Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over de toepassing van Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (2010/2201(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op artikel 10, lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 12, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gelet op Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau(1) (Europese politieke partijen en de daarmee verbonden Europese politieke stichtingen, zoals bedoel in artikel 2, lid 3 en 4 daarvan) (de Financieringsverordening), met name artikel 12 daarvan,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over Europese politieke partijen(2),
– gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau van 18 oktober 2010 inzake de financiering van politieke partijen op Europees niveau, ingediend overeenkomstig artikel 15 van het besluit van het Bureau van 29 maart 2004(3) houdende uitvoeringsbepalingen voor de Financieringsverordening,
– gezien de nota van het Bureau van 10 januari 2011 als de herziene versie van de op 13 december 2010 genomen besluiten van het Bureau,
– gelet op artikel 210, lid 6 en artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0062/2011),
A. overwegende dat in artikel 10, lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald dat „politieke partijen op Europees niveau [bijdragen] tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie”, en dat het Parlement en de Raad volgens artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het statuut en in het bijzonder de regels inzake de financiering van politieke partijen en hun politieke stichtingen vaststellen,
B. overwegende dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie duidelijk is bepaald dat partijen op het niveau van de Unie bijdragen tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie,
C. overwegende dat de werking van de Europese Unie op het beginsel van de „representatieve democratie” gegrond is, zoals vastgelegd in artikel 10, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
D. overwegende dat de basis voor Europese politieke partijen gelegd is in de Verdragen van Maastricht en Nice, die de mogelijkheid van financiering invoerden, waardoor de partijen functionele autonomie kregen ten opzichte van de fracties,
E. overwegende dat de Commissie in 2007, na een oproep van het Europees Parlement(4), een voorstel heeft ingediend voor de financiering van politieke stichtingen op Europees niveau (Europese politieke stichtingen), dat in december 2007 is aangenomen met het oog op de ondersteuning van Europese politieke partijen in het debat over openbare beleidskwesties en over de Europese integratie,
F. overwegende dat met de wijzigingsverordening van 2007(5) wordt getracht het integratieproces voor de Europese politieke partijen te vergemakkelijken door de politieke partijen in de Unie in staat te stellen zichzelf doelmatiger te structureren en te organiseren,
G. overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 de rol van de Europese politieke partijen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement aanzienlijk heeft vergroot door te bepalen dat hun uitgaven eveneens de financiering van verkiezingscampagnes mogen omvatten; overwegende dat deze optie echter wordt beperkt door de voorwaarde dat de betreffende kredieten niet rechtstreeks of onrechtstreeks mogen worden gebruikt om nationale partijen of kandidaten te financieren,
H. overwegende dat alle Europese politieke partijen die financiering ontvangen een gedragscode hebben ondertekend, die door het Bureau als bindend voor alle partijen wordt beschouwd, en waarin regels worden vastgesteld die tijdens verkiezingscampagnes moeten worden nageleefd,
I. overwegende dat de grotere rol van de Europese politieke partijen noodzakelijkerwijs verbonden is met hun betrokkenheid bij verkiezingen voor het Europees Parlement,
J. overwegende dat in de wijzigingsverordening van 2007 wordt aangedrongen op een formelere erkenning van de Europese politieke partijen,
K. overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 gericht is op de oprichting van volledig georganiseerde en doeltreffende politieke partijen op Europees niveau en op het niveau van de lidstaten door middel van een evenwichtig proces van institutionalisering,
L. overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 gericht is op de totstandbrenging van organisatorische convergentie van de politieke partijen en hun stichtingen op Europees niveau, waarbij tegelijkertijd de uiteenlopende taken van politieke partijen c.q. politieke stichtingen erkend worden,
M. overwegende dat deze organisatorische convergentie uitsluitend bereikt kan worden door een gemeenschappelijke politieke, juridische en fiscale status voor de Europese politieke partijen vast te stellen, zonder dat dit enige standaardisering van de organisatie van de Europese politieke partijen en hun stichtingen mag inhouden, waarvoor uitsluitend de Europese politieke partijen en hun stichtingen zelf bevoegd zijn,
N. overwegende dat de vaststelling van een statuut voor Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen dat gebaseerd is op het recht van de Europese Unie, een duidelijke en belangrijke stap voorwaarts is bij de versterking van de democratie in de Unie,
O. overwegende dat de organisatorische en functionele convergentie en verbeteringen van het financieringsproces uitsluitend kunnen worden verwezenlijkt door voor alle Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen een eenvormig en gemeenschappelijk Europees statuut vast te stellen, dat gebaseerd is op het recht van de Europese Unie,
P. overwegende dat de verordening inzake politieke partijen op Europees niveau geen onderscheid maakt tussen de erkenning en de financiering van politieke partijen,
Q. overwegende dat in de nota van het Bureau van 10 januari 2011 wordt aanbevolen de criteria voor de financiering van Europese politieke partijen aan te scherpen; overwegende dat dit neerkomt op een inperking van de concurrentie tussen partijen op Europees niveau zolang de criteria voor de juridische erkenning en de financiering van de politieke partijen identiek zijn,
R. overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 in een duidelijke juridische en financiële grondslag voorziet voor de oprichting van geïntegreerde politieke partijen op het niveau van de Europese Unie, met het doel het Europese bewustzijn te bevorderen en de wil van de burgers van de Europese Unie doeltreffend te uiten,
S. overwegende dat de financiering van de Europese politieke partijen valt onder de bepalingen van titel VI „Subsidies” van het Financieel Reglement(6) en de uitvoeringsvoorschriften ervan(7),
T. overwegende dat het Bureau, als het verantwoordelijke orgaan voor de tenuitvoerlegging van de Financieringsverordening binnen het Parlement, in 2006 besloot een aantal belangrijke verbeteringen in de uitvoeringsbepalingen aan te brengen, zoals de verhoging van de voorfinanciering van 50% naar 80% om de procedure te vereenvoudigen en de solvabiliteit van de begunstigden te verbeteren, en de versoepeling van de regels omtrent de kredietoverschrijvingen tussen de hoofdstukken in de begrotingen van de begunstigden, zodat zij hun begrotingen aan de veranderende politieke omstandigheden kunnen aanpassen,
U. overwegende dat de ervaring met de financiering van Europese politieke partijen en de daarmee verbonden Europese politieke stichtingen heeft geleerd dat zij behoefte hebben aan meer flexibiliteit en vergelijkbare voorwaarden wat betreft de overdracht van kredieten naar het volgende begrotingsjaar en het opbouwen van financiële reserves uit eigen middelen boven het voorgeschreven minimum van uit eigen middelen te financieren uitgaven,
V. overwegende dat de Europese politieke partijen gemiddeld bijna de helft van hun begroting aan gecentraliseerde administratie (personeel, huur enz.) besteden, nog een kwart aan vergaderingen van (statutaire en niet-statutaire) organen van de partij, en de rest aan verkiezingscampagnes en steun voor gelieerde organisaties,
W. overwegende dat de Europese politieke stichtingen een ander bestedingpatroon hebben, waarbij gemiddeld 40% van hun begrotingen aan gecentraliseerde administratie en vergaderingen wordt besteed en eenzelfde percentage aan externe diensten zoals studies, onderzoek, publicaties en seminars,
X. overwegende dat de contributies van de partijen die lid zijn, de belangrijkste bron van eigen middelen voor de Europese politieke partijen vormen en dat minder dan 5% van de totale inkomsten bestaat uit contributies en donaties van individuele leden,
Y. overwegende dat het aandeel in hun totale inkomsten afkomstig van financiering uit de begroting van de Unie bij de Europese politieke partijen groter is dan bij de Europese politieke stichtingen,
Z. overwegende dat donaties nog geen substantieel onderdeel van de financiering uitmaken, daar slechts drie partijen en twee stichtingen in 2009 op regelmatige basis donaties ontvingen,
AA. overwegende dat er een potentieel conflict bestaat tussen enerzijds de doelstelling de financiering te vereenvoudigen en te bespoedigen, en daarmee doeltreffender te maken, en anderzijds de doelstelling het financiële risico voor de begroting van de Unie tot een minimum te beperken,
AB. overwegende dat het Parlement in de periode waarop dit verslag betrekking heeft, namelijk 2008 tot 2011, aan geen enkele gefinancierde partij of stichting sancties heeft moeten opleggen,
AC. overwegende dat de Europese politieke partijen en stichtingen in overeenstemming met het recht van de lidstaat waarin zij hun zetel hebben, rechtspersoonlijkheid moeten verwerven teneinde voor financiering in aanmerking te komen, en overwegende dat zij geen gemeenschappelijke juridische status bezitten,
AD. overwegende dat de subsidies voor Europese politieke partijen en stichtingen subsidies zijn in de zin van Titel VI van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften ervan, maar dat zij door hun specifieke aard niet vergelijkbaar zijn met subsidies die door de Commissie worden toegekend en beheerd; overwegende dat dit tot uiting komt in een aanzienlijk aantal bepalingen van het Financieel Reglement waarin uitzonderingen worden uiteengezet; overwegende dat deze oplossing te wensen overlaat,
Het nieuwe politieke klimaat
1. merkt op dat politieke partijen, en de hiermee verbonden politieke stichtingen, essentiële instrumenten van een parlementaire democratie zijn: ze vragen rekenschap aan parlementsleden, helpen vorm te geven aan de politieke wil van de burgers, stellen politieke programma's op, trainen en selecteren kandidaten, onderhouden de dialoog met de burgers en stellen burgers in staat hun mening te uiten;
2. onderstreept dat het Verdrag van Lissabon voorziet in deze rol van de politieke partijen en hun stichtingen met het oog op het creëren van een Europese polis, een politieke ruimte op EU-niveau, en een Europese democratie, waarvan het Europees burgerinitiatief een essentieel onderdeel is;
3. stelt vast dat de Europese politieke partijen in hun huidige vorm niet in staat zijn deze rol volledig te vervullen, omdat ze slechts overkoepelende organisaties van nationale partijen zijn en niet rechtstreeks in contact staan met het electoraat in de lidstaten;
4. constateert echter met tevredenheid dat de Europese politieke partijen en politieke stichtingen desondanks onmisbare actoren in het politieke leven van de Europese Unie zijn geworden, met name als het gaat om het vorm geven aan en uiten van de respectieve standpunten van de diverse „politieke families”;
5. onderstreept dat alle Europese politieke partijen aan de hoogste normen inzake interne partijdemocratie moeten voldoen (ten aanzien van de democratische verkiezing van partijorganen en democratische besluitvormingsprocessen, met inbegrip van de selectie van kandidaten);
6. is van oordeel dat, zodra een partij heeft voldaan aan de voorwaarden om als politieke partij op EU-niveau te worden beschouwd, deze partij alleen financiering kan verkrijgen wanneer zij door tenminste één van haar leden in het Europees Parlement is vertegenwoordigd;
7. wijst erop dat politieke partijen rechten, plichten en verantwoordelijkheden hebben en derhalve convergerende algemene organisatorische patronen moeten volgen; meent dat deze organisatorische convergentie uitsluitend bereikt kan worden door een gemeenschappelijke juridische en fiscale status voor de Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen op basis van het EU-recht vast te stellen;
8. is ervan overtuigd dat een authentieke juridische status voor de Europese politieke partijen en een eigen rechtspersoonlijkheid, rechtstreeks gebaseerd op het recht van de Europese Unie, de Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen in staat zullen stellen op te treden als vertegenwoordigers van het Europees openbaar belang;
9. is van mening de Europese politieke partijen in aangelegenheden in verband met de gemeenschappelijke Europese uitdagingen en de Europese Unie en haar ontwikkeling op drie verschillende niveaus met elkaar in wisselwerking moeten staan en met elkaar moeten concurreren: op regionaal, nationaal en Europees niveau; is van mening dat voor de Europese politieke partijen efficiëntie en productiviteit uiterst belangrijk zijn, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaat en daarbuiten;
10. onderstreept de belangrijke uitdagingen op het vlak van de organisatiecapaciteit waarmee de Europese politieke partijen zullen worden geconfronteerd in het licht van de hervormingen die waarschijnlijk in het Europese kiesstelsel zullen worden doorgevoerd (het creëren van een extra kiesdistrict, de invoering van transnationale lijsten);
11. merkt op dat het bovenstaande in beginsel in overeenstemming is met het idee om de Europese politieke partijen deel te laten nemen aan referendumcampagnes, als de betreffende referenda direct verband houden met kwesties op het gebied van de Europese Unie;
12. besluit derhalve de Commissie te verzoeken een ontwerpstatuut voor de Europese politieke partijen voor te leggen overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
13. merkt op dat wat er op kortere termijn nodig is, het verbeteren van het regelgevingsklimaat voor de Europese politieke partijen en stichtingen is, met als eerste stap de vaststelling van het Europees statuut;
Aanvullende hervormingsvoorstellen
14. is van mening dat leden die zitting hebben in regionale parlementen of assemblees alleen in aanmerking moeten worden genomen in verband met het voldoen aan de financieringsvoorwaarden als het parlement of de assemblee in kwestie wetgevende bevoegdheden heeft;
15. wijst erop dat de toekenning van financiering en de afsluiting van de rekeningen van de Europese politieke partijen en stichtingen bureaucratische en omslachtige procedures zijn; meent dat dit voor een groot deel voortvloeit uit het feit dat financieringsbetalingen als subsidies in de zin van het Financieel Reglement worden beschouwd, hetgeen gepast is voor de financiering van projecten of verenigingen, maar niet voor partijen;
16. is derhalve van mening dat de Commissie moet voorstellen een nieuwe titel in het Financieel Reglement op te nemen die alleen bedoeld is voor en speciaal is toegesneden op de financiering van Europese partijen en stichtingen; meent dat het Financieel Reglement, als het gaat om de uitvoering ervan, naar de bepalingen in deze nieuwe titel zou moeten verwijzen;
17. onderstreept dat de financiering uit eigen middelen van partijen en stichtingen een teken van vitaliteit is; is van mening dat deze vorm van financiering gestimuleerd zou moeten worden door de huidige grens voor donaties te verhogen van 12 000 naar 25 000 EUR per jaar/per donateur, waarbij echter wel de eis wordt gesteld dat de identiteit van de donateur bij ontvangst van de donatie openbaar wordt gemaakt, overeenkomstig de geldende wetgeving en in het belang van de transparantie;
18. is van oordeel dat de eis een „jaarlijks werkprogramma” in te dienen als voorwaarde voor financiering, niet passend is voor politieke partijen; wijst er bovendien op dat in geen enkele lidstaat van de EU een dergelijke eis wordt gesteld;
19. onderstreept dat de timing van de financiering van cruciaal belang is voor het bereiken van de doelstelling ervan; dringt erop aan dat, als uitzondering op de uitvoeringsvoorschriften voor het Financieel Reglement, de financiering die aan het begin van het begrotingsjaar beschikbaar wordt gesteld, op 100% in plaats van op 80% wordt vastgesteld; vindt dat, gezien de positieve ervaring in het verleden, het risico voor het Parlement te verwaarlozen is;
20. wijst erop dat het Financieel Reglement bepaalt dat subsidies „niet [mogen] dienen tot volledige financiering van de huishoudelijke uitgaven van de begunstigde organisatie”; stelt vast dat het vooral voor stichtingen moeilijk is om aan deze regel te voldoen en dat dit leidt tot ontwijkende boekhoudingtechnieken (bijvoorbeeld „bijdragen in natura”); wijst erop dat bijna geen enkele lidstaat een financieringsregeling heeft waarin gedeeltelijke financiering uit eigen middelen vereist is, aangezien dit kleinere of net opgerichte partijen kan benadelen;
21. wijst erop dat de onafhankelijke middelen die de Europese politieke partijen moeten kunnen aantonen tot 10% van hun totale begroting teruggebracht zouden kunnen worden, teneinde hun ontwikkeling verder te bevorderen; is tegelijkertijd van mening dat hun eigen middelen in de vorm van fysieke middelen niet meer dan 7,5% van hun totale begroting mogen bedragen;
22. merkt op dat in het geval van Europese politieke stichtingen de herziening van het rechtsinstrument aangegrepen moet worden om de eis te schrappen dat stichtingen moeten kunnen aantonen over eigen middelen te beschikken;
23. stelt dat in het kader van deze herziening de beperking die voor de Europese politieke stichtingen geldt, namelijk dat zij hun middelen binnen de Europese Unie moeten besteden, moet vervallen; is van mening dat de stichtingen aldus in staat worden gesteld zowel binnen als buiten de EU een rol te vervullen;
24. onderstreept echter dat er als tegenwicht voor het versoepelen van de financieringsregeling sancties in de Financieringsverordening moeten worden opgenomen waar deze thans ontbreken; dergelijke sancties kunnen de vorm aannemen van financiële boetes bij overtreding van de regels met betrekking tot bijvoorbeeld de transparantie van donaties; onderstreept dat voor zowel de Europese politieke partijen als de hiermee verbonden Europese politieke stichtingen dezelfde voorwaarden moeten gelden ten aanzien van het opbouwen van financiële reserves uit eigen middelen boven de grens en de overdracht van middelen;
25. wijst erop dat de Europese politieke partijen sinds 2008 het recht hebben bedragen die zij als subsidies hebben ontvangen, te gebruiken voor de „financiering van campagnes die... worden gevoerd naar aanleiding van de verkiezingen voor het Europees Parlement...” (artikel 8, derde alinea, van de Financieringsverordening); meent echter dat, willen de Europese politieke partijen een politieke rol spelen op EU-niveau, zij het recht moeten hebben aan dergelijke campagnes deel te nemen, zolang het onderwerp van het referendum direct verband houdt met kwesties betreffende de Europese Unie;
26. verzoekt de Europese politieke partijen een proces op gang te brengen om na te denken over de voorwaarden voor een rechtstreeks individueel lidmaatschap en een passende regeling voor de rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van individuen in de interne activiteiten en de besluitvormingsprocessen van de partijen;
o o o
27. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.