Resolutie van het Europees Parlement van 7 april 2011 over het jaarverslag 2009 van de Europese Investeringsbank (2010/2248(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien het jaarverslag 2009 van de EIB-Groep (verslag over activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen, financieel verslag en statistisch verslag),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 6 mei 2010 over het jaarverslag 2008 van de Europese Investeringsbank(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 25 maart 2009 over de jaarverslagen 2007 van de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 juni 2010 over EU 2020(3),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie begrotingscontrole (A7-0073/2011),
De nieuwe EIB-statuten
1. is ingenomen met de door het Verdrag van Lissabon bewerkstelligde veranderingen, die ruimte bieden voor meer flexibiliteit bij EIB-financieringen, zoals deelnemingen in het aandelenkapitaal als aanvulling op de gewone activiteiten van de Bank, de mogelijkheid om dochterorganisaties en andere entiteiten op te richten ter regulering van de zogenaamde speciale activiteiten en ter verlening van technische bijstandsdiensten in ruimere zin, alsook de versterking van het auditcomité;
2. herinnert aan de door het Verdrag van Lissabon bewerkstelligde veranderingen ter verduidelijking van de doelstellingen van de EIB-financiering in derde landen, welke de overkoepelende beginselen van de betrekkingen van de EU met de rest van de wereld moeten ondersteunen, zoals bepaald in artikel 3, lid 5 van het VEU en onder de garantie de doelen moeten ondersteunen van het extern optreden van de EU zoals bepaald in artikel 21 van het VEU;
3. geeft er zich rekenschap van dat sommige lidstaten erop hebben aangedrongen dat de EIB bij haar financieringsoperaties meer risico's aangaat, maar wijst erop dat dit de AAA-rating van de EIB niet in gevaar mag brengen, die van cruciaal belang is voor haar vermogen om de beste voorwaarden voor haar leningen te bieden;
4. brengt in herinnering dat de EIB is opgericht om de beleidsdoelstellingen van de EU te ondersteunen en dat zij verantwoording verschuldigd is aan de Rekenkamer, het OLAF en de EU-lidstaten, alsmede – op vrijwillige basis – aan het Europees Parlement;
5. stelt evenwel voor dat in overweging wordt genomen om bedrijfseconomisch toezicht te houden op de kwaliteit van de financiële situatie van de EIB en de correcte meting van de resultaten ervan, en ervoor te zorgen dat de professionele gedragsregels in acht worden genomen;
6. stelt voor dat dit regelgevingstoezicht:
–
wordt uitgeoefend door de Europese Centrale Bank, op basis van artikel 127, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, of
–
indien dit niet mogelijk is en op vrijwillig verzoek van de EIB, wordt uitgeoefend door de Europese Bankautoriteit met of zonder de medewerking van één of meerdere nationale regelgevende instanties, of door een onafhankelijke controleur;
7. verzoekt de Commissie het Parlement vóór 30 november 2011 een juridische analyse te doen toekomen van de mogelijke opties voor bedrijfseconomisch toezicht op de EIB;
8. stelt voor dat de Commissie, in samenwerking met de EIB, gelet op de kwaliteit van haar personele middelen en haar ervaring op het vlak van de financiering van grote infrastructuurprojecten, strategisch overleg moet voeren over de financiering van investeringen, waarbij geen enkel mogelijk scenario mag worden uitgesloten: subsidieverlening, storting van de bedragen waarvoor de lidstaten op het door de EIB geplaatste kapitaal hebben ingeschreven, inschrijving door de Europese Unie op kapitaal van de EIB, leningen, innovatieve instrumenten, financiële instrumentering die is toegesneden op langetermijnprojecten welke niet direct renderen, ontwikkeling van garantiesystemen, inrichting van een investeringscomponent binnen de begroting van de Unie, instelling van financiële consortia tussen Europese, nationale en lokale instanties en publiek-private partnerschappen;
9. herinnert echter aan zijn waarschuwingen en zijn bezorgdheid over het feit dat een deel van het beheer van de EIB met betrekking tot Europese programma's en fondsen is uitgesloten van de kwijtingsprocedure, waardoor specifieke behoeften ontstaan op het vlak van coördinatie tussen de Commissie en de EIB en waardoor het moeilijk wordt een overzicht te krijgen van alle bereikte resultaten; herhaalt zijn verzoek aan de EIB om volledige informatie te verschaffen over haar resultaten: gestelde en bereikte doelen, redenen voor mogelijke afwijkingen en resultaten van de uitgevoerde beoordelingen; roept de Commissie op gedetailleerde informatie te leveren over de procedures voor coördinatie met de EIB en over de doeltreffendheid hiervan;
10. verzoekt de Commissie om de EIB een mededeling te laten doen over activiteiten met grote multipliereffecten waarvoor de Europese begroting garant staat;
11. benadrukt dat de begrotingsgaranties van de EU eind 2009 19,2 miljard EUR bedroegen voor door de EIB toegekende leningen; benadrukt dat dit een niet te verwaarlozen bedrag is voor de EU-begroting en verwacht een gedetailleerde uitleg over het risico dat hiermee samenhangt; is van mening dat de EIB eveneens de toewijzing van de rente die voortvloeit uit deze grote hoeveelheid garanties moet uitleggen;
12. vraagt om uitleg over de administratieve vergoeding die de EIB ontvangen heeft uit de EU-begroting;
13. herhaalt zijn voorstel dat de Europese Unie lid moet kunnen worden van de EIB;
EIB-financieringen binnen de EU De wereldwijde financiële crisis en de gevolgen daarvan voor de EIB
14. ziet het als positief dat de Bank zich vooral concentreert op de drie gebieden waar de crisis Europa het hardst heeft geraakt, namelijk het midden- en kleinbedrijf, de convergentieregio's en de klimaataanpak;
15. erkent de essentiële rol die de EIB bij de ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf speelt, vooral ten tijde van financiële crises en economische neergang, en verzoekt haar het samenspel tussen haar globale leenregeling en subsidies uit structuurfondsen te vereenvoudigen;
16. wijst op het belang van het midden- en kleinbedrijf voor de Europese economie en is derhalve verheugd over de verhoging van de EIB-kredieten van in totaal 30,8 miljard EUR die over de periode 2008-2010 aan het midden- en kleinbedrijf zijn verstrekt, en erkent dat dit bedrag hoger is dan het jaarlijkse streefcijfer van 7,5 miljard EUR voor deze periode; is verheugd over de oprichting in maart 2010 van de Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit, waarvoor de Commissie en de Bank 200 miljoen EUR beschikbaar hebben gesteld; wijst er evenwel op dat kleine en middelgrote ondernemingen moeite hebben om kredieten te verkrijgen en roept de EIB daarom op om te blijven zorgen voor meer transparantie bij haar leningen via bemiddelende financiële instellingen; pleit er daarom voor duidelijke financieringsvoorwaarden voor die instellingen en criteria voor de effectiviteit van de leningen vast te stellen; wenst dat de EIB verplicht wordt jaarlijks verslag te doen van haar leningen aan het midden- en kleinbedrijf en daarbij een evaluatie te verstrekken van de toegankelijkheid en doeltreffendheid daarvan en van maatregelen die gericht zijn op de verstrekking van meer leningen aan het midden- en kleinbedrijf;
17. beveelt aan ervoor te zorgen dat de rol van de EIB gerichter, selectiever, doeltreffender en resultaatgerichter is; is van mening dat de EIB bij het bereiken van KMO's met name moet samenwerken met transparante en verantwoordelijke financiële tussenpersonen die banden hebben met de plaatselijke economie; is van mening dat de EIB met betrekking tot het verstrekken van leningen aan KMO's actief informatie openbaar moet maken op haar website, met name over de uitbetaalde bedragen, het aantal reeds toegekende leningen, en de regio's en de industriesectoren die leningen hebben ontvangen; is van oordeel dat eveneens informatie moet worden verstrekt over de voorwaarden waaraan de financiële tussenpersonen moeten voldoen;
18. is vanuit het oogpunt van de facilitering van de leningenprogramma's en het liquiditeitsbeheer van de EIB ingenomen met de overeengekomen toegang van de EIB tot ECB-liquiditeiten via de Banque Centrale du Luxembourg;
19. merkt op dat de convergentiedoelstelling van het cohesiebeleid van de EU voor de EIB een hoofddoel vormt; benadrukt de toegevoegde waarde van de gezamenlijke acties van de EIB en de Commissie op het gebied van technische ondersteuning (JASPERS), die aanvullende steun en hefboomwerking aan structuurfondsmaatregelen biedt;
20. spoort de EIB ertoe aan de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen overeenkomstig hoge transparantie-, milieu- en sociale normen van de technische ondersteunings- en cofinancieringsfaciliteiten te voorzien die zij nodig hebben om een groter percentage van de hen ter beschikking staande middelen te benutten, met name voor projecten in prioritaire sectoren zoals de vervoersinfrastructuursector en andere groei- en werkgelegenheidsbevorderende projecten in het kader van de Europa 2020-strategie;
21. verzoekt de EIB haar activiteiten volledig af te stemmen op de doelstelling van de EU inzake een snelle overgang naar een koolstofarme economie en een plan aan te nemen voor de uitbanning van leningen op het gebied van fossiele brandstoffen, met inbegrip van haar leningen voor kolengestookte energiecentrales, en voor de verdubbeling van de inspanningen om de overdracht van technologieën met betrekking tot hernieuwbare energie en energie-efficiency te vergroten;
22. geeft uiting aan zijn bezorgdheid dat de toewijzing en controle van uitgebreide leningen vanuit fiscaal oogpunt nog altijd niet transparant is, en is daarom van mening dat voorkomen moet worden dat kredietbegunstigden de door belastingparadijzen geboden mogelijkheden benutten of andere belastingontduikende praktijken toepassen;
23. acht meer consistentie tussen de activiteiten van de EIB en het EIF wenselijk, zodat het EIF zich met name sterker kan richten op de verwezenlijking van de Europa-doelstellingen voor 2020, en dringt in dit verband aan op optimalisering van de taakverdeling tussen de diverse entiteiten en van hun respectieve balansen;
24. is ingenomen met het besluit van de EIB-groep om nauwer met de Commissie samen te werken in het kader van het cohesiebeleid met betrekking tot de drie gezamenlijke initiatieven JESSICA, JEREMIE en JASMINE, die een efficiënter en doeltreffender cohesiebeleid alsmede een grotere hefboomwerking van de structuurfondsen ten doel hebben; erkent dat de bovengenoemde samenwerking nuttig en gunstig is gebleken, met name in de context van de economische crisis;
EIB-financiering na 2013
25. is van mening dat de tijd rijp is om de strategische investeringen op lange termijn in Europa aanzienlijk te vergroten, met bijzondere aandacht voor de belangrijke domeinen van Europese infrastructuur en cohesie; vraagt in dit opzicht om:
–
meer transparantie voor de activiteiten van de EIB naar het Europees Parlement toe,
–
een duidelijke verplichting van de EIB om verantwoording af te leggen aan het Europees Parlement,
–
een gericht gebruik van financieringsinstrumenten;
26. spoort de EIB ertoe aan haar operationele strategie voor de periode na 2013 overeenkomstig de Europa-strategie voor 2020 te ontwikkelen;
27. is van mening dat de Europa-strategie voor 2020 uitgaat van een interessante en positieve visie op financiële instrumenten; verzoekt de EIB en de Commissie ter wille van de efficiency de volgende doelstellingen aan te houden: vereenvoudiging van procedures en optimalisering van de multiplicatorfactoren en van het katalysatoreffect van de EIB-Groep teneinde zowel overheids- als particuliere investeerders aan te trekken;
28. nodigt de EIB in het kader van haar samenwerking met de Commissie, vooral wat betreft het cohesiebeleid, uit de gezamenlijke initiatieven met de Commissie een grote rol te blijven toekennen; erkent de functie van deze initiatieven als katalysator voor verdere ontwikkeling, onder andere met betrekking tot de voorbereiding van de volgende programmeringsperiode van na 2013;
29. moedigt de EIB aan de volgorde van haar prioriteiten met betrekking tot haar investeringsprojecten te melden en daarbij gebruik te maken van methodologieën zoals de kosten-batenanalyse voor een zo hoog mogelijk multiplicatoreffect op het BBP;
30. steunt investeerders die kwalitatief hoogstaand zijn, zoals de EIB, met name dankzij haar deskundigheid op het vlak van het gebruik van innovatieve instrumenten, zoals de faciliteit voor gestructureerde financiering, de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF) en de Europese faciliteit voor schoon vervoer (ECTF);
31. moedigt een verder samengaan van EU-subsidies en EIB-leningen aan als middel ter verhoging van de hefboomwerking van de beschikbare middelen, mits de nieuwe financiële instrumenten slim, geïntegreerd en flexibel zijn;
32. meent dat de Commissie en de EIB op grond van hun grote ervaring in de huidige programmeringsperiode met het opzetten en toepassen van financiële instrumenten de bestaande reikwijdte en toepassing van deze instrumenten kunnen overstijgen en door uitbreiding van het aangeboden pakket kunnen innoveren;
33. is van mening dat er duidelijke en specifieke doelstellingen en wettelijke regelingen moeten worden vastgesteld voor obligaties die de EIB voor haar eigen financiering uitgeeft, evenals voor in de toekomst uit te geven „projectobligaties”;
34. wijst op het feit dat de EIB zichzelf financiert door de succesvolle uitgifte van euro-obligaties, die door alle EU-lidstaten worden gesteund;
35. staat positief tegenover het idee achter „projectobligaties”, dat erop gericht is de kredietwaardigheid van door bedrijven zelf in het kader van de Europa-strategie voor 2020 uitgegeven obligaties te vergroten en de Europese infrastructuur op het gebied van vervoer, energie en IT en het groener maken van de economie te financieren; is van mening dat de uitgifte van dergelijke projectobligaties een positief effect zou hebben op de beschikbaarheid van kapitaal voor groei- en werkgelegenheidsbevorderende duurzame investeringen in aanvulling op de investeringen van de lidstaten en het Cohesiefonds; is van mening dat dit instrument de kredietwaardigheid van specifieke projecten moet vergroten en private financiering moet aantrekken als aanvulling op nationale investeringen en investeringen uit het Cohesiefonds;
36. verzoekt de Commissie en de EIB derhalve met concrete voorstellen te komen voor de uitgifte van „projectobligaties”; benadrukt dat het Parlement volledig moet worden betrokken bij de instelling van dergelijke instrumenten en dringt erop aan dat wordt nagedacht over het gebruik in het kader van het volgende meerjarig financieel kader van de EU-begroting als buffer voor het gemaximeerde eersteverliesrisico, waarbij de EIB als achtergestelde financier zou fungeren;
37. is van mening dat er duidelijk behoefte is aan extra ondersteuning door de EIB op de volgende gebieden: midden- en kleinbedrijf, midcapbedrijven en infrastructuur en andere essentiële groei- en werkgelegenheidsbevorderende projecten in het kader van de Europa 2020-strategie;
38. dringt er bij de EIB op aan te investeren in de Europese spoorsector en in andere trans-Europese netwerken voor het vrachtvervoer, met de nadruk op de havens aan de Middellandse, de Zwarte en de Oost-Zee ten einde deze voorgoed met de Europese markten te verbinden;
39. dringt er bij de EIB op aan meer ondersteuning te bieden bij de realisatie van het TEN-T netwerk, met als doel een hefboomeffect te genereren voor meer investeringen, zowel vanuit de publieke als de private sector; is van mening dat ook hier de „projectobligaties” een complementair investeringsinstrument kunnen betekenen, naast het budget dat is voorzien in het TEN-T fonds; dringt erop aan de toekomstige investeringen te concentreren rond de grensoverschrijdende delen van het TEN-T netwerk, om zo de gegenereerde Europese meerwaarde te optimaliseren;
40. dringt er bij de EIB op aan te investeren in de Nabucco-gaspijpleiding en andere belangrijke TEN-E-projecten om in de toekomstige energiebehoeften van de EU te voorzien, met als doel het landenscala van energieleveranciers voor Europa te diversifiëren, de energiebeleidsmix van de EU te verbeteren en aan de milieuverplichtingen van de Unie te helpen voldoen;
EIB-financieringen buiten de EU Rol van de EIB in de toetredingslanden
41. is van mening dat de EIB zich in het kader van haar activiteiten in de toetredingslanden meer moet gaan richten op maatregelen voor energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en infrastructuur op milieugebied, TEN's en TEN-E's en publiek-private partnerschappen, overeenkomstig hoge transparantie-, milieu- en sociale normen, en dat zij in aansluiting op de klimaatdoelstellingen van de EU prioriteit moet geven aan duurzame middelen van vervoer, met name het spoor;
42. is van mening dat de EIB, conform het bepaalde in het nieuwe artikel 18 van haar statuten, technische bijstand moet verlenen aan toetredingslanden;
De rol van de EIB op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
43. is ingenomen met de wijzigingen die met het Verdrag van Lissabon zijn ingevoerd in overeenstemming met artikel 209 van het EG-Verdrag, in samenhang met artikel 208 van het EG-Verdrag, waarin is bepaald dat de EIB, onder de in haar statuten vastgestelde voorwaarden, bijdraagt tot de tenuitvoerlegging van de maatregelen die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking te verwezenlijken;
44. herinnert eraan dat de financieringsstrategie en -operaties van de EIB moeten bijdragen aan de algemene beginselen die ten grondslag liggen aan het externe optreden van de EU, zoals bedoeld in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan de doelstelling te zorgen voor ontwikkeling en versteviging van de democratie en de rechtsstaat, aan de doelstelling de mensenrechten en fundamentele vrijheden te eerbiedigen, en internationale milieuovereenkomsten waarbij de Europese Unie of haar lidstaten partij zijn na te leven; wijst erop dat de EIB moet verzekeren dat de projecten in alle relevante fasen in overeenstemming zijn met het Verdrag van Aarhus betreffende de toegang tot informatie, inspraak bij de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden;
45. is ingenomen met de conclusie van de stuurgroep van wijzen dat moet worden nagedacht over de ontwikkeling van een „EU-platform voor externe samenwerking en ontwikkeling”; dringt er evenwel bij de EIB en andere Europese instellingen op aan de haalbaarheid van deze nieuwe aanpak en de gevolgen daarvan op de lange termijn voor de doeltreffendheid van het externe optreden van de EU in het algemeen zorgvuldig te bekijken om te voorkomen dat het ontwikkelingsbeleid en de ontwikkelingsdoelstellingen in het algemeen verwateren doordat er instrumenten worden opgezet zonder voorafgaande evaluatie van de doelen en prioriteiten die ze dienen;
46. is ingenomen met het voorgestelde nieuwe besluit om de capaciteit van de EIB tot ondersteuning van de ontwikkelingsdoelstellingen van de EU te vergroten, om regionale doelstellingen te vervangen door horizontale doelstellingen op hoog niveau en om voor elke regio in het kader van haar externe mandaat operationele richtsnoeren te ontwikkelen; roept de noodzaak van het stellen van duidelijke prioriteiten in herinnering, met inbegrip van hernieuwbare energie, stedelijke infrastructuur, ontwikkeling van gemeenten en financiële instellingen in lokaal bezit;
47. pleit ervoor de volgende stappen te ondernemen om de ontwikkelingsrol van de EIB te versterken:
–
inschakeling van een groter aantal toegewijde en gespecialiseerde medewerkers met expertise in de ontwikkelingsproblematiek en in ontwikkelingslanden, alsmede uitbreiding van het lokale personeel in derde landen,
–
verhoging van het aandeel van de deelname van lokale actoren in de projecten,
–
uittrekken van extra inzetbaar kapitaal voor ontwikkelingsgerichte projecten,
–
toekenning van meer subsidies,
–
verkennen van de mogelijkheid om de activiteiten van de EIB in derde landen te groeperen in één aparte entiteit;
48. pleit ervoor dat de EIB zich concentreert op investeringen in duurzame energieprojecten in ontwikkelingslanden, waarbij speciaal de nadruk moet liggen op Afrika bezuiden de Sahara;
Samenwerking tussen de EIB en internationale, regionale en nationale financiële instellingen
49. erkent dat de samenwerking tussen de EIB en multilaterale ontwikkelingsbanken, regionale ontwikkelingsbanken, Europese bilaterale ontwikkelingsorganisaties en openbare en particuliere financiële instellingen uit ontwikkelingslanden moet worden geïntensiveerd ter ondersteuning van het EU-beleid;
50. is van mening dat intensievere samenwerking onder dezelfde voorwaarden en op basis van wederkerigheid met regionale en nationale financiële instellingen noodzakelijk is met het oog op een efficiënter gebruik van middelen en het accuraat definiëren van specifieke lokale behoeften;
51. pleit voor ondertekening van het Memorandum van Overeenstemming waarover momenteel tussen de EIB, de EBWO en de Commissie wordt onderhandeld met het oog op een nauwere samenwerking met alle landen buiten de EU waar de respectieve instanties traditioneel opereren met samenhang tussen hun beleid inzake leningen onderling en tussen leningen en de beleidsdoelstellingen van de EU, zoals sociale cohesie en milieubescherming, als tweeledig doel;
Offshore financiële centra
52. verzoekt de EIB duidelijke financieringsvoorwaarden voor financiële tussenpersonen vast te stellen en verslag uit te brengen over de voortgang op het vlak van transparantie en meer verantwoordingsplicht, met name wat het verstrekken van leningen via financiële tussenpersonen betreft; is van mening dat de EIB haar beleid inzake offshore financiële centra moet bijsturen en strikter moet maken, en dat zij verder moet gaan dan het huidige level playing field op basis van OESO-lijsten en alle jurisdicties die belastingfraude en -ontwijking mogelijk maken, in aanmerking moet nemen;
53. is van mening dat niet kan worden volstaan met alleen maar de OESO-lijst van offshore financiële centra en dat gebruik moet worden gemaakt van alle internationaal erkende lijsten totdat de EU een eigen lijst heeft samengesteld; is evenwel van mening dat de EIB haar eigen onafhankelijke beoordeling moet uitvoeren en toezicht moet houden op belangrijke niet-coöperatieve rechtsgebieden en de resultaten daarvan regelmatig bekend moet maken, als aanvulling op de analyses van EU- en internationale referentielijsten;
54. is van mening dat de EIB niet betrokken mag zijn bij operaties die plaatsvinden via een niet-coöperatief rechtsgebied, dat als zodanig is aangemerkt door de OESO, de Financial Action Task Force (FATF), andere relevante internationale organisaties en haar eigen onafhankelijke beoordeling en toezicht;
55. is van mening dat de EIB haar geactualiseerde en aangekondigde beleid inzake niet-coöperatieve rechtsgebieden en offshore financiële centra op een zeer strikte manier moet handhaven om te kunnen garanderen dat haar financieringsoperaties niet bijdragen aan enigerlei vorm van belastingontduiking of witwassen van geld;
56. vraagt de EIB om opname in haar jaarverslag aan het EP van details over de uitvoering van haar beleid inzake offshore financiële centra, met name het aantal aanvragen dat wegens niet-naleving werd afgewezen en het aantal ten behoeve van naleving verzochte en uitgevoerde verhuizingen;
57. verzoekt de EIB de tijdige, proactieve vrijgave van projectgegevens verder uit te breiden, met inbegrip van haar eigen beoordeling van de gevolgen van het project op milieu-, mensenrechten-, ontwikkelings- en sociaal gebied, toezichtverslagen en ex-post evaluatieverslagen;
o o o
58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Investeringsbank, de Wereldbankgroep, alle Regionale Ontwikkelingsbanken en de regeringen en parlementen van de lidstaten.