Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2160(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0141/2011

Ingediende teksten :

A7-0141/2011

Debatten :

PV 23/06/2011 - 5
PV 23/06/2011 - 7
CRE 23/06/2011 - 5
CRE 23/06/2011 - 7

Stemmingen :

PV 23/06/2011 - 12.12
Stemverklaringen
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0286

Aangenomen teksten
PDF 154kWORD 67k
Donderdag 23 juni 2011 - Brussel
Bestaande situatie met betrekking tot het EFRO en andere structuurfondsen en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door deze beter op elkaar af te stemmen
P7_TA(2011)0286A7-0141/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2011 over de bestaande situatie met betrekking tot het EFRO en andere structuurfondsen en de synergievoordelen die kunnen worden bereikt door deze beter op elkaar af te stemmen (2010/2160(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 174, lid 1, en artikel 175, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds(1), in het bijzonder artikel 9, lid 4, daarvan,

–  gezien Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie(2),

–  gezien zijn resolutie van 21 oktober 2008 over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid(3),

–  gezien zijn resolutie van 11 maart 2009 over het cohesiebeleid: investeren in de reële economie(4),

–  gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over de complementariteit en de coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling(5),

–  gezien zijn resolutie van 24 maart 2009 over het Groenboek territoriale cohesie en stand van de discussie over de toekomstige hervorming van het cohesiebeleid(6),

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen in Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling in steden en regio's alsmede in de lidstaten en de Unie(7),

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de bijdrage van het cohesiebeleid aan de verwezenlijking van de Lissabon- en EU 2020-doelstellingen(8),

–  gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(9),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over het cohesie- en regionaal beleid van de EU na 2013(10),

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2010 over goed bestuur met betrekking tot het regionaal beleid van de EU(11),

–  gezien het 20e jaarverslag van de Commissie over de uitvoering van de structuurfondsen (2008) van 21 december 2009 (COM(2009)0617/2),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 31 maart 2010 „Cohesiebeleid: strategisch verslag 2010 over de uitvoering van de programma's 2007-2013” (COM(2010)0110),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 6 oktober 2010 „Bijdrage van het regionaal beleid aan de slimme groei in het kader van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0553),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2010 „Evaluatie van de EU-begroting” (COM(2010)0700),

–  gezien het vijfde verslag van de Commissie over de economische, sociale en territoriale cohesie: de toekomst van het cohesiebeleid (het „vijfde cohesieverslag”) van november 2010,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 „Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid” (COM(2010)0642),

–  gezien de brief aan de voorzitter van de Commissie van de commissarissen voor regionaal beleid, voor maritieme zaken en visserij, voor werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie en voor landbouw en plattelandsontwikkeling,

–  gezien artikel 48, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0141/2011),

A.  overwegende dat artikel 174 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalt dat de Unie, teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt,

B.  overwegende dat in overweging 40 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad wordt gesteld dat bij de programmering moet worden gezorgd voor de coördinatie van de fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten, de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF), en dat die coördinatie ook betrekking heeft op de opstelling van complexe financieringsschema's en het oprichten van publiek-private partnerschappen,

C.  overwegende dat de Commissie zich er in het Europa 2020-strategiedocument toe heeft verbonden de EU-financieringsinstrumenten – onder andere de fondsen voor plattelandsontwikkeling, de structuurfondsen, O&O-kaderprogramma's,Trans-Europese Netwerken (TEN's), het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) en de EIB – in te zetten als onderdeel van een consequente financieringsstrategie waarin EU-geld en nationale publieke en particuliere middelen worden gebundeld, in de context van het kerninitiatief „Efficiënt gebruik van hulpbronnen”, waarmee de noodzaak wordt aangegeven van samenhang tussen beleid en beleidsinstrumenten,

D.  overwegende dat in het vijfde cohesieverslag duidelijk erkend wordt dat het voor regionale ontwikkeling noodzakelijk is dat beleidsmaatregelen op alle niveaus nauw op elkaar worden afgestemd,

E.  overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 14 juni 2010 over het strategische verslag 2010 van de Commissie over de uitvoering van de programma's in het kader van het cohesiebeleid benadrukte dat de coördinatie van het cohesiebeleid en andere beleidsvormen van de Unie en de lidstaten waar nodig verder moet worden verbeterd, teneinde op een gemeenschappelijk gecoördineerde wijze de gemeenschappelijke doelstellingen doeltreffender te verwezenlijken, en dat één strategische aanpak en gemeenschappelijke uitvoeringsregels voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds (ESF) werkelijk voor meerwaarde zorgen, binnen het algemene kader van het cohesiebeleid,

F.  overwegende dat de commissarissen voor regionaal beleid, voor maritieme zaken en visserij, voor werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie en voor landbouw en plattelandsontwikkeling, in hun brief aan Commissievoorzitter Barroso de noodzaak erkenden om de integratie te versterken van de verschillende EU-beleidsuitvoeringen om te komen tot de voor de EU gewenste duurzame en omvattende economische ontwikkeling, en daarbij voorstelden een algemeen strategisch kader op EU-niveau op te zetten voor het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Visserijfonds (EVF) voor de periode na 2013,

G.  overwegende dat de hervorming van het structuurbeleid voor de programmeringsperiode 2007-2013 heeft geleid tot de afsplitsing van het fonds voor plattelandsontwikkeling van het overkoepelende raamwerk van structuurfondsen,

H.  overwegende dat rationalisatie van het uitgavenpatroon een grotere effectiviteit en efficiëntie vergt van het beleid, zowel op EU-niveau als op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en overwegende dat nauwere afstemming en sterkere complementariteit essentiële aspecten zijn in de modernisering van het cohesiebeleid in de toekomst,

I.  overwegende dat, zonder een ondersteunend beleidskader, de totstandkoming van werkelijke synergieën in hoge mate afhangt van het organisatorisch en strategisch vermogen van de begunstigde partijen om steun uit de verschillende EU-instrumenten te combineren,

J.  overwegende dat een op lokale ontwikkeling gebaseerde aanpak aanmerkelijk kan bijdragen aan de efficiëntie en effectiviteit van het cohesiebeleid, en overwegende dat het cohesiebeleid het centrale instrument blijft om het hoofd te bieden aan de uitdagingen van elke soort omgeving, terwijl aandacht voor de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid op grond van bredere functionele gebieden samen moet gaan met evenwichtige voorwaarden voor een synergetische ontwikkeling van stedelijke gebieden, buitenwijken en plattelandsgebieden,

K.  overwegende dat de overheidsfinanciën dringend geconsolideerd moeten worden en er ook druk wordt uitgeoefend om dat te doen, en dat dit meer innovatieve maatregelen vergt om het rendement van beschikbare financiering te vergroten, en overwegende dat effectieve coördinatie van beleid en beleidsinstrumenten zal bijdragen tot een besparing van tijd en geld en tot daadwerkelijke winst op het vlak van doelmatigheid en doeltreffendheid,

L.  overwegende dat moet worden gestreefd naar coördinatie en synergieën op zowel horizontaal niveau (samenhang tussen verschillende beleidslijnen) als verticaal niveau (samenwerking en onderlinge afstemming tussen de diverse bestuurslagen),

M.  overwegende dat een gefragmenteerde benadering kan leiden tot hiaten in het beleid, overlappend of zelfs conflicterend beleid, tegenstrijdige overheidsmaatregelen en het dubbel inzetten van middelen, met gevolgen voor de doelmatigheid van overheidsbeleid op zowel regionaal als nationaal niveau, en overwegende dat het concept van een geïntegreerde benadering onvoldoende lijkt te worden benadrukt in de meest recente beleidsdocumenten van de Commissie,

N.  overwegende dat een meer geïntegreerd, consequent, effectief en efficiënt cohesiebeleid vereist dat meer moeite wordt gedaan EU-beleid aan te passen aan de specifieke behoeften en sterke kanten van de verschillende gebieden en regio's van de Unie,

O.  overwegende dat de strategische richtsnoeren – tegen de achtergrond van het algemene richtsnoer dat de toegang tot financiering moet worden verbeterd – een betere coördinatie tussen fondsen eisen,

P.  overwegende dat de strategische richtsnoeren uitdrukkelijk oproepen tot het bevorderen van synergieën tussen het structuurbeleid, het werkgelegenheidsbeleid en het beleid voor plattelandsontwikkeling, en benadrukken dat de lidstaten in dit verband moeten waken over de synergie en samenhang van acties die op een bepaald geografisch gebied en binnen een bepaalde activiteit worden gefinancierd uit het EFRO, het Cohesiefonds, het ESF, het EVF en het ELFPO; en overwegende dat zij ook voorschrijven dat de belangrijkste richtsnoeren voor het scheiden en coördineren van de uit de verschillende fondsen gefinancierde acties in een nationaal strategisch referentiekader/nationaal strategieplan moeten worden verankerd,

Q.  overwegende dat de Raad in zijn conclusies van 21 februari 2011 betreffende het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang de Commissie verzoekt om de mogelijke instelling van multifonds-programma's te overwegen,

R.  overwegende dat bepaalde regio's van de Europese Unie grenzen aan derde landen die gelden ontvangen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), en overwegende dat financieringssynergieën van bepaalde projecten in het bijzonder onder de aandacht moeten worden gebracht om het ontwikkelingspotentieel van Europese regio's die aan deze kenmerken voldoen, te kunnen vergroten,

S.  overwegende dat in de tussentijdse evaluatie wordt erkend dat de begrotingsflexibiliteit beperkt is en er ook binnen sommige programma's obstakels voor het herschikken van prioriteiten bestaan, en tevens wordt opgemerkt dat inconsistentie tussen programma's en zware administratieve lasten afbreuk doen aan de effectiviteit,

T.  overwegende dat het in de huidige nasleep van de crisis belangrijker is dan vroeger inzicht te krijgen in de processen in de economieën van de lidstaten en de resultaten die behaald zijn dankzij het aanwenden van EU-middelen,

U.  overwegende dat het van belang is de zichtbaarheid en de Europese meerwaarde van de EU-bijdrage te waarborgen,

Tijd en plaats voor meer coördinatie en meer synergie

1.  dringt erop aan, al voor de volgende financiële periode na 2013, één strategisch kader voor te stellen om een gezamenlijke aanpak te garanderen en te profiteren van synergieën tussen alle maatregelen die ter plaatse bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid die zijn vastgelegd in de Verdragen en die worden gefinancierd uit het EFRO, het Cohesiefonds, het ESF, het ELFPO en het EVF;

2.  merkt op dat het cohesiebeleid gericht moet zijn op slimme, duurzame en integratiegerichte economische groei, die zowel in geografisch als maatschappelijk opzicht gelijkmatig moet zijn verdeeld, op het verminderen van verschillen in ontwikkeling tussen de regio's, op het creëren van banen, verbetering van de kwaliteit van het bestaan, opleiding van werknemers voor nieuwe banen, ook in de sector duurzame economie, maatschappelijke en territoriale samenhang en de verwezenlijking van het Europees sociaal model, dat de cohesie en het concurrentievermogen van de Europese economie ten goede komt;

3.  stelt zich op het standpunt dat het cohesiebeleid gericht moet zijn op verwezenlijking van duurzame groei in de gehele EU en op een rechtvaardige en gelijke verdeling van welvaart door bevordering van concurrentie en door vermindering van de sociaaleconomische ongelijkheden tussen de EU-regio's;

4.  beschouwt het cohesiebeleid als een van de pijlers onder het economisch beleid van de EU, dat zich richt op een investeringsstrategie voor de lange termijn en sociale integratie; is van mening dat het cohesiebeleid garant staat voor ondersteuning van de minst ontwikkelde regio's en achtergestelde groepen, hetgeen bijdraagt tot de totstandkoming van een evenwichtige en harmonische ontwikkeling in de Europese Unie; merkt op dat de Europese toegevoegde waarde erin gelegen is dat iedereen kan profiteren van de economische successen van de EU; pleit er derhalve voor het cohesiebeleid als zelfstandig beleidsterrein te handhaven en van substantiële middelen te voorzien;

5.  is verheugd over het in de mededeling van de Commissie over de begrotingsevaluatie opgenomen voorstel dat de Commissie een gemeenschappelijk strategisch kader vaststelt met het oog op een sterkere integratie van EU-beleidsmaatregelen voor de uitvoering van de Europa 2020-strategie; doet in dat verband een oproep om synergieën te bevorderen tussen de financieringswijzen van de kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie; wijst er evenwel op dat een grotere synergie tussen acties die worden gefinancierd uit de bovengenoemde vijf fondsen binnen een gemeenschappelijk strategisch kader niet alleen van cruciaal belang zijn voor het verwezenlijken van de Europa 2020-doelstellingen, maar ook en vooral voor het verwezenlijken van de cohesiedoelstellingen die zijn vastgelegd in het Verdrag;

6.  is ingenomen met het vijfde cohesieverslag, waarin weliswaar de nadruk ligt op de bijdrage die regio's en het cohesiebeleid kunnen leveren aan het behalen van de Europa 2020-doelstellingen, maar dat niettemin een aantal conclusies bevat die de cruciale rol aantonen van een grotere synergie tussen de structuurfondsen, met inbegrip van het Cohesiefonds;

7.  is van mening dat de uitgaven op het gebied van cohesiebeleid moeten worden gerationaliseerd door de versnippering van financieringsinstrumenten en -kanalen te verminderen en een grotere complementariteit tussen de verschillende financieringsinstrumenten te bevorderen; verwelkomt het voorstel van de Commissie om betere prioriteiten te stellen voor EU- en nationale middelen en deze te concentreren rond een aantal thematische prioriteiten om een betere onderlinge afstemming tussen de fondsen te waarborgen, met ruimte om de strategische aard van dit beleid te versterken; benadrukt echter dat de nationale, regionale en lokale overheden voldoende flexibiliteit moeten behouden om de prioriteiten aan te passen aan hun specifieke ontwikkelingsbehoeften;

8.  is verheugd over het door de Commissie voorgelegde voorstel over partnerschapscontracten voor ontwikkeling en investering die tot doel hebben de coördinatie tussen communautaire fondsen en nationale financieringen voor de doelstellingen en programma's te verbeteren; benadrukt de noodzaak de lokale en regionale overheden te betrekken bij de opstelling en uitvoering van deze contracten; dringt erop aan dat deze contracten worden afgestemd op de nationale beleidshervormingen per bedrijfstak die territoriale gevolgen hebben (bv. vervoer en O&O-infrastructuur);

9.  benadrukt dat veel economische-ontwikkelingsinitiatieven binnen het kader van het cohesiebeleid niet slechts kansen creëren waarvan het wenselijk zou zijn ze aan te grijpen, maar dat het welslagen van deze initiatieven in feite afhankelijk is van de vraag of rekening wordt gehouden met zowel menselijke als fysieke factoren (infrastructurele verbeteringen leiden bijvoorbeeld niet automatisch tot meer groei als ze niet gepaard gaan met investeringen in onderwijs, ondernemingszin en innovatie); is daarom van mening dat een grotere synergie tussen het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds de ontwikkelingseffecten van deze fondsen zal maximaliseren;

10.  vestigt de aandacht op de rol die het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling vervult in de effectieve benutting van het Europees Sociaal Fonds, aangezien het EFRO ertoe dient de nodige voorwaarden te scheppen, zoals verschaffing van de nodige infrastructuur en adequate toegang, zonder welke investeringen in werkgelegenheid niet doeltreffend zouden kunnen zijn;

11.  benadrukt dat de economische crisis maatregelen in de sectoren waarop het Europees Sociaal Fonds betrekking heeft nog noodzakelijker heeft gemaakt, met name maatregelen ter ondersteuning van werkgelegenheid, loopbaanheroriëntering, sociale integratie en armoedebestrijding;

12.  benadrukt dat het ESF, als instrument ter ondersteuning van levenslang leren, scholing en omscholing, als een essentieel middel – waarvan het potentieel nog niet ten volle is benut – moet worden beschouwd voor de bevordering van een zich tot alle terreinen uitstrekkende, effectieve groei en van een Europa dat zijn concurrentiepositie op kennis baseert;

13.  onderstreept dat een gerichte en gecoördineerde benadering kan waarborgen dat prioriteit wordt verleend aan de investeringen die het grootste effect op het concurrentievermogen en de economische ontwikkeling in de regio's hebben;

14.  stelt zich op het standpunt dat de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in het kader van het ELFPO en de duurzame-ontwikkelingsacties voor visserijgebieden in het kader van het EVF in één kader moeten worden geïntegreerd met de overige structuurfondsen, namelijk het EFRO, het Cohesiefonds en het ESF; roept de Commissie daarom op te beoordelen in hoeverre een alomvattende benadering van de ontwikkeling van plattelands- en visserijgemeenschappen, overeenkomstig de doelstelling van territoriale cohesie, zou worden gewaarborgd door lokale-ontwikkelingsmaatregelen die uit de twee eerstgenoemde fondsen worden gefinancierd onder de „paraplu” van het cohesiebeleid te brengen, of ten minste door duidelijker synergieën tussen alle fondsen tot stand te brengen; is van mening dat een dergelijke benadering recht zou doen aan de context van belangrijke beleidsterreinen met territoriale effecten, en dat zij diegenen die op regionaal en lokaal niveau actief betrokken zijn bij ontwikkelingsprocessen in staat zou stellen een werkelijk plaatsgebonden beleid te voeren dat is toegesneden op de territoriale behoeften van plattelands- en visserijgebieden of kleine eilanden;

15.  benadrukt dat de coördinatie verder versterkt moet worden, niet alleen tussen cohesiebeleidsinstrumenten op zich (het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds) maar ook tussen de maatregelen die vanuit deze instrumenten worden gefinancierd en activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van TEN's, het zevende kaderprogramma en het CIP;

16.  is van oordeel dat synergieën relevant kunnen zijn binnen de doelstelling van territoriale samenwerking tussen het EFRO en de pretoetredings- en nabuurschapsinstrumenten, in het kader van grensoverschrijdende projecten; verzoekt de Commissie na te gaan in welke gevallen er ook naar coördinatie moet worden gestreefd met andere instrumenten van het externe EU-beleid, zoals het Europees Ontwikkelingsfonds;

17.  is van mening dat deze wederzijdse versterking en coördinatie van EU-beleidsinstrumenten zonder twijfel kan waarborgen dat de best mogelijke resultaten uit de EU-begroting worden gehaald; doet een oproep om initiatieven te ontwikkelen op het gebied van financieringstechnieken, zoals de door de EIB gefinancierde instrumenten, en om daar vaker een beroep op te doen;

18.  vestigt er evenwel de aandacht op dat veel lidstaten problemen ondervinden bij het coördineren van de verschillende fondsen en kennelijk hun bezorgdheid hebben geuit over het gebrek aan synergie en in sommige gevallen zelfs over overlapping tussen fondsen; onderstreept in dit verband dat de ingewikkelde beheersvoorschriften van de fondsen een te grote institutionele capaciteit vergen om obstakels te overwinnen en de tenuitvoerlegging ervan naar tevredenheid te coördineren; benadrukt het belang van cofinanciering en van de noodzakelijke vereenvoudiging van de cofinancieringsregels om de synergieën tussen de structuurfondsen te kunnen versterken;

19.  benadrukt dat vereenvoudiging, die van cruciaal belang is voor een succesvol cohesiebeleid, zowel op nationaal als regionaal niveau moet plaatsvinden, waardoor de resultaten zullen verbeteren; verzoekt de Commissie een eenvoudigere architectuur voor het toekomstige beleid voor te stellen, die gebaseerd is op meer flexibiliteit, evenredigheid en zichtbaarheid van het gebruik van de fondsen, om de volledige en snelle opname ervan te bevorderen;

20.  roept in herinnering dat een van de hoofdredenen waarom het EFRO en de andere structuurfondsen moeite hebben gehad om geld effectief te verdelen naar projecten met een grotere kans om economische ontwikkeling en werkgelegenheid te genereren een buitensporige nadruk op absorptiecapaciteit was in plaats van op resultaten;

21.  pleit voor een meer resultaatgericht cohesiebeleid, dat zich minder toespitst op de regelmatigheid van de uitgaven en de procedures maar een doeltreffend evenwicht instelt tussen de kwaliteit van de interventies en de financiële en administratieve controle; beveelt aan dat degelijke beoordelingsmechanismen worden ingevoerd om de institutionele en administratieve capaciteit te verbeteren van de organen die met het beheer van de programma's belast zijn, wat zal bijdragen aan de kwaliteit van de uitgaven en het aantal fouten zal reduceren;

22.  pleit voor een eenvoudigere en flexibelere opzet van het toekomstig cohesiebeleid, hetgeen zal bijdragen tot maximale benutting en efficiëntie van de fondsen;

23.  benadrukt dat we de Europese meerwaarde kunnen en moeten verwezenlijken door de synergie te verbeteren tussen de financiële instrumenten van het cohesiebeleid en door de coördinatie te vergroten tussen deze en andere financieringsinstrumenten;

De doelstelling: Cohesie bereiken met een samenhangend pakket van beleidsinstrumenten

24.  is van oordeel dat gemeenschappelijke regels voor het beheer, de subsidiabiliteit, de controle en de verslaglegging van projecten die worden gefinancierd uit het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, het ELFPO en het EVF (met name wat betreft maatregelen ter ondersteuning van de economische diversificatie van plattelands- en visserijgebieden) niet alleen van groot belang zouden zijn voor het verbeteren en vergemakkelijken van een doeltreffende tenuitvoerlegging van cohesieprogramma's, maar ook een cruciale bijdrage zouden leveren aan de vereenvoudigingsinspanningen; is bovendien van oordeel dat hierdoor zowel het gebruik van fondsen door begunstigden als het beheer van fondsen door nationale overheden eenvoudiger zou worden, waardoor het risico van fouten wordt beperkt, terwijl naar behoefte gedifferentieerd zou kunnen worden om de specifieke kenmerken van beleid, instrumenten en begunstigden te weerspiegelen, en tevens de deelname van kleinere belanghebbende partijen aan cohesieprogramma's wordt vergemakkelijkt, evenals benutting van de beschikbare middelen, onder de voorwaarde dat deze vereenvoudiging gepaard gaat met voldoende financiële middelen voor technische bijstand;

25.  dringt erop aan dat het Europees Sociaal Fonds blijft voldoen aan de voorwaarden van de verordening houdende algemene bepalingen inzake de cohesiebeleidsfondsen; wijst daarom met nadruk op de noodzaak het model te handhaven en te versterken waarbij één algemene verordening die voorschriften voor beheer, subsidiabiliteit, audit, controle en verslaglegging omvat, gecombineerd wordt met korte en gerichte, fondsspecifieke verordeningen waarin de bijzondere beleidsdoelstellingen van elk fonds tot uitdrukking worden gebracht; benadrukt voorts dat op alle beleidsniveaus coördinatie moet plaatsvinden, van strategische planning via vastlegging en betaling naar afsluiting, audit, controle en evaluatie;

26.  roept de Commissie op te onderzoeken op welke manieren synergieën ter plaatse het meest doeltreffend kunnen worden versterkt; stelt in dit verband voor te overwegen de lidstaten de mogelijkheid te laten al dan niet te kiezen voor één operationeel programma per regio, of één operationeel multiregionaal programma in het kader van macroregionale strategieën, dat verschillende fondsen omvat (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPO en EVF) en beheerd wordt door één beheersautoriteit, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de bijdragen van de regio's aan een gedecentraliseerde aanpak en aan de toekenning van meer autonomie en flexibiliteit aan de regio's zodat ze kunnen deelnemen aan hun eigen strategieën en teneinde de regionale en lokale bestuursniveaus op te waarderen; stelt voor dat de nationale beheersautoriteiten de toekomstige operationele programma's zoveel mogelijk aanpassen aan regionale en plaatselijke doelstellingen;

27.  roept de Commissie op om programma's die meerdere fondsen omvatten in overweging te nemen voor lidstaten en regio's die deze programma's willen gebruiken; is van mening dat dit zou bijdragen aan een meer geïntegreerde en flexibele manier van werken en de doeltreffendheid van de verschillende fondsen (EFRO, ESF, Cohesiefonds, ELFPRO, EVF en het zevende kaderprogramma voor onderzoek) zou verhogen;

28.  roept de Commissie op voorstellen ter tafel te leggen voor het beoordelen van de regels voor kruisfinanciering en het wegnemen van belemmeringen voor hun uitvoering, aan de hand van uitgebreide en betrouwbare gegevens over de bruikbaarheid en impact ervan, om te komen tot een grotere vereenvoudiging en rechtszekerheid in de tenuitvoerlegging dan in de huidige situatie het geval is;

29.  verzoekt om verduidelijking van de territoriale reikwijdte en harmonisatie van de subsidiabiliteitsregels tussen het EFRO en het ELFPO in plattelands- en peri-urbane gebieden, om onnodige overlapping tussen deze twee fondsen te voorkomen; dringt aan op de noodzaak van nauwe samenwerking voor selectie en controle van de door deze twee fondsen gefinancierde projecten in een bepaald gebied;

30.  benadrukt de meerwaarde van kruisfinanciering tussen het EFRO en het ESF, in termen van flexibiliteit, inzake projecten voor sociale integratie en strategieën voor geïntegreerde ontwikkeling; dringt bij de Commissie aan op de ontwikkeling van een eenloketsysteem om de betrokkenen wegwijs te maken, te informeren en van advies te dienen, zodat het publiek goed op de hoogte blijft van de situatie omtrent kruisfinanciering en synergieën tussen fondsen in het algemeen; dringt er bovendien op aan dat dit streven naar vereenvoudiging zichtbaar is voor de burger en er uiteindelijk toe leidt dat de gevraagde informatie tot het strikt noodzakelijke wordt teruggebracht;

31.  is van mening dat de ontwikkeling van personele middelen en een betere informatieverspreiding noodzakelijke voorwaarden vormen voor een succesvolle benutting van de beschikbare middelen en een adequate verwezenlijking van de verschillende projecten;

32.  benadrukt tegelijkertijd dat het van belang is de administratieve capaciteit in de lidstaten te vergroten, zowel op regionaal en lokaal niveau als onder belanghebbenden, om obstakels voor effectieve synergieën tussen de structuurfondsen en andere fondsen uit de weg te ruimen en het doeltreffend opstellen en uitvoeren van beleid te ondersteunen; stelt met klem dat in dit verband een essentiële rol is weggelegd voor de Commissie;

33.  roept de Commissie op om zowel de technische ondersteuning als de scholing voor nationale, regionale en lokale overheden te verbeteren om de capaciteiten en kennis van de regels inzake problemen in verband met de tenuitvoerlegging te vergroten;

34.  roept de lidstaten op om prioriteit te geven aan investeringen in institutionele capaciteit en om hun nationale voorschriften te vereenvoudigen teneinde de administratieve last te verminderen en hun absorptiecapaciteit te verhogen;

35.  herinnert er in dit verband aan dat eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van meerlagig bestuur een belangrijke bijdrage levert aan het bevorderen van de coördinatie tussen de verschillende besluitvormingsorganen en aan het versterken van synergieën tussen de verschillende financieringsinstrumenten;

36.  acht actieve medewerking van de sociale partners door middel van doorlopende sociale en territoriale dialoog van vitaal belang voor een betere benutting van de fondsen;

37.  onderkent dat de economische crisis niet voor alle regio's en burgers in de Unie dezelfde gevolgen heeft; is van mening dat de nieuwe strategie voor de besteding van de fondsen meer effect zal sorteren indien ook de lokale en regionale beleidsinstanties erbij worden betrokken, aangezien deze in staat zijn de strategische doelstellingen af te stemmen op de specifieke kenmerken van hun gebied, onder meer door middel van een gestructureerde dialoog met alle betrokken partijen, organisaties die opkomen voor genderrechten, sociale partners en niet-gouvernementele organisaties, maar ook met financiële en bankinstellingen; dringt erop aan om bij de formulering van de beleidsdoelstellingen voor voldoende speelruimte te zorgen om aan regionale en lokale behoeften te kunnen voldoen;

38.  roept de Commissie op een Europese gids voor meerlagig bestuur uit te werken en de lidstaten aan te moedigen deze toe te passen afhankelijk van de specifieke plaatselijke of regionale doelstellingen en de beheersmechanismen voor het cohesiebeleid (d.w.z. programmering, subsidiëring en tenuitvoerlegging, waarbij de partijen op nationale, regionale en lokale niveaus partnerschappen met elkaar aangaan) uit te breiden naar die financieringen die onder het geplande gemeenschappelijk strategisch kader vallen, om zo de doeltreffendheid en doelmatigheid van overheidsuitgaven te verhogen;

39.  roept de Commissie op om, wanneer zij het nieuwe gemeenschappelijk strategisch kader vaststelt en voorstellen voor verordeningen voorlegt, daarin ook bepalingen op te nemen die lokale en regionale partnerschappen (steden, dorpen, functionele regio's, groepen lokale overheden) in staat stellen de verschillende Europese subsidiestromen te integreren in een consistent en alomvattend kader in hun respectieve geografische gebieden;

o
o   o

40.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.
(2) PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.
(3) PB C 15 E van 21.1.2010, blz. 10.
(4) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 113.
(5) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 46.
(6) PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 65.
(7) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 104.
(8) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 120.
(9) PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 84.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0356.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0468.

Juridische mededeling - Privacybeleid