Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (COM(2007)0638 – C6-0470/2007 – 2007/0229(COD))
(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2007)0638),
– gelet op artikel 63, lid 3, onder a), en artikel 67 van het EG-Verdrag, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C6-0470/2007),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures (COM(2009)0665),
– gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 79, lid 2, onder a) en b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juli 2008(2),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 18 juni 2008(3),
– gelet op de artikel 55 en artikel 56, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0265/2010),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 24 maart 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven [amendement 122 tenzij anders vermeld]
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, onder a) en b),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
▌
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's(2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.
(2) De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere de noodzaak erkend van onderlinge afstemming van de nationale wetgevingen over de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen. In dat verband heeft de Europese Raad in het bijzonder verklaard dat de Unie moet zorgen voor een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en dat een krachtiger integratiebeleid erop gericht moet zijn om hen rechten te verlenen en verplichtingen op te leggen die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Unie. Hiertoe heeft de Europese Raad de Raad verzocht snel besluiten aan te nemen op basis van voorstellen van de Commissie. Het programma van Stockholm dat door de Europese Raad op 10 en 11 december 2009(4)is aangenomen, heeft nog eens bevestigd dat het noodzakelijk is om de in Tampere vastgelegde doelstellingen te bereiken.
(3) ▌De invoering van één enkele aanvraagprocedure die leidt tot een gecombineerde titel, die zowel een verblijfs- als een arbeidsvergunning omvat, in het kader van één administratief besluit, moet bijdragen tot de vereenvoudiging en de harmonisering van de ▌regels die thans in de lidstaten van toepassing zijn. Een aantal lidstaten heeft reeds een vereenvoudiging van de procedures ingevoerd, hetgeen zowel voor de migranten als voor hun werkgevers tot een doeltreffender procedure heeft geleid en het gemakkelijker heeft gemaakt te controleren of de betrokkenen legaal in de lidstaat verblijven en werken.
(4) Om de eerste toegang tot hun grondgebied mogelijk te maken, moeten de lidstaten tijdig een gecombineerde vergunning kunnen afgeven of, indien zij uitsluitend op hun grondgebied dergelijke vergunningen afgeven, een visum.
(5) Er moeten procedurevoorschriften worden vastgesteld voor het behandelen van de aanvraag van een gecombineerde vergunning. Deze procedures moeten doelmatig zijn en naast de normale werklast van de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen worden afgehandeld, en bovendien doorzichtig en billijk zijn, teneinde de betrokken personen voldoende rechtszekerheid te bieden.
(6) De voorwaarden en criteria op grond waarvan een aanvraag van een gecombineerde vergunning kan worden afgewezen, moeten objectief zijn en bij nationale wet worden vastgesteld, zoals de verplichting het beginsel van Unie-preferentie te eerbiedigen zoals dit met name is vastgelegd in de toepasselijke bepalingen van de akten van toetreding van 16 april 2003 en van 25 april 2005. Afwijzingsbesluiten moeten naar behoren gemotiveerd worden.
(7) De gecombineerde vergunning moet beantwoorden aan het geharmoniseerde model van de verblijfstitel in de zin van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van 13 juni 2002 van de Raad betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen(5), die de lidstaten de mogelijkheid geeft om bijkomende informatie op te nemen betreffende de vraag of de betrokken persoon al dan niet arbeid mag verrichten. De lidstaten moeten – ook met het oog op een betere beheersing van de migratie – niet alleen in de gecombineerde vergunning, maar tevens in alle verstrekte verblijfstitels informatie in verband met vergunningen tot het verrichten van arbeid vermelden, ongeacht het type vergunning of verblijfsvergunningen op grond waarvan de onderdaan van het derde land tot een lidstaat is toegelaten en hem toegang tot de arbeidsmarkt van een lidstaat is verleend.
(8)De plicht van de lidstaten om te bepalen of een aanvraag voor een gecombineerde vergunning door een onderdaan van een derde land dan wel door zijn of haar werkgever moet worden ingediend, laat regelingen waarbij vereist is dat de beide partijen bij de procedure betrokken zijn, onverlet. De lidstaten bepalen of de aanvraag voor een gecombineerde vergunning moet worden ingediend in de gastlidstaat of vanuit een derde land. Indien het niet is toegelaten voor een onderdaan van een derde land een aanvraag in te dienen vanuit een derde land, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de aanvraag kan worden ingediend door de werkgever in de gastlidstaat.
(9)De bepalingen van deze richtlijn betreffende verblijfsvergunningen voor een ander doeleinde dan werk zijn uitsluitend van toepassing op het model van dergelijke vergunningen en laten de nationale en/of andere Unievoorschriften betreffende toelatingsprocedures en procedures voor de afgifte van dergelijke vergunningen, onverlet.
(10)De bepalingen van deze richtlijn over de enkele aanvraagprocedure en de gecombineerde vergunning zijn niet van toepassing op eenvormige visa en op visa voor verblijf van langere duur.
(11)De termijn voor het nemen van een besluit over de aanvragen omvat niet de tijd die nodig is voor de erkenning van de beroepskwalificaties of voor de afgifte van een visum. Deze richtlijn laat de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma's onverlet.
(12)De aanwijzing van de bevoegde instantie overeenkomstig deze richtlijn laat de rol en de taken van andere instanties en eventueel de sociale partners met betrekking tot de behandeling van en het besluit betreffende de aanvraag, onverlet.
(13)De bepalingen van deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te beslissen over de toelating, met inbegrip van de aantallen onderdanen van derde landen dat zij toelaten met het oog op werk.
(14) Onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en van een gecombineerde vergunning die is verstrekt door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, zou moeten worden toegestaan het grondgebied van de lidstaten binnen te komen en zich daar vrij te verplaatsen gedurende een periode van maximaal drie maanden, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(6) en in artikel 21 van het Schengenacquis – Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 tussen de regeringen van de lidstaten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek, betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen)(7).
(15) Omdat Uniewetgeving ontbreekt, verschillen de rechten van de onderdanen van derde landen naargelang van de lidstaat waar zij werken en naargelang van hun nationaliteit. ▌Met het oog op een verdere ontwikkeling van een samenhangend immigratiebeleid en om de verschillen in rechtspositie tussen burgers van de Unie en onderdanen van derde landen die legaal tewerkgesteld zijn in een lidstaat te verkleinen en de bestaande voorschriften inzake immigratie aan te vullen, zou een pakket rechten moeten worden vastgelegd in een zodanige vorm dat de beleidsgebieden worden gespecificeerd waarop een gelijke behandeling geldt van nationale onderdanen en werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, maar nog niet de status van langdurig ingezetene hebben. Dergelijke bepalingen zijn bedoeld om binnen de Unie een minimumniveau van billijkheid te scheppen en te erkennen dat dergelijke onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat werken door hun werk en belastingafdrachten bijdragen aan de Europese economie; bovendien kunnen zij oneerlijke concurrentie tussen nationale onderdanen en onderdanen van derde landen als gevolg van de mogelijke uitbuiting van de laatstgenoemden tegengaan. De definitie van „werknemer uit een derde land” in deze richtlijn betekent, onverlet de interpretatie van het begrip arbeidsverhouding in andere wetgevingshandelingen van de Unie, een onderdaan van een derde land die is toegelaten op het grondgebied van een lidstaat, daar legaal woonachtig is en de toestemming heeft om daar te werken in het kader van een bezoldigde arbeidsbetrekking overeenkomstig de nationale wetgeving of praktijk. [amendement 123]
(16) Alle onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en werken moeten ten minste hetzelfde gemeenschappelijke pakket rechten in de vorm van gelijke behandeling hebben als de nationale onderdanen van de gastlidstaat, ongeacht het oorspronkelijk doel van de toelating of de oorspronkelijke toelatingsgrond. Het recht op gelijke behandeling op de in deze richtlijn genoemde gebieden moet niet alleen worden verleend aan die onderdanen van derde landen die tot het grondgebied van een lidstaat zijn toegelaten om er te werken, maar ook aan diegenen die voor andere doeleinden zijn toegelaten en aan wie toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is verleend overeenkomstig nationaal of Unierecht, met inbegrip van de persoon toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging(8), Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk(9), of Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek(10).
(17) Onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene hebben verworven overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG (11), vallen niet onder deze richtlijn omdat ze meer bevoorrechte status hebben en over een specifiek type verblijfstitel beschikken, de „EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen”.
(18) Onderdanen van derde landen die ter beschikking worden gesteld, vallen niet onder deze richtlijn. Dit belet niet dat onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat wonen en werken en die in een andere lidstaat ter beschikking worden gesteld, gedurende hun terbeschikkingstelling recht blijven hebben op gelijke behandeling met onderdanen van de lidstaat van herkomst met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden waarop Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten(12) niet van toepassing is. [amendementen 122 en 124]
(19) Onderdanen van derde landen die ▌tot een lidstaat zijn toegelaten om seizoenwerk te verrichten, vallen niet onder de richtlijn gezien hun tijdelijke verblijfsstatus.
(20) Het recht op gelijke behandeling op bepaalde beleidsgebieden is strikt gekoppeld aan het legale verblijf van de onderdaan van een derde land en de tot de arbeidsmarkt van een lidstaat verleende toegang, hetgeen wordt vastgelegd in de gecombineerde verblijfs- en werkvergunning en in voor andere doeleinden verstrekte verblijfstitels die de informatie inzake de vergunning tot het verrichten van arbeid bevatten.
(21)Tot de arbeidsvoorwaarden in deze richtlijn behoren ten minste salaris, ontslag, gezondheid en veiligheid op de werkplek, arbeidstijd en verlof, mede rekening gehouden met de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. [amendementen 122 en 125]
(22) Beroepskwalificaties die door onderdanen van derde landen in een andere lidstaat zijn verworven, moeten op dezelfde wijze worden erkend als die van burgers van de Unie en met in een derde land verworven kwalificaties moet rekening worden gehouden overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(13). Het recht van werknemers uit derde landen op gelijke behandeling voor wat betreft de erkenning van diploma's, certificaten en andere beroepskwalificaties overeenkomstig de van toepassing zijnde nationale procedures doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om deze onderdanen van derde landen toe te laten tot hun arbeidsmarkt. [amendementen 122 en 126]
(23) Werknemers uit derde landen hebben het recht op gelijke behandeling voor wat betreft sociale zekerheid. In Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels(14) worden takken van sociale zekerheid gedefinieerd. ▌De bepalingen inzake gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid die in deze richtlijn zijn opgenomen, gelden ook voor werknemers die rechtreeks vanuit een derde land naar een lidstaat komen. Niettemin kent deze richtlijn aan werknemers uit derde landen niet meer rechten toe dan die welke krachtens het Unierecht op het gebied van de sociale zekerheid reeds gelden voor onderdanen van derde landen die zich in een grensoverschrijdende situatie tussen lidstaten bevinden. Voorts verleent deze richtlijn geen rechten met betrekking tot situaties die buiten het toepassingsgebied van het Unierecht vallen, zoals bijvoorbeeld voor gezinsleden die in een derde land verblijven. Deze richtlijn kent rechten toe uitsluitend aan gezinsleden die zich bij de werknemer uit een derde land voegen en in het kader van gezinshereniging in een lidstaat komen wonen of aan gezinsleden die reeds legaal in een lidstaat verblijven tesamen met de werknemer uit een derde land. [amendementen 122 en 127]
(24)Het Unierecht houdt geen beperking in van de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren. Bij ontstentenis van harmonisatie op Unieniveau bepaalt het recht van elke lidstaat de voorwaarden waaronder socialezekerheidsuitkeringen worden toegekend, alsmede de hoogte van deze uitkeringen en de periode tijdens welke zij worden toegekend. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten evenwel het Unierecht naleven. [amendementen 122 en 128]
(25)De lidstaten moeten minstens gelijke behandeling geven aan onderdanen van derde landen die werk hebben of die na een periode van arbeid als werkloos staan ingeschreven. Beperkingen van de gelijke behandeling op gebied van sociale zekerheid overeenkomstig deze richtlijn mogen niet afdoen aan de rechten ontleend aan toepassing van Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen van de Raad vallen(15).[amendementen 130]
(26)Gelijke behandeling van werknemers uit derde landen strekt zich niet uit tot maatregelen op het gebied van beroepsopleidingen die gefinancierd worden in het kader van socialebijstandsregelingen. [amendementen 122 en 129]
(27) Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van één enkele aanvraagprocedure voor de afgifte van een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om in een lidstaat te werken en de rechten te waarborgen van werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter op het niveau van de Unie kunnen worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.
(28) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
(29)Deze richtlijn moet worden uitgevoerd onverminderd gunstigere bepalingen in het Unierecht en in internationale instrumenten.
(30) De lidstaten dienen de bepalingen van deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in het bijzonder overeenkomstig Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(16) en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep(17).
(31) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 21) betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van genoemd Protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.
(32) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol (nr. 22) betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU is gehecht, en onverminderd artikel 4 van genoemd Protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Hoofdstuk I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:
a)
één enkele aanvraagprocedure voor het verstrekken van een gecombineerde vergunning aan onderdanen van derde landen om in een lidstaat te verblijven met het oog op werk, teneinde de procedures in verband met hun binnenkomst te vereenvoudigen en de controle van hun status gemakkelijker te maken; en van
b)
een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht het doeleinde van de toelating tot deze lidstaat, gebaseerd op gelijke behandeling ten opzichte van onderdanen van deze lidstaat.
Deze richtlijn laat de bevoegdheid van de lidstaten met betrekking tot de toelating van onderdanen van derde landen tot hun arbeidsmarkt onverlet.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder
a)
„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, van het VWEU;
b)
„werknemer uit een derde land”: iedere onderdaan van een derde land die tot een lidstaat is toegelaten, legaal in die lidstaat verblijft en mag werken in die lidstaat overeenkomstig het nationaal recht of praktijk; [amendement 131]
c)
„gecombineerde vergunning”: een door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte verblijfsvergunning om legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven met als doel er te werken;
d)
„één enkele aanvraagprocedure”: iedere procedure die op grond van één enkele aanvraag van een onderdaan van een derde land of van zijn of haar werkgever voor een machtiging om in een lidstaat te verblijven en te werken, tot een besluit inzake deze aanvraag voor een gecombineerde vergunning ▌leidt.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op:
a)
onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot een lidstaat om er te verblijven met het oog op werk;
b)
onderdanen van derde landen die overeenkomstig nationaal of Unierecht zijn toegelaten tot een lidstaat voor een ander doeleinde dan werk en die mogen arbeid verrichten en aan wie een verblijfsvergunning werd afgegeven overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002; en
c)
onderdanen uit derde landen die overeenkomstig nationaal of Unierecht tot een lidstaat zijn toegelaten met het oog op werk.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen
a)
van derde landen die gezinsleden zijn van burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer binnen de Unie hebben uitgeoefend of uitoefenen overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden(18);
b)
die, tesamen met hun gezinsleden en ongeacht hun nationaliteit, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn met die van de burgers van de Unie uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de Unie en een derde land;
c)
die ter beschikking zijn gesteld;
d)
die als binnen een onderneming overgeplaatste personen toelating tot een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen met het oog op werk;
e)
die als seizoenarbeider of als au pair toelating tot een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen;
f)
die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming of die een aanvraag in die zin hebben ingediend en in afwachting zijn van een besluit over hun status;
g)
die overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en inzake de inhoud van de verleende bescherming(19) internationale bescherming genieten of die overeenkomstig die richtlijn een aanvraag hebben ingediend om in aanmerking te komen voor internationale bescherming en waarover nog geen definitieve beslissing is gegeven;
h)
die bescherming genieten overeenkomstig het nationaal of Unierecht, internationale verplichtingen of de praktijk van de lidstaat of die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig het nationaal recht, internationale verplichtingen of de praktijk van de lidstaat en over wier aanvraag geen definitief besluit is genomen;
▌
i)
die langdurig ingezetene zijn overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG;
j)
wier verwijdering op feitelijke of juridische gronden is opgeschort;
k)
die als zelfstandige toelating tot een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen;
l)
die als zeevarende toelating tot een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen om te werken op een schip dat in de lidstaat geregistreerd is of de vlag van de lidstaat voert.
3.De lidstaten mogen besluiten dat hoofdstuk II van deze richtlijn niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die toestemming hebben gekregen om voor een periode van ten hoogste zes maanden in een lidstaat te werken, of die in deze lidstaat toegelaten zijn voor studiedoeleinden.
4.Hoofdstuk II van deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die op basis van een visum toestemming hebben om te werken.
Hoofdstuk II
Eén enkele aanvraagprocedure en een gecombineerde vergunning
Artikel 4
Eén enkele aanvraagprocedure
1. Een aanvraag voor een gecombineerde vergunning wordt in het kader van één enkele aanvraagprocedure ingediend. De lidstaten bepalen of aanvragen voor een gecombineerde vergunning moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door diens werkgever. De lidstaten kunnen ook besluiten dat aanvragen van zowel de een als de ander toelaatbaar zijn. Indien de onderdaan van een derde land de aanvraag moet indienen, laten de lidstaten toe dat de aanvraag ingediend wordt vanuit een derde land of, indien het nationaal recht hierin voorziet, in de lidstaat waarin de betrokken onderdaan al legaal is toegelaten.
2. De lidstaten onderzoeken de aanvraag en nemen een besluit tot toekenning, wijziging of verlenging van de gecombineerde vergunning indien de aanvrager aan de in het nationale of het recht van de Unie vastgelegde voorwaarden voldoet. Het besluit tot toekenning, wijziging of verlenging van de gecombineerde vergunning vormt één administratief besluit dat zowel een verblijfsvergunning als een werkvergunning omvat ▌.
3.De enkele aanvraagprocedure laat de visumprocedure die voor een eerste binnenkomst vereist kan zijn, onverlet.
4.Wanneer aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, geven de lidstaten een gecombineerde vergunning af aan de onderdanen van derde landen die een aanvraag om toelating hebben ingediend en aan de al toegelaten onderdanen van derde landen die een aanvraag hebben ingediend om hun verblijfsvergunning te verlengen of te wijzigen na de inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsbepalingen.
Artikel 5
Bevoegde instantie
1. De lidstaten wijzen de instantie aan die bevoegd is de aanvragen in ontvangst te nemen en de gecombineerde vergunning te verstrekken.
2. De bevoegde instantie behandelt de aanvraag een neemt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie maanden na de datum van indiening van de aanvraag, een besluit over de aanvraag.
In bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van de aanvraag, kan de in de eerste alinea genoemde termijn worden verlengd.
Het nationaal recht van de betrokken lidstaat bepaalt welke de gevolgen zijn van het uitblijven van een besluit binnen de termijn van drie maanden als bedoeld in dit artikel.
3. Het besluit wordt door de bevoegde instantie schriftelijk ter kennis van de aanvrager gebracht overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van het toepasselijke nationaal recht.
4. Indien de gegevens of documenten tot staving van de aanvraag volgens de in het nationale recht vastgelegde criteria onvolledig zijn, deelt de bevoegde instantie de aanvrager schriftelijk mee welke aanvullende informatie of documenten vereist zijn, waarbij zij hem een redelijke termijn kan stellen voor indiening daarvan. De in lid 2 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de vereiste aanvullende informatie hebben ontvangen. Indien de aanvullende gegevens of documenten niet binnen de gestelde termijn worden verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.
Artikel 6
Gecombineerde vergunning
1. De door de lidstaten verstrekte gecombineerde vergunning beantwoordt aan het uniforme model dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1030/2002 en bevat de gegevens in verband met de vergunning tot het verrichten van arbeid overeenkomstig de bijlage, punt a), onder 7.5-9, daarbij.
2. Bij de afgifte van de gecombineerde vergunning verstrekken de lidstaten ▌geen aanvullende vergunningen ▌als bewijs van het feit dat toegang is verleend tot de arbeidsmarkt.
Artikel 7
Voor andere doeleinden dan werk verstrekte verblijfsvergunningen
Bij de afgifte van verblijfsvergunningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002, verstrekken de lidstaten:
a)
de gegevens die verband houden met de vergunning tot het verrichten van arbeid, ongeacht het type vergunning; en
b)
geen aanvullende vergunningen ▌als bewijs van het feit dat toelating is verleend voor toegang tot de arbeidsmarkt.
Artikel 8
Rechtsmiddelen
1. Beslissingen tot afwijzing van een aanvraag voor, tot weigering van wijziging of verlenging of tot intrekking van een gecombineerde vergunning op grond van in het nationale of Unierecht vastgelegde criteria, worden in de schriftelijke kennisgeving ervan gemotiveerd.
2. Beslissingen tot afwijzing van de aanvraag voor, tot weigering van wijziging of verlenging ▌of tot intrekking van een gecombineerde vergunning kunnen in de betrokken lidstaat in rechte worden aangevochten, overeenkomstig het nationale recht. De rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie waar de betrokken persoon beroep kan instellen, en de beroepstermijnen worden in de schriftelijke kennisgeving vermeld.
3.Een aanvraag kan als niet-ontvankelijk worden beschouwd op grond van de aantallen onderdanen van derde landen die komen met het oog op werk en dient, op die grond, niet te worden behandeld.
Artikel 9
Toegang tot informatie
De lidstaten verstrekken de onderdaan van het derde land en diens toekomstige werkgever desgewenst adequate informatie over de documenten die zij nodig hebben om een volledige aanvraag in te dienen.
Artikel 10
Leges
De lidstaten kunnen van de aanvragers een vergoeding verlangen ▌. In voorkomend geval wordt deze vergoeding geïnd voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn. Het niveau van deze vergoedingen dient evenredig te zijn en kan gebaseerd zijn op de kost van de werkelijk verleende diensten bij de behandeling van aanvragen en afgifte van vergunningen.
Artikel 11
Rechten op grond van de gecombineerde vergunning
Wanneer een gecombineerde vergunning is afgegeven overeenkomstig het nationale recht, en gedurende de geldigheidsduur daarvan, heeft de houder ten minste recht op:
a)
toegang tot ▌en verblijf in de lidstaat die de gecombineerde vergunning heeft verstrekt, mits hij voldoet aan alle voorwaarden voor toelating overeenkomstig het nationale recht;
▌
b)
vrije toegang tot het hele grondgebied van de lidstaat van afgifte van de gecombineerde vergunning, binnen de beperkingen die door het nationale recht worden opgelegd;
c)
het verrichten van de specifieke beroepswerkzaamheden die zijn toegestaan in het kader van de gecombineerde vergunning, overeenkomstig het nationale recht;
d)
informatie over de aan de gecombineerde vergunning verbonden rechten die krachtens deze richtlijn en/of krachtens nationaal recht zijn toegekend.
Hoofdstuk III
Recht op gelijke behandeling
Artikel 12
Rechten
1. Werknemers uit derde landen als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder b) en c), worden in de lidstaten waar zij verblijven op dezelfde manier behandeld als nationale onderdanen wanneer het gaat om:
a)
arbeidsvoorwaarden, zoals salaris, ontslag en veiligheid en gezondheid op het werk;
b)
vrijheid van vereniging en aansluiting bij en lidmaatschap van een werkgevers- of werknemersorganisatie, of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte voordelen, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;
c)
onderwijs en beroepsopleiding;
d)
erkenning van diploma's, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de desbetreffende nationale procedures;
e)
takken van sociale zekerheid zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004; [amendementen 122 en 132]
▌
f)
belastingvoordelen, mits de werknemer in de betrokken lidstaat wordt beschouwd als ingezetene voor belastingdoeleinden; [amendementen 122 en 133]
g)
toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, zoals huisvestingsprocedures en bijstand en adviesdiensten van arbeidsbureaus, overeenkomstig het nationale recht; Deze bepaling laat de vrijheid om contracten af te sluiten overeenkomstig het nationale en Unierecht, onverlet.[amendement 134]
2. De lidstaten mogen de gelijke behandeling met nationale onderdanen beperken:
a)
ingevolge lid 1, c):
–
door de toepassing van dit lid te beperken tot werknemers uit derde landen die een baan hebben of een baan hebben gehad; [amendement 135]
–
door uitsluiting van werknemers uit derde landen die tot hun grondgebied zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2004/114/EG;
–
door uitsluiting van studiebeurzen en onderhoudsuitkeringen of –leningen of andere beurzen en leningen;
–
door het stellen van specifieke voorwaarden waaronder taalvaardigheid en betaling van school- en collegegeld, overeenkomstig het nationale recht met betrekking tot de toegang tot universitair en voortgezet onderwijs dat niet direct verband houdt met de feitelijke beroepsbezigheid;
▌[amendementen 122 en 136]
b)
door de bij lid 1, onder e), toegekende rechten ▌te beperken tot werknemers uit derde landen, met uitzondering van werknemers uit derde landen die een baan hebben of een baan hebben gehad voor een minimumperiode van zes maanden en als werkloze zijn geregistreerd.
De lidstaten mogen voorts besluiten dat lid 1, onder e), met betrekking tot familievoordelen niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die toestemming hebben gekregen om voor een periode van ten hoogste zes maanden in een lidstaat te werken, op onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden zijn toegelaten, of op onderdanen van derde landen die op basis van een visum toelating hebben om te werken;
▌[amendementen 122 en 137]
c)
door toepassing van lid 1, onder f), met betrekking tot belastingvoordelen te beperken tot gevallen waarin de geregistreerde of gebruikelijke verblijfplaats van de familieleden voor wie hij/zij aanspraak maakt op uitkeringen zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevindt;[amendementen 122 en 140]
d)
uit hoofde van lid 1, onder g):
–
door de toepassing van dit lid te beperken tot werknemers uit derde landen die een baan hebben;
–
door de toegang tot huisvesting te beperken.
3.Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling laat het recht van de lidstaat om een op grond van deze richtlijn verstrekte verblijfsvergunning, een voor een ander doeleinde dan werk verstrekte verblijfsvergunning of enige andere vergunning om in een lidstaat arbeid te verrichten, in te trekken of te weigeren te verlengen, onverlet.
4.Met betrekking tot ouderdom, invaliditeit en overlijden ontvangen werknemers uit derde landen die naar een derde land verhuizen, of hun nabestaanden die in een derde land wonen terwijl zij hun rechten aan de werknemer ontlenen, wettelijke pensioenen die op de vroegere arbeid van de werknemer zijn gebaseerd en overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van de Raad vastgestelde wetgeving zijn verworven, onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer zij naar een derde land verhuizen. [amendement 141]
Artikel 13
Gunstiger bepalingen
1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstiger bepalingen van:
a)
het Unierecht, met inbegrip van bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;
b)
bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.
2. Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.
HOOFDSTUK IV
Slotbepalingen
Artikel 14
Informatie aan het publiek
Iedere lidstaat stelt het publiek regelmatig bijgewerkte informatie ter beschikking betreffende de voorwaarden voor de toegang en het verblijf van onderdanen van derde landen tot en op zijn grondgebied met het oog op werk.
Artikel 15
Verslaglegging
1. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad op gezette tijden, en voor het eerst uiterlijk ...(20), ▌een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt eventueel door haar noodzakelijk geachte wijzigingen voor.
2. De lidstaten delen de Commissie jaarlijks, en voor het eerst uiterlijk op 1 juli ..(21)*, ▌statistische gegevens mede over het aantal onderdanen van derde landen aan wie het voorbije kalenderjaar een gecombineerde vergunning is verstrekt, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming(22).
Artikel 16
Omzetting
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk …(23) aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een concordantietabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.
Artikel 17
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 18
Addressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.