Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2011 over de betrekkingen van de Europese Unie met de Samenwerkingsraad van de Golf (2010/2233(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de samenwerkingsovereenkomst van 25 februari 1989 tussen de Europese Unie en de Samenwerkingsraad van de Golf (GCC),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 april 2008 over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EG en de Samenwerkingsraad van de Golf(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 13 juli 1990 over het belang van het te sluiten vrijhandelsakkoord tussen de EEG en de Raad voor Samenwerkingsraad van de Golf(2),
– gezien het verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie: „Veiligheid in een veranderende wereld”, goedgekeurd door de Raad in december 2008,
– gezien het strategisch partnerschap van de Europese Unie met de landen van het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten, goedgekeurd door de Raad in juni 2004,
– gezien het gezamenlijk communiqué van de 20e Raad van Ministers van 14 juni 2010 in Luxemburg,
– onder verwijzing naar zijn verslag van 10 mei 2010 over de Unie voor het Middellandse Zeegebied,
– gezien het gezamenlijk communiqué van de 19de Raad van Ministers van 29 april 2009 in Mascate,
– gezien het gezamenlijk actieprogramma (2010-2013) voor de tenuitvoerlegging van de samenwerkingsovereenkomst EU-GCC van 1988,
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een nauwere samenwerking met derde landen op hogeronderwijsgebied (COM(2001)0385),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 mei 2007 over „De hervormingen in de Arabische wereld: de Europese strategie?”(3),
– gezien de economische overeenkomst tussen de staten van de GCC, die op 31 december 2001 te Masqat (sultanaat Oman) is goedgekeurd, en de GCC-verklaring van 21 december 2002 voor de Doha-ronde over de start van de douane-unie voor de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten,
– gelet op de artikelen 207 en 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, volgens welke de Raad de goedkeuring van het Parlement moet vragen voor de sluiting van internationale overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is,
– gezien de jaarverslagen van het Europees Parlement over de mensenrechten,
– gezien de Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1998 over het recht en de verantwoordelijkheid van personen, groepen en maatschappelijke organisaties om de universele rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te bevorderen en te beschermen(ook bekend onder de naam „Verklaring van de verdedigers van de rechten van de mens”),
– gezien de verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger van 10, 15 en 17 maart 2011 en de conclusies van de Raad van 21 maart 2011 over Bahrein en zijn nadrukkelijke steun in dit verband voor de vrijheid van meningsuiting en het recht van de burgers op vreedzaam betogen,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie internationale handel en de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0042/2011),
A. overwegende dat de huidige EU-GCC-relaties voortdurend herbekeken en bijgesteld moeten worden met het oog op de recente belangrijke en snelle ontwikkelingen op het terrein, waarbij er vooral nood is aan het bevorderen van mensenrechten en democratie,
B. overwegende dat demonstranten in verschillende GCC-landen hun legitieme democratische verzuchtingen hebben laten blijken; dat de gewelddadige reactie van de autoriteiten op protesten in Bahrein uitgemond zijn in doden, gewonden en arrestaties; dat troepen uit Saoedi-Arabië, de VAE en Koeweit zijn aangekomen in Bahrein onder de vlag van de GCC om deel te nemen aan de repressie tegen demonstranten,
C. overwegende dat de Golfregio tegenwoordig moet worden beschouwd als een nieuw opkomend mondiaal economisch centrum, gevormd door de staten van de GCC, opmerkend dat de EU de tweede grootste handelspartner is van de GCC en dat de GCC de vijfde grootste exportmarkt zijn voor de Unie,
D. overwegende dat de geopolitieke situatie van de Golf een aantal belangrijke veiligheidsaspecten kent met mondiale en regionale implicaties (vredesproces in het Midden-Oosten, nucleair programma Iran, stabilisering Irak, Darfur, Jemen, terrorisme en piraterij) en dat dusver de GCC de enige stabiele regionale organisatie is die functioneert op basis van multilaterale samenwerking,
E. overwegende dat meer dan een derde van alle soevereine geldelijke middelen ter wereld in bezit is van de staten van de GCC en dat mede dankzij deze middelen het mondiale en Europese financiële systeem, in reactie op de crisis, is gered,
F. overwegende dat de Golfregio van cruciaal belang is voor de EU en dat in een multipolaire, en onderling steeds afhankelijker wereld, dit soort samenwerking de mogelijkheid kan bieden om politieke en veiligheidskwesties op te pakken,
G. overwegende dat het proces van liberalisering en diversificatie van de economische structuren die in verschillende lidstaten van de GCC in gang is gezet zorgt voor een nieuwe interne dynamiek op politiek gebied (constitutionele hervorming, politieke participatie, versterking van instituties) en sociaal gebied (opkomst van maatschappelijke organisaties, werkgeversorganisaties, toegang voor vrouwen tot verantwoordelijke functies) die aangemoedigd en ondersteund moet worden,
H. overwegende dat de levens- en arbeidsomstandigheden van buitenlandse werknemers, in het bijzonder vrouwen die als huishoudelijk personeel werken, erbarmelijk en zorgwekkend zijn, terwijl zij toch een centrale rol spelen in bepaalde sectoren van economische activiteit in de lidstaten van de GCC en bijna 40% van de totale bevolking van de GCC-landen vormen, en circa 80% van de bevolking in bepaalde emiraten,
I. overwegende dat alle zes GCC-landen erfelijke monarchieën zijn met een beperkte politieke vertegenwoordiging, in het bijzonder van vrouwen, en in de meeste gevallen geen gekozen parlement kennen,
J. overwegende dat er, gezien de omvang van de investeringen van de GCC-landen en de gemeenschappelijke uitdagingen in de zuidelijke buurlanden van de EU, samenwerkingssynergieën nodig zijn tussen Europa, de landen van het Middellandse-Zeegebied en de Golf,
K. overwegende dat de geo-economische heroriëntatie van de GCC-landen op Azië, aangestuurd door de groeiende olievraag van de Aziatische markten (China, India, Singapore, Japan, de Filippijnen, Zuid-Korea) momenteel een diversificatie van de handels- en economische betrekkingen tot gevolg heeft die wordt geconsolideerd door vrijhandelsakkoorden en de ontwikkeling van een politieke dialoog,
L. overwegende dat de GCC-landen door hun sleutelrol op het wereldtoneel gemeenschappelijke belangen op het gebied van mondiale stabiliteit en mondiaal economisch bestuur met de Europese Unie delen,
M. overwegende dat de GCC-landen een groeiende invloed hebben in de Arabisch-islamitische wereld en een belangrijke rol kunnen spelen in de interculturele dialoog,
N. overwegende dat de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord tussen de EU en de GCC, die 20 jaar geleden zijn gestart, tot dusver de langdurigste, door de Europese Unie aangegane en niet afgeronde handelsbesprekingen zijn,
O. overwegende dat de EU in de Golfregio een duidelijke positie moet innemen en een blijvend engagement moet tonen, die moeten zorgen voor een grotere zichtbaarheid en een strategische aanwezigheid van de Unie in het gebied,
P. overwegende dat de opname van politieke clausules in overeenkomsten, in het bijzonder wat betreft de naleving van de mensenrechten, een onlosmakelijk deel zijn van alle handelsakkoorden tussen de Unie en een derde partij,
Q. overwegende dat de Unie maar beperkt aanwezig is in de Golfstaten en dat daar een beeld van Europa leeft dat meestal wordt overheerst door dat van enkele EU-lidstaten die sterkere en oudere banden hebben met de regio,
R. overwegende dat de Europese Unie beschikt over deskundigheid op het gebied van institutionele capaciteitsopbouw, onderwijs en onderzoek, ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en milieu, technische ondersteuning en regulering, en diplomatieke en politieke dialoog over stabiliteit in buurlanden en mondiale veiligheidskwesties,
1. wijst erop dat de sluiting van het vrijhandelsakkoord tussen de EU en de CCG een prioriteit blijft en dat een eventuele mislukking in strijd is met de belangen van beide partijen; onderstreept dat de sluiting van dit akkoord een wederzijds erkenning inhoudt van de geloofwaardigheid van twee entiteiten die hebben gekozen voor een multilaterale aanpak en integratie;
2. meent, gezien de beperkte aanwezigheid van de Unie in de Golfregio, dat in het kader van de nieuwe structuren voor externe betrekkingen van de Unie een geïntegreerd communicatiebeleid zou moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een gerichte en doeltreffende voorlichting over de Unie in de landen van de Golf;
3. meent dat de EU een strategie voor de regio moet ontwikkelen die gericht is op het aanhalen van haar banden met de GCC, de bevordering van de regionale integratie en de stimulering van de bilaterale betrekkingen met de GCC-landen;
4. benadrukt dat de doelstelling is een strategisch partnerschap met de GCC en zijn lidstaten op te zetten dat strookt met de respectieve rol van beide entiteiten op het internationale toneel; wijst in dit verband op het belang van de invoering van een periodieke top op het niveau van staatshoofden en regeringsleiders, onafhankelijk van de ontwikkeling van de lopende onderhandelingen;
5. wijst tevens op het belang van paritair partnerschap op het gebied van samenwerking en dialoog, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de twee entiteiten, en de mogelijkheden voor uitbreiding van de samenwerking en de dialoog in verschillende sectoren;
6. dringt erop aan dat binnen de Dienst voor extern optreden van de Europese Unie (EDEO) meer personele middelen worden uitgetrokken voor deze regio, en dat er nieuwe diplomatieke missies van de EU in de lidstaten van de GCC worden geopend om zo meer zichtbaarheid aan de EU te geven, de politieke dialoog te bevorderen en de doeltreffendheid van het optreden van de Unie te verbeteren; staat erop dat deze middelen in de eerste plaats gevonden moeten worden via een hertoewijzing van de huidige middelen van de EDEO; verzoekt de EU-lidstaten die diplomatieke vertegenwoordigingen in de Golflanden hebben in samenhang met het EU-beleid op te treden; onderstreept dat een gedifferentieerde bilaterale benadering van GCC-landen die een intensievere samenwerking met de EU willen aangaan het multilaterale kader alleen maar kan aanvullen en versterken; verzoekt derhalve de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid de mogelijkheden van een dergelijke bilaterale samenwerking te onderzoeken;
7. wijst op de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen van de afgelopen jaren in de meeste landen van de Golf; spoort de Golfstaten aan hun inspanningen vol te houden en verzoekt hen een stap verder te zetten met de bevordering van de mensenrechten en de bestrijding van alle vormen van discriminatie, ook op grond van geslacht, seksuele geaardheid en godsdienst; verzoekt de lidstaten van de GCC de rechten van de minderheden, met inbegrip van religieuze minderheden te bevorderen en te waarborgen, alsmede de gelijkheid van mannen en vrouwen, het arbeidsrecht, ook voor buitenlandse werknemers, en de vrijheid van geweten en meningsuiting; is voorstander van een continue dialoog tussen de EU en de GCC over deze onderwerpen; verzoekt de lidstaten van de GCC doelmatiger contacten te onderhouden met het maatschappelijk middenveld en de opkomst van plaatselijke structuren en organisaties te ondersteunen; verzoekt de lidstaten van de GCC in het bijzonder:
–
de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden te waarborgen, met bijzondere aandacht voor de vrijheid van meningsuiting, en het recht op vergaderen en vreedzaam betogen, en te luisteren naar de legitieme verzoeken van de betogers en daarmee rekening te houden, alsook te zorgen voor hun veiligheid,
–
maatregelen te nemen ter stimulering van de toegang voor vrouwen tot de arbeidsmarkt en het onderwijs, waarbij een einde wordt gemaakt aan elke vorm van discriminatie op grond van geslacht en andere bepalingen van het gewoonterecht of wettelijk recht, met inbegrip van bepalingen met betrekking tot de persoonlijke status,
–
het aan buitenlandse werknemers opgelegde systeem van beschermheerschap, daar waar dit nog bestaat, af te schaffen en hervormingen op het gebied van het arbeidsrecht door te voeren om werknemers, met inbegrip van migranten en huishoudelijk personeel, in het volledige genot van een juridische en sociale bescherming te stellen,
–
synergieën te creëren met de Unie en haar lidstaten om een verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) voor de rechten van huishoudelijk personeel te steunen,
–
alle vormen van straffeloosheid te bestrijden, een onafhankelijke rechtspraak te waarborgen, het recht op een eerlijk en snel proces te verzekeren en de rol van juristen te versterken,
–
maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat alle normen inzake de mensenrechten brede publiciteit krijgen en worden opgenomen in het programma van onderwijsinstellingen en opleidingen voor wetshandhavingambtenaren, advocaten en leden van de rechterlijke macht;
8. roept alle GCC-landen op de voortdurende volksbeweging voor democratische hervormingen in de regio te erkennen en zich ten volle in te zetten met de opkomende groepen van het maatschappelijk middenveld ter bevordering van een proces dat tot een echte vreedzame overgang naar democratie moet leiden, in hun eigen landen, met partners in de regio en met de volle steun van de Europese Unie;
9. is uitermate bezorgd over het gewelddadige antwoord en het gebruik van geweld tegen betogers door de regering van Bahrein en over de deelname van buitenlandse troepen onder GCC-vlag aan de repressie tegen betogers; meent dat dit in sterke mate ingaat tegen de GCC-steun aan de bescherming van burgers die vrijheid en democratie vragen in Libië; roept op tot een onmiddellijke stopzetting van het geweld tegen vreedzame betogers en een politieke dialoog die kan leiden tot verdere politieke hervormingen in het land;
10. roept de regeringen van de GCC-landen op de handen in een te slaan en in een geest van samenwerking de mensenrechtenkwesties in de regio aan te pakken, in het bijzonder de gendergelijkheid, de situatie van de „bedoen” (de groep van stateloze personen), de beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en vergadering, met inbegrip van vakbondsrechten, en de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te waarborgen alsmede het recht op een eerlijke en snelle procesvoering; dringt erop aan dat de voorgestelde intensivering van de politieke dialoog met de GCC ook geldt voor het overleg over de mensenrechten op technisch en op politiek niveau;
11. verzoekt de GCC-landen die nog bezwaren hebben tegen het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, hun voorbehoud te laten varen, en verzoekt alle GCC-landen de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind te ratificeren; wijst tevens op het belang van ratificatie en uitvoering van het Verdrag inzake de bescherming van de rechten van migrerende werknemers en de AIO-verdragen 97 en 143;
12. spoort de EU aan samen met de GCC oplossingen te onderzoeken en voor te stellen om de obstakels uit de weg te ruimen voor de volledige en effectieve uitoefening van de fundamentele rechten van religieuze vrijheid, zowel individueel als collectief en zowel in de openbare als de privésfeer, voor de religieuze minderheden in de regio;
13. onderstreept het belang van de interculturele en interreligieuze dialoog; herinnert eraan dat de Europese Unie en de GCC hebben verklaard zich gezamenlijk in te zetten voor de bevordering en bescherming van waarden als tolerantie, gematigde standpunten en co-existentie;
14. spoort de regeringen en de bestaande parlementaire vergaderingen van de GCC aan onmiddellijke maatregelen te nemen om het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zonder beperkende reserves te ratificeren en mee te werken aan de thematische mechanismes van de VN-Commissie voor de mensenrechten en hen uit te nodigen voor een bezoek aan het land, in het bijzonder de speciale VN-rapporteur inzake de onafhankelijkheid van rechters en advocaten;
15. verklaart nogmaals dat de EU tegenstander is van de doodstraf en dat het EP opgeroepen heeft tot een wereldwijde opschorting van executies; betreurt in dit verband dat de doodstraf in alle lidstaten van de GCC nog steeds van kracht is; verzoekt de GCC-landen een moratorium in te stellen op de voltrekking van de doodstraf; roept met name die landen die methoden gebruiken zoals onthoofding, steniging, kruisiging, geseling en amputatie, op deze af te schaffen;
16. neemt kennis van het gezamenlijke actieprogramma van de Raad van Ministers van 14 juni 2010, ter versterking van de samenwerking op talloze strategische terreinen van wederzijds belang, onder meer door een netwerk te creëren van onderzoekers, academici en ondernemers; betreurt echter dat er geen hoofdstuk is gewijd aan een regelmatige, constructieve en open politieke dialoog;
17. meent dat de uitvoering van dit gezamenlijke actieprogramma gepaard moet gaan met een nauwkeurig gedetailleerd financieringsplan, en geleid moet worden door personeel dat specifiek met deze taak belast is, zowel in Brussel als in de lidstaten van de GCC; wijst erop hoe belangrijk het is voor zichtbaarheid van dit programma te zorgen en voor verspreiding van een brede en toegankelijke voorlichting voor de betrokken bestuursinstanties en instellingen; dringt erop aan dat na drie jaar een evaluatie van de resultaten wordt uitgevoerd en dat bij bevredigende resultaten wordt overwogen een agentschap voor EU-GCC-samenwerking op te zetten;
18. verzoekt de EU haar samenwerkingsprogramma's met de GCC-landen meer te richten op burgerorganisaties en de emancipatie van vrouwen en jongeren te steunen;
19. spreekt zijn hevige verontrusting uit over de wapenwedloop waarin de Golfregio is verwikkeld; verzoekt de Europese Unie een strategisch overleg met de GCC-landen te starten over regionale veiligheidskwesties van gemeenschappelijk belang (vredesproces in het Midden-Oosten, nucleair programma van Iran, stabilisering van Irak, Jemen en Darfur, terrorisme en piraterij) en op termijn bij te dragen aan de ontwikkeling van een structuur voor regionale veiligheid in het Midden-Oosten, in partnerschap met de Golfstaten;
20. herinnert eraan dat de lidstaten van de GCC een belangrijke rol spelen in de regio; benadrukt dat de Unie en de GCC een gemeenschappelijk belang hebben bij de bevordering van de vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten, Noord-Afrika en de Hoorn van Afrika, en ook wereldwijd; dringt er bij de partners op aan de samenwerking bij het nastreven van dit gemeenschappelijke belang te versterken;
21. neemt akte van de GCC-verklaring van 7 maart 2011 in Abu Dhabi, die stelt dat „de ministerraad vraagt dat de Veiligheidsraad de nodige stappen onderneemt om burgers te beschermen, met inbegrip van een vliegverbod in Libië” en dat zulke verklaring bijgedragen heeft aan de beslissing van de Arabische Liga en nadien de VN-Veiligheidsraad zich uit te spreken ten gunste van zulk vliegverbod;
22. spreekt nogmaals zijn steun uit aan het Arabisch vredesinitiatief dat op gang is gebracht door een van de lidstaten van de GCC en is goedgekeurd door alle staten van de Arabische Liga en de Organisatie van de islamitische conferentie; verzoekt de GCC-landen hun inspanningen voort te zetten in de bemiddeling in en steun aan het Israëlisch-Palestijnse vredesproces; dringt aan op gezamenlijke hernieuwde inspanningen van de Unie en de GCC om via onderhandelingen een einde te maken aan de bezetting van de Palestijnse gebieden en tegelijk hun volledige steun te blijven geven aan een tweestatenoplossing voor het Israëlisch/Palestijnse conflict; wijst op het gezamenlijke belang van de Unie en de GCC om samen te werken aan een regionale, rechtvaardige en duurzame vrede in het Nabije Oosten; stelt in dit verband een regelmatiger overleg voor tussen het Kwartet en het comité van de Arabische Liga; wijst erop dat de EU de belangrijkste donor van hulp aan het Palestijnse volk is; erkent de steun van de GCC-landen voor de Palestijnse vluchtelingen en hun steun aan de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen (UNRWA); verzoekt de lidstaten van de GCC meer bij te dragen aan de versterking van de Palestijnse instellingen en aan de economische ontwikkeling in het kader van het regeringsprogramma van de Palestijnse Autoriteit, en eventueel de mogelijkheid te overwegen hun financiële bijdragen via de bestaande internationale hulpmechanismes te verstrekken;
23. is verheugd over de voortzetting van het integratieproces van de GCC (douane-unie, gemeenschappelijke markt en op termijn een gezamenlijke munt); spoort de Commissie aan het secretariaat van de GCC voor te stellen gezamenlijk een samenwerkingskader uit te werken voor het delen van ervaringen op het gebied van institutionele consolidatie, bestuurlijke capaciteit, mechanismes voor regulering en geschillenbeslechting; onderstreept dat deze benadering kan bijdragen aan ownershipprocessen;
24. juicht het besluit toe van de voorzitters van de parlementen van de lidstaten van de GCC, in vergadering bijeen in Abu Dhabi op 23 november 2010, om de activiteiten en besluiten die op uitvoerend niveau in de GCC worden genomen te volgen en een jaarlijkse conferentie van de parlementaire instellingen van de lidstaten van de GCC te houden; is ingenomen met de interparlementaire delegatie die gevormd gaat worden voor de betrekkingen met het Europees Parlement; is ervan overtuigd dat een nauwere samenwerking op parlementair niveau een belangrijke bijdrage zal leveren aan de ontwikkeling van een strategisch partnerschap tussen beide entiteiten;
Handelsbetrekkingen
25. verwijst naar zijn resolutie d.d. 24 april 2008 over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EG en de GCC, die door 96% van de leden van het EP werd gesteund; merkt op dat zaken die aan de orde zijn gesteld in de resolutie, zoals toegang tot elkaars markten, effectieve bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, afschaffing van de non-tarifaire handelsbelemmeringen voor de verlening van diensten, bevordering van duurzame ontwikkeling en eerbiediging van internationale verdragen, nog steeds actueel zijn;
26. betreurt ten zeerste dat de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC herhaaldelijk voor langere tijd zijn uitgesteld, en betreurt het besluit van de GCC van 2008 om deze onderhandelingen op te schorten; meent dat het hoog tijd is de onderhandelingen te hervatten zodat er een definitieve oplossing kan worden gevonden, en de samenleving en het bedrijfsleven van beide partijen maximaal van de voordelen die daaraan zijn verbonden kunnen profiteren;
27. betreurt dat de regio door de Unie is verwaarloosd, ondanks het strategisch belang ervan voor de olievoorziening, handelsmogelijkheden en regionale stabiliteit;
28. merkt op dat na 20 jaar onderhandelen de vrijhandelsovereenkomst nog steeds niet is gesloten; is zich ervan bewust dat de bepalingen inzake mensenrechten en illegale migratie op weerstand stuiten bij sommige GCC-landen;
29. meent dat de vrijhandelsovereenkomst, gezien het strategische belang van de regio, niet alleen moet worden gezien als een instrument om de welvaart via de handel te verbeteren, maar ook als een middel om de geopolitieke stabiliteit te bevorderen;
30. merkt op dat de GCC momenteel de zesde grootste exportmarkt voor de Unie is en dat de Unie momenteel de belangrijkste handelspartner van de GCC is; merkt op dat de handelsrelaties weliswaar al intensief zijn maar dat het mogelijk is om de handel tussen beide partijen nog sterker en uitgebreider te diversifiëren, gezien de omvang van de Unie-markt en de inspanningen van de zijde van de GCC-landen om hun export te diversifiëren; merkt op dat een vrijhandelovereenkomst ook nieuwe kansen zou scheppen voor technische samenwerking en bijstand; is van mening dat de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC zeer bevorderlijk zou zijn voor het nauwer aanhalen van de onderlinge banden en voor verdere diversificatie;
31. wijst erop dat, gezien het streven naar economische diversificatie in de GCC-landen om hun afhankelijkheid van de olie-export te verminderen, een toename van handel in diensten en investeringen zou kunnen bijdragen aan de stimulering van de ontwikkeling van de economieën van de GCC-landen;
32. is verheugd over het feit dat de economische betrekkingen tussen de EU en de GCC de afgelopen twee decennia nauwer zijn aangehaald en dat het handelsvolume tussen de beide partijen aanzienlijk is toegenomen, ondanks het uitblijven van een akkoord over de vrijhandelsovereenkomst; beschouwt dit als een teken dat de sluiting van een vrijhandelsovereenkomst deze natuurlijke ontwikkeling verder zou bevorderen en haar zou verankeren in een context die opener, voorspelbaarder en zekerder is;
33. merkt op dat de werkzaamheden in het kader van de vrijhandelsovereenkomst voor het grootste deel zijn voltooid, en is van mening dat de overeenkomst in haar huidige vorm qua toepassingsgebied voor beide partijen grote voordelen oplevert; roept beide partijen er derhalve toe op deze vrijhandelsovereenkomst te zien als een streefdoel dat voor de beide regio's en hun bevolkingen alleszins de moeite waarde is; meent dat de Unie en de GCC wederzijdse belangen en behoeften hebben en dat de ervaring van de Unie op het gebied van regionale integratie een inspiratiebron kan zijn voor de Golf; meent dat de Unie in dit verband waardevolle technische bijstand kan bieden;
34. wijst erop dat het gebrek aan transparantie in de openbare aanbestedingsprocedures, tenzij dit wordt verholpen, en de barrières voor de deelname van buitenlandse investeerders in de dienstensector de sluiting van de overeenkomst in gevaar kunnen brengen;
35. is nadrukkelijk van mening dat de sluiting van een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC beide partijen substantieel voordeel zou opleveren; is daarnaast van oordeel dat een vrijhandelsovereenkomst met de EU de verdere economische integratie van de GCC ten goede zou komen en dat deze overeenkomst, in aansluiting op de totstandkoming van de douane-unie van de GCC, ook een grotere stimulans zou betekenen voor belangrijke projecten, zoals de gemeenschappelijke markt van de GCC en de voltooiing van de monetaire unie van de GCC met één enkele valuta; meent dat de GCC lering kan trekken uit de ervaring die de EU bij de totstandbrenging van de interne markt en de invoering van de eenheidsmunt heeft opgedaan;
36. sluit zich van harte aan bij de boodschap die de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Catherine Ashton, tijdens de gezamenlijke ministersconferentie van de EU en de GCC in juni 2010 en nog recenter tijdens de op 22 september 2010 gehouden bijeenkomst van de EU en de GCC in de marge van de ministersconferentie van de Algemene Vergadering van de VN, heeft doen uitgaan dat de EU bereid is nog een laatste inspanning te doen om de onderhandelingen af te ronden; is verheugd over de reactie van de GCC, die eveneens bevestigd heeft de onderhandelingen te willen afronden;
37. onderkent de gevoeligheden van sommige GCC-landen met betrekking tot de uitvoerrechten, maar betreurt het recente besluit van de GCC-onderhandelaars om weer hun standpunt van 2008 in te nemen, d.w.z. om de terzake geldende regels buiten de vrijhandelsovereenkomst te houden; is er stellig van overtuigd dat in een nieuw te sluiten vrijhandelsovereenkomst niet kan worden voorbijgegaan aan het aspect uitvoerrechten en dat de WTO-regels voorschrijven dat vrijhandelsovereenkomsten moeten voorzien in een substantiële liberalisering van zowel in- als uitvoer;
38. beveelt aan dat de Unie meer middelen uittrekt voor de GCC, met name via het Financieringsinstrument voor de samenwerking met industrielanden en andere landen en gebiedsdelen met een hoog inkomen, dat meer zichtbaarheid moet krijgen en vooral gericht moet zijn op programma's voor de opleiding van plaatselijke functionarissen, onder meer ook in handelsaangelegenheden;
39. brengt in herinnering dat internationale handelspolitiek sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is uitgegroeid tot een van de instrumenten van het buitenlands beleid van de Unie en dat derhalve eerbiediging van de democratische beginselen en de fundamentele mensenrechten, alsook de sociale en milieudimensie absoluut essentieel zijn voor alle internationale akkoorden die zij aangaat; verlangt derhalve dat toekomstige vrijhandelsovereenkomsten een effectieve en bindende mensenrechtenclausule bevatten;
40. constateert dat er in de zes GCC-landen 15 miljoen buitenlandse werknemers zijn, en dat deze 40% van de totale bevolking uitmaken; wijst nogmaals op de precaire situatie van de buitenlandse werknemers in de Golfstaten, die door de IAO aan het licht is gebracht, en ondersteunt de oproep van de organisatie voor een minimumloon in de regio, om een verdere verslechtering van de situatie voor nationale en buitenlandse werknemers te voorkomen; steunt ook het recht van alle werknemers om vakbonden op te richten of zich daarbij aan te sluiten om hun belangen te beschermen;
41. dringt aan op eerbiediging van de democratische beginselen en fundamentele rechten van in de Universele Verklaring van de rechten van de mens; verzoekt de lidstaten van de GGC discriminatie van vrouwen en uitbuiting van kinderen, met name op de arbeidsmarkt, te bestrijden en de VN-verdragen inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en inzake de rechten van het kind daadwerkelijk toe te passen;
42. is van oordeel dat de ratificatie en volledige toepassing door de GCC-landen van het kader bestaande uit het VN-Verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, het VN-Verdrag tegen corruptie en het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en leden van hun families een essentiële rol moet spelen bij de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst;
43. is van mening dat de sluiting van een vrijhandelsakkoord de betrekkingen tussen de EU-lidstaten en de GCC-landen substantieel ten goede zou komen, en voor toegevoegde waarde zou zorgen van het onlangs overeengekomen gezamenlijk actieprogramma, met name doordat het zou resulteren in capaciteitsverbetering en nauwere institutionele relaties, ook binnen het GCC-secretariaat; betreurt dat de diplomatieke aanwezigheid van de Unie in de GCC-landen nog steeds minimaal is en dringt erop aan dat de Unie na de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden haar diplomatieke presentie in de regio versterkt, met name door de vestiging van een Uniedelegatie in elk van de zes GCC-landen, die nauw zou moeten samenwerken met de nationale diplomatieke diensten van de EU-lidstaten die in de GGC-landen aanwezig zijn, teneinde zo goed mogelijk gebruik te maken van hun gezamenlijke expertise met betrekking tot de regio; is voorts van mening dat een substantiëlere diplomatieke aanwezigheid in de regio de kansen op een spoedige afronding van de vrijhandelsovereenkomst en de tenuitvoerlegging daarvan duidelijk zou verbeteren;
44. stelt de instelling voor van een reguliere top van staatshoofden en regeringsleiders van de Unie en de GCC; onderstreept dat een dergelijke top de politieke, financiële, economische, commerciële en culturele banden tussen de Unie en de GCC enorm zou versterken; spoort de belangrijke politieke leiders in zowel de Unie als de GCC ertoe aan regelmatig bijeen te komen om gezamenlijk gemeenschappelijke belangen te definiëren en te bevorderen, en aldus de kans op een spoedige sluiting en ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst te vergroten; is van mening dat zowel de Unie als de GCC stappen zouden moeten ondernemen om dergelijke topbijeenkomsten op te zetten, ongeacht het moment van sluiting en ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst;
45. is verheugd over het feit dat de Unie en de GCC door de jaren heen belangrijke investeringspartners zijn geworden en dat de GCC in 2008, samen met Irak en Jemen, de belangrijkste investeerder in de Unie was; is van mening dat de sluiting van de vrijhandelsovereenkomst, of althans de officiële hervatting van de onderhandelingen, in ieder geval de weg zal effenen voor verdere overeenkomsten die de totstandkoming van directe buitenlandse investeringen (FDI's) over en weer zal aanmoedigen en faciliteren, ten einde obstakels voor buitenlandse deelnemingen en voor bescherming van investeringen op te heffen; herinnert eraan dat directe buitenlandse investeringen inmiddels – sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon – onder de bevoegdheid van de Unie vallen, en dat een en ander derhalve meer ruimte creëert voor de snelle sluiting van een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de GCC; merkt op dat iedere toekomstige vrijhandelsovereenkomst nieuwe investeringskansen zou bieden voor beide partijen, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheden voor de GCC-landen worden vergroot om te voldoen aan de criteria als kandidaat voor een investeringsovereenkomst in het kader van het toekomstig Europese investeringsbeleid;
46. wijst erop dat de verlaging van de douanerechten van de GCC-landen tengevolge van de vrijhandelsovereenkomst het voor transnationale ondernemingen aantrekkelijker zou maken te investeren; is ervan overtuigd dat de vrijhandelsovereenkomst zal leiden tot een toename van investeringen in de dienstensector, die de ontwikkeling van de GCC-landen en de EU-lidstaten ten goede zal komen;
47. stelt voor de euro te gebruiken bij alle vormen van handel tussen de Unie en de GCC-landen; is verheugd over het feit dat de GCC van begin af heeft verklaard een douane- en monetaire unie te willen oprichten; merkt op dat de douane-unie in 2009 in werking is getreden, en dat momenteel onderhandelingen worden gevoerd over de invoering van een gezamenlijke munt;
48. merkt op dat de zes GCC-landen momenteel op grond van het algemeen preferentiestelsel (APS) van de Unie preferentiële toegang hebben tot de EU-markt; onderstreept dat alle GCC-landen krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 niet alleen de 27 IAO- en VN-verdragen van Bijlage III van de verordening moeten ratificeren, maar deze ook daadwerkelijk moeten toepassen; is van mening dat de vrijhandelsovereenkomst, gezien het tempo van de economische vooruitgang in de regio, een beter instrument zou zijn om de commerciële voordelen daarvan over de gehele regio te spreiden;
49. bevestigt opnieuw dat de sluiting van deze zeer belangrijke interregionale vrijhandelsovereenkomst het primaire doel van de Unie moet zijn in haar betrekkingen met de GCC; spoort echter de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de commissaris voor handelszaken, in afwachting van een en ander en gelet op initiatieven die sommige belangrijke handelspartners van de GCC al hebben genomen, ertoe aan zich te beraden op alternatieve formules voor de toekomstige ontwikkeling van de handelsbetrekkingen met de GCC-landen, in de vorm van bilaterale akkoorden tussen de Unie en de Golfstaten die nu al bereid zijn zich nauwer aan de Unie te committeren, rekening houdend met de heterogene economieën van de GCC-landen, de verschillende respons van die landen op de financiële crisis en hun betrekkingen met andere handelspartners;
Energie
50. juicht de belangrijke samenwerking op energiegebied toe tussen de Europese Unie en haar mediterrane partners, die nu is uitgebreid tot hernieuwbare energie; meent dat synergieën in deze activiteitensector tussen de drie geografische regio's gestimuleerd moeten worden vanwege hun convergerende belangen, technologische know-how, financiële middelen en de overvloedig aanwezige energiebronnen (zon, wind); is ingenomen met de opzet van het deskundigennetwerk EU-GCC voor schone energie, die van groot belang is geworden voor de GCC-landen;
51. meent dat gezien de strategische, economische, politieke en culturele betrekkingen tussen de Golflanden en de landen aan de zuidkust van de Middellandse Zee, alsook de steeds grotere invloed van de Golflanden op de landen van het Middellandse-Zeegebied, een versterkt en gestructureerd partnerschap tussen de GCC en de Unie voor het Middellandse Zeegebied overwogen kan worden, en dat de Europese Unie zich actief moet inzetten voor de bevordering van een dergelijk project, dat in het belang van alle partijen is;
52. prijst de werkzaamheden van de groep van energiedeskundigen EU-GCC, met name op het gebied van gas, energie-efficiëntie en nucleaire veiligheid;
53. verzoekt de Commissie om, gezien de uitdaging van de klimaatverandering en het stijgende energieverbruik in beide regio's, energie-efficiëntie tot een van de belangrijkste ontwikkelingsgebieden te maken en de samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie te verbeteren;
54. erkent dat momenteel nog in de meeste energiebehoeften van de Europese Unie wordt voorzien met fossiele brandstoffen; merkt echter op dat de toekomstige vraag van de Unie naar olie door verschillende factoren zal worden beïnvloed, zoals het Europese energie- en klimaatbeleid, de leveringskosten, prijsschommelingen en industriële ontwikkelingen (bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie en elektrische mobiliteit), die samen tot gevolg hebben dat de toekomstige vraag en stroomopwaartse en stroomafwaartse investeringen op het gebied van de productiecapaciteit onzeker zullen blijven;
55. dringt aan op meer transparantie met betrekking tot gegevens over het toekomstige vraag- en aanbodscenario voor olie en gas, met het oog op wederzijds belangen in voorspelbare oliemarkten; is daarom ingenomen met het gemeenschappelijk initiatief inzake oliegegevens (Joint Oil Data Initiative);
56. is verheugd over het vastberaden streven van de gezamenlijke ministersconferentie naar nauwere samenwerking op het gebied van milieu en klimaatverandering;
57. erkent dat de inspanningen van de GCC om het potentieel van aardgasreserves en vloeibaar aardgas (LNG) te verhogen in overeenstemming zijn met het streven van de EU om energiebronnen en -aanvoerroutes te diversifiëren; benadrukt daarom het belang dat wordt gehecht aan een grotere export van LNG naar de Unie, door LNG-terminals te installeren langs de zuidelijke corridor en door pijpleidingverbindingen aan te leggen met de GCC, hetzij rechtstreeks, hetzij via verbindingen met huidige en geplande pijpleidingen zoals AGP, Nabucco en ITGI;
58. moedigt de lidstaten van de GCC aan de verdere ontwikkeling van de vloeibaarmaking van aardgas (GTL) met hun Europese partners te coördineren om een betere integratie van GTL in de Europese energiemix te bereiken; onderstreept dat de GCC de GTL-techniek ook kan gebruiken als alternatief voor de affakkeling van gas in de atmosfeer;
59. benadrukt dat de Unie de mogelijkheid heeft te investeren in de energieproductiecapaciteit van de GCC, met gebruikmaking van de nieuwste technologieën op het gebied van opwekking, transmissie en interconnectie; pleit in dit verband voor toekomstige samenwerking met een speciale nadruk op de integratie van stroomnetwerken en intelligente netwerktechnologieën;
Industrie en grondstoffen
60. benadrukt het belang van een betrouwbaar partnerschap tussen de Europese Unie en de GCC met betrekking tot het gebruik van en de toegang tot grondstoffen; is voorstander van open goederenmarkten en de afschaffing van niet-tarifaire belemmeringen; is ingenomen met alle inspanningen die reeds zijn geleverd op het gebied van de vrijhandelsbesprekingen met het oog op een veilige en duurzame aanvoer van grondstoffen;
61. dringt aan op gezamenlijke maatregelen tegen speculatie en extreme prijsschommelingen voor grondstoffen, door een grotere transparantie van en nauwer toezicht op de handel buiten de beurs in afgeleide producten; is in dit verband ingenomen met de recente oproep van de OPEC om controles op de handel buiten de beurs aan te scherpen, naast het Franse initiatief om de speculatie in grondstoffen op de agenda van de G-20 te zetten;
O&O en innovatie
62. benadrukt het belang van nauwere bilaterale samenwerking met de GCC in het kader van onderzoek- en technologieprogramma's, met speciale aandacht voor nieuwe kennisintensieve bedrijfstakken op gebieden als hernieuwbare energiebronnen, de afvang en vastlegging van kooldioxide, olie- en aardgasderivaten, energie-efficiëntie en biomassa; roept op tot samenwerking die gepaard gaat met technologieoverdracht in combinatie met een veilige en duurzame levering van grondstoffen;
63. moedigt de Europese Onderzoekraad (ERC) en het Europees Instituut voor Technologie (EIT) aan nauwer samen te werken met de GCC om ook de wetenschappelijke dialoog en de samenwerking tussen de regio's op dit gebied te bevorderen en stimuleren;
Onderwijs
64. wijst erop dat de lidstaten van de GCC onderwijs tot nationale prioriteit hebben gemaakt, en dat er grote behoeften zijn op het gebied van personeel (onvoldoende onderwijspersoneel), leerstof (niet aangepast aan de ontwikkeling van de arbeidsmarkt), de kwaliteit van de leerprogramma's (veroudering methoden en didactisch materiaal) en het gebruik van nieuwe technologieën; verzoekt de inspanningen van de autoriteiten actief te ondersteunen om hiervoor een oplossing te vinden en een verstrekkende samenwerking voor te stellen in het hoger, middelbaar en lager onderwijs om een grotere toegang tot het onderwijs voor zowel mannen als vrouwen te bevorderen;
65. benadrukt dat deze samenwerking verdere steun moet inhouden voor uitwisselingsprogramma's voor studenten, academici en vakmensen; betreurt het dat het programma Erasmus Mundus in de gehele regio nagenoeg onbekend blijft, met name door een gebrek aan voorlichting; is ingenomen met de initiatieven van Franse, Britse en Duitse universiteiten om universitaire partnerschappen en uitwisselingsprogramma's op te zetten; wijst er echter op dat Europa op dit punt achterblijft bij de Verenigde Staten en Azië; verzoekt de Europese Commissie voorlichting en bevordering van het onderwijs en het Europees wetenschappelijk onderzoek ter plaatse te plannen; dringt erop aan dat deze uitwisselingsprogramma's gericht worden op studenten, docenten, onderzoekers en administratief personeel, waarbij gelet wordt op een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen; meent dat er uitwisselingsprogramma's opgezet moeten worden voor jongere leeftijdscategorieën, met name voor middelbare scholieren;
66. is ingenomen met het Al-Jisr project inzake publieke diplomatie en voorlichtingsacties, die, gesteund door de Europese Commissie, zeer positieve effecten blijken te hebben; spoort in dit verband de diensten van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aan te overwegen activiteiten in het kader van publieke diplomatie uit te breiden in deze regio, waar men nog geen duidelijk idee heeft van de Unie, en instrumenten om in deze lacune te voorzien beperkt zijn; wijst erop hoe belangrijk het is een betere communicatiestrategie te ontwikkelen, alsook op de noodzaak het beleid en de standpunten van de Unie in het Arabisch uit te leggen, zodat een breder publiek in de regio wordt bereikt;
67. onderstreept dat het ontbreken van samenwerkingsprogramma's tussen de Unie en de GCC op mediagebied leidt tot een gebrek aan voorlichting; verzoekt de Commissie maatregelen voor te stellen om een grotere samenwerking op dit gebied met de GCC-landen op gang te brengen met als doel de zichtbaarheid van de Unie in de regio te vergroten en meer
68. acht het van het grootste belang om de lacunes in Europa op het gebied van onderzoek en studies over de Golfstaten te vullen; moedigt de invoering op universiteiten van eigentijdse studieprogramma's over dit deel van de Arabische wereld aan; meent dat tevens studieprogramma's over de Europese Unie moeten worden voorgesteld op de universiteiten van de regio;
o o o
69. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Raad van de Europese Unie, de voorzitter van de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de regeringen en de parlementen van de lidstaten, het secretariaat van de GCC alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten van de GCC.