG ECHO,
– gezien het in mei 2006 gepubliceerde verslag van Michel Barnier „Op weg naar een Europese civiele bescherming: europe aid”,
– gezien de Universele verklaring van de rechten van de mens, aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN op 10 december 1948,
– gezien de Verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen van 1977,
– gezien het Verdrag inzake de status van vluchtelingen van juli 1951,
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en het Facultatief Protocol inzake kinderen in gewapende conflicten, door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen op 20 november 1989,
– gezien het Voedselhulpverdrag, ondertekend in Londen op 13 april 1999, op grond waarvan de Europese Gemeenschap zich verplicht te reageren op noodvoedselsituaties en andere voedingsnoden van ontwikkelingslanden(5),
– gezien de Gedragscode van 1994 voor het Internationale Rode Kruis en de Rode Halve Maan en voor NGO's voor de hulpverlening bij rampen,
– gezien de op 17 juni 2003 in Stockholm aanvaarde Beginselen en goede werkwijzen voor humanitaire hulp (GHD),
– gezien de partnerschapbeginselen die in 2007 zijn goedgekeurd door het Global Humanitarian Platform (GHP) tussen de Verenigde Naties en de humanitaire organisaties,
– gezien de richtsnoeren van de Verenigde Naties inzake het gebruik van militaire middelen en middelen voor civiele bescherming ter ondersteuning van hulpoperaties bij natuurrampen (de Oslo-richtsnoeren), die zijn herzien op 27 november 2006,
– gezien de richtsnoeren van maart 2003 inzake het gebruik van militaire middelen en middelen voor civiele bescherming ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten in complexe noodsituaties (de MCDA-richtsnoeren),
– gezien het Actiekader van Hyogo, aangenomen tijdens de Wereldconferentie voor rampenpreventie in Kobe (prefectuur Hyogo, Japan) van 18-22 januari 2005,
– gezien de Toetsing van de humanitaire hulp (Humanitarian Response Review), waartoe in augustus 2005 opdracht is gegeven door de noodhulpcoördinator van de VN en de adjunct-secretaris voor humanitaire zaken,
– gezien de index voor humanitaire hulp die in 2010 is opgesteld door de organisatie DARA (Development Assistance Research Associates) en die een analyse en classificatie bevat van de wijze waarop de belangrijkste donorlanden ingaan op de behoeften van slachtoffers van rampen, conflicten en noodsituaties,
– gezien het internationale programma met regels, wetten en beginselen voor internationale acties bij rampen (de „IDRL-richtsnoeren”), die in 2007 zijn aangenomen op de 30ste internationale conferentie van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan in Genève, en de gezamenlijke toezegging van de lidstaten van de Europese Unie om deze te ondersteunen,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 november 2007 over een Europese consensus over humanitaire hulp(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 februari 2010 over de aardbeving op Haïti(7),
– onder verwijzing naar zijn aanbeveling aan de Raad van 14 december 2010 betreffende het opzetten van een EU-structuur voor snelle respons(8),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 17 juni 2010 over de militaire operatie van Israël tegen het hulpkonvooi en de blokkade van Gaza(9),
– onder verwijzing naar de ontwerpresolutie over de humanitaire crisis in Somalië, ingediend door Oreste Rossi overeenkomstig artikel 120 van het Reglement (B7-0489/2010),
– onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over het verstrekken van humanitaire hulp aan derde landen,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0375/2010),
A. verwijzend naar de gemeenschappelijke visie op humanitaire hulp die is vastgelegd in de Europese consensus betreffende humanitaire hulp, die de wens van de Europese Unie onderstreept om nauw samen te werken op dit gebied ten einde de doelmatigheid te optimaliseren, de humanitaire grondbeginselen van menselijkheid, neutraliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid te verdedigen en te bevorderen en energiek te pleiten voor eerbiediging van het internationale humanitaire recht,
B. overwegende dat de afspraken in de consensus zowel gelden voor de lidstaten als voor de Europese Commissie, en dat de acties die zijn opgenomen in het actieplan in de meeste gevallen door de Commissie en de lidstaten in onderling overleg moeten worden uitgevoerd,
C. overwegende dat het aantal en de ernst van de natuurrampen spectaculair is toegenomen, vooral tengevolge van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering en overwegende dat de geïndustrialiseerde landen een historische verantwoordelijkheid dragen; gezien het steeds vaker voorkomen van complexe crises wat verband houdt met een aantal factoren, waaronder de veranderende aard van de conflicten, slecht bestuur en precaire situaties, steeds ernstiger schendingen van het internationale humanitaire recht en de versmalling van de humanitaire ruimte,
D. overwegende dat de hulpverlening steeds moeilijker en gevaarlijker wordt, dat de veiligheid van de humanitaire medewerkers steeds meer gevaar loopt en dat in 2008 122 humanitaire medewerkers vermoord werden,
E. overwegende dat meer aandacht besteed moet worden aan de meest kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en onder dwang verdrevenen, en dat de verscherping van het geweld op genderbasis en seksueel geweld een groot probleem is in humanitaire situaties waar stelselmatige verkrachting soms wordt aangewend als oorlogswapen,
F. overwegende dat de toenemende betrokkenheid van niet-humanitaire spelers bij de bestrijding van humanitaire crises het gevaar van een vermenging van rollen tussen militaire en humanitaire actoren met zich meebrengt en de grenzen verwatert van een humanitaire hulp die neutraal, onpartijdig en onafhankelijk is,
G. overwegende dat de recente tragedies in Haïti en Pakistan opnieuw hebben laten zien hoe noodzakelijk het is om de instrumenten waarover de Europese Unie beschikt om rampen te bestrijden (humanitaire hulp en communautair mechanisme voor civiele bescherming) efficiënter, sneller, beter gecoördineerd en zichtbaarder te maken en overwegende dat deze rampen eens te meer hebben aangetoond dat er een Europese snelle-interventiemacht in het leven moet worden geroepen,
H. overwegende dat de humanitaire context in de wereld slechter is geworden, dat de humanitaire uitdagingen en behoeften immens zijn en dat versterkte tenuitvoerlegging van de consensus en het actieplan daarom dringend geboden is, alsmede wereldwijde coördinatie en lastenverdeling, met inachtneming van de regionale verantwoordelijkheden van de landen die het vermogen hebben om grootschalige humanitaire hulp te verlenen,
I. overwegende dat de begroting van de Commissie voor humanitaire rampen, en met name voor het directoraat-generaal ECHO, de afgelopen vijf jaar niet alleen is bevroren, maar in reële termen licht is verlaagd,
De Europese consensus inzake humanitaire hulp en het actieplan daarvoor
1. betreurt het dat de humanitaire consensus nog steeds te weinig bekend is, behalve bij de humanitaire partners, en wenst dat hierover specifieke trainingen worden gegeven, met name voor de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), voor diplomaten van de lidstaten en voor de militaire partijen;
2. betreurt het dat de lidstaten te weinig betrokken worden bij de tenuitvoerlegging van de consensus en is van mening dat de rol van de werkgroep humanitaire hulp en voedselhulp van de Raad (COHAFA) vergroot moet worden om ervoor te zorgen dat beter wordt toegezien op de tenuitvoerlegging van de consensus – bijvoorbeeld door specifieke sessies te organiseren over het integreren van de consensus in nationale humanitaire strategieën of door een jaarlijks activiteitenverslag over te leggen – en dat de werkgroep zich beter kwijt van zijn taak om actiever voor humanitaire hulp te pleiten bij de andere werkgroepen van de Raad en van het Politiek en Veiligheidscomité (COPS), waarbij het accent moet blijven liggen op effectieve en snelle coördinatie;
3. moedigt het aan dat de verspreiding en tenuitvoerlegging van de consensus en het bijbehorende actieplan actief door de EU-delegaties worden gestimuleerd bij de vertegenwoordigingen van de lidstaten in derde landen;
4. verzoekt de Commissie na te gaan of het mogelijk is jaarlijks de beste praktijken uit te wisselen met de nationale parlementen van de EU over de nakoming van de afspraken die in de consensus zijn vastgelegd;
5. pleit ervoor dat meer geld voor humanitaire hulp beschikbaar wordt gesteld gezien het grotere aantal interventieterreinen en verzoekt de begrotingsautoriteit om het bedrag van de reserve voor noodhulp op de oorspronkelijke begroting van DG ECHO onmiddellijk geheel of gedeeltelijk over te schrijven; benadrukt dat het belangrijk is om de OESO/DAC-doelstelling van 0,7% van het BNP tegen 2015 te concretiseren;
6. dringt er tevens op aan dat er realistische begrotingen worden opgesteld, waarbij middelen worden opgenomen voor natuurrampen of humanitaire interventies op basis van opgedane ervaringen in voorgaande begrotingsjaren;
7. dringt aan op extra inspanningen om de financiering van operaties na natuur- en andere rampen te bespoedigen en de besluitvormings- en goedkeuringsprocedures voor de uitvoering van de begroting te vereenvoudigen; onderstreept dat de diensten van de Commissie nauw moeten samenwerken met de EDEO om een snelle aanvangsfinanciering van de operaties mogelijk te maken;
8. wijst op het belang van een evenwichtig optreden terwijl tegelijkertijd bijzondere aandacht moet worden besteed aan „vergeten crises”;
9. dringt aan op een verhoging van de financiering en een uitbreiding van de capaciteit en hulpmiddelen om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp en civiele bescherming zuiver civiele taken blijven;
10. steunt de essentiële rol die gespeeld wordt door het NOHA (het eerste netwerk van universiteiten die een opleiding „humanitaire hulp” aanbieden op Europees niveau) bij het vergroten van het bewustzijn over de mondiale humanitaire context en met name het Europese beleid om tegemoet te komen aan de behoeften van de meest kwetsbare groepen door middel van onderwijs en opleiding van jonge Europeanen;
Humanitaire beginselen, internationaal humanitair recht en bescherming van de humanitaire ruimte
11. onderschrijft nogmaals de beginselen en doelstellingen voor de humanitaire hulp die worden opgesomd in de consensus; herinnert eraan dat de humanitaire hulp van de Europese Unie geen instrument voor crisisbeheer is en betreurt de toenemende politisering van de humanitaire hulp en de gevolgen daarvan voor de eerbiediging van de humanitaire ruimte;
12. is van mening dat in het externe optreden van de Europese Unie, als vastgelegd in het Verdrag van Lissabon, de beginselen en afspraken van de Europese consensus betreffende humanitaire hulp geëerbiedigd moeten worden, en is van mening dat de Unie, gezien haar politieke gewicht en haar invloed als de grootste internationale donor, onvermoeibaar moet blijven ijveren voor de humanitaire beginselen;
13. vraagt ook dat militair en civiel personeel en humanitaire medewerkers die bij rampen of humanitaire operaties worden ingezet, de beginselen van neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid in acht nemen;
14. spreekt zijn voldoening uit over de herziening in december 2009 van de richtsnoeren van de Europese Unie inzake bevordering van de naleving van het internationaal humanitair recht (IHR) en is van mening dat de Commissie en de lidstaten een grotere politieke rol dienen te spelen bij de tenuitvoerlegging daarvan; hoopt ook dat er specifieke opleidingen „internationaal humanitair recht” zullen worden gegeven in de EDEO;
15. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat extra middelen worden toegewezen voor activiteiten ter bevordering van het IHR en de verbreiding ervan in het veld onder wapendragers, jongeren, politici en middenveldorganisaties;
16. herinnert eraan dat in de in juni 2008 vastgestelde beginselen en goede praktijken op het gebied van humanitaire hulp wordt benadrukt dat er rekenschap moet worden afgelegd en dat er regelmatig moet worden beoordeeld hoe de internationale gemeenschap reageert op humanitaire crises, met inbegrip van de doelmatigheid van donoren, en benadrukt dat over deze beoordelingen in ruimer verband overleg gevoerd moet worden, met name met de humanitaire actoren;
Een gemeenschappelijk kader voor hulpverlening De kwaliteit van de hulp
17. herinnert eraan dat de hulpverlening uitsluitend op vastgestelde behoeften en de mate van kwetsbaarheid moet berusten en dat de kwaliteit en kwantiteit van de hulp vooral wordt bepaald door de oorspronkelijke evaluatie, die nog verbeterd moet worden, vooral ten aanzien van de toepassing van kwetsbaarheidscriteria, met name ten aanzien van vrouwen, kinderen en mensen met een handicap;
18. herinnert eraan dat werkelijke en continue betrokkenheid – en zo mogelijk deelname – van de begunstigden bij het beheer van de hulp een van de essentiële voorwaarden is voor de kwaliteit van humanitaire interventies, met name ingeval van langdurige crises;
19. dringt er op aan dat de EU-bijstand ingeval van natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen zoveel mogelijk gericht moet zijn op ondersteuning van de lokale economie, door lokaal of regionaal geproduceerde levensmiddelen aan te kopen en de boeren te voorzien van de nodige uitrusting;
20. pleit voor harmonisering van de methoden die door de verschillende spelers worden gebruikt en dringt er bij het Bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden van de Verenigde Naties (OCHA) op aan verder te werken aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijk methodologisch kader waarin prioriteit wordt verleend aan effectieve en snelle interventies en waarbij de lokale betrokkenen, voor zover mogelijk, inclusief de non-gouvernementele betrokkenen, continue worden betrokken;
21. dringt met klem aan op voortzetting van het werk van de Commissie op sectorgebieden als voeding, bescherming, gelijkheid van mannen en vrouwen en seksueel geweld, vluchtelingen, gerepatrieerden en IDP's en pleit voor systematische opneming van de man-vrouwdimensie en reproductieve gezondheid in humanitaire acties op het gebied van de basisgezondheidszorg;
22. dringt er bij de Raad op aan gedetailleerd uit werken hoe er gevolg gegeven kan worden aan de aanbeveling in het verslag-Barnier om de Europese ultraperifere gebieden op niet-exclusieve basis te gebruiken als steunpunten om essentiële producten en logistiek gemakkelijker vooraf in stelling te brengen zodat Europese personele en materiële middelen gemakkelijker kunnen worden ingezet bij een dringende humanitaire interventie buiten de Europese Unie;
23. moedigt de Commissie aan te blijven nadenken over de mogelijke negatieve gevolgen van humanitaire hulp in de gebieden waar die geleverd wordt – met name de mogelijke destabilisering van economische en maatschappelijke structuren en de gevolgen voor het milieu – en verzoekt de Commissie adequate strategieën te ontwikkelen zodat al in de ontwerpfase rekening kan worden gehouden met deze gevolgen;
Diversiteit en kwaliteit van de partnerschappen
24. roept op tot eerbiediging van de diversiteit van de spelers in het kader van de financiering en tenuitvoerlegging van de internationale humanitaire programma's – Verenigde Naties, Internationale Rode Kruis-Rode Halve Maan, NGO's – en is voor verdere versterking van de capaciteiten van de lokale spelers; dringt aan op een adequate coördinatie en uitwisseling van informatie tussen alle betrokken actoren;
25. verzoekt alle regeringsinstanties de belangrijke rol van NGO's bij de fondsenwerving via particuliere donaties te eerbiedigen;
26. is voor verdere humanitaire hervormingen op het vlak van de Verenigde Naties en pleit voor versterking van het systeem van humanitaire coördinatoren, voor meer transparantie, een meer ontvangersgerichte aanpak, meer flexibiliteit bij het gebruik van „pooled funds” en een aantal verbeteringen bij de aanpak van „clusters” (sectoriële verantwoordelijkheid), op basis van de UNHRR-aanbevelingen en met meer nadruk op de beginselen van transparantie en verantwoordingsplicht, met name ten aanzien van de coördinatie met lokale structuren en non-gouvernementele actoren, het in aanmerking nemen van de intersectorale aspecten en de coördinatie tussen „clusters”;
De coördinatie op internationaal en Europees niveau
27. wijst op de centrale rol die de Verenigde Naties spelen, met name OCHA, bij de coördinatie van de internationale humanitaire activiteiten;
28. begroet de initiatieven die ten doel hebben te zorgen voor meer samenhang tussen de verschillende Europese instrumenten voor crisisinterventie en waardeert het dat de humanitaire hulp en de burgerbescherming worden samengevoegd binnen één directoraat-generaal; dringt er evenwel op aan dat de taken, de rol en de middelen van beide formeel gescheiden blijven;
29. verzoekt de Raad en de Commissie nauwkeurige en transparante regels vast te stellen voor de samenwerking en coördinatie tussen de EDEO en de Commissie bij het optreden in geval van een grote crisis buiten het grondgebied van de Europese Unie en er actief voor te zorgen dat de ter plaatse ingezette middelen en capaciteiten zichtbaar zijn;
30. herinnert eraan dat de externe strategie van de EU op het gebied van de rechten van het kind gebaseerd moet zijn op de waarden en beginselen die zijn verankerd in de Universele verklaring van de rechten van de mens, met name de artikelen 3, 16, 18, 23, 25, 26 en 29, en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de bijbehorende Facultatief Protocollen;
Gebruik van militaire middelen en capaciteiten en van middelen en capaciteiten voor civiele bescherming
31. wijst er andermaal op dat er duidelijk onderscheid moet blijven tussen de militaire en de humanitaire spelers, vooral in gebieden die zijn getroffen door een natuurramp of een gewapend conflict, en dat het van wezenlijk belang is dat de militaire middelen en capaciteiten alleen in zeer beperkte gevallen en als uiterste middel worden gebruikt ter ondersteuning van humanitaire hulpoperaties, overeenkomstig de richtsnoeren van de Verenigde Naties (MCDA- en Oslo-richtsnoeren)(10);
32. herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat humanitaire hulp en civiele bescherming als puur civiele taken moeten worden beschouwd en als zodanig moeten worden uitgevoerd;
33. verzoekt de Commissie actie te voeren om te wijzen op het bijzondere karakter van de humanitaire hulp binnen het externe beleid van de Europese Unie en verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat hun strijdkrachten de richtsnoeren van de Verenigde Naties respecteren en toepassen; is tevens van mening dat er tussen de militaire en de humanitaire actoren een dialoog gevoerd moet worden om wederzijds begrip te bevorderen;
34. herhaalt dat het gebruik van middelen voor civiele bescherming tijdens humanitaire crises gebaseerd moet zijn op de behoeften, en complementair moet zijn aan en samen moet hangen met de humanitaire hulp, en dat deze middelen een zekere bijdrage kunnen leveren aan de humanitaire acties bij een natuurramp, indien zij worden aangewend overeenkomstig de desbetreffende beginselen van het Permanent Comité van VN-organisaties (IASC);
35. verzoekt de Commissie ambitieuze wetgevingsvoorstellen in te dienen voor de oprichting van een Europese interventiemacht voor civiele bescherming, die een verbeterde versie is van het huidige communautair mechanisme voor civiele bescherming, die wordt gevormd door samenvoeging van de bestaande nationale middelen zodat geen omvangrijke extra uitgaven nodig zijn, en die is geïnspireerd op de beproefde werkwijzen in het kader van de voorbereidende maatregelen; de financiering van de interventiemacht voor civiele bescherming moet een aanvulling vormen op de financiering voor humanitaire noodhulp;
36. is van mening dat de Europese interventiemacht voor civiele bescherming gebaseerd zou kunnen zijn op een toezegging van bepaalde lidstaten om op vrijwillige basis essentiële civielebeschermingsmodules ter beschikking te stellen die vooraf worden bepaald en klaarstaan om onmiddellijk te worden ingezet voor door het Centrum voor waarneming en informatie (MIC) gecoördineerde operaties van de Unie, en is tevens van mening dat de meeste van deze modules, die reeds op nationaal niveau beschikbaar zijn, onder hun controle zouden blijven en dat de inzet van deze stand-bymodules bij rampen binnen en buiten de EU de kern van de civiele bescherming van de EU zou vormen;
Continuïteit van de hulp Beperking van catastroferisico's en klimaatverandering
37. begroet de vaststelling in februari 2009 van een nieuwe Europese strategie ter ondersteuning van de beperking van het risico op rampen in ontwikkelingslanden en pleit voor een snelle uitvoering van deze strategie; dringt er in dit verband bij de Commissie op aan om in samenwerking met de nationale regeringen, lokale autoriteiten en organisaties van het maatschappelijk middenveld in de begunstigde landen programma's te ontwikkelen om rampen te voorkomen en de reactiebeheerscapaciteit uit te breiden en pleit voor een snelle uitvoering van deze strategie;
38. wenst dat een aanzienlijke inspanning wordt geleverd om de beperking van catastroferisico's stelselmatiger op te nemen in het beleid voor ontwikkelingshulp en humanitaire hulp;
39. pleit voor een aanzienlijke verhoging van de uitgaven hiervoor en onderstreept het belang van handhaving van de kleinschalige financiering, zodat een aanpak wordt gevolgd die rekening houdt met de context en projecten op het lokale niveau worden omarmd;
40. wenst dat de agenda voor aanpassing aan de klimaatverandering beter wordt gecoördineerd met de activiteiten ter beperking van het risico op rampen;
Samenhang tussen noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling
41. betreurt het dat nog steeds weinig concrete vorderingen zijn gemaakt op het gebied van de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling, ondanks de vele politieke initiatieven die de laatste jaren zijn genomen;
42. benadrukt het belang van een tijdige overgang van noodtoestand naar ontwikkeling, gebaseerd op specifieke criteria en een zorgvuldig verrichte inventarisatie van de behoeften;
43. dringt aan op meer middelen om de continuïteit van de hulp te garanderen en wenst dat meer wordt gelet op de flexibiliteit en het aanvullende karakter van de bestaande financieringsmiddelen in de overgangsfasen tussen noodsituatie en ontwikkeling;
44. pleit voor een betere dialoog en coördinatie tussen de humanitaire organisaties en de ontwikkelingsagentschappen op de interventieterreinen en binnen de desbetreffende diensten van de Europese instellingen en de lidstaten;
o o o
45. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (OCHA).
MCDA-richtsnoeren: richtsnoeren inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten in complexe noodsituaties; maart 2003. Oslo-richtsnoeren: richtsnoeren inzake het gebruik van militaire en civiele defensiemiddelen ter ondersteuning van humanitaire VN-activiteiten bij natuurrampen; november 2007.
Erkenning van de landbouw als strategische sector voor de voedselvoorziening
149k
64k
Resolutie van het Europees Parlement van 18 januari 2011 over de erkenning van landbouw als sector die van strategisch belang is voor de voedselzekerheid (2010/2112(INI))
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 8 juli 2010 over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 januari 2009 over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 5 mei 2010 over de EU-landbouw en klimaatverandering(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 7 september 2010 inzake billijke inkomens voor de boeren: Een beter werkende voedselvoorzieningsketen in Europa(4),
– gezien het Commissievoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (SEC(2010)1058),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 22 mei 2008 over de stijgende voedselprijzen in de Europese Unie en de ontwikkelingslanden(5),
– gezien de mededeling van de Commissie over een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen,
– gezien de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de VN, met name de halvering in 2015 van het aantal mensen ter wereld dat honger lijdt in vergelijking met 1990,
– gelet op artikel 48 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0376/2010),
A. overwegende dat het veiligstellen van de continuïteit van de voedselvoorziening voor de burgers van Europa, het voorzien van de consumenten van gezond en hoogwaardig voedsel tegen redelijke prijzen en het ondersteunen van de inkomens van de boeren de belangrijkste doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zijn sinds de start hiervan en dat zij ook nu centrale doelstellingen van de EU blijven,
B. overwegende dat door de volatiliteit van de voedsel- en grondstoffenprijzen ernstige bezorgdheid over de werking van de Europese en mondiale voedselvoorziening is gerezen en dat de meest kwetsbare bevolkingsgroepen het zwaarst getroffen zijn door de stijging van de voedselprijzen,
C. overwegende dat de prijsvolatiliteit in de landbouw een permanent karakter heeft, doordat de prijzen onevenredig reageren op kleine schommelingen van het productiepeil, heel vaak als gevolg van speculatie,
D. overwegende dat de EU op een onlangs gehouden vergadering van het Comité inzake Wereldvoedselzekerheid van de FAO het probleem van de extreme prijsvolatiliteit nadrukkelijk onder de aandacht heeft gebracht en dat de nieuwe deskundigengroep op hoog niveau (HLPE) gevraagd is om een verslag over de oorzaken van en de maatregelen tegen prijsschommelingen,
E. overwegende dat gebeurtenissen in verband met het klimaat en andere gebeurtenissen landen ertoe kunnen brengen een protectionistisch beleid te voeren, zoals blijkt uit het recente uitvoerverbod voor tarwe dat is afgekondigd door Rusland en Oekraïne, die samen ongeveer 30% van alle tarwe ter wereld exporteren,
F. overwegende dat de mondiale voedselproductie regelmatig kan worden ondermijnd door uiteenlopende factoren, zoals de gevolgen van plagen en ziektes, de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en natuurrampen, zoals in 2010 is gebleken met de aanhoudende droogte en branden in Rusland en de gigantische overstromingen in Pakistan,
G. overwegende dat dergelijke natuurrampen zich als gevolg van de klimaatverandering steeds vaker zullen voordoen en de voedselzekerheid zullen ondermijnen,
H. overwegende dat de uitdaging er als gevolg van de druk op de natuurlijke hulpbronnen in bestaat, meer te produceren met minder middelen, met de nadruk op duurzame productie,
I. overwegende dat de EU de grootste netto-importeur van landbouwproducten is en al te afhankelijk is van de invoer van eiwitrijke en oliehoudende producten en maïs voor haar veehouderijsector, alsook van groenten en fruit, niet het minst omdat haar producenten voor deze producten niet dezelfde productiemethoden mogen gebruiken,
J. overwegende dat de geraamde groei van de wereldbevolking van 7 tot 9,1 miljard volgens de FAO een stijging van de voedselvoorziening nodig maakt met 70% tegen 2050,
K. overwegende dat armoede en hongersnood in de Europese Unie nog steeds bestaan; dat 79 miljoen mensen in de EU nog steeds leven onder de armoedegrens (60% van het gemiddelde inkomen in het land waar zij wonen); dat 16 miljoen EU-burgers vorige winter via liefdadigheidsorganisaties voedselhulp hebben gekregen,
L. overwegende dat voedselzekerheid niet alleen betekent dat levensmiddelen voorhanden moeten zijn, maar volgens de FAO ook dat iedereen recht op voedsel en op toegang tot gezonde voeding heeft; overwegende dat Europa door steeds concurrentiekrachtiger te worden kan bijdragen tot wereldwijde voedselzekerheid,
M. overwegende dat het ontbreken van voedselzekerheid voor de armsten in de samenleving is verergerd door de gevolgen van de mondiale economische en financiële crisis,
N. overwegende dat de inkomens van boeren na tien jaar loonimpasse in 2009 dramatisch gedaald zijn, voornamelijk als gevolg van moeilijke marktomstandigheden en stijgende productiekosten; overwegende dat de landbouwinkomens aanzienlijk lager zijn (naar schatting 40% per werkende) dan in andere sectoren van de economie, en dat het inkomen per inwoner in plattelandsgebieden aanzienlijk lager is (circa 50%) dan in stedelijke gebieden,
O. overwegende dat de boeren een steeds kleiner deel ontvangen van de door de voedselvoorzieningsketen gegenereerde meerwaarde, terwijl het deel van de voedselindustrie groter is geworden; dat een goed werkende voedselvoorzieningsketen noodzakelijk is om te waarborgen dat de boeren een billijke beloning krijgen voor wat zij produceren,
P. overwegende dat in de hele productie-, toeleverings- en consumptieketen tot 50% van het in de EU geproduceerde voedsel verspild wordt,
Q. overwegende dat slechts 7% van alle boeren in de EU jonger is dan 35 jaar,
R. is van mening dat voedselzekerheid een kernprobleem voor Europa is en coherentie en coördinatie vereist tussen de diverse EU-beleidssectoren, nl. het GLB, het energiebeleid, de onderzoeksprogramma's, het ontwikkelings- en handelsbeleid en de financiële regelgeving,
1. benadrukt het feit dat een sterke en duurzame landbouwsector in de hele EU en een florerend en duurzaam platteland, die gegarandeerd worden door een krachtig GLB, vitale componenten zijn om de uitdaging van de voedselzekerheid aan te kunnen;
2. verklaart dat de EU de hoogste landbouw- en levensmiddelennormen van de wereld heeft, met een sterke nadruk op voedselveiligheid, voedselkwaliteit en ecologische duurzaamheid van de landbouw;
3. is van mening dat een beroep op alle vormen van landbouw zal moeten worden gedaan om Europa en de andere landen te kunnen voeden;
Voedselzekerheid in Europa en de wereld
4. is van mening dat het recht op voedselzekerheid een fundamenteel mensenrecht is en dat er sprake van voedselzekerheid is, wanneer alle mensen op elk moment fysiek en economisch toegang hebben tot behoorlijke, veilige en voedzame levensmiddelen om te kunnen voorzien in hun behoefte aan voedsel en te kunnen kiezen voor levensmiddelen die een actief en gezond leven bevorderen;
5. bevestigt dat de EU de plicht heeft haar burgers te voeden en dat voortzetting van de landbouwactiviteit in de EU hiervoor van centraal belang is; vestigt de aandacht op de dalende landbouwinkomens in de EU, als gevolg van de stijgende productiekosten en de prijsvolatiliteit, waardoor het vermogen van de landbouwers om hun productie in stand te houden, negatief wordt beïnvloed; wijst op de kosten die de Europese boeren moeten dragen om te voldoen aan de hoogste voedselveiligheids-, milieu-, dierenwelzijn en arbeidsnormen ter wereld; benadrukt dat de boeren compensatie moeten krijgen voor deze bijkomende kosten en voor het feit dat zij publieke goederen verstrekken aan de maatschappij; onderstreept het feit dat voedsel uit derde landen dat de EU binnenkomt, aan dezelfde strenge normen moet voldoen, zodat de Europese producenten geen concurrentienadeel lijden;
6. erkent dat het waarborgen van een adequate beschikbaarheid van voedsel een essentieel onderdeel van de voedselzekerheid is, maar beseft ook dat de toegang tot en de betaalbaarheid van voedsel van belang zijn om een adequate levensstandaard te garanderen voor iedereen, met name voor wie onvoldoende economische middelen heeft, vaak kinderen, bejaarden, migranten, vluchtelingen en werklozen;
7. steunt de formule voedselzekerheid – voeding – kwaliteit – nabijheid – innovatie – productiviteit; is van mening dat om dit te realiseren bij het toekomstige GLB rekening moet worden gehouden met de verwachting van de bevolking dat het zowel om een landbouwbeleid gaat als om een voedselbeleid in het kader waarvan voorlichting wordt gegeven over gezonde eetgewoonten;
8. is van mening dat de EU betere voorwaarden moet scheppen voor de uitvoering van voedselprogramma's als het schoolmelk- en het schoolfruitprogramma in de lidstaten en dat zij onderwijs en bewustmaking met betrekking tot de herkomst van producten en voeding beter moet ondersteunen, aangezien het kiezen van voedsel met kennis van zaken ziekte kan voorkomen en ook de zware druk op de sociale uitgaven in Europa kan verlichten; vraagt ook meer programma's ter bevordering van gezond eten, waarvoor de administratieve lasten moeten worden verminderd, en een verhoging van de begroting van deze programma's; verzoekt de Commissie de praktische aspecten van deze programma te evalueren;
9. bevestigt zijn steun voor het EU-programma voor de meest behoeftigen; herinnert eraan dat de VS via zijn landbouwwet aanzienlijke steun verstrekt aan zijn programma voor aanvullende voedingsassistentie (Supplemental Nutrition Assistance Programme), dat aanzienlijke inkomsten voor de sector en de economie als geheel genereert en daarnaast enigszins de voedselnood van de armsten lenigt;
10. is zich bewust van de grote uitdaging die de klimaatverandering voor de realisatie van voedselzekerheid oplevert, met name vanwege het feit dat klimaatgerelateerde gebeurtenissen als droogten, overstromingen, branden en stormen steeds vaker voorkomen en steeds grotere vormen aannemen; wijst op het groeiende probleem van waterschaarste en de gevolgen hiervan voor de voedselproductie; benadrukt dat waterbeheer en de klimaatverandering dringend moeten worden aangepakt;
11. herinnert eraan dat energiezekerheid en voedselzekerheid zeer nauw met elkaar samenhangen; erkent dat energiekosten een belangrijke factor zijn voor het bepalen van het rendabiliteitsniveau van de landbouw, die grotendeels afhankelijk is van olie; moedigt maatregelen aan die de landbouwers ertoe aanzetten energie-efficiënter te worden en alternatieve energiebronnen te ontwikkelen; herinnert eraan dat consistentere steun voor onderzoek, ontwikkeling en adviesverstrekking nodig is;
12. is evenwel van mening dat bij de toegenomen drang om hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen en de 2020-doelstellingen te halen rekening moet worden gehouden met de gevolgen daarvan voor de voedselproductie en -voorziening; benadrukt dat een delicaat evenwicht moet worden bereikt om de doelstellingen op het gebied van voedselvoorziening en brandstof te halen;
13. merkt op dat er een grote afhankelijkheid is van invoer van eiwitrijke en oliehoudende producten uit derde landen, die negatieve gevolgen heeft voor de voedsel- en de landbouwsector, met name de veehouderij, wanneer zich prijspieken voordoen;
14. verzoekt de Commissie een technische oplossing voor te stellen voor het probleem van de geringe aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal in niet-genetisch gemodificeerde producten die worden ingevoerd en een sneller goedkeuringsproces binnen de EU voor te stellen voor de invoer van een nieuwe genetisch gemodificeerde voedselvariant, zodra deze veilig is bevonden;
15. vraagt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat de bevolking inzage in de resultaten van voedselveiligheidscontroles heeft, om de transparantie op Europees niveau te verbeteren;
16. is bezorgd over de opkomst van het verschijnsel landroof en de gevolgen ervan voor de voedselzekerheid in de ontwikkelingslanden en de toekomst van de landbouw en de boeren; verzoekt de Commissie deze situatie in verband met landhuur en natuurlijke hulpbronnen te onderzoeken;
17. stelt vast dat de situatie in de veehouderij in de EU verslechterd is als gevolg van de stijging van de voederprijzen; wenst dat de instrumenten die in het kader van de gemeenschappelijke marktordening (Verordening (EG) nr. 1234/2007) beschikbaar zijn, doelgericht worden ingezet om de markt te stabiliseren en een crisis af te wenden;
18. is van mening dat er met de komende productiviteitsstijging in de nieuwe lidstaten meer landbouwgrond beschikbaar zal komen en dat dit een goede gelegenheid biedt om de productie van eiwitrijke en oliehoudende gewassen nieuw leven in te blazen;
19. stelt vast dat de voedselzekerheid niet kan worden gegarandeerd zolang de vrije toegang tot genetische hulpmiddelen voor voedsel en landbouw niet gewaarborgd is; ziet het internationale FAO-Verdrag over plantgenetische hulpbronnen als een belangrijk instrument voor het behoud van de biodiversiteit en daarmee voor de bestrijding van de gevolgen van de klimaatverandering;
20. benadrukt dat de stimulerende maatregelen voor duurzame verbouwing van energiegewassen de voedselzekerheid van de bevolking op geen enkele manier in het gedrang mogen brengen;
21. vraagt de lidstaten om programma's op te stellen en uit te voeren die concrete maatregelen voor de landbouw bevatten, gericht op afzwakking en aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering;
22. wijst er met nadruk op dat er een informatiecampagne aan het adres van de verbruiker, over de inspanningen van de boeren en de landbouw voor milieubescherming en voedselzekerheid, gevoerd moet worden;
Landbouw, financiële markten en prijsvolatiliteit
23. is van mening dat de financiële en de landbouwmarkten tegenwoordig meer dan ooit met elkaar zijn verstrengeld; is van mening dat een Europese reactie alleen niet langer volstaat en dat Europa, wat de kwestie van prijsvolatiliteit en voedselzekerheid betreft, moet optreden in overleg met derde landen en internationale organisaties; steunt de initiatieven die het voorzitterschap van de G20 terzake heeft genomen;
24. wijst op de problemen waarmee de boeren in tijden van extreme markt- en prijsvolatiliteit kampen; vestigt de aandacht op de moeilijkheden die landbouwers ondervinden bij het vooraf plannen in tijden van extreme volatiliteit; verzoekt de Commissie met klem blijvende en krachtige maatregelen in te voeren om de volatiliteit op de landbouwmarkten met spoed aan te pakken; meent dat dit van cruciaal belang is voor de handhaving van de productie in de Europese Unie;
25. merkt op dat de prijsindex op de financiële markten voor landbouwgrondstoffen nog nooit zo onstabiel was; wijst bijvoorbeeld op de recente stijging van de prijs van tarwecontracten, die is toegenomen met 70% in twee maanden, waarbij het volume van de handel erin op de grondstoffenmarkt van Parijs meer dan verdubbeld is;
26. wijst op het feit dat deze gebeurtenissen slechts gedeeltelijk het gevolg zijn van fundamentele marktfactoren als vraag en aanbod en in grote mate van speculatie; merkt op dat speculatief gedrag goed is voor bijna 50% van de recente prijsstijgingen; is het eens met de conclusies van de speciale VN-rapporteur voor het recht op voedsel wat de rol betreft die grote institutionele investeerders, bijvoorbeeld hedgefondsen, pensioenfondsen en investeringsbanken – alle in het algemeen zonder belangstelling voor de landbouwmarkten –, spelen, doordat zij de prijsindexen van grondstoffen beïnvloeden door hun bewegingen op de derivatenmarkten;
27. steunt in samenhang hiermee een herziening van de bestaande wetgeving inzake financiële instrumenten, die moet zorgen voor transparantere transacties; herinnert eraan dat financiële instrumenten de economie moeten dienen en de landbouwproductie over crises en klimaatgerelateerde gebeurtenissen heen moeten helpen; is van mening dat tegelijk niet mag worden toegestaan dat speculatie anderszins efficiënte landbouwholdings in gevaar brengt;
28. is tevreden met het Commissievoorstel voor een verordening betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters; zou graag zien dat er vangnetten tegen de extreme prijsvolatiliteit worden gecreëerd als instrument op snel te kunnen inspelen op crises; zou graag zien dat er coördinatie komt wat de wetgeving betreft tussen de EU en derde landen, bijvoorbeeld de VS, om de mogelijkheden voor speculanten om op oneerlijke wijze gebruik te maken van de verschillen tussen de diverse regelgevingsstelsels te verminderen;
29. is voorstander van gedurfder Europees optreden om het speculatieprobleem aan te pakken, onder andere via een mandaat voor regulatoren en toezichtsinstanties om speculatie te beteugelen; is van mening dat grondstoffenderivaten verschillen van andere financiële derivaten en dat zij alleen mogen worden verhandeld door handelaars die een legitiem belang hebben bij de bescherming van landbouwproducten tegen risico's en door andere categorieën van personen die een rechtstreekse band met de reële landbouwproductie hebben; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de handel in voedselgrondstoffenderivaten zo veel mogelijk wordt beperkt tot investeerders die een rechtstreekse band met de landbouwmarkten hebben;
30. spreekt zijn zorg uit over de verregaande concentratie die op de granenmarkten heeft plaatsgevonden en als gevolg waarvan de betrokken bedrijven nu de marktprijzen kunnen beïnvloeden; wijst erop dat dit de prijsvolatiliteit kan versterken, aangezien de graanhandelaren vanwege hun speculaties belang hebben bij sterke prijsschommelingen; is van mening dat hieruit ook de noodzaak blijkt van interventievoorraden of een ander vangnet om de prijsstabiliteit te bevorderen en de belangen van boeren en consumenten te beschermen;
31. benadrukt dat er zonder interventie- of strategische voorraden niet doeltreffend kan worden opgetreden tegen sterke prijsschommelingen; is derhalve van mening dat marktinterventie-instrumenten een grotere rol moeten spelen in het toekomstige GLB;
32. benadrukt dat meer transparantie en eerlijkheid in de voedselvoorzieningsketen nodig zijn om te zorgen voor billijke prijzen voor de boeren, billijke winsten en een billijke prijszetting in de hele voedselvoorzieningsketen en een levensvatbare landbouwsector die voor voedselzekerheid zorgt; verzoekt de Commissie met concrete en effectieve voorstellen te komen om deze kwestie aan te pakken;
33. wijst erop dat lage-inkomenslanden met een voedseltekort, wanneer zij worden geconfronteerd met prijsvolatiliteit, gewoonlijk kwetsbaarder zijn;
Mondiale voedselvoorraden voor mondiale voedselzekerheid
34. merkt op dat de totale mondiale voedselvoorraad momenteel niet ontoereikend is en dat het veeleer door de onverkrijgbaarheid en de hoge prijzen komt dat vele mensen geen voedselzekerheid hebben;
35. merkt evenwel op dat de mondiale voedselvoorraden veel beperkter zijn dan in het verleden, met een laagterecord tijdens de voedselcrisis van 2007, toen de mondiale voedselreserves maar volstonden voor 12 weken; wijst erop dat de mondiale voedselproductie steeds kwetsbaarder is voor extreme meteorologische gebeurtenissen die verband houden met de klimaatverandering, voor de toegenomen mondiale druk op grond als gevolg van de verstedelijking en voor een groeiend aantal plagen en ziekten, die plotse en onvoorzienbare voedseltekorten kunnen veroorzaken;
36. is daarom van mening dat een gericht mondiaal systeem van voedselvoorraden (noodvoorraden ter vermindering van de honger en voorraden om de grondstoffenprijzen te reguleren), omdat dit kan helpen de wereldhandel te bevorderen wanneer zich prijspieken voordoen, omdat het terugkerende protectionisme ermee kan worden afgeweerd en omdat de druk op de mondiale voedselmarkten ermee kan worden verlicht; is van mening dat deze voorraden moeten worden beheerd door een gemeenschappelijk orgaan onder auspiciën van de Verenigde Naties of door de FAO en dat er ten volle de ervaring bij moet worden benut die is opgedaan door de FAO en het Wereldvoedselprogramma van de VN; verzoekt de Commissie dringend te onderzoeken op welke manier dit het effectiefst kan worden gerealiseerd en hierover verslag uit te brengen bij het Parlement; verzoekt de Commissie voorts een voortrekkersrol te spelen wat de bepleiting van dit gerichte mondiale systeem van voedselvoorraden betreft;
37. herinnert eraan dat de EU tot dusver heeft gereageerd met hulp en geld, onder andere via de voedselfaciliteit; wil graag rapporten zien over de doeltreffendheid van deze faciliteit, onder meer met het oog op vorderingen bij de bestrijding van oorzaken en symptomen, en verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken van de invoering van een instrument om te helpen de hongersnood in de wereld te bestrijden;
38. wijst er nogmaals op hoe belangrijk het is de landbouw in de ontwikkelingslanden te bevorderen en een passend deel van de EU-ODA aan de landbouwsector toe te wijzen; betreurt dat het aandeel van de ontwikkelingshulp dat aan de landbouw wordt toegewezen, sinds de jaren tachtig dramatisch is gedaald en is verheugd dat er wordt erkend dat die tendens moet worden omgekeerd; vraagt de Commissie van landbouw een prioriteit van haar ontwikkelingshulp te maken, en onder meer de toegang van landbouwers tot de markten te bevorderen;
39. drukt zijn teleurstelling over de conclusies van de topconferentie van 2010 van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling uit, en wijst erop dat de industrielanden hun toezeggingen voor openbare ontwikkelingshulp lang niet gestand doen;
40. verheugt zich over het initiatief van de Wereldbank naar aanleiding van de werkzaamheden van de topconferentie van 2010 van de Verenigde Naties over de millenniumdoelstellingen voor de ontwikkeling, om haar hulpverlening aan de landbouw uit te breiden om de inkomens, werkgelegenheid en voedselzekerheid te ondersteunen, vooral in gebieden met laag inkomen;
Een nieuw GLB om de uitdagingen aan te gaan
41. bevestigt het standpunt dat het heeft ingenomen in zijn verslag over de toekomst van het GLB na 2013; bevestigt gehecht te zijn aan een sterk beleid op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling om voedselzekerheid voor iedereen te garanderen, de vitaliteit van het rurale Europa in stand te houden, de instandhouding van de landbouwproductie in de hele EU te waarborgen, innovatie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid te ondersteunen en ertoe bij te dragen dat de grote mondiale uitdagingen, bijvoorbeeld de klimaatverandering, het hoofd worden geboden;wijst tevens op de noodzaak van verdere vereenvoudiging en debureaucratisering van het GLB ten einde de uitvoeringskosten voor de begunstigden te verlagen;
42. benadrukt het feit dat jonge boeren een rol in het toekomstige GLB moeten spelen; wijst erop dat maar 7% van de Europese boeren jonger is dan 35 en dat tegelijk niet minder dan 4,5 miljoen boeren de volgende tien jaar met pensioen zullen gaan; is voorstander van versterking van de maatregelen ten behoeve van de jongeren, zoals installatiepremies, gesubsidieerde intrestvoeten voor leningen en andere stimulansen, die de lidstaten via hun begroting voor plattelandsontwikkeling hebben genomen; bevestigt de inhoud van zijn begrotingsamendement inzake het uitwisselingsprogramma voor jongeren en wil graag dat dit als proefproject wordt uitgevoerd; wenst tevens dat alle administratieve obstakels voor de toegang van jongeren tot landbouwactiviteiten worden weggenomen;
43. meent dat onderzoek en innovatie cruciaal zijn om de voedselzekerheidsproblematiek aan te pakken door met minder middelen meer te gaan produceren; wijst erop dat het belangrijk is beroepsopleiding, de toegang tot onderwijs, kennisoverdracht en de uitwisseling van beste praktijken in de landbouwsector te bevorderen; wijst opnieuw op de noodzaak van een gecoördineerde aanpak tussen het GLB en andere beleidsterreinen om de toegang tot onderzoek en innovatie in de landbouw te vergemakkelijken;
44. vraagt de Europese Commissie en de lidstaten om alle mogelijkheden te benutten die het 7de kaderprogramma onderzoek & ontwikkeling te bieden heeft voor technisch onderzoek en vernieuwing om de productiviteit te verbeteren, met inachtneming van de normen voor doelmatig energiegebruik en duurzaamheid;
45. merkt op dat de hoeveelheid land die beschikbaar is voor landbouwproductie, elk jaar kleiner wordt als gevolg van de klimaatverandering en de verstedelijking;
46. wil in het bijzonder benadrukken dat diversiteit in de Europese landbouw belangrijk is en dat het belangrijk is om voor de co-existentie van verschillende landbouwmodellen te zorgen, inclusief kleinschalige landbouw die werkgelegenheid in de plattelandsgebieden van de EU oplevert, en ook dat de diversiteit en kwaliteit van voedsel, inclusief producten van kleine boerderijen en ambachtelijke producten met korte toeleveringsketens, en van voeding in Europa belangrijk is, om de ontwikkeling van plattelandsgebieden te bevorderen en het erfgoed van de regionale voedsel- en wijnsector te beschermen;
47. merkt op dat lokale traditionele landbouwpraktijken, familieboerderijen en kleinschalige en organische landbouw een waardevolle bijdrage tot de voedselzekerheid kunnen leveren, omdat zij vaak een doeltreffende manier zijn om grond te gebruiken via methoden die in afzonderlijke gebieden over lange tijd specifiek zijn ontwikkeld en een nauwe band tussen het product en zijn gebied van herkomst mogelijk maken, een band die symbool staat voor kwaliteit en echtheid; benadrukt het feit dat deze landbouwtypen moeten co-existeren met duurzame moderne boerderijen, met een combinatie van hoge productiviteit met duurzaam grondgebruik;
48. benadrukt ook dat de excessieve verkaveling van landbouwgrond in sommige lidstaten een obstakel vormt voor de productiviteit van de landbouw en dat er maatregelen moeten worden genomen om de samenvoeging van kleine landbouwbedrijven te stimuleren;
49. wijst erop dat de diversiteit van de landbouw in de EU behouden moet blijven, erkent dat lokale markten die bevoorraad worden met verse en ter plaatse geproduceerde landbouwproducten, ecologisch duurzaam zijn en gevestigde boerengemeenschappen helpen in hun levensonderhoud te voorzien; benadrukt het feit dat landbouw in achtergestelde gebieden belangrijk is; verzoekt de Commissie de diverse Europese landbouwmodellen in haar voorstellen voor het toekomstige GLB aan bod te laten komen, met inbegrip van een onderzoek van de mogelijkheid om speciale financiële stimulansen en identificatiemaatregelen in te voeren;
50. is van mening dat een billijker GLB moet worden gevoerd, dat moet zorgen voor een evenwichtige verdeling van de steun onder de boeren, zowel binnen als onder alle lidstaten, voor meer territoriale cohesie en voor de geleidelijke afschaffing van de exportsubsidies, parallel met de geleidelijke afschaffing van alle vormen van exportsubsidies door de handelspartners van de EU en het opleggen van discipline aan alle exportmaatregelen met een gelijkwaardig effect;
51. beseft dat de GLB-hervormingen hebben geleid tot een aanzienlijke vermindering van de gevolgen van de landbouwproductie van de EU voor de ontwikkelingslanden, hoewel de exportrestituties verre van afgeschaft zijn; vraagt de EU het belang van ondersteuning van de landbouwsector van de ontwikkelingslanden te erkennen, met name door ervoor te zorgen dat landbouw tot prioriteit wordt verheven in de ontwikkelingslanden en in het EU-ODA-budget;
o o o
52. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.