Resolutie van het Europees Parlement van 23 juni 2011 over het mandaat voor de trialoog over de ontwerpbegroting 2012 (2011/2019(BUD))
Het Europees Parlement,
– gezien de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar 2012, die de Commissie op 20 april 2011 heeft goedgekeurd (SEC(2011)0498),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (hierna IIA genoemd)(1),
– gezien artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien zijn resolutie van 24 maart 2011 over de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor de begrotingsprocedure 2012(2),
– gezien de conclusies van de Raad van 15 februari 2011 over de begrotingsrichtsnoeren voor 2012,
– gezien titel II, hoofdstuk 7, van zijn Reglement,
– gezien de brief van de Commissie visserij,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Commissie begrotingscontrole, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie constitutionele zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0230/2011),
A. overwegende dat de begrotingsprocedure 2012 de tweede procedure is die wordt uitgevoerd op basis van het Verdrag van Lissabon en dat belangrijke lessen getrokken kunnen worden uit de ervaring van vorig jaar,
B. overwegende dat de in juli te houden trialoog de vertegenwoordigers van de twee takken van de begrotingsautoriteit in staat moet stellen te discussiëren over de prioriteiten die zij voor de begroting van het jaar 2012 hebben vastgesteld, en wellicht punten van overeenstemming te vinden waarmee in de lezingen van elke instelling rekening zou kunnen worden gehouden,
C. overwegende dat het Poolse en het Hongaarse voorzitterschap openlijk hebben toegezegd een open, constructieve en politieke dialoog met het EP over begrotingskwesties te zullen aangaan,
D. overwegende dat dan ook verwacht wordt dat de Raad als geheel een betrouwbare politieke partner zal zijn in de procedure, zodat vermeden wordt dat willekeurige of puur rekenkundige kortingen in begrotingslijnen worden aangebracht,
Ontwerpbegroting 2012 - algemene evaluatie
1. herinnert eraan dat het EP in zijn resolutie van 24 maart 2011 de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei in het centrum van de EU-begrotingsstrategie 2012 plaatste om Europa te helpen herstellen van de economische en sociale crisis en hier sterker uit te komen;
2. herinnert eraan dat de bevordering van een slimme, duurzame en inclusieve economie die arbeidsplaatsen en hoogwaardige werkgelegenheid creëert door uitvoering van de zeven kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie een doel is waar alle 27 lidstaten en de EU-instellingen achter staan; herinnert eraan dat voor het uitvoeren van deze strategie tot 2020 een enorm bedrag aan toekomstgerichte investeringen is vereist, en wel volgens raming van de Commissie in haar mededeling over de evaluatie van de EU-begroting ten minste 1 800 miljard EUR (COM(2010)0700); onderstreept daarom dat de investeringen die – zowel op het niveau van de EU als de lidstaten - nodig zijn om het onderwijsniveau te verbeteren, sociale integratie te bevorderen, met name via het terugdringen van de armoede, en een kenniseconomie die is gebaseerd op de totale wetenschappelijke en technologische capaciteit van de EU te ontwikkelen, nu moeten worden gerealiseerd en geen langer uitstel gedogen; dringt er in dit verband op aan dat steun moet worden veleend voor onderzoek, ontwikkeling, innovatie, KMO's en de ontwikkeling van nieuwe technologieën waarbij hulpbronnen efficiënt worden aangewend;
3. maakt zich dan ook grote zorgen over het feit dat de huidige crisis heeft geleid tot een daling van de openbare investeringen op enkele van deze terreinen wegens de aanpassingen die de lidstaten in hun nationale begrotingen hebben aangebracht; vindt dat deze trend moet worden gekeerd en is er vast van overtuigd dat de investeringen op EU- en nationaal niveau moeten worden gegarandeerd wil de EU de verwachtingen van de EU 2020-strategie waarmaken; is van mening dat de EU-begroting een rol moet spelen bij het op gang brengen van het herstelbeleid van de lidstaten door nationale investeringen in groei en werkgelegenheid aan te zwengelen en te ondersteunen; onderstreept in dit verband dat het van essentieel belang is om de EU-begroting in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van de EU 2020-strategie; herinnert er in dit verband aan dat steun voor de opleiding van jongeren, mobiliteit en werkgelegenheid, KMO's, onderzoek en ontwikkeling een topprioriteit voor de EU-begroting moet vormen; benadrukt dat dit volledig strookt met de dynamiek van het Europese semester dat, als nieuw instrument voor een betere Europese economische governance, ten doel heeft de samenhang en synergieën tussen de begroting van de Unie en de nationale begrotingen te versterken zodat deze elkaar aanvullen om de gezamenlijk overeengekomen doelstellingen van Europa 2020 te verwezenlijken;
4. wijst erop dat de EU 2020-strategie en het Europees semester gebaat zijn bij een sterke parlementaire dimensie en is er ten volste van overtuigd dat grotere parlementaire betrokkenheid de democratische aard en de transparantie van een dergelijke operatie aanzienlijk zou verbeteren;
5. wijst erop dat de ontwerpbegroting van de Unie voor 2012, als voorgesteld door de Commissie, bestaat uit 147 435 miljoen EUR aan vastleggingskredieten (VK) (146 676 miljoen EUR zonder het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering en de Reserve voor spoedhulp) en 132 738 miljoen EUR aan betalingskredieten (BK); wijst erop dat deze bedragen respectievelijk 1,12% en 1,01% van het geraamde bruto nationaal inkomen (BNI) van de EU voor 2012 uitmaken en benadrukt dat dit percentage tussen 2011 en 2012 opmerkelijk stabiel blijft, waarbij de Commissie de groei van het BNI schat op niet minder dan +4,7% in 2012 (tegen lopende prijzen);
6. wijst erop dat de EU-begroting alleen een bijdrage kan leveren aan de collectieve inspanning van de lidstaten in tijden van bezuinigingen als deze evenredig is met de omvang, de specifieke kenmerken en het werkelijke economische effect ervan; is van mening dat rekening moet worden gehouden met de huidige inspanningen in veel lidstaten om de nationale begrotingen op orde te krijgen als gevolg van een gebrek aan fiscale discipline in het verleden, doch wijst erop dat de EU-begroting krachtens de bepalingen van het EU-Verdrag geen tekort kan vertonen en dat de EU-begroting 2% van de totale overheidsuitgaven in de EU vertegenwoordigt;
7. wijst erop dat het jaarlijkse inflatiepercentage van de EU 27 voor 2011 wordt geraamd op 2,7%, wat betekent dat de voor 2012 voorgestelde nominale verhoging van de VK met 3,7% en van de BK met 4,9% in reële termen neerkomt op 1% en 2,2% vergeleken met de begroting van 2011; onderstreept dat verscheidene lidstaten plannen hebben om hun nationale begroting te laten stijgen met meer dan de toename die de Commissie voorstelt voor de begroting van de Unie; wijst tevens op de inspanningen van enkele lidstaten om hun begrotingstekort terug te dringen en de groei van de staatsschuld te beteugelen, teneinde deze tot een aanvaardbaarder niveau terug te brengen;
8. benadrukt dat de voor de begroting 2012 voorgestelde cijfers stroken met het profiel van de EU-uitgaven in het meerjarig financieel kader 2007-2013 (MFK), mits overeenstemming wordt bereikt met de begrotingsautoriteit over een herziening van het MFK waarbij tegemoet wordt gekomen aan de aanvullende financiële behoeften van ITER; onderstreept daarom dat bij elke verhoging (of verlaging) vergeleken bij de begroting 2011 rekening gehouden moet worden met de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de meerjarige programma's; onderstreept dat dit een kwestie is van de institutionele geloofwaardigheid en coherentie van het EU-project nu de bevoegdheden en taken van de EU steeds ruimer worden; is daarom van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan het uittrekken van aanzienlijke en zichtbare geldmiddelen voor specifieke beleidsterreinen en de nieuwe bevoegdheden van de EU;
9. wijst erop dat in de ontwerpbegroting 2012 een totale marge van 1 603 miljoen EUR aan VK is voorzien onder het plafond dat voor 2012 is vastgesteld in het MFK; is vastbesloten, indien nodig, gebruik te maken van deze marge en, indien nodig, ook van andere flexibiliteitsmechanismen die in het huidige IIA zijn voorzien om bepaalde gerichte politieke doelen te ondersteunen en te versterken die niet in het huidige MFK zijn opgenomen; verwacht dat de Raad volledig meewerkt bij de gebruikmaking van deze mechanismen;
10. herinnert eraan dat in het Parlement al een eerste ronde van besprekingen over de prioriteiten van de begroting van start is gegaan in de vorm van uitgebreid overleg van de algemeen rapporteur voor de begroting 2012 met de gespecialiseerde commissies; benadrukt dat elke commissie nu op haar eigen werkterrein nader moet bepalen wat de positieve en negatieve prioriteiten voor de begroting 2012 zijn;
11. neemt nota van de raming van de Commissie dat in totaal 43,5% van de ontwerpbegroting 2012 (wat betreft de VK) bijdraagt aan de doelstellingen van de EU 2020-strategie; vindt deze schatting positief, maar niet voldoende; erkent dat de prioriteiten van de Commissie overeen lijken te komen met die welke het Parlement in zijn resolutie over de algemene richtsnoeren voor de begroting 2010 heeft vastgesteld, maar dringt aan op een ambitieuzere benadering met betrekking tot de financiering van de Europa 202-strategie; is echter voornemens deze cijfers verder te analyseren in overleg met al zijn gespecialiseerde commissies;
12.
is van mening dat de kredieten in de begroting 2012 van de Unie, nog afgezien van de tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie, op een passend niveau moeten worden vastgesteld om het beleid van de EU voort te kunnen zetten en haar doelstellingen te verwezenlijken; onderstreept met name de noodzaak dat de EU haar verantwoordelijkheid in de wereld kan nakomen, vooral in het licht van de Arabische lente en de onrust in het Midden-Oosten;
13.
merkt op dat de Commissie gezien de moeilijke economische situatie in de EU als geheel is begonnen met het vaststellen van negatieve prioriteiten en bezuinigingen op bepaalde beleidsterreinen vergeleken bij de oorspronkelijke plannen voor de financiële programmering, vooral op terreinen waar de prestaties en de uitvoering in het recente verleden tekortschoten waarop door het EP wordt aangedrongen in zijn resolutie van 24 maart 2011; verzoekt de Commissie echter aanvullende informatie te verstrekken ter staving van haar beoordelingen om het EP in staat te stellen duidelijk positieve en negatieve politieke en begrotingsprioriteiten vast te stellen en na te gaan of er een mogelijkheid is voor verdere besparingen en herschikkingen, aangezien het van groot belang is dat de tenuitvoerlegging van EU-programma's en -maatregelen, met inbegrip van de financiering van maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de crisis en ter bevordering van de groei, op EU-niveau wordt voortgezet;
14.
waarschuwt met klem tegen iedere poging van de Raad om horizontale bezuinigingen in de begroting door te voeren, en daarbij a priori besluiten te nemen inzake het algemene niveau van de kredieten zonder terdege rekening te houden met een grondige evaluatie van de daadwerkelijke behoeften ter verwezenlijking van de door Unie overeengekomen doelstellingen en politieke verplichtingen; verzoekt de Raad om in plaats daarvan, indien er bezuinigingen worden doorgevoerd, publiekelijk uit te leggen en concreet aan te geven welke politieke prioriteiten of projecten van de EU zouden kunnen worden vertraagd of helemaal geschrapt;
15.
neemt nota van de voorgestelde verhoging van de BK met 4,9% vergeleken bij 2011; is ervan overtuigd dat de Commissie dergelijke cijfers voorstelt op basis van een zorgvuldige en kritische analyse van de prognoses die zijn voorgelegd door de lidstaten, die zelf 80% van de EU-begroting mede beheren; wijst erop dat deze verhoging grotendeels samenhangt met verplichtingen die voortvloeien uit het Zevende Programma voor onderzoek, de structuurfondsen en het Cohesiefonds; is ervan overtuigd dat het voorgestelde niveau van de betalingen het absolute minimum is dat nodig is om te voldoen aan de juridische afspraken die in voorgaande jaren door de EU zijn gemaakt en dat de EU de taak heeft de uit deze afspraken voortvloeiende wettelijke verplichtingen na te komen en te waarborgen dat programma's optimaal worden benut en op volle snelheid draaien; dringt er derhalve met klem bij de Raad op aan niet te tornen aan het voorgestelde niveau van de betalingen; is voornemens het door de Commissie in de ontwerpbegroting voorgestelde niveau van de betalingen te handhaven, met name in het licht van de onwil die de Raad begin 2011 toonde om zich te houden aan zijn formele toezegging van december 2010 om indien nodig nieuwe kredieten te verstrekken;
16.
wijst er bovendien op dat de totale marge van de BK onder het plafond van het MFK hoog blijft met 8 815 miljoen EUR; onderstreept dat elke verlaging die de Commissie zou voorstellen onder dit cijfer, de situatie zou verergeren gezien de dringende noodzaak het ongekend hoge niveau van de uitstaande verplichtingen (RAL) te verlagen en een goede uitvoering van het beleid en de programma's van de EU te verzekeren;
17.
roept in dit verband in herinnering dat het voorontwerp van gewijzigde begroting 3/2011 een begrotingsoverschot van 4,54 miljard EUR laat zien voor betalingen in 2010, waarvan 1,28 miljard EUR afkomstig is van boetes en rente op te late betalingen; is teleurgesteld over het voorstel van de Commissie om de bijdragen van de lidstaten met dit volle bedrag te verlagen; onderstreept dat dit deel van het overschot weliswaar niet van invloed is op de totale hoogte van de tekorten in de lidstaten, maar wel een duidelijk verschil kan maken voor de jaarlijkse begroting van de EU, en tegelijk de mogelijkheid biedt om de druk op de nationale begrotingen van de lidstaten te verlichten, indien het nodig zou zijn extra betalingskredieten in de EU-begroting op te nemen voor behoeften die bij de opstelling van de jaarlijkse begroting niet voorzien waren; is daarom van mening dat de inkomsten uit boetes en achterstandsrente niet gekort zouden moeten worden op de eigen middelen op basis van het BNI, maar in de EU-begroting opgevoerd moeten worden in een „reserve voor kredieten” ter dekking van eventuele extra betalingsbehoeften die in de loop van het jaar kunnen ontstaan;
Rubriek 1a
18. neemt kennis van het voorstel van de Commissie in de ontwerpbegroting 2012 om de VK met 12,6% te verhogen (tot 15 223 miljoen EUR) en de BK met 8,1% (tot 12 566 miljoen EUR) vergeleken met de begroting 2011, daar rubriek 1a de belangrijkste rubriek van het MFK 2007-2013 is om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken, omdat deze rubriek een directe of indirecte bijdrage levert aan de financiering van alle vijf hoofddoelen en zeven kerninitiatieven van deze strategie;
19. betreurt evenwel dat het grootste deel van de verhogingen die voor 2012 voor deze rubriek zijn voorzien niet verder gaat dan het jaardeel van de meerjarige bedragen die door het Parlement en de Raad zijn overeengekomen bij de vaststelling van deze programma's en acties; wijst er daarom op dat de Commissie geen bedragen voorstelt die hoger zijn dan de oorspronkelijke plannen voor steun aan investeringen die dringend nodig zijn om de zeven kerninitiatieven uit te voeren, en stelt vast dat zij helaas geneigd is de noodzakelijke sterke stijging van de gemeenschappelijke financiële inspanning uit te stellen tot het MFK na 2013; is ervan overtuigd dat deze opstelling de verwezenlijking van de hoofddoelen in 2020 in gevaar brengt;
20. onderstreept dat het totale bedrag van de middelen die tot 2013 zijn vastgelegd voor programma's die van wezenlijk belang zijn voor de verwezenlijking van de EU 2020-strategie, zoals het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek (EC FP7), maatregelen voor de bestrijding van vervuiling, Marco Polo II, PROGRESS, Galileo en GMES, met de ontwerpbegroting 2012 en de bijgestelde financiële programmering voor 2013 lager zou uitvallen dan het referentiebedrag dat het Parlement en de Raad zijn overeengekomen bij de vaststelling van deze programma's; stelt vast dat deze referentiebedragen daarentegen in geringe mate overschreden zouden worden voor de volgende belangrijke Europa 2020-programma's: het kaderprogramma Concurrentievermogen en Innovatie, het trans-Europese vervoersnetwerk, het trans-Europese energienetwerk, Erasmus Mundus en Levenslang Leren; is voornemens de 5% flexibiliteit die is toegestaan op grond van paragraaf 37 van het IIA indien nodig volledig te benutten, teneinde cruciale en dringende investeringen verder te bevorderen;
21. wijst er bovendien op dat de nominale stijging onder rubriek 1a in de ontwerpbegroting 2012 vergeleken met de begroting 2011 voor een belangrijk deel samenhangt met de extra middelen ter hoogte van 750 miljoen EUR (aan VK) die in 2012 nodig zijn voor ITER, waarvan 650 miljoen EUR echt extra geld is en 100 miljoen EUR is overgeheveld van alle begrotingslijnen van het zevende kaderprogramma voor onderzoek; is sterk gekant tegen elke vorm van overheveling uit het zevende kaderprogramma, daar deze de succesvolle tenuitvoerlegging ervan in gevaar zou brengen en vooral ten koste zou gaan van de bijdrage van dit programma aan de verwezenlijking van de hoofddoelen en de uitvoering van de kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie;
22. herinnert eraan dat de begrotingsautoriteit voor de financiering van ITER zal moeten instemmen met het parallelle voorstel van de Commissie (COM(2011)0226) tot wijziging van het MFK 2007-13, waarbij de 1 300 miljoen EUR voor ITER die ontbreken in 2012 en 2013 gefinancierd zou worden door gebruik te maken van beschikbare ongebruikte marges van 2011 onder de rubrieken 2 en 5 van het MFK 2007-13 ten bedrage van in totaal 840 miljoen EUR en door in 2012 en 2013 een bedrag van 460 miljoen EUR over te hevelen uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek; is bereid met de Raad te onderhandelen over een wijziging van het voorstel van de Commissie door een beroep te doen op de verschillende middelen die zijn voorzien in het IIA van 17 mei 2006;
23. neemt met bezorgdheid kennis van de extra bezuinigingen van 64 miljoen EUR op het zevende kaderprogramma voor onderzoek vergeleken met de financiële programmering, naast de herschikking van 100 miljoen EUR voor ITER; dringt erop aan dat de Commissie voorstelt om alle bezuinigingen (van in totaal 190 miljoen EUR) in 2012 door te voeren door een herbeoordeling van de personeelsbehoeften van en de lagere financiële bijdragen aan enkele gemeenschappelijke ondernemingen ten behoeve van de beleidsuitgaven van het zevende kaderprogramma;
24. wijst in dit verband op de noodzaak betere financieringsvoorwaarden vast te stellen voor de prioriteiten op het gebied van duurzame energie, technologieën voor energieopslag en andere prioriteiten met betrekking to hernieuwbare energiebronnen van het onlangs ingevoerde Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan), alsook energie-efficiëntie, doelstellingen die van wezenlijk belang zijn om de uitdagingen op het gebied van economie, energie en klimaat het hoofd te bieden; is van mening dat duidelijke beleidsdoelstellingen op het gebied van duurzame energie en een efficiënt gebruik van energie kosteneffectieve oplossingen kunnen bieden die voordelen opleveren voor de hele Europese economie; wijst erop dat in het kader van de begrotingsprocedure 2012 gezocht kan worden naar nieuwe innovatieve manieren voor het aantrekken van investeringen en het stimuleren van onderzoek en innovatie, zoals de Financieringsfaciliteit voor risicodeling (RSFF);
25. betreurt het dat de Commissie met de beperkte verhoging die in de ontwerpbegroting 2012 is voorzien voor het PROGRESS-programma vergeleken bij de begroting 2011, niet in staat zal zijn om voor de periode 2011-2013 het bedrag van 20 miljoen EUR opnieuw op te voeren, dat zij zelf in 2010 had voorgesteld als gedeeltelijke compensatie voor de herschikking van PROGRESS ten gunste van de microfinancieringsfaciliteit; herinnert aan de bijdrage van het PROGRESS-programma aan de twee kerninitiatieven van de EU 2020-strategie, „Europees Platform tegen armoede” en „Jongeren in beweging”; wijst erop dat lidstaten, lokale en regionale overheden en nationale en regionale instanties middelen uit het PROGRESS-programma ontvangen om maatregelen met betrekking tot gendergerichte budgettering uit te voeren;
26. verwelkomt de stijging (+ 5,7 miljoen EUR) van het totale niveau van de VK voor het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie vergeleken bij de aanvankelijk voorziene bedragen; hoopt dat deze stijging dit programma toegankelijker zal maker voor KMO's en zal helpen specifieke programma's en innovatieve financieringsmechanismen te ontwikkelen; wijst in dit verband op de belangrijke rol die KMO's spelen bij het aanjagen van de economie van de EU en steunt met name het programma CIP-EIP als een onmisbaar instrument om de crisis weer te boven komen; benadrukt dat de toegang van KMO's tot kapitaalmarkten en verschillende financieringsmogelijkheden van de EU moet worden verbeterd door de financieringsprocedures makkelijker, sneller en minder bureaucratisch te maken;
27. wijst nogmaals op het belang van de interne markt voor het concurrentievermogen van ondernemingen in de EU en voor de groei en stabiliteit van Europese economieën, en herinnert de Commissie en de lidstaten eraan dat er voldoende middelen moeten worden gewaarborgd om de tenuitvoerlegging van de regels van de interne markt te verbeteren;
28. wijst op de Europese toegevoegde waarde van investeringen in grensoverschrijdend vervoer, met name het TEN-T-programma, die de grensoverschrijdende en intermodale verbindingen verbeteren en zo de economische ontwikkeling en de werkgelegenheid bevorderen; herinnert aan de traditionele onderfinanciering van TEN-T en dringt erop aan dat meer middelen voor dit doel worden uitgetrokken, ook door middel van alternatieve financieringsbronnen zoals publiek-private partnerschappen, het toewijzen van inkomsten en andere financiële instrumenten; benadrukt dat cohesie- en regionale fondsen nauw moeten worden gekoppeld aan TEN-T-projecten;
29. is van mening dat de steun voor het programma Levenslang Leren in 2012 moet worden voortgezet en verhoogd vanwege de grote Europese toegevoegde waarde ervan en het feit dat dit programma een grote bijdrage levert aan het de kerninitiatieven „Jongeren in beweging” en „Innovatie-Unie”; onderstreept met name dat, gezien het toenemende aantal mensen dat in Europa deelneemt aan volwassenenonderwijs, Grundtvig, dat nu slechts 4% van de kredieten voor het programma Levenslang Leren ontvangt, meer steun moet krijgen;
30. is bezorgd over de voorgestelde verlaging van de kredieten voor het statistisch programma van de Unie en de zeer beperkte verhoging, onder het inflatiecijfer, van de uitgaven voor personeel op het beleidsterrein „Statistiek”; benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is voortdurend te waarborgen dat de middelen voor Eurostat aansluiten bij de groeiende werklast en de strengere kwaliteitseisen op het belangrijke terrein van economische en financiële statistieken;
31. herinnert eraan dat het grootste deel van de nieuwe bevoegdheden die de EU met het Verdrag van Lissabon heeft gekregen op het gebied van energie, toerisme en ruimte, onder rubriek 1a vallen; is teleurgesteld dat de Commissie geen extra middelen voor deze nieuwe beleidsterreinen voorstelt in het derde jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; onderstreept dat noch Galileo noch GMES – de twee voornaamste ruimteprogramma's van de EU – extra middelen zullen ontvangen vóór het eind van het huidige MFK en dat de middelen voor Galileo tussen 2011 en 2012 dalen; onderstreept nogmaals de noodzaak om specifieke zichtbare maatregelen te nemen ter ondersteuning van het toerisme gezien het economische belang van deze sector, de derde sociaaleconomische branche in Europa qua werkgelegenheid en het genereren van BBP, en betreurt het dat de Commissie geen nieuwe rechtsgrondslag voorstelt ter vervanging van de drie voorbereidende acties op dit gebied, die in 2012 niet verlengd kunnen worden; dringt erop aan in 2012 en 2013, alsook in het toekomstig meerjarig financieel kader passende middelen toe te kennen aan de toerismesector;
32. merkt op dat uit de crisis duidelijk is gebleken dat het voor gezonde overheidsfinanciën belangrijk is te beschikken over effectieve en fraudebestendige belastinginningssystemen; benadrukt dat de bestrijding van belastingfraude en -ontduiking hoge prioriteit verdient en dat de aan het programma Fiscalis toegekende kredieten dit programma in staat moeten stellen deze doelstelling te verwezenlijken;
33. verwelkomt het besluit van de Commissie om in de ontwerpbegroting voor het tweede opeenvolgende jaar betalingskredieten (ter hoogte van 50 miljoen EUR) op te nemen voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering; onderstreept dat dit niet alleen de zichtbaarheid van het fonds vergroot, maar ook vermijdt dat overdrachten nodig zijn van andere begrotingslijnen die andere doelen nastreven en andere behoeften dekken; wacht met spanning op de indiening door de Commissie van de tussentijdse herziening van de verordening inzake dit fonds in de hoop dat hierin manieren worden aangegeven om sneller gebruik te kunnen maken van het fonds en de regels ervan te vereenvoudigen;
Rubriek 1b
34. benadrukt de beslissende bijdrage van het cohesiebeleid aan de groei en werkgelegenheid en aan de economische, sociale en territoriale samenhang tussen de regio's en lidstaten van de EU; onderstreept dat het cohesiebeleid een middel is om alle regio's van de EU in staat te stellen deel te nemen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020 en regionale investeringen met het oog op de uitvoering van alle kerninitiatieven te steunen; is dan ook van mening dat het cohesiebeleid zowel moet blijven streven naar herverdeling en verkleining van de regionale ongelijkheid als investeringsbeleid voor de hele EU moet blijven omvatten en toegankelijk moet zijn voor alle regio's en burgers van de EU;
35. stelt vast dat de totale uitgaven van rubriek 1b worden geraamd op 52 739 miljoen EUR aan VK, een toename met 3,4% vergeleken bij 2011, wat volledig strookt met de toewijzingen die worden genoemd in het MFK 2007-13, rekening houdende met de meest recente aanpassing ten behoeve van enkele lidstaten in 2010; stelt vast dat de marge die nog beschikbaar is onder het plafond (22,1 miljoen EUR) hoofdzakelijk bestaat uit kredieten voor technische bijstand en slechts 0,04% van het totaal aan kredieten in de rubriek omvat;
36. verwelkomt de verhoging met 8,4% van de BK tot 45 134 miljoen EUR die voor 2012 wordt voorgesteld vergeleken bij 2011, en gelooft dat dankzij deze stijging de uitvoering van het programma snel opgevoerd kan worden na de zeer trage start van de programma's aan het begin van de periode 2007-13; onderstreept dat het dankzij deze stijging ook mogelijk zal zijn te voldoen aan de extra betalingsbehoeften die het gevolg zijn van recente wetswijzigingen, de goedkeuring van alle systemen voor beheer en controle en de afronding van de programma's van 2000-2006;
37. beklemtoont dat dit niveau van de betalingen het absolute minimum is en volledig strookt met een realistische budgettering, rekening houdend met het algemene betalingsprofiel over de periode, de beschikbare prognoses van de lidstaten voor aan de Commissie voor te leggen betalingsverzoeken en de noodzaak om de kloof tussen vastleggingen en betalingen te overbruggen; onderstreept dat deze geldstromen tevens het herstel van de Europese economie zullen versnellen en de Europa 2020-strategie in de regio's zullen ondersteunen; is dan ook sterk gekant tegen een mogelijke daling van het niveau van de betalingen ten opzichte van de voorstellen van de Commissie in de ontwerpbegroting;
38. verzoekt de Commissie om demografische gegevens te verzamelen van de begunstigden van het cohesiebeleid, het Europees Sociaal Fonds in het bijzonder, teneinde de daadwerkelijke impact te controleren van de middelen die worden uitgetrokken om menselijk kapitaal te ontwikkelen en de toetreding tot de arbeidsmarkt te bevorderen, waarbij met name rekening moet worden gehouden met het bijzonder verontrustende probleem van jeugdwerkloosheid;
39. verzoekt de Commissie nauw te blijven samenwerken met de lidstaten met een laag opnamepercentage, ten einde de opname aan de basis verder te verbeteren; pleit daarom voor de bevordering van leren van elkaar, de uitwisseling van beste praktijken en de verbetering van de administratieve capaciteiten in de lidstaten, alsook in kandidaat-lidstaten, door aandacht te besteden aan het instrument voor pretoetredingssteun dat de landen ondersteunt bij de voorbereidingen voor de tenuitvoerlegging van de communautaire programma's;
40. verzoekt de Commissie tevens met klem te blijven nadenken hoe het complexe systeem van regels en voorschriften van de EU en/of de lidstaten kan worden vereenvoudigd en de bureaucratische rompslomp kan worden beperkt zodat, naast wettigheid en regelmatigheid, de nadruk duidelijk sterker komt te liggen op het bereiken van concrete doelstellingen, zonder af te stappen van de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en een goed financieel beheer;
Rubriek 2
41. stelt vast dat in de ontwerpbegroting 2012 wordt voorgesteld de vastleggingskredieten met 2,6% te verhogen tot 60.158 miljoen EUR en de betalingskredieten met 2,8% tot 57 948 EUR in vergelijking met de begroting 2011; wijst erop dat deze verhogingen onder de stijging blijven die de Commissie voor de begroting als geheel voorstelt;
42. merkt op dat deze verhogingen vooral het gevolg zijn van de aanhoudende invoering van rechtstreekse betalingen aan nieuwe lidstaten en extra uitgaven die nodig zijn voor plattelandsontwikkeling; onderstreept dat de marktinterventies vrijwel stabiel blijven vergeleken bij de begroting 2011, terwijl de landbouwsector nog steeds te lijden heeft onder prijsvolatiliteit en het onstabiele karakter van bepaalde markten; verzoekt de Commissie voorstellen uit te werken voor een aanpak op langere termijn voor alle landbouwsectoren alsook concrete voorstellen voor de omgang met heftige prijsschommelingen op hun markten;
43. wijst erop dat de huidige ramingen naar gelang de reële behoeften bijgesteld zullen worden in de traditionele nota van wijzigingen die in het najaar van 2011 ingediend zal worden; vestigt in dit verband de aandacht op het definitieve niveau van de bestemmingsontvangsten die in 2012 beschikbaar moeten zijn (conformiteitcorrecties, onregelmatigheden en melkheffing), dat uiteindelijk bepalend zal zijn voor de omvang van de nieuwe kredieten die in de begroting 2012 opgevoerd worden; schat dat de marge die nog beschikbaar is onder het plafond (651,6 miljoen EUR) voldoende moet zijn om de behoeften onder deze rubriek te dekken, mits zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen;
44. onderstreept dat de begrotingsautoriteit de afgelopen jaren dankzij specifieke omstandigheden gebruik kon maken van de niet-toegewezen middelen (marge) die onder het plafond van deze rubriek beschikbaar waren, om algemene akkoorden over de jaarlijkse begrotingen te sluiten met een beroep op punt 23 van het IIA;
45. stemt in met de voortzetting van de steun voor programma's in het kader van de schoolfruitregeling en het programma hulp voor behoeftigen; betreurt evenwel de verlaging van de begrotingsmiddelen voor de schoolmelkregeling en is bezorgd over de kortingen op de veterinaire en fytosanitaire maatregelen;
46. dringt aan op een verdere verlaging van de exportrestituties en betreurt dat de subsidiëring van de tabaksproductie in de EU voortduurt, wat in strijd is met de doelstellingen van het gezondheidsbeleid van de EU;
47. benadrukt dat een deel van de uitgaven onder rubriek 2 dient ter verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020; beklemtoont dat de prioritaire doelstellingen van deze strategie - groei en werkgelegenheid - ook worden verwezenlijkt door de programma's voor plattelandsontwikkeling; beschouwt voedselzekerheid en duurzaamheid als de voornaamste uitdagingen voor het GLB; herinnert eraan dat bij de directe steun beter rekening moet worden gehouden met de verwezenlijking van sociale en milieudoelstellingen en pleit voor een duurzamer GLB dat een verdere bijdrage moet leveren aan de milieu-uitdagingen waar de EU voor staat, onder meer de watervervuiling, zonder dat het concurrentievermogen van de landbouwers in de EU in gevaar wordt gebracht;
48. is in dit verband verheugd over de verhoging van de kredieten voor het LIFE+-programma (met +4,3 % en +1,9% voor respectievelijk vastleggings- en betalingskredieten) waarin alleen prioriteit wordt gegeven aan projecten inzake milieu- en klimaatmaatregelen; herinnert er andermaal aan dat milieuproblemen en oplossingen daarvoor niet aan nationale grenzen gebonden zijn en een aanpak op EU-niveau dus vanzelf spreekt; wijst er echter op dat de kredieten voor LIFE+ heel beperkt blijven;
49. benadrukt dat energie-efficiëntie, de bestrijding van klimaatverandering en de bevordering van hernieuwbare energie transversale prioriteiten zijn die uit verschillende rubrieken van de EU-begroting gefinancierd kunnen worden, en dat het Parlement bijzondere aandacht zal besteden aan de financiering ervan per begrotingslijn en in het algemeen; verzoekt de Commissie met klem deze prioriteiten alsmede waterbescherming en behoud van de biodiversiteit ook in andere beleidsonderdelen in te voeren, onder meer de financiële steun van de EU voor ontwikkelingslanden; is van mening dat een goede uitvoering van de bestaande wetgeving inzake deze onderwerpen fundamenteel is en verzoekt de Commissie daarom zorgvuldig te bestuderen of meer middelen nodig zijn voor serieus onderzoek naar de uitvoering van de EU-milieuwetgeving, en om het Parlement van de uitkomst op de hoogte te stellen;
50. wijst erop dat de bestaande maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de financiering daarvan gezien het politieke belang van dit beleid op de voorgestelde niveaus van de ontwerpbegroting gehandhaafd moeten blijven, al was het alleen maar vanwege de aanstaande hervorming van dit beleid; is van mening dat de financiering van het geïntegreerde maritieme beleid, die in 2012 een adequaat bedrag moet bereiken, niet ten koste mag gaan van de financiering van andere visserijmaatregelen en -programma's in rubriek 2; acht het bovendien van cruciaal belang dat wordt toegezien op de omvang van de Europese visserijvloot, waarbij de lidstaten in dit verband adequate steun wordt verleend en met name de illegale, ongemelde en ongereglementeerde (IOO)-visserij wordt bestreden; is van mening dat een doeltreffend visserijbeheer van cruciaal belang is om de visbestanden te handhaven en overbevissing te voorkomen;
Rubriek 3a
51. wijst erop dat de totale verhoging van de middelen die in de ontwerpbegroting 2012 vergeleken met de begroting 2011 wordt voorgesteld voor maatregelen onder deze rubriek (+17,7% voor de vastleggingskredieten en +6,8% voor de betalingskredieten) strookt met de steeds grotere ambities van de EU op het gebied van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, zoals uiteengezet in het Verdrag van Lissabon en het programma van Stockholm (2010-2014), dat de Europese Raad zelf heeft vastgesteld in december 2009;
52. wijst erop dat deze verhogingen vooral te maken hebben met drie van de vier programma's voor solidariteit en beheer van de immigratie: Buitengrenzenfonds (+38%), Europees Terugkeerfonds (+43%) en Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen (+24%); benadrukt evenwel dat de verhogingen die voor 2012 voor deze rubriek zijn voorzien simpelweg overeenkomen met de jaartranches van de meerjarige bedragen die door het Parlement en de Raad zijn overeengekomen bij de vaststelling van deze programma's en acties;
53. betreurt ten zeerste het feit dat de Commissie door een substantiële verhoging van de kredieten voor het Buitengrenzenfonds en het Europees Terugkeerfonds en door de handhaving van de kredieten voor het Europees Vluchtelingenfonds op hetzelfde niveau als in 2011 aan vluchtelingen een signaal afgeeft dat zij niet welkom zijn; is van mening dat de EU zich tegenover vluchtelingen uitnodigender moet opstellen, met name in het licht van de oorlog in Libië en het aanhoudend harde repressieve optreden tegen demonstranten in verschillende Arabische landen;
54. vraagt zich dan ook af of de ontwerpbegroting van de Commissie een passend en actueel antwoord is op de uitdagingen waar de EU nu voor staat, ook gezien de ontwikkelingen in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee; dringt nogmaals met klem aan op een passend en evenwichtig antwoord op deze uitdagingen om de legale migratie beter te beheren en de illegale migratiestromen in te dammen, onderstreept, onder erkenning van de verplichting van de EU-lidstaten om de bestaande EU-wetgeving na te leven, de noodzaak van voldoende financiering en ondersteunende instrumenten om in noodsituaties op te kunnen treden met volledige inachtneming van de interne beschermingsregels, de mensenrechten en de solidariteit tussen alle lidstaten; wijst met name op de rol en ondersteuning van het Europees Vluchtelingenfonds, met inbegrip van noodmaatregelen in het geval van een massale toestroom van vluchtelingen, en betreurt het ten zeerste dat de Commissie geen verhoging voor dit fonds heeft vastgesteld die verder gaat dan wat reeds in de financiële programmering was voorzien;
55. neemt nota van de herhaalde oproepen van de Europese Raad om in een periode van toenemende migratiedruk het operationele vermogen en de rol van FRONTEX te versterken; verzoekt de Commissie om de gevolgen van de lopende herziening van FRONTEX voor de begroting volledig in kaart te brengen en een duidelijker beeld te geven van de financiële deelneming van de lidstaten aan de werking ervan;
56. stelt vast dat de kredieten van 2011 voor SIS II die in de reserve waren opgenomen na een presentatie van de volgende technische stappen door de begrotingsautoriteit zijn vrijgegeven; benadrukt het feit dat de begrotingsautoriteit de toekomstige ontwikkelingen in verband met SIS II nauwkeurig zal blijven volgen en zich het recht voorbehoudt maatregelen te nemen als dat nodig mocht blijken;
Rubriek 3b
57. herinnert eraan dat rubriek 3b weliswaar de kleinste rubriek van het MFK is wat betreft het totaal aan kredieten, maar dat deze rubriek betrekking heeft op een aantal onderwerpen die de Europese burgers nauw aan het hart liggen, zoals jongeren, programma's op het gebied van onderwijs en cultuur, volksgezondheid, consumentenbescherming, het instrument voor civiele bescherming en communicatiebeleid;
58. betreurt het ten zeerste dat de totale kredieten van deze rubriek voor het derde opeenvolgende jaar omlaag gaan, en wel met 0,1% voor de VK (naar 683,5 miljoen EUR) en met 0,3% voor de BK (naar 645,7 miljoen EUR) in vergelijking met de begroting 2011 (zonder het EU-solidariteitsfonds), zodat er een marge van 15,5 miljoen EUR overblijft;
59. is van mening dat de programma's en acties in deze rubriek een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de hoofddoelstellingen en kerninitiatieven van de Europa 2020-strategie; herhaalt dat onderwijs, opleiding en cultuur economische waarde hebben omdat zij met name bijdragen tot economische groei en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en de ontwikkeling van een actief burgerschap ondersteunen;
60. onderstreept dat de zeer kleine marge die beschikbaar is slechts beperkt ruimte biedt om nieuwe acties voor te stellen of besluiten te nemen over verhoging van de middelen voor prioriteiten die de burgers rechtstreeks raken;
61. neemt kennis van het voorstel van de Commissie om de kredieten voor Jeugd in actie in 2012 met 8 miljoen EUR te verhogen vergeleken bij de oorspronkelijke financiële programmering (tot 134,6 miljoen EUR in 2012), een programma dat een van de belangrijkste instrumenten is van het kerninitiatief „Jeugd in beweging” en steun verleent voor experimenten met informeel leren en de ontwikkeling van een actief burgerschap voor jonge mensen;
62. betreurt het dat dergelijke verhogingen niet worden voorgesteld voor programma's als MEDIA en Cultuur 2007, hoewel deze een grote bijdrage leveren aan de rijkdom en diversiteit van de Europese cultuur en steun verlenen aan acties die niet door de lidstaten alleen gefinancierd zouden worden;
63. betreurt dat de Commissie in haar ontwerpbegroting 2012 geen specifieke maatregelen voor sport voorstelt, hoewel dit onderwerp sinds het Verdrag van Lissabon een volledige bevoegdheid van de Unie is; is van mening dat in de begroting 2012 wel enige, zij het beperkte, geldmiddelen beschikbaar moeten blijven;
64. is verheugd over de verhoging van het volksgezondheidsprogramma, aangezien de volksgezondheid is uitgegroeid tot een belangrijke hefboom voor het concurrentievermogen in vergrijzende Europese samenlevingen; onderkent de inspanningen van de Commissie om financieringsoplossingen te vinden voor de voortzetting van belangrijke onderwijscampagnes zoals de HELP-campagne voor een rookvrij leven;
65. betreurt de verlaging van de kredieten voor het Financieringsinstrument voor civiele bescherming vergeleken met de financiële programmering (-1,8 miljoen EUR) en verzoekt de Commissie deze verlaging te verklaren, daar civiele bescherming voortaan een nieuwe bevoegdheid van de Unie is;
66. wijst erop dat de Europese publieke ruimten met het oog op transparantie en volledige betrokkenheid van het Europees Parlement en zijn leden over een eigen aparte begrotingslijn moeten beschikken; betreurt het voorstel van de Commissie om deze begrotingslijn leeg te halen en de kredieten voor de Europese publieke ruimten samen te voegen met de begrotingslijn voor vertegenwoordigingen van de Commissie; herinnert eraan dat de Europese publieke ruimten gezamenlijk door de Commissie en het Parlement worden beheerd en dat het daarvoor bestemde budget derhalve moet worden gescheiden van het budget voor vertegenwoordigingen van de Commissie zoals het geval is in de begrotingen 2010 en 2011; onderstreept dat het afwijzend staat tegenover elke poging om de wensen van de begrotingsautoriteiten ter zake te veranderen;
Rubriek 4
67. neemt ter kennis dat de in de ontwerpbegroting 2012 gevraagde vastlegging- en betalingskredieten met respectievelijk 2,9% en 0,8% zijn verhoogd ten opzichte van 2011 tot respectievelijk 9 009,3 miljoen EUR en 7 293,7 miljoen EUR (waarbij rekening is gehouden met de reserve voor spoedhulp); wijst erop dat deze verhogingen onder de stijging blijven die de Commissie voor de begroting als geheel voorstelt;
68. wijst erop dat de Commissie tot dusver de middelen die zij heeft gebruikt voor de Voedselfaciliteit (240 miljoen) nog niet heeft geretourneerd naar rubriek 4, en met name het Stabiliteitsinstrument, zoals gevraagd was door de Begrotingscommissie in paragraaf 28 van haar verslag A7-0038/2009 van 12 oktober 2009;
69. is er vast van overtuigd dat optimaal en gecoördineerd gebruik gemaakt moet worden van alle Europese instrumenten die beschikbaar zijn (niet alleen van de kredieten op de EU-begroting, maar ook van instrumenten die worden beheerd door de EIB, de EBWO, enz.) en van acties van de lidstaten; benadrukt dat de flexibiliteit van de programmering en uitvoering van de instrumenten van de EU verder verbeterd moet worden om op passende en doeltreffende wijze te kunnen reageren op politieke en humanitaire crises in derde landen, zonder echter de politieke verplichtingen en prioriteiten op lange termijn in gevaar te brengen; verzoekt de Commissie, de Europese dienst voor extern optreden en de Europese Investeringsbank daartoe hun inspanningen te coördineren om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het externe optreden van de EU zo doelgericht en doeltreffend mogelijk zijn;
70. meent dat het de taak van de EU is adequaat en grootschalig te reageren op recente politieke ontwikkelingen in mediterrane buurlanden en steun en bijstand te verlenen aan bewegingen die strijden voor democratische waarden en de vestiging van de rechtsstaat; herhaalt dat de verhoging van de financiële bijstand voor deze landen niet ten koste mag aan van prioriteiten en instrumenten ten bate van Oost-Europese buurlanden;
71. is in dit licht bezien zeer bezorgd dat de voorgestelde marge van 246,7 miljoen EUR voor rubriek 4, die weliswaar veel hoger is dan bij de actualisering van de financiële planning in januari 2011 was voorzien (132,2 miljoen EUR), toch onvoldoende is om te voorzien in de nieuwe behoeften onder rubriek 4, daar de marge gebaseerd lijkt op kortingen op enkele grote EU-programma's; heeft het vaste voornemen de gevolgen van deze kortingen te toetsen en te analyseren;
72. herinnert eraan dat het Parlement en de Raad het nog niet eens zijn geworden over de rechtsgrondslag voor de begeleidende maatregelen voor de bananensector en de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen met een hoog inkomen (ICI+) en dat een overeenkomst op dit punt gevolgen zou hebben voor de kredieten van de begroting 2012; betreurt het voorstel van de Commissie om te bezuinigen op de samenwerking met ontwikkelingslanden in Azië en Latijns-Amerika; dringt aan op snelle aanneming van de ICI+ wetgeving en op goedkeuring van voldoende kredieten voor Azië en Latijns-Amerika;
73. verzoekt de Commissie daarom haar aanstaande nota van wijzigingen niet te beperken tot de budgettaire gevolgen van het Europese Nabuurschapsbeleid maar, indien nodig tezamen met het gebruik van alle middelen die zijn voorzien door het IIA, ook alle andere nog hangende kwesties en behoeften te behandelen, met inbegrip van de financiering van Palestina en UNRWA, dat 100 miljoen EUR minder ontvangt vergeleken bij de begroting 2011, ten einde de impact van de bijstand van de EU in de wereld zo groot mogelijk te maken;
74. betreurt de beperking van de geplande verhoging van de kredieten voor het Pretoetredingsinstrument van 139 miljoen EUR tot slechts 79 miljoen EUR in vergelijking met de begroting 2011;
75. neemt nota van de voorgestelde verhoging van de kredieten voor het programma milieu en duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen (ENRTP) binnen het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI) met 51,8 miljoen EUR vergeleken bij de financiële programmering, die ten doel heeft de snelstartfinanciering van maatregelen tegen klimaatverandering mogelijk te maken; is sterk tegen de verlaging van andere posten met in totaal 78 miljoen EUR bij de geografische programma's van het DCI, die ingaat tegen het streven van de EU om een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de Millenniumontwikkelingsdoelen en de EU-toezegging gestand te doen om in 2015 het hoogste niveau, namelijk 0,7% van het BBI te besteden aan ontwikkelingssamenwerking;
76. herinnert eraan dat het zich zal keren tegen alle systematische, bijna-automatische en soms ondoordachte kortingen door de andere tak van de begrotingsautoriteit in de administratieve uitgaven onder rubriek 4, die alleen ten doel hebben de uitgaven te verlagen, daar deze bezuinigingen als gevolg zouden hebben dat het de EU zou ontbreken aan middelen om haar programma's op passende en doeltreffende wijze uit te voeren;
Rubriek 5
77. stelt vast dat de totale huishoudelijke uitgaven voor alle instellingen geraamd worden op 8,281 miljard EUR, d.w.z. een toename met 1,3%, zodat er een marge van 472,5 miljoen EUR overblijft;
78. neemt nota van het schrijven van de commissaris financiële programmering en begroting van 3 februari 2011, die toezegt dat de stijging van de uitgaven in rubriek 5 onder de 1% zal blijven en dat er geen nieuw personeel aangenomen zal worden vergeleken bij 2011 en alle instellingen oproept om ten aanzien van de ontwikkeling van hun begroting dezelfde weg te volgen;
79. stelt vast dat de Commissie, de Raad, de Rekenkamer, de Ombudsman en de Toezichthouder voor gegevensbescherming in zijn voetsporen zijn getreden; onderstreept dat het Europees Parlement erin is geslaagd zijn eigen ramingen met circa 50 miljoen EUR te beperken in vergelijking met het eerste voorstel voor het voorontwerp van raming; onderstreept dat het de ramingen van de andere instellingen diepgaand zal bestuderen, onder meer in het licht van de extra behoeften en activiteiten die verband houden met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;
80. erkent dat de Commissie zich tot het uiterste heeft ingespannen om haar eigen administratieve uitgaven in nominale termen te bevriezen; wijst erop dat dit mogelijk was door de stijgingen die het gevolg zijn van statutaire en contractuele verplichtingen te compenseren door drastisch te snoeien in andere administratieve uitgaven; is niettemin bezorgd over de mogelijke gevolgen hiervan;
81. benadrukt dat verdere kortingen op de administratieve kredieten in Afdeling III, met inbegrip van de lijnen met uitgaven voor administratieve ondersteuning (de voormalige BA-lijnen), ten koste kunnen gaan van de uitvoering van de programma's, vooral gezien de nieuwe taken van de EU die voortvloeien uit de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon; onderstreept dat de besparingen die ontstaan door lagere uitgaven voor administratieve ondersteuning, binnen de voor de programma's beschikbare bedragen voor een betere levering ter plekke blijven; onderstreept ook dat zolang de bevoegdheden van de EU blijven toenemen, deze ontwikkeling niet houdbaar is op de lange termijn en een negatief effect zal hebben op de snelle, regelmatige en doeltreffende uitvoering van de acties en programma's van de EU;
82. erkent dat de Commissie zich inspant om geen extra posten te vragen en toezegt dat zij in alle behoeften – met inbegrip van die welke verband houden met nieuwe prioriteiten en de inwerkingtreding van het VWEU – zal voorzien uitsluitend via interne herverdeling van reeds aanwezig personeel; verzoekt om nadere informatie, met name waar de 230 extra posten die nodig zijn voor adequaat toezicht op de economische en financiële situatie van de lidstaten binnen DG ECFIN vandaan zouden moeten komen en wat de gevolgen zullen zijn van het wegvallen van 70 posten voor administratieve ondersteuning en het beheer van programma's na een herschikking binnen specifieke directoraten-generaal; benadrukt dat het personeelsvraagstuk nog belangrijker wordt gezien het feit dat DG ECFIN wellicht verder versterkt moet worden om belangrijke bijkomende taken uit te kunnen voeren na de goedkeuring van het pakket inzake economisch bestuur;
83. onderstreept dat de voor EPSO voorgestelde verhoging (+5,4% voor vastleggings- en betalingskredieten) in tegenspraak lijkt te zijn met de inspanningen van de Commissie om de administratieve uitgaven te beperken; verzoekt om meer informatie over de voorgestelde verhoging van de kredieten voor EPSO en over de uitbesteding door EPSO van belangrijke diensten;
84. neemt nota van de stijging van de uitgaven voor pensioenen met 4% (tegen +5,2% van 2010 op 2011) gezien de pensioneringsgolf van ambtenaren; verzoekt de Commissie een diepgaander analyse te maken van de budgettaire gevolgen van deze ontwikkeling op langere termijn en daarbij rekening te houden met de mogelijke directe en indirecte gevolgen van een mogelijke verandering van de pensioenregeling van de EU voor de aantrekkelijkheid, kwaliteit en onafhankelijkheid van het werk bij de Europese instellingen; benadrukt dat degelijk sociaal overleg moet plaatsvinden voordat een dergelijke verandering wordt doorgevoerd;
85. is van mening dat voldoende financiering beschikbaar moet zijn voor de Europese scholen om rekening te houden met de specifieke situatie van de kinderen van personeelsleden van de EU-instellingen; zal de voorgestelde verhoging met in totaal 1,7% ten opzichte van 2011, die lager is dan is voorzien in de financiële programmering, zorgvuldig toetsen alsmede elke begrotingslijn voor de Europese scholen, en zal in zijn lezing elke wijziging voorstellen die het passend acht;
Proefprojecten - voorbereidende acties
86. onderstreept dat proefprojecten en voorbereidende acties essentieel zijn voor het formuleren van politieke prioriteiten en om de weg vrij te maken voor nieuwe initiatieven die kunnen uitmonden in EU-activiteiten en -programma's die het leven van de EU-burgers verbeteren; is dan ook voornemens zijn voorstellen voor proefprojecten en voorbereidende acties voor de begroting 2012 met alle mogelijke middelen te steunen en onderstreept dat de voorlopige beoordeling van de Commissie die in juli 2011 verwacht wordt zorgvuldig bestudeerd moet worden met het oog op de vaststelling van een globaal en evenwichtig eindpakket voor dit onderwerp;
87. is voornemens de Commissie, zoals voorzien in Bijlage II, deel D, van het IIA, een voorlopige lijst van potentiële proefprojecten en voorbereidende acties voor de begroting 2012 te doen toekomen; verwacht dat de Commissie een doortimmerde analyse van de indicatieve voorstellen van het Parlement overlegt; onderstreept dat deze eerste voorlopige lijst niet in de plaats komt van de formele indiening en goedkeuring van amendementen inzake proefprojecten en voorbereidende acties tijdens de lezing van de begroting door het Parlement;
88. neemt nota van één nieuw proefproject en vijf voorbereidende acties – waarvan er twee nieuw zijn – die de Commissie onder verschillende rubrieken voorstelt; heeft het vaste voornemen de inhoud en doelstellingen van de nieuw voorgestelde initiatieven te analyseren tijdens de onderhandelingen die zullen plaatsvinden;
Bureaus en agentschappen
89. neemt nota van het totale bedrag van 720,8 miljoen EUR (te weten 0,49% van de totale EU-begroting) in de begroting 2012 dat bestemd is voor de gedecentraliseerde agentschappen van de EU, een stijging van de totale bijdrage van de EU met 34,6 miljoen EUR ofwel +4,9% in vergelijking met de begroting 2011; beseft dat deze stijging hoofdzakelijk het gevolg is van één nieuw agentschap(3) en zeven opstartende agentschappen(4), waarvoor voldoende financiën beschikbaar moeten zijn; onderstreept het belang van de toewijzing van extra middelen voor die tien agentschappen(5) die een ruimer takenpakket hebben gekregen, zodat zij niet in hun werking worden belemmerd; wijst erop dat de stijging van de EU-bijdrage voor de agentschappen op kruissnelheid gelijk is aan of zelfs lager is dan de inflatiecorrectie (2%), zonder extra personeelsleden;
90. benadrukt dat de budgettoewijzingen voor EU-agentschappen beslist niet uitsluitend uit administratieve uitgaven bestaan, maar een bijdrage leveren aan het bereiken van de doelstellingen van Europa 2020 en de doelstellingen van de EU in het algemeen, zoals vastgesteld door de wetgevingsautoriteit; onderschrijft daarom de restrictieve aanpak van de Commissie bij de vaststelling van de bijdragen uit de EU-begroting aan de gedecentraliseerde agentschappen in tijden van bezuinigingen, maar is andermaal tegen het gebruik van bestemmingsontvangsten om de bijdrage uit de EU-begroting voor agentschappen die afhankelijk zijn van vergoedingen te verlagen om de marges kunstmatig te vergroten; is in dit verband bezorgd dat de Commissie herhaaldelijk de politieke wil van het Europees Parlement naast zich neerlegt;
91. benadrukt dat voor de Europese toezichthoudende autoriteiten een centrale rol is weggelegd bij het waarborgen van de stabiliteit van markten en dat zij over voldoende middelen moeten beschikken om de hervorming van de regelgeving doeltreffend gestalte te kunnen geven; wijst er nogmaals op dat één enkele toezichthoudende autoriteit kosteneffectiever zou zijn; verwelkomt de voorgestelde verhoging van de begroting voor alle drie de autoriteiten als belangrijke volgende stap voor het verder uitbouwen van deze instanties, en dringt aan op aanvullende middelen voor het gemengd comité; benadrukt dat eventuele bijkomende taken die aan deze autoriteiten worden toevertrouwd direct gepaard moeten gaan met een overeenkomstige toewijzing van aanvullende middelen; benadrukt onder meer dat de bij de Europese Autoriteit voor effecten en markten (EAEM) onder te brengen nieuwe bevoegdheden op het gebied van short-selling en derivaten zo snel mogelijk moeten worden weerspiegeld in de begrotingsprocedure 2012, zodra de desbetreffende rechtsgrondslagen zijn vastgesteld;
92. neemt kennis van het feit dat er van de 213 nieuwe posten in de organogrammen van de agentschappen (op een totaal van 4 854) 80 zullen worden toegewezen aan nieuwe of opstartende agentschappen en de rest aan agentschappen waarvan het takenpakket wordt uitgebreid; dringt opnieuw aan op een specifieke benadering bij de werving van gespecialiseerd wetenschappelijk personeel met beroepservaring, vooral wanneer deze posten volledig uit heffingen worden betaald en dus budgetneutraal voor de EU-begroting zijn;
93. laakt de benadering van de Commissie om de presentatie van de twee door zichzelf gefinancierde bureaus BHIM en CPVO in de ontwerpbegroting 2012 te wijzigen, te weten door de schrapping van de respectieve begrotingsonderdelen en het besluit om de personeelsformaties niet te bekend te maken; neemt niettemin nota van het feit dat de beide respectieve bureaus niet gebonden zijn door besluiten van de begrotingsautoriteit ten aanzien van de subsidieniveaus of het personeelsbestand; is echter voornemens om deze informatie met het oog op de transparantie in de begroting op te nemen; wijst er andermaal op dat een oplossing moet worden gevonden voor de buitensporige overschotten die ontstaan door de vergoedingenregeling van het BHIM;
94. is van mening dat onderstaande kwesties van bijzonder belang zijn voor de trialoog die op 11 juli 2011 zal plaatsvinden:
–
EU-begrotingskredieten 2012 ter ondersteuning van de Europa 2020-strategie,
–
totaal niveau van betalingen in de begroting 2012 en uitstaande verplichtingen (RAL),
–
voorstel voor een herziening van het lopende MFK 2007-2013 met het oog op de aanvullende financiële behoeften van het ITER-project,
–
financiële duurzaamheid en beheersbaarheid van rubriek 4 in 2012, met name in het licht van de aanstaande nota van wijzigingen met het oog op de overgang naar democratie in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee,
–
hangende kwesties in verband met de begroting 2011;
o o o
95. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.
Het Bureau van het Orgaan van Europese regelgevende instanties voor elektronische communicatie (BEREC – Bureau), Europese Bankautoriteit (EBA), Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA), Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), Europees Agentschap voor de samenwerking tussen energieregelgevers (ACER), Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) en Instituut voor gendergelijkheid.
Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) – Activiteiten op het vlak van biociden, Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) – Procedure van voorafgaande toestemming (PIC), Europese Toezichthoudende Toezichthoudende Autoriteit GNSS (GSA), Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA), Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA), Europees geneesmiddelenbureau (EMA), Europees Milieuagentschap (EEA), Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), Europese Politieacademie (CEPOL) en Eurojust.