Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2958(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B7-0198/2011

Ingediende teksten :

B7-0198/2011

Debatten :

PV 06/04/2011 - 20
CRE 06/04/2011 - 20

Stemmingen :

PV 07/04/2011 - 6.8
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0153

Aangenomen teksten
PDF 260kWORD 79k
Donderdag 7 april 2011 - Straatsburg
Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie
P7_TA(2011)0153B7-0198/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid – de oostelijke dimensie

Het Europees Parlement,

–  gezien de conclusies van de ministers van Buitenlandse Zaken over het Oostelijk Partnerschap op hun vergadering van 13 december 2010,

–  onder verwijzing naar zijn vorige resoluties van 19 januari 2006 over het Europees nabuurschapsbeleid (ENB)(1), van 15 november 2007 over de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid(2), van 6 juli 2006 over het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI)(3), van 5 juni 2008 over het jaarlijkse verslag van de Raad aan het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB)(4), van 19 februari 2009 over de kritische evaluatie van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(5), van 17 januari 2008 over een regionale beleidsaanpak voor het Zwarte-Zeegebied(6) en van 20 januari 2011 over een EU-strategie voor het Zwarte-Zeegebied(7),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2010 inzake de noodzaak van een EU-strategie voor de zuidelijke Kaukasus(8),

–  gezien de ontwikkeling van het ENB sinds 2004, en met name de voortgangsverslagen van de Commissie over de tenuitvoerlegging ervan,

–  onder verwijzing naar zijn eerdere resoluties over Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne, alsmede de aanbevelingen van de parlementaire commissies voor samenwerking met deze landen, uitgezonderd Wit-Rusland,

–  onder verwijzing naar paragraaf 41 van voornoemde resolutie van 15 november 2007, waarin wordt gepleit voor de oprichting van een Parlementaire Vergadering EU-Oostelijk nabuurschap (Euronest),

–  gezien de actieplannen die gezamenlijk zijn aangenomen met Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Moldavië, en de Associatieagenda EU-Oekraïne,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken over het ENB van 26 juli 2010,

–  gezien de gezamenlijke verklaring van de topontmoeting van het Oostelijk Partnerschap op 7 mei 2009 in Praag,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 12 mei 2010 met de titel „Het Europees nabuurschapsbeleid: een balans” (COM(2010)0207),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 december 2008 over het Oostelijk Partnerschap (COM(2008)0823),

–  gezien de mededelingen van de Commissie van 5 december 2007 over een sterk Europees nabuurschapsbeleid (COM(2007)0774), van 4 december 2006 betreffende de versterking van het Europees nabuurschapsbeleid (COM(2006)0726), van 12 mei 2004 over het Europees Nabuurschapsbeleid – strategiedocument (COM(2004)0373), en van 11 maart 2003 over de grotere Europese nabuurschap: een nieuw kader voor de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden (COM(2003)0104),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(9),

–  gezien speciaal verslag nr. 13/2010 van de Europese Rekenkamer, getiteld „Is het nieuwe Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument met succes van start gegaan en levert het resultaten op in de zuidelijke Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië)?”,

–  gelet op artikel 110, lid 2, van zijn Reglement,

A.  overwegende dat het Verdrag van Lissabon de voorwaarden heeft geschapen die nodig zijn voor een hogere effectiviteit en meer samenhang in de betrekkingen van de EU met actoren en partners, met name de buurlanden,

B.  overwegende dat, overeenkomstig artikel 8 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Unie bijzondere betrekkingen moet ontwikkelen met haar buurlanden, die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking,

C.  overwegende dat het ENB sinds het van start is gegaan tot een verbetering van de betrekkingen met partnerlanden en tot enkele tastbare voordelen heeft geleid; overwegende dat er nog uitdagingen in het verschiet liggen en de nadruk nu op de uitvoering moet liggen, met duidelijk omschreven prioriteiten voor de te nemen maatregelen, duidelijke criteria en differentiatie op basis van prestaties,

D.  overwegende dat het Oostelijk Partnerschap (OP) een waardevol politiek kader biedt voor de verdieping van de betrekkingen met en tussen partnerlanden, op basis van het beginsel van gedeeld eigenaarschap en gedeelde verantwoordelijkheid, alsook conditionaliteit; overwegende dat een verhoogd gezamenlijk engagement en tastbare vooruitgang in de richting van goed bestuur en democratische normen voorwaarden zijn voor nauwere betrekkingen,

E.  overwegende dat het OP gericht is op vier thematische samenwerkingsplatforms, te weten: democratie, goed bestuur en stabiliteit; economische integratie en convergentie met het EU-beleid; milieu, klimaatverandering en energiezekerheid; en interpersoonlijke contacten,

F.  overwegende dat de samenwerking in het kader van de Parlementaire Vergadering Euronest erop gericht is positieve effecten te sorteren door als platform te dienen voor het uitwisselen van zienswijzen, het innemen van gemeenschappelijke standpunten ten aanzien van de mondiale uitdagingen van deze tijd op het vlak van democratie, politiek, economie, energiezekerheid en sociale zaken, en door het versterken van de banden tussen de landen van de regio en de EU en tussen de landen van het OP onderling,

G.  overwegende dat de EU een bottom-upbenadering moet bevorderen en deze aanzienlijk moet versterken door het maatschappelijk middenveld in financieel opzicht extra te ondersteunen en door de persvrijheid en de vrijheid van vereniging te bevorderen met het oog op de versterking van het democratiseringsproces, aangezien dit ten grondslag ligt aan stabilisering op lange termijn,

H.  overwegende dat onopgeloste regionale conflicten in de nabijheid van de EU de duurzame economische, sociale en politieke ontwikkeling van de betrokken landen ondermijnen en een ernstige belemmering vormen voor regionale samenwerking, stabiliteit en veiligheid; overwegende dat deze conflicten tevens een ernstige hinderpaal vormen voor de ontplooiing van het volledige potentieel van het ENB en de verwezenlijking van de prioriteiten ervan; overwegende dat deze conflicten de ontwikkeling van een echte en doeltreffende multilaterale dimensie van het ENB ondermijnen; overwegende dat de rol die het maatschappelijk middenveld in de betrokken landen zou kunnen spelen, nog steeds onderschat wordt,

I.  overwegende dat de recente demonstraties van de bevolking in Wit-Rusland, Tunesië en Egypte tegen de heersende repressieve regimes een duidelijk teken zijn van hun legitieme streven naar democratie,

J.  overwegende dat het beleid van de EU en de lidstaten dat voorzag in de ondersteuning van en samenwerking met ondemocratische regimes in Tunesië en Egypte, op een mislukking is uitgelopen en dat hieruit lessen moeten worden getrokken voor de betrekkingen van de EU met Wit-Rusland, en overwegende dat het ENB-beleid van de Unie in zijn geheel op waarden moet zijn gebaseerd,

K.  overwegende dat het ENPI heeft bijgedragen aan de vereenvoudiging van de financiering van het ENB; overwegende dat de conclusies van de strategische herziening van het ENB tot uiting moeten komen in het ontwerpproces van het opvolgingsinstrument, en dat dit proces gepaard moet gaan met uitgebreide raadplegingen,

Herziening van het ENB - Algemeen

1.  is verheugd over de vorderingen die in het kader van het ENB zijn gemaakt in de betrekkingen tussen de EU en haar buurlanden en herbevestigt de waarden, beginselen en toezeggingen waarop het ENB is gebaseerd, waaronder democratie, de rechtsstaat, de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de markteconomie, duurzame ontwikkeling en goed bestuur; is van oordeel dat het ENB nog altijd een kader van strategisch belang biedt voor de verdieping en de versterking van de betrekkingen met onze nauwste partners door hun politieke, sociale en economische hervormingen te ondersteunen, en benadrukt het belang van het beginsel van gedeeld eigenaarschap in het ontwerp en de uitvoering van programma's en maatregelen;

2.  is verheugd over de lopende herziening van het ENB en onderstreept dat dit proces tot een verdere versterking van de banden van de EU met de buurlanden moet leiden; benadrukt dat zij weliswaar uiteenlopende ambities en doelstellingen hebben, maar dat al deze landen in potentie de nauwste politieke bondgenoten van de EU kunnen worden;

3.  merkt op dat de twee dimensies (de zuidelijke en de oostelijke) van het ENB als integrale onderdelen van hetzelfde prioritaire beleid moeten worden beschouwd; benadrukt dat voor flexibiliteit moet worden gezorgd en dat onze benadering sterker moet worden gedifferentieerd met betrekking tot individuele partners en dat een beter bestedingsbeleid moet worden gewaarborgd;

4.  benadrukt dat de strategische herziening van het ENB afgestemd moet zijn op een toegenomen politiek engagement van alle partners, en dat er bij deze herziening een grotere rol moet worden toegekend aan differentiatie op basis van prestaties, aan de hand van duidelijk omschreven criteria;

5.  acht het bijzonder waardevol dat de tot nu toe met de uitgevoerde programma's bereikte resultaten voortdurend worden geëvalueerd en geïnventariseerd, maar dat ook de geschiktheid van de in het kader van het partnerschap gebruikte instrumenten wordt beoordeeld; is van mening dat via dit proces mogelijke zwakke punten en ongelukkige keuzes in de toekomst kunnen worden vermeden;

6.  benadrukt dat de met het Verdrag van Lissabon ingevoerde veranderingen moeten worden erkend, met name de belangrijkere rol van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO), de benoeming van een commissaris voor uitbreiding en nabuurschapsbeleid en de nieuwe bevoegdheden van het Europees Parlement, teneinde meer samenhang aan te brengen in het buitenlands beleid van de EU en de doeltreffendheid en legitimiteit van haar externe dimensie en optreden te verhogen; verwacht dat de lidstaten zich onthouden van bilaterale initiatieven ten aanzien van ENB-landen die de doeltreffendheid van het EU-optreden zouden kunnen ondermijnen;

7.  verzoekt de EDEO en de EU-delegaties in de hele wereld ervoor te zorgen dat de mensenrechten en politieke beginselen in sterkere mate worden geïntegreerd in de analyse van de situatie in derde landen en een rol spelen bij de bevordering van een „overgangsbeleid” via hulpprojecten;

ENB − Het oosten

8.  is ingenomen met de totstandbrenging van het OP als politiek kader voor de vooruitgang van de oostelijke dimensie van het ENB, die erop gericht is de betrekkingen tussen de EU en haar oostelijke buren te verdiepen en te versterken, door de politieke vereniging, de economische integratie en de aanpassing van de wetgeving te bevorderen, en tegelijkertijd de politieke en sociaaleconomische hervormingen in de partnerlanden te ondersteunen; verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO duidelijke criteria te ontwikkelen voor het houden van toezicht op dergelijke hervormingen, en benadrukt dat de specifieke kenmerken van iedere partner, met inbegrip van hun specifieke doelstellingen en mogelijkheden, in overweging moeten worden genomen bij het vaststellen van de criteria; verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO het Parlement te betrekken bij de uitwerking van die criteria; benadrukt dat economische hervormingen gepaard moeten gaan met politieke hervormingen en dat goed bestuur alleen tot stand kan worden gebracht door een open en transparant besluitvormingsproces dat op democratische instellingen is gebaseerd;

9.  onderstreept dat het van groot belang is om in het kader van het OP stabiliteit en multilaterale vertrouwensopbouw te blijven bevorderen, zoals overeengekomen in de gezamenlijke verklaring van de in Praag gehouden top van het OP;

10.  onderstreept dat een Europees perspectief, met inbegrip van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een drijvende kracht kan vormen voor hervormingen in deze landen en hun verbintenis verder kan versterken ten aanzien van gedeelde waarden en beginselen, zoals democratie, de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en goed bestuur;

11.  herinnert eraan dat de gemeenschappelijke fundamentele waarden, waaronder democratie, de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, een onafhankelijke rechterlijke macht, de bestrijding van corruptie, het vrijwaren van de vrijheden van de media en de bevordering van ngo's, die ten grondslag liggen aan het ENB en het OP, de voornaamste maatstaf moeten blijven voor de evaluatie van de prestaties van onze partnerlanden; verzoekt met het oog hierop alle ENB-partnerlanden om concrete stappen in deze richting te ondernemen; moedigt de Commissie en de EDEO daarom aan zich op een ambitieuzere manier in te zetten voor de uitvoering van de jaarlijkse actieprogramma's op dit gebied;

12.  merkt op dat er sinds de start van het ENB in 2004 gemengde resultaten zijn waargenomen, met positieve ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten en democratisering in sommige partnerlanden en enkele negatieve ontwikkelingen in andere landen, met name Wit-Rusland;

13.  merkt op dat Wit-Rusland het enige oostelijke partnerland blijft dat in beperkte mate deelneemt aan het ENB en het bilaterale traject van het OP en dat het land in de toekomst alleen in deze programma's zal kunnen participeren wanneer het bereid is de gemeenschappelijke waarden en grondbeginselen na te leven; meent dat de recente ontwikkelingen in Wit-Rusland lijnrecht indruisen tegen de standpunten van de EU inzake eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat; is verheugd over de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari 2011; verzoekt de EU alle noodzakelijke stappen te nemen om deze conclusies ten volle te implementeren, ook door gewone burgers uit Wit-Rusland te proberen in te nemen voor de idee van hervormingen door de administratieve formaliteiten te vereenvoudigen en de kosten te drukken voor het verkrijgen van een Schengenvisum, en door interpersoonlijke contacten te vergemakkelijken; roept de lidstaten in dit verband op alle speelruimte van de EU-Visumcode te benutten bij de afgifte van Schengenvisa; dringt er bij de Commissie en andere donoren op aan de ontwikkeling van democratische politieke partijen in Wit-Rusland en de creatie van grotere ngo's en maatschappelijke organisaties te steunen, en gemeenschaps- en burgerinitiatieven in de Wit-Russische provincies te ondersteunen;

14.  benadrukt dat het rechtskader voor en het verloop van verkiezingen in een aantal landen niet in overeenstemming waren met de internationale normen; wijst met klem op het belang van vrije en eerlijke verkiezingen in lijn met de internationale normen en verplichtingen;

15.  benadrukt dat de bestrijding van corruptie, met name bij de rechterlijke macht en de politie, een topprioriteit zou moeten zijn voor de EU in de ontwikkeling van haar betrekkingen met de oostelijke partners, en dat dit zou moeten worden weerspiegeld in de globale institutionele opbouw; benadrukt tevens dat de bestrijding van internationale georganiseerde criminele netwerken moet worden opgevoerd en dringt aan op een nauwere politiële en justitiële samenwerking met EU-agentschappen;

16.  onderstreept dat het belangrijk is de bilaterale betrekkingen van de EU met de OP-landen aan te vullen met een multilaterale dimensie door het aantal activiteiten en initiatieven in de thematische platforms op te voeren, met speciale aandacht voor de versterking van grensoverschrijdende projecten, de intensivering van programma's voor interpersoonlijke contacten, de ontwikkeling van prikkels voor regionale samenwerking en de verdere verbetering van een actieve dialoog met het maatschappelijk middenveld, teneinde de noodzakelijke oprichting van toegankelijke niet-gouvernementele organisaties te bevorderen en de sociale cohesie te versterken; merkt echter op dat de bilaterale dimensie prominent aanwezig blijft en verzoekt om een duidelijkere en rigoureuzere differentiatie en conditionaliteit, waarbij ambitie en engagement worden opgevolgd door tenuitvoerlegging, en op daadwerkelijke vooruitgang concrete stappen op weg naar een Europees perspectief volgen; is er vast van overtuigd dat nauwere banden met de partners met de beste prestaties een positief effect zullen hebben op de overige partners, en tot een betere multilaterale samenwerking kunnen leiden;

17.  dringt er bij de Europese Raad en de Commissie op aan ervoor te zorgen dat het tot de landen van het oostelijk partnerschap gerichte visumliberaliseringsaanbod wat tijdschema en inhoud betreft minstens even ruimhartig is als hetgeen hun buurlanden is voorgesteld, teneinde geen stimulansen te creëren om buitenlandse paspoorten af te geven aan burgers van landen van het oostelijk partnerschap, wat – zoals in het geval van Georgië, Oekraïne en Moldavië – destabiliserende gevolgen voor deze landen kan hebben en derhalve haaks zou staan op de veiligheid en de belangen van de EU zelf;

18.  wijst erop dat de regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied verder moet worden bevorderd en dat het EU-beleid ten aanzien van het Zwarte-Zeegebied moet worden versterkt, met name door een volledig uitgewerkte EU-strategie voor de Zwarte Zee te lanceren en voor de nodige financiële en personele middelen voor de uitvoering ervan te zorgen; benadrukt de complementariteit van de EU-beleidsmaatregelen voor de Zwarte Zee en het OP, en dringt er bij de Commissie en de EDEO op aan positief gebruik te maken van de verschillende benaderingen van de twee initiatieven en op alle niveaus duidelijk te maken hoe deze aanzienlijke complementariteit goed kan worden gebruikt;

19.  spoort de landen in de regio aan nauwer met elkaar samen te werken en op alle relevante niveaus een intensievere en voortgezette dialoog te voeren over kwesties als vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en met name grensbeheer, migratie en asiel, de bestrijding van georganiseerde misdaad, mensenhandel, illegale immigratie, terrorisme, het witwassen van geld en drugshandel, alsmede politiële en justitiële samenwerking; herinnert eraan dat betrekkingen van goed nabuurschap voor alle ENB-landen een van de belangrijkste voorwaarden vormen voor vorderingen op weg naar het EU-lidmaatschap;

20.  onderstreept dat in talrijke landen nog steeds ernstige problemen bestaan met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting, met name in de media, en de vrijheid van vereniging en vergadering, en dat maatschappelijke actoren en mensenrechtenactivisten nog steeds aan onredelijke beperkingen worden onderworpen;

21.  is verheugd over de actieve rol van de maatschappelijke organisaties bij het bevorderen van de waarden waarop het ENB gebaseerd is, met name de mensenrechten, de vrijheid van de media en de democratisering; onderstreept dat deze rol evenals de betrokkenheid bij de uitvoering van en het toezicht op projecten in het kader van het ENPI en de ENB-actieplannen verder moet worden ondersteund door toewijzing van financiële en institutionele steun aan die organisaties; is ingenomen met de actieve deelname van maatschappelijke organisaties, met name die uit de partnerlanden, aan het Forum van het maatschappelijk middenveld; moedigt het Forum van het maatschappelijk middenveld aan om deel te nemen aan de officiële platformbijeenkomsten en de thematische werkgroepen van het OP;

22.  acht het noodzakelijk een diepgaande evaluatie te maken van de geloofwaardigheid van alle maatschappelijke organisaties die bij dit proces betrokken zijn, teneinde de legitimiteit en efficiëntie van ons optreden te verzekeren;

23.  onderstreept het belang van lokale autoriteiten voor de democratische ontwikkeling van onze partnerlanden en dringt er bij de Commissie op aan hen actief te ondersteunen om de lokale democratie en het lokaal bestuur te versterken; steunt de ontwikkeling van samenwerkingsprogramma's tussen lokale autoriteiten van de EU en van de partnerlanden, evenals de oprichting van de Vergadering van lokale en regionale overheden van Oost-Europa en de zuidelijke Kaukasus;

24.  benadrukt het belang van vakbonden en de sociale dialoog als onderdelen van de democratische ontwikkeling van de oostelijke partners; onderstreept dat de vakbondsrechten aan beperkingen onderhevig zijn en roept de oostelijke partners op de rechten van werkgevers- en werknemersorganisaties te verruimen; beveelt aan de sociale dialoog en de raadpleging van de sociale partners te intensiveren;

25.  benadrukt het belang van vrijheid van meningsuiting en van vrije en onafhankelijke media, met inbegrip van het internet, voor de ontwikkeling van democratieën en als instrument voor de bevordering van uitwisselingen en communicatie tussen samenlevingen in de regio en tussen deze samenlevingen en de EU; moedigt de EU aan om financiële steun te blijven verlenen aan Belsat, Radyo Racyja en European Radio for Belarus, en om de creatie en consolidatie van andere mediakanalen onder meer via financiële bijdragen te ondersteunen, onder andere met het oog op de bevordering van directe communicatiekanalen tussen samenlevingen; benadrukt de noodzaak om de bijstand die wordt verstrekt aan door de overheid gecontroleerde en in bezit gehouden media, zoals die in Wit-Rusland, in te trekken;

26.  herhaalt zijn standpunt dat de associatieovereenkomsten een belangrijk instrument vormen voor de stimulering van hervormingen, en dat zij concrete voorwaarden, tijdschema's en prestatiecriteria en een regelmatige evaluatieprocedure moeten omvatten, zodat de bilaterale betrekkingen met de EU holistisch en doeltreffend kunnen worden verdiept, de samenhang tussen alle onderdelen van dergelijke overeenkomsten kan worden vergroot, dat wil zeggen de politieke, economische, sociale en culturele componenten en de verplichtingen inzake de mensenrechten; benadrukt dat de uitgebreide programma's voor institutionele opbouw zo snel mogelijk van start moeten gaan; benadrukt dat de EU, rekening houdende met het ambitieuze karakter van de associatieovereenkomsten en hun doorslaggevende belang voor de toekomst van het OP, deze landen middels technische en financiële bijstand moet ondersteunen om hen in staat te stellen aan de verbintenissen inzake de tenuitvoerlegging te voldoen; herinnert de Commissie aan haar plicht om het Europees Parlement en de verantwoordelijke rapporteurs naar behoren op de hoogte te houden van de onderhandelingsmandaten voor de associatieovereenkomsten en de onderhandelingen zelf;

27.  is ingenomen met de werkzaamheden van de Adviesgroep op hoog niveau in Armenië en met de start van een soortgelijke groep in Moldavië; verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de Commissie te bestuderen of dergelijke steun ook aan andere oostelijke partners kan worden geboden;

28.  is van oordeel dat een sterkere economische integratie een krachtige stimulans voor sociale en politieke verandering kan vormen; onderstreept dat de oprichting van diepe en brede vrijhandelsruimten met de EU pas moet worden verwezenlijkt wanneer aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan; onderstreept dat deze een van de aantrekkelijkste factoren van het OP voor de partnerlanden en een krachtige stimulans voor hervormingen vormt, op voorwaarde dat op gepaste tijden een volledige beoordeling wordt gemaakt van de sociale en milieugevolgen hiervan; erkent dat het concept van diepe en rede vrijhandelsruimten op zijn beurt moet worden aangepast aan de veranderde omstandigheden in de respectievelijke oostelijke partnerlanden;

29.  onderstreept het belang van nauwere bilaterale en multilaterale economische samenwerking tussen de ENB-partners, aangezien deze tastbare voordelen kan opleveren voor de burgers, het politieke klimaat in de regio kan verbeteren en zou bijdragen tot de economische ontwikkeling van de partnerlanden; pleit derhalve voor de instelling van vrijhandelszones tussen de partnerlanden;

30.  constateert dat China op economisch vlak in toenemende mate aanwezig is in de landen van het Oostelijk Partnerschap;

31.  benadrukt het belang van de ondersteuning van de mobiliteit van burgers, van het onderhouden van interpersoonlijke contacten en van het beheer van migratiestromen, met name door visumversoepelings- en terugnameovereenkomsten te sluiten, en zo langzaam toe te werken naar de langetermijndoelstelling van volledige visumliberalisering, op voorwaarde dat aan de relevante voorwaarden is voldaan; verzoekt de EU om hiertoe actief en snel onderhandelingen te voeren en in de tussentijd te zorgen voor een betere tenuitvoerlegging van de visumversoepelingsovereenkomsten; bepleit dat bilaterale overeenkomsten bepalingen omvatten inzake de actualisering van de nationale migratiewetgeving in ENB-landen; onderstreept dat de uitvoering van dergelijke overeenkomsten en beleidsmaatregelen, met name het beginsel van asiel, volledig moeten stroken met de internationale verplichtingen en verbintenissen en met de EU-normen, vooral op het gebied van de mensenrechten;

32.  benadrukt voorts dat de visumliberalisering kan worden gebruikt als een grote stimulans voor de bevordering van de democratisering en mensenrechtenhervormingen in de partnerlanden en als vorm van erkenning van concrete stappen in de politieke toenadering tot en de economische integratie met de EU in het kader van het ENB;

33.  stelt voor dat de Commissie een jaarlijks evaluatieverslag over de Europese terugnameovereenkomsten publiceert;

34.  is van oordeel dat nauwere samenwerking tussen de ENB-landen en Frontex noodzakelijk is;

35.  verzoekt de Commissie bijzondere aandacht te schenken aan de mobiliteit van studenten, academici, onderzoekers en zakenmensen door voor voldoende middelen te zorgen en bestaande studiebeursregelingen te verbeteren en uit te breiden; benadrukt in dit verband dat in het kader van het OP nieuwe projecten dienen te worden ontwikkeld die gericht zijn op een meer systematische samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en onderzoek, waardoor uitwisselingen tussen universiteiten en publiek-private partnerschappen op het gebied van onderzoek worden bevorderd; is verheugd over de oprichting van mobiliteitspartnerschappen met Moldavië en Georgië, en is voorstander van de sluiting van dergelijke partnerschappen met andere oostelijke partners, als onderdeel van de alomvattende aanpak van migratie van de EU; meent in dit verband dat de speelruimte die de Visumcode voor de Schengenruimte biedt, beter moet worden benut teneinde de mobiliteit voor deze groepen te vergemakkelijken;

36.  bekrachtigt zijn grote steun voor het door de EU gefinancierde project van beurzen voor afgestudeerde academici uit de ENB-landen en de EU voor een opleiding aan het Europacollege; is van mening dat het aldus mogelijk wordt toekomstige discussiepartners in de EU en de buurlanden op te leiden - dat wil zeggen personeel voor met de EU- en ENB-gerelateerde functies - die volledig en beroepshalve bekend zijn met inhoud en de geest van het beleid, de wetgeving en de instellingen van de EU;

37.  benadrukt het belang van sectorale samenwerking gezien de toenemende onderlinge afhankelijkheid, met name op terreinen als energiezekerheid, milieu en klimaatverandering, onderwijs, informatietechnologie, onderzoek, transport, sociale ontwikkeling en inclusie, werkgelegenheid en het scheppen van arbeidsplaatsen en samenwerking op het gebied van de volksgezondheid; onderstreept dat nauwere sectorale samenwerking synergieën kan bevorderen tussen het interne EU- en ENB-beleid; is in dit verband van oordeel dat meer partnerlanden moeten worden aangemoedigd om protocollen te sluiten met de EU voor de deelname aan EU-programma's en -agentschappen; is in dit verband verheugd over de toetreding van de Republiek Moldavië en Oekraïne tot de energiegemeenschap;

38.  is van oordeel dat het zaak is de samenwerking op energiegebied, energie-efficiëntie en de bevordering van duurzame energie te intensiveren, die één van de hoofddoelen van de samenwerkingsverbanden met de ENB-partners zal zijn; onderstreept het strategische belang van het Nabucco-project en van de snelle uitvoering ervan, alsmede van het vervoer van vloeibaar aardgas in het kader van het AGRI-project;

39.  onderstreept dat voor de samenwerking met de buurlanden een adequaat niveau van EU-middelen ter beschikking moet worden gesteld en wijst nogmaals op de waarde van het ENPI als financieringsinstrument van het ENB, dat verder moet worden ontwikkeld zodat flexibeler op de verschillende behoeften van de buurlanden en buurregio's kan worden gereageerd, voor een rechtstreekse koppeling tussen de beleidsdoelstellingen van het ENB en de programmering van het ENPI kan worden gezorgd en vorm kan worden gegeven aan de prestatiegerichte opzet van het toekomstige ENB; onderstreept echter dat flexibeler en actiever op crises moet worden gereageerd en dat er voor doelgerichtere bijstand moet worden gezorgd, voornamelijk voor het maatschappelijk middenveld en op lokaal niveau, waarbij voor een bottom-upaanpak wordt gezorgd en wordt gewaarborgd dat de financiële bijstand niet onderhevig is aan onnodige inmenging door de staat; onderstreept het belang van toezicht op het beheer en de uitvoering van de verschillende programma's in het kader van het ENPI en onderstreept dat de toegevoegde waarde voor de ontwikkeling van de lokale economie een fundamenteel criterium voor de subsidiëring van projecten moet zijn, rekening houdend met de feitelijke kosten en de daadwerkelijke bijdrage van elk project; verzoekt de Commissie en de EDEO om het Parlement en de belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld in een vroeg stadium te raadplegen bij de komende opstelling van het opvolgingsinstrument;

40.  dringt erop aan meer middelen ter beschikking te stellen in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten en hiervan beter gebruik te maken, ter versterking van de capaciteit van het maatschappelijk middenveld om de mensenrechten en democratische hervormingen te bevorderen, en in het kader van het instrument voor niet-overheidsactoren, ter ondersteuning van kleinschalige lokale ontwikkelingsactiviteiten van maatschappelijke organisaties, met name in Wit-Rusland;

41.  onderstreept het belang van het handhaven van passende niveaus van financiering en is bemoedigd door de verbeterde coördinatie van de activiteiten van internationale financiële instellingen en andere donoren om de doeltreffendheid te verhogen en synergieën tot stand te brengen; benadrukt dat de EU er ook aan moet bijdragen dat partnerlanden de bestaande middelen beter gaan gebruiken door extra aandacht te besteden aan praktische samenwerking, die de instellingen van die landen beter in staat zal stellen de hervormingen uit te voeren en de verbintenissen die voortvloeien uit de verschillende overeenkomsten met de EU na te komen; is van mening dat de rechtstreekse koppeling tussen prestaties en financiële steun (bijvoorbeeld uit de bestuursfaciliteit van het ENPI) moet worden versterkt met name op het gebied van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat;

42.  is van oordeel dat begrotingssteun kan worden overwogen als een nuttige optie die in de toekomst reële stimulansen kan bieden; is echter van oordeel dat deze op het differentiatiebeginsel moet zijn gebaseerd en dat er voorwaarden aan verbonden moeten zijn, waaronder naleving door ontvangende landen van gedeelde waarden en beginselen, effectief begrotingsbeheer en controleprocedures, een laag corruptieniveau en het vermogen om dergelijke steun op een transparante, doeltreffende en verantwoordelijke manier toe te passen;

43.  dringt erop aan dat het plafond van rubriek 4 binnen de totale begroting fors wordt opgetrokken, met name voor het ENPI, aangezien in de afgelopen jaren weliswaar enige vooruitgang is geboekt bij de bevordering van nauwere samenwerking en sterkere economische integratie tussen de Europese Unie en de partnerlanden, maar meer moet worden ondernomen nu zich nieuwe uitdagingen en samenwerkingsterreinen voordoen;

44.  verzoekt de Europese Commissie om, zonder dat dit ten koste gaat van de financiering van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied, meer financiële steun voor de oostelijke component van het ENB te verlenen teneinde de doelstellingen te verwezenlijken en een doeltreffende tenuitvoerlegging van het OP te waarborgen;

45.  wijst erop dat steun weliswaar als hefboom voor ENB-landen kan dienen, maar niet volstaat om een duurzame en blijvende ontwikkeling te garanderen; roept de ENB-landen daarom op om hun eigen middelen te versterken en aan te wenden, hun particuliere sector, hun lokale overheden en hun maatschappelijk middenveld actief bij de ENB-agenda te betrekken, en een grotere eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun ENB-projecten te nemen;

46.  merkt op dat de versterking van de jeugddimensie van het Oostelijk Partnerschap een belangrijke investering vormt in de toekomst van de betrekkingen tussen de EU en haar oostelijke buurlanden met een groot potentieel voor de komende jaren en bevorderlijk is voor de democratisering in die partnerlanden en voor de afstemming van hun wetgeving op de Europese normen; herhaalt dat het extra bedrag van 1 miljoen euro dat in de EU-begroting 2011 aan het ENPI voor 2011 is toegewezen, door de Commissie dient te worden besteed aan de versterking van de jeugddimensie van het Oostelijk Partnerschap door:

   (a) het verlenen van kleine subsidies via oproepen van de Commissie of EU-delegaties tot het indienen van voorstellen voor gemeenschappelijke projecten, gericht tot jongerenorganisaties in de EU-lidstaten en de OP-landen;
   (b) studiebeurzen voor studenten uit de oostelijke ENB-landen;

47.  is verheugd over de resultaten van de op 2 februari 2011 gehouden donorconferentie voor Wit-Rusland, die rond 87 miljoen EUR heeft opgeleverd voor de ondersteuning van mensenrechtenactivisten en de versterking van vakbonden, onderzoekscentra en studentenorganisaties;

48.  neemt kennis van het toegenomen EU-engagement op het gebied van veiligheidskwesties in de oostelijke buurlanden met de vestiging van EUBAM in Moldavië en EUMM in Georgië; verzoekt de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EDEO om sterkere betrokkenheid bij het oplossen van de slepende conflicten in Transnistrië en de zuidelijke Kaukasus op basis van de beginselen van het internationaal recht − met name geweldloosheid, zelfbeschikking en territoriale integriteit − door een actiever beleid te voeren, door actiever deel te nemen aan en een prominentere rol te vervullen binnen permanente en ad-hocstructuren voor de oplossing van conflicten, met inbegrip van reeds bestaande onderhandelingskaders, met name van de OVSE;

49.  dringt er bij de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EDEO op aan meer vertrouwensopbouwende maatregelen en programma's te ontwikkelen, met inbegrip van het opzetten van nieuwe missies en communicatiestrategieën en het overwegen van pragmatische initiatieven en innoverende benaderingen, zoals informele contacten en overleg met maatschappelijke organisaties in de afgescheiden gebieden, met behoud van het niet-erkenningsbeleid van de EU, ten einde een civiele cultuur en een gemeenschapsdialoog te bevorderen; onderstreept het belang van het versterken van het beginsel van goede nabuurschapsbetrekkingen, alsmede van het ontwikkelen van regionale samenwerking via het ENB, het OP en de onderhandelingen over de associatieovereenkomsten; is van oordeel dat er nog altijd een belangrijke rol is weggelegd voor de speciale vertegenwoordigers van de EU, vooral wanneer hun mandaat een regionale dimensie heeft, zoals in de zuidelijke Kaukasus; is van oordeel dat meer en betere maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd met het oog op de oplossing van de slepende conflicten in de regio, die een belemmering vormen voor de multilaterale dimensie;

50.  wijst er in dit verband op dat het totale gebrek aan vooruitgang bij de oplossing van de slepende conflicten in de zuidelijke Kaukasus de ontwikkeling van allerlei vormen van samenwerking in de regio, met uitzondering van het Regionaal Milieucentrum, heeft belemmerd en het ENB daardoor heeft verzwakt; meent dat het van het grootste belang is samenwerkingsterreinen aan te wijzen waar de drie betrokken landen kunnen participeren, met name met betrekking tot de dialoog tussen maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties, onafhankelijke media en economische interactie, en verzoekt de EEAS er alles aan te doen om ook de Russische Federatie en Turkije bij dit initiatief te betrekken;

51.  meent dat de benoeming van speciale vertegenwoordigers van de EU een zinvol middel kan zijn, met name in het geval van Transnistrië en de zuidelijke Kaukasus, om de werklast voor de EU-delegaties in deze landen te verminderen en de betrokkenheid van de EU bij internationale onderhandelingen over de oplossing van slepende conflicten te vergroten; onderstreept dat het werk van de speciale vertegenwoordigers van de EU door de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger moet worden gecoördineerd;

52.  is bezorgd over het feit dat ten gevolge van gewapende conflicten op het grondgebied van de partnerlanden aan verdrevenen (zowel vluchtelingen als intern ontheemden) nog steeds hun rechten worden ontzegd, waaronder het recht van terugkeer, eigendomsrechten en het recht op persoonlijke veiligheid; roept alle partijen op om deze rechten, de noodzaak van de onmiddellijke inachtneming daarvan en de noodzaak van een snelle oplossing van dit probleem conform de beginselen van het internationaal recht ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk te erkennen; doet in dit verband een beroep op de Commissie en de lidstaten van de EU om de Europese bijstand en financiële steun aan de bij deze situatie betrokken OP-landen voort te zetten en uit te breiden, met name door hulp voor de modernisering en de bouw van de nodige gebouwen en wegen, infrastructuur voor de water- en stroomvoorziening, ziekenhuizen en scholen;

De rol van het Europees Parlement

53.  benadrukt de essentiële rol van het Europees Parlement bij het bevorderen van het politieke debat en het vergroten van de vrijheid en democratie in de aangrenzende partnerlanden, mede via waarnemingsmissies bij parlementsverkiezingen; herhaalt zijn toezegging om te zorgen voor meer samenhang tussen zijn organen, zijn betrekkingen met het maatschappelijk middenveld te verbeteren en de doeltreffendheid van de werkzaamheden van zijn organen te verhogen, onder meer door een beter gebruik van zijn delegaties bij interparlementaire organen;

54.  bekrachtigt zijn grote steun voor de Parlementaire Vergadering Euronest en onderstreept haar rol bij het versterken van de democratie en de democratische instellingen en als de parlementaire dimensie van het Oostelijk Partnerschap; is van oordeel dat de Vergadering een nuttige bijdrage zal leveren aan de tenuitvoerlegging van het versterkte ENB en een toegevoegde waarde zal bieden voor alle partijen die belang hebben bij het versterken van samenwerking, solidariteit en wederzijds vertrouwen en het bevorderen van optimale praktijken; verklaart dat de Wit-Russische parlementsleden deel kunnen nemen aan de Parlementaire Vergadering Euronest op voorwaarde dat het Wit-Russische parlement democratisch wordt gekozen en als zodanig door de Europese Unie wordt erkend;

55.  onderstreept de rol van het Europees Parlement in alle ontwikkelingsfasen en -gebieden van het ENB, zowel bij het maken van strategische keuzen als het controleren van de uitvoering van het ENB, en bekrachtigt zijn toezegging om het recht op parlementair toezicht op de uitvoering van het ENB te blijven uitoefenen, ook door regelmatig te debatteren met de Commissie over de toepassing van het ENPI; betreurt echter de beperkte raadpleging en toegang tot documenten bij het opstellen van relevante programmadocumenten; dringt er voorts op aan dat het Parlement toegang wordt verleend tot de onderhandelingsmandaten voor alle internationale overeenkomsten waarover wordt onderhandeld, overeenkomstig artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin wordt bepaald dat het Parlement in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle wordt geïnformeerd;

56.  is verheugd over het besluit van de Raad om tijdens de tweede helft van 2011 een tweede topconferentie van het Oostelijk Partnerschap te houden; verzoekt de lidstaten van de EU in dit verband deze gelegenheid te baat te nemen om de gemaakte vorderingen te inventariseren en de strategische richtsnoeren van het OP verder bij te werken, zodat het partnerschap ook in de toekomst goed is voor substantiële resultaten;

o
o   o

57.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), het Comité van de Regio's, de regeringen en nationale parlementen van de ENB-landen, de OVSE en de Raad van Europa.

(1) PB C 287 E van 24.11.2006, blz. 312.
(2) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 443.
(3) PB C 303 E van 13.12.2006, blz. 760.
(4) PB C 285 E van 26.11.2009, blz. 11.
(5) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 83.
(6) PB C 41 E van 19.2.2009, blz. 64.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0025.
(8) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0193.
(9) PB L 310 van 9.11.2006, blz. 1.

Juridische mededeling - Privacybeleid