Resolutie van het Europees Parlement van 8 juni 2011 over het garanderen van onafhankelijke effectbeoordelingen (2010/2016(INI))
Het Europees Parlement,
– gelet op het Verdrag van Lissabon en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, die op 1 december 2009 in werking zijn getreden,
– gezien de mededeling van de Commissie van 8 oktober 2010: „Slimme regelgeving in de Europese Unie” (COM(2010)0543),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 september 2010 over „De wetgeving verbeteren” overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (vijftiende jaarverslag van de Commissie)(1),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 oktober 2008: „De wetgeving verbeteren 2006” overeenkomstig artikel 9 van het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2007: „De wetgeving verbeteren 2005”: toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid – 13de jaarverslag(3),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 juli 2007 over het minimaliseren van uit wetgeving voortvloeiende administratieve lasten(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 mei 2006: „De wetgeving verbeteren 2004”: toepassing van het subsidiariteitsbeginsel – 12de jaarverslag(5),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 april 2004 over de toetsing van de impact van de communautaire regelgeving en de raadplegingsprocedures(6),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” van 16 december 2003 van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie,
– gezien de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen, waarover het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in november 2005 overeenstemming hebben bereikt,
– gezien speciaal verslag nr. 3/2010 van de Europese Rekenkamer,
– gezien de conclusies van de in opdracht van het Europees Parlement verrichte studie naar effectbeoordelingen in de EU-lidstaten,
– gezien de richtsnoeren voor de effectbeoordelingen van de Commissie van 15 januari 2009, en de bijlagen hierbij (SEC(2009)0092),
– gezien de mededeling van de Commissie van 5 juni 2002: „Effectbeoordeling” (COM(2002)0276),
– gezien de kaderovereenkomst tussen het Parlement en de Commissie van 20 oktober 2010,
– gezien de mededeling van de Commissie van 28 oktober 2010: „Een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering – Concurrentievermogen en duurzaamheid centraal stellen” (COM(2010)0614),
– gezien het verslag voor 2010 van de Dienst voor effectbeoordelingen (SEC(2011)0126), gepubliceerd op 24 januari 2011,
– gezien de brief van 16 november 2010 van de voorzitter van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid aan de rapporteur over de conclusies van een effectbeoordeling betreffende de uitbreiding van het moederschapsverlof tot 20 weken,
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0159/2011),
A. overwegende dat effectbeoordelingen een systematische evaluatie van de verwachte gevolgen van regelgeving zijn,
B. overwegende dat de totstandbrenging van een transparant, duidelijk, doeltreffend en kwalitatief hoogstaand regelgevingsklimaat een prioritaire doelstelling van het EU-beleid moet zijn,
C. overwegende dat effectbeoordelingen positief bijdragen tot algehele verhoging van de kwaliteit van communautaire regelgeving, hetgeen in het belang van betere wetgeving is,
D. overwegende dat de problemen die zich voordoen bij de tenuitvoerlegging van het bestaande recht van de Unie onder meer het gevolg zijn van slecht opgestelde wetsteksten, en dat alle Europese wetgevende organen hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk zijn,
E. overwegende dat het Verdrag van Lissabon horizontale en milieuclausules bevat (de artikelen 9 en 11 van het VWEU) die in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, en die bepalen dat een diepgaande analyse vereist is van de sociale en milieugevolgen van alle regelgeving die wordt voorgesteld,
F. overwegende dat bij de uitvaardiging van nieuwe wetgeving en bij de vereenvoudiging en herschikking van bestaande wetten effectbeoordelingen kunnen strekken tot een betere evaluatie van hun sociale en economische gevolgen en hun gevolgen voor milieu en gezondheid en van hun verenigbaarheid met de grondrechten, en zo kunnen bijdragen aan inkrimping van de bureaucratie en kunnen zorgen voor de samenhang van het beleid van de EU om de overkoepelende, door de Europese Raad vastgelegde, doelstellingen te bereiken,
G. overwegende dat het Effectbeoordelingscomité (IAB) door de Commissie als onafhankelijk wordt beschouwd, hoewel het onder de voorzitter van de Commissie ressorteert, bestaat uit hooggeplaatste ambtenaren uit diverse DG's en wordt voorgezeten door de adjunct-secretaris-generaal; overwegende dat dit vooringenomenheid met betrekking tot de ontvangen informatie tot gevolg heeft en daarmee het neutraliteitsvereiste wordt geschonden,
H. overwegende dat het meerdere malen heeft verklaard voorstander te zijn van het gebruik van onafhankelijke effectbeoordelingen in de Europese Unie,
I. overwegende dat de kwaliteit van de door de Commissie verrichte effectbeoordelingen niet constant is en dat effectbeoordelingen van de Commissie dikwijls meer dienen als rechtvaardiging van een wetgevingsvoorstel dan als objectieve afweging van de feiten,
J. overwegende dat effectbeoordelingen kunnen worden gebruikt om onnodige bureaucratische hindernissen op te werpen voor de verdere ontwikkeling of inwerkingtreding van Europese wetgeving of beleidsmaatregelen,
K. overwegende dat het Parlement, de Raad en de Commissie zich in het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003, de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van november 2005 en in de kaderovereenkomst van 20 oktober 2010 ertoe hebben verbonden een agenda voor betere wetgeving te formuleren, en dat dit besluit concrete voorstellen bevat ter verbetering van effectbeoordelingen,
L. overwegende dat de Commissie een nieuwe aanpak voor haar industriebeleid volgt, waarbij alle beleidsvoorstellen met belangrijke gevolgen voor de economie grondig geanalyseerd moeten worden op hun consequenties voor het concurrentievermogen,
Algemene eisen voor effectbeoordelingen op Europees niveau
1. benadrukt dat effectbeoordelingen een belangrijk instrument zijn om slimme en betere wetgeving te realiseren tijdens de gehele beleidscyclus en dat de Europese wetgever intensiever gebruik moet maken van deze effectbeoordelingen om de economische en sociale gevolgen en de gevolgen op het vlak van milieu en gezondheid van zijn beleidsopties alsook hun impact op de grondrechten van de burgers beter te kunnen inschatten, waarbij niet mag worden vergeten dat een kosten-batenanalyse slechts een van de mogelijke criteria is;
2. is verheugd over de mededeling van de Commissie over „slimme regelgeving”, en benadrukt dat effectbeoordelingen een sleutelrol moeten vervullen in de gehele beleidscyclus, van ontwerp tot tenuitvoerlegging, handhaving, evaluatie en herziening van de wetgeving; benadrukt het belang van goed doordachte en volledig geïnformeerde besluitvorming tijdens de ontwerpfase van wetgevingsvoorstellen, omdat dit zowel kan resulteren in kwalitatief betere resultaten als in een korter wetgevingsproces;
3. wijst op de noodzaak van grondige effectbeoordelingen als voorwaarde voor hoogwaardige wetgeving en correcte omzetting, toepassing en handhaving;
4. onderstreept dat een effectbeoordeling op geen enkele wijze het politieke debat en het democratische besluitvormingsproces van de wetgever kan vervangen, maar uitsluitend fungeert als inhoudelijke voorbereiding van een politiek besluit;
5. onderstreept dat effectbeoordelingen moeten worden verricht in het beginstadium van de beleidsontwikkeling; benadrukt dat ze volledig onafhankelijk moeten zijn en altijd gebaseerd moeten zijn op een gefundeerde en objectieve analyse van de mogelijke gevolgen;
6. wijst erop dat de medewetgevers zich overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven hebben verbonden om, wanneer zij zulks passend en noodzakelijk achten voor het wetgevingsproces, vóór de aanneming van alle inhoudelijke amendementen effectbeoordelingen te verrichten;
7. acht het noodzakelijk externe deskundigen van alle betrokken beleidsterreinen en alle groepen belanghebbenden bij het effectbeoordelingsproces te betrekken om onafhankelijkheid en objectiviteit te kunnen waarborgen; onderstreept in dit verband het fundamentele verschil tussen openbare raadplegingen en onafhankelijke effectbeoordelingen; wijst erop dat het uiteindelijke resultaat en de controle van de methode en de kwaliteit van de effectbeoordeling een zaak van de instellingen van de Europese Unie moeten blijven om te garanderen dat zij aan dezelfde hoge normen beantwoorden;
8. pleit voor maximale transparantie bij de opstelling van effectbeoordelingen, met inbegrip van de vroegtijdige publicatie van omvattende draaiboeken voor voorgestelde wetgeving, om te zorgen voor gelijke toegang tot de wetgevingsprocedure voor alle belanghebbenden; acht het daarom noodzakelijk dat de huidige periode voor consultatie met de Commissie wordt uitgebreid tot 12 weken;
9. is van oordeel dat effectbeoordelingen van projecten of wetgeving die door overheden of van de overheid afhankelijke bedrijven worden gesteund niet door de betrokken instantie mogen worden goedgekeurd;
10. is van oordeel dat het van essentieel belang is dat effectbeoordelingen vooraf door de lidstaten worden getoetst om de gevolgen van voorgestelde regelgeving op de nationale wetgeving en het overheidsbeleid te beoordelen; vraagt dat meer beoordelingen achteraf worden uitgevoerd en dat verder wordt overwogen of verplichte correlatietabellen moeten worden opgenomen om na te gaan of EU-wetgeving correct werd geïmplementeerd door de lidstaten en of de doelstellingen ervan werden bereikt;
11. beschouwt effectbeoordelingen als een geschikt instrument om de relevantie van Commissievoorstellen te verifiëren, met name op het punt van naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, en om medewetgevers en het publiek in het algemeen duidelijk te maken om welke redenen voor een bepaalde maatregel is gekozen;
12. benadrukt dat de volgende elementen cruciaal zijn voor een goede effectbeoordeling: een probleemstelling, raadpleging van belanghebbende partijen, definiëring van de beoogde doelen en uitwerking van strategische beleidsopties;
13. acht het belangrijk nieuwe wetgevingsvoorstellen vergezeld te laten gaan van een effectbeoordeling; wijst erop dat dit in voorkomend geval ook geldt voor vereenvoudigingen en herschikkingen van het recht van de Unie, alsook voor gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 290 en 291 van het VWEU;
14. beschouwt de effectbeoordeling als een „levend document” dat deel vormt van het wetgevingsproces; wijst erop dat voldoende soepelheid gewaarborgd moet zijn, zodat tijdens het wetgevingsproces aanvullende effectbeoordelingen kunnen worden uitgevoerd;
15. verlangt dat effectbeoordelingen niet uitsluitend toegespitst worden op de kosten-batenanalyse maar rekening houden met een groot aantal criteria, in overeenstemming met het beginsel van een geïntegreerde aanpak, zodat de wetgever een zo veelzijdig mogelijk beeld krijgt; wijst in dit verband op de in het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2003 en de gemeenschappelijke aanpak van 2005 genoemde economische, sociale en milieuaspecten die in één enkele beoordeling bijeengebracht moeten worden; acht het in dat opzicht noodzakelijk dat wordt gezorgd voor samenhang tussen de beleidsterreinen en activiteiten van de EU door rekening te houden met al haar doelstellingen en in overeenstemming met het in artikel 7 van het VWEU vastgelegde beginsel van bevoegdheidstoedeling;
16. pleit ervoor in het kader van de effectbeoordelingen telkens een kosten-batenanalyse uit te voeren, dat wil zeggen een toetsing van de kostenefficiëntie van alle programma's en maatregelen waarvoor uitgaven zijn gedaan, en de mogelijke gevolgen voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) te onderzoeken; verlangt in dit verband dat de MKB-toets uit de Small Business Act 2008 consequent wordt uitgevoerd; herinnert er in dit verband aan dat elke wet die het MKB belast een zorgvuldige beoordeling moet bevatten van bestaande regelgeving, met als doel de totale administratieve lasten voor het MKB te verminderen;
17. verlangt dat alle nieuwe beleidsvoorstellen met aanzienlijke gevolgen voor de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in het kader van een effectbeoordeling intensief worden geanalyseerd; dringt er voorts op aan dat de gevolgen van de EU-regelgeving voor de concurrentiepositie van de Europese economie ook grondig worden geëvalueerd; wijst erop dat de Commissie in haar mededeling over een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering een dergelijke werkwijze in het vooruitzicht heeft gesteld;
18. wijst er met nadruk op dat lering moet worden getrokken uit de evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en van een analyse van de ter zake dienende jurisprudentie van het Hof van Justitie, en dat er, alvorens er nieuwe wetgeving wordt voorgesteld, een behoorlijke gedachtewisseling plaats moet hebben over de strategische keuzes die op een bepaald beleidsgebied beschikbaar zijn;
19. pleit ervoor dat bij de uitvoering van effectbeoordelingen op Europees niveau ook wordt nagegaan wat de Europese toegevoegde waarde is, met andere woorden hoeveel kosten bespaard kunnen worden door voor een Europese oplossing te kiezen en hoeveel extra kosten voor de lidstaten ontstaan wanneer er geen Europese oplossing is;
20. is van oordeel dat in effectbeoordelingen rekening moet worden gehouden met de effecten voor de economische partnerschappen van de EU alsook de gevolgen van de keuze van een specifieke Europese norm in plaats van een internationale;
21. onderstreept dat bij effectbeoordelingen mogelijke alternatieven voor de wetgever volledig in rekening moeten worden genomen, waarbij ook telkens de optie van niet handelen serieus geanalyseerd moet worden;
22. benadrukt dat effectbeoordelingen niet mogen leiden tot meer bureaucratie en het wetgevingsproces niet onnodig mogen ophouden; is echter van mening dat voor effectbeoordelingen voldoende tijd moet worden uitgetrokken om een betrouwbaar resultaat op te leveren; beklemtoont in dit verband dat effectbeoordelingen niet mogen worden misbruikt als instrument om ongewenste wetgeving te blokkeren; pleit daarom voor het creëren van technische en bestuursrechtelijke voorwaarden zodat effectbeoordelingen vlot en op korte termijn kunnen worden opgesteld, bijvoorbeeld door middel van instrumenten als kaderovereenkomsten, versnelde aanbestedingen en optimaal gebruik van eigen middelen;
23. verzoekt in het kader van best practices gebruik te maken van de ervaring van andere landen die al jaren effectbeoordelingen opstellen en zo de op EU-niveau opgestelde effectbeoordelingen verder te verbeteren;
24. verzoekt de effectbeoordelingen gedurende het hele wetgevingsproces te actualiseren zodat rekening kan worden gehouden met veranderingen die zich tijdens het wetgevingsproces voordoen;
25. wijst erop dat effectbeoordelingen niet alleen vóór de aanneming van een wet (ex ante) moeten worden uitgevoerd, maar vooral ook nadien (ex post); herinnert eraan dat dit noodzakelijk is om te kunnen beoordelen of de doelstellingen van een wet daadwerkelijk gehaald zijn en in hoeverre wetgeving moet worden aangepast of gehandhaafd; benadrukt echter dat de beoordeling achteraf nooit de taak mag vervangen die de Commissie als „hoedster van de Verdragen” heeft om daadwerkelijk en tijdig toezicht te houden op de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten;
26. benadrukt de hoofdverantwoordelijkheid van de Commissie om effectbeoordelingen van hoge kwaliteit uit te voeren met betrekking tot voorstellen die ze indient wanneer ze haar initiatiefrecht uitvoert, in overeenstemming met het Verdrag;
Mogelijkheden tot verbetering op het niveau van de Commissie
27. onderkent dat de Commissie de afgelopen jaren haar effectbeoordelingen sterk heeft verbeterd; benadrukt evenwel dat de effectbeoordelingen nog altijd voor verbetering vatbaar zijn;
28. wijst in dit verband op het in 2006 opgerichte Effectbeoordelingscomité (Impact Assessment Board – IAB) van de Commissie, dat grotendeels verantwoordelijk is voor de verdere ontwikkeling van door de Commissie opgestelde effectbeoordelingen;
29. beklemtoont dat de leden van de IAB slechts formeel onafhankelijk zijn omdat zij thans door de Commissievoorzitter worden benoemd en instructies van hem ontvangen, zodat er geen sprake kan zijn van volledige onafhankelijkheid; verlangt derhalve dat de leden van de IAB, vooraleer zij benoemd worden, door het Parlement en de Raad gescreend worden; verlangt dat de hiërarchische verhouding tussen de leden en de Commissievoorzitter wordt opgeheven; verlangt dat de IAB en de deskundigen in de publieke sfeer moeten werken met de hoogst mogelijke mate van transparantie, zodat hun onafhankelijkheid in de praktijk kan worden nagegaan;
30. pleit er voorts voor deskundigen van alle beleidsterreinen en alle betrokken groepen belanghebbenden bij het werk van de IAB te betrekken; verlangt dat deze deskundigen extern zijn en niet in hiërarchische verhouding tot de Commissie staan;
31. verlangt dat het Parlement, en in het bijzonder de ter zake bevoegde parlementaire commissies vroegtijdig en ten volle bij het effectbeoordelingsproces en de werkzaamheden van de IAB worden betrokken, bijvoorbeeld door middel van kennisgeving en tussentijdse verslagen; verzoekt de Commissie op het moment waarop het wetgevingsvoorstel wordt ingediend het Parlement en de Raad samen met de volledige effectbeoordeling samenvattingen van twee tot vier bladzijden daarvan te doen toekomen, en in voorkomend geval toe te lichten waarom er geen effectbeoordeling is uitgevoerd, opdat kan worden nagegaan dat alle belangrijke punten in aanmerking zijn genomen zonder dat de onafhankelijkheid van de beoordeling op het spel wordt gezet door de eigenlijke evaluatie te beïnvloeden;
32. merkt op dat de Commissie bij de opstelling van haar effectbeoordelingen ook de lidstaten moet raadplegen, aangezien deze de desbetreffende richtlijnen in een later stadium in nationaal recht moeten omzetten en de nationale overheden doorgaans beter weten hoe regelgeving in de praktijk werkt;
33. benadrukt dat slimme regelgeving op basis van volledige en objectieve effectbeoordelingen de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Europese instellingen blijft, en dat de Commissie dus ook rekening moet houden met de feedback die zij krijgt van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's, het Europees Economisch en Sociaal Comité en de lidstaten;
34. wijst erop dat externe controle van de voorlopige uitkomsten van een effectbeoordeling te allen tijde noodzakelijk is voordat een effectbeoordeling definitief kan worden aangenomen; verlangt in dit verband dat het controleadvies openbaar wordt gemaakt;
35. verwijst naar de kritiek van de Rekenkamer op het feit dat de Commissie wetgevingsinitiatieven neemt hoewel het effectbeoordelingsproces nog niet is afgerond; wijst eveneens op de kritiek dat niet dezelfde mate van aandacht wordt besteed aan alle beleidsopties; benadrukt dat alle beleidsopties volledig in overweging moeten worden genomen in het kader van het effectbeoordelingsproces;
36. vraagt om meer transparantie door volledig bekend te maken welke deskundigen en andere belanghebbenden bij het effectbeoordelingsproces betrokken zijn en een verklaring omtrent hun belangen te publiceren;
37. verzoekt in het kader van openbare raadplegingen belangenvertegenwoordigingen tijdig op de hoogte te brengen van een geplande raadpleging; verlangt voorts dat belangenvertegenwoordigingen bij openbare raadplegingen tevens de gelegenheid krijgen commentaar te leveren op effectbeoordelingen en wel bijtijds, voordat het desbetreffende Commissievoorstel openbaar wordt gemaakt;
38. dringt erop aan dat de door de Commissie gebruikte gegevens betrouwbaar en vergelijkbaar zijn;
39. verzoekt de Commissie bij effectbeoordelingen stelselmatig na te gaan welke administratieve lasten wetgevingsvoorstellen met zich meebrengen en altijd duidelijk aan te geven welke van de onderzochte opties de administratieve lasten het sterkst reduceren of althans de minste nieuwe teweegbrengen;
40. wijst erop dat het nadelig is de conclusies van een effectbeoordeling tegelijk met een wetgevingsvoorstel te presenteren, aangezien dan de indruk ontstaat dat de effectbeoordeling in eerste instantie dient ter rechtvaardiging van een Commissievoorstel; adviseert daarom documenten vroegtijdig openbaar te maken tijdens elke fase van het wetgevingsproces, met inbegrip van de publicatie van de definitieve effectbeoordeling van de Commissie, zoals goedgekeurd door de IAB, vóór wordt begonnen met het overleg tussen de diensten;
41. stelt voor dat de Commissie alle door haar voltooide effectbeoordelingen publiceert in een specifieke publicatiereeks, zodat er op een eenvoudige manier naar kan worden verwezen en ze gemakkelijk kunnen worden doorzocht door het publiek op een speciale website;
42. verzoekt de Commissie ex-postevaluaties van aangenomen wetten uit te voeren; herhaalt echter dat de beoordeling achteraf nooit de hierboven vermelde taak mag vervangen die de Commissie heeft om toezicht te houden op de toepassing van het recht van de Unie door de lidstaten;
43. dringt erop aan dat de Commissie uitvoerig reageert op de door het Parlement opgestelde effectbeoordelingen;
Mogelijkheden tot verbetering op het niveau van het Europees Parlement
44. verzoekt zijn commissies consequenter gebruik te maken van het instrument waarover het EP reeds beschikt, te weten de opstelling van eigen effectbeoordelingen; wijst er nogmaals op dat er een speciale begrotingslijn bestaat voor de opstelling van effectbeoordelingen; is van mening dat met name beroep moet worden gedaan op een parlementaire effectbeoordeling wanneer aanzienlijke wijzigingen werden aangebracht aan het oorspronkelijke voorstel;
45. herinnert er voorts aan dat effectbeoordelingen geen deel moeten uitmaken van tijdrovende studies, maar dat ze ook kunnen bestaan uit beperkte studies, workshops en hoorzittingen met deskundigen;
46. is van oordeel dat het Parlement in zijn wetgevingsresoluties systematisch een standaardvisum moet opnemen waarin wordt gesteld dat aandacht is besteed aan alle effectbeoordelingen die de EU-instellingen op de voor de wetgeving in kwestie relevante terreinen hebben uitgevoerd;
47. wijst erop dat het Parlement en zijn commissies nu al over mechanismen beschikken om de effectbeoordelingen van de Commissie te toetsen; is van mening dat een presentatie van de effectbeoordelingen door de Commissie aan de relevante commissies een waardevolle aanvulling is van het door het Parlement uitgeoefende toezicht; merkt op dat dit toezicht mogelijk ook andere vormen kan aannemen, bijvoorbeeld door aanvullende effectbeoordelingen en diepgaandere analyses uit te voeren, door externe deskundigen effectbeoordelingen van de Commissie te laten toetsen, en door buitengewone vergaderingen met onafhankelijke deskundigen te beleggen; beklemtoont in dit verband dat het werk van zijn beleidsondersteunende afdelingen op coherente wijze verder ontwikkeld moet worden;
48. onderstreept dat door het Parlement opgestelde effectbeoordelingen kunnen worden beschouwd als een correctie op effectbeoordelingen van de Commissie;
49. dringt erop aan dat het Parlement en in het bijzonder de commissies de effectbeoordelingen van de Commissie systematisch en zo vroeg mogelijk behandelen;
50. wijst erop dat binnen de bevoegde commissie en in samenwerking met de rapporteur besloten moet worden een effectbeoordeling door het Parlement te laten opstellen; dringt aan op aanpassing van het Reglement zodat voortaan een kwart van de commissieleden al opdracht kan geven tot opstelling van een effectbeoordeling;
51. moedigt al zijn commissies aan alvorens een wetgevingsvoorstel te overwegen, met de Commissie een diepgaand gesprek te voeren over de effectbeoordeling;
52. onderstreept dat effectbeoordelingen ook tijdens het parlementaire wetgevingsproces van belang zijn; moedigt het Parlement aan bij belangrijke amendementen in elk stadium van het wetgevingsproces na te gaan of effectbeoordelingen mogelijk zijn; wijst erop dat dit niet mag leiden tot lange vertragingen van het wetgevingsproces;
53. vraagt bovendien dat individuele leden de gelegenheid moeten hebben om kleine studies aan te vragen om hen relevante feiten of statistieken aan te leveren met betrekking tot kwesties die te maken hebben met hun parlementaire werkzaamheden, en stelt voor dat dergelijke studies door de bibliotheek van het Europees Parlement kunnen worden uitgevoerd, naast haar huidige functies;
54. vraagt daarom dat het Parlement plannen goedkeurt om ervoor te zorgen dat zijn bibliotheek deze dienst levert aan de leden; benadrukt dat dergelijke plannen gebaseerd moeten zijn op beste praktijken van parlementaire bibliotheken, met inbegrip van die van de lidstaten, en moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met strenge regels, waarbij volledig moet worden samengewerkt met de commissies die een onderzoeksfunctie uitoefenen;
Naar een autonome structuur voor effectbeoordelingen voor het Europees Parlement, en toekomstperspectieven
55. onderstreept dat een gemeenschappelijk mechanisme voor effectbeoordelingen van grote betekenis zou zijn voor de kwaliteit en coherentie van zijn eigen beleid;
56. verzoekt daarom binnen het Parlement een geïntegreerd effectbeoordelingsproces tot stand te brengen; adviseert dienaangaande een gemeenschappelijke procedure voor effectbeoordelingen te ontwikkelen die stoelt op een uniforme systematiek en methodologie, en waarvan alle commissies gebruikmaken;
57. pleit ervoor dit te laten plaatsvinden onder auspiciën van een zelfstandige structuur die gebruik maakt van de eigen voorzieningen van het Parlement, bijvoorbeeld door de bibliotheek en de beleidsondersteunende afdelingen erbij te betrekken, en op ad-hocbasis voor individuele effectbeoordelingen een beroep doet op externe deskundigen, zoals gedetacheerde ambtenaren van nationale effectbeoordelingsinstanties, die via een uit leden bestaande raad van toezicht verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement;
58. verzoekt voorts de daarvoor noodzakelijke administratieve infrastructuur tot stand te brengen, waarbij erop wordt toegezien dat deze infrastructuur begrotingsneutraal is omdat gebruik wordt gemaakt van bestaande voorzieningen;
59. onderstreept dat op de lange termijn moet worden nagedacht over een mogelijk gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen door de Europese instellingen; herinnert eraan dat in het interinstitutionele akkoord van 16 december 2003 en de interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen van november 2005 al werd opgeroepen tot een gemeenschappelijke methodologische benadering van effectbeoordelingen binnen de Europese instellingen;
60. betreurt dat de Commissie afwijzend staat tegenover het idee van een gemeenschappelijke aanpak van effectbeoordelingen door de Europese instellingen;
61. wijst erop dat de Raad tot dusver nauwelijks gebruik maakt van effectbeoordelingen; roept de Raad daarom op ook intensiever gebruik te maken van effectbeoordelingen, in overeenstemming met de hierboven genoemde interinstitutionele gemeenschappelijke aanpak, om zo de kwaliteit van zijn bijdrage aan de EU-wetgeving te verhogen; benadrukt dat slimme regelgeving op basis van volledige en objectieve effectbeoordelingen de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de EU-instellingen en de lidstaten blijft;
o o o
62. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.