Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2242(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0228/2011

Ingediende teksten :

A7-0228/2011

Debatten :

PV 06/07/2011 - 3
PV 06/07/2011 - 5
CRE 06/07/2011 - 3
CRE 06/07/2011 - 5

Stemmingen :

PV 06/07/2011 - 6.11
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0331

Aangenomen teksten
PDF 258kWORD 136k
Woensdag 6 juli 2011 - Straatsburg
De financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven
P7_TA(2011)0331A7-0228/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 6 juli 2011 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen voor te nemen maatregelen en initiatieven (2010/2242(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het besluit dat het overeenkomstig artikel 184 van zijn Reglement op 7 oktober 2009 heeft genomen met betrekking tot de instelling, de bevoegdheden, de samenstelling en de ambtstermijn van de Bijzondere Commissie financiële, economische en sociale crisis(1),

–  gezien zijn besluit van 16 juni 2010 tot verlenging van het mandaat van de Commissie CRIS tot 31 juli 2011(2),

–  gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis: aanbevelingen met betrekking tot de maatregelen en initiatieven die moeten worden genomen (tussentijds verslag)(3),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over innoverende financiering op mondiaal en Europees niveau(4),

–  gezien de lopende wetgevingsagenda van de Europese Unie, inzonderheid met betrekking tot Verdragswijzigingen, economische governance, de Single Market Act en energiebeleid,

–  gezien zijn conclusies naar aanleiding van de voorstellen van de Bijzondere Commissie beleidsuitdagingen en begrotingsmiddelen voor een duurzame Europese Unie na 2013 (SURE) inzake het nieuwe meerjarig financieel kader,

–  gezien de bijdragen van de volgende nationale parlementaire instanties: de Oostenrijkse Bondsraad, de Oostenrijkse Nationalrat, de Belgische Senaat en Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Nationale Vergadering van Bulgarije, de Senaat van de Tsjechische Republiek, de Kamer van Afgevaardigden van de Tsjechische Republiek, het Deense Folketing, de Finse Eduskunta, de Franse Assemblée Nationale, de Duitse Bondsdag, de Duitse Bondsraad, het Griekse Vouli Ton Ellinon, de Nationale Vergadering van Hongarije, de Italiaanse Kamer van Afgevaardigden, de Italiaanse Senaat van de Republiek, de Letse Saeima, de Litouwse Seimas, de Nederlandse Tweede Kamer, de Poolse Sejm, de Poolse Senaat, de Assemblee van de Republiek Portugal, de Roemeense Kamer van Afgevaardigden, de Roemeense Senaat, de Nationale Raad van Slovakije, de Nationale Assemblee van de Republiek Slovenië, de Zweedse Riksdagen en het Hogerhuis en het Lagerhuis van het Verenigd Koninkrijk,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Bijzondere Commissie financiële, economische en sociale crisis (A7-0228/2011),

A.  overwegende dat de sociale kosten van de crisis hoog uitvallen, in de zin van een met 1,8% inzakkende werkgelegenheid in de EU, die tot gevolg heeft dat 9,6% van de beroepsbevolking (in totaal 23 miljoen mensen) werkloos is, dat de jeugdwerkloosheid oploopt tot 21%, dat de vooruitzichten voor een opleving van de werkgelegenheid onzeker zijn en dat 17% van de EU-burgers in armoede dreigen te vervallen(5),

B.  overwegende dat de volksopstanden die zich voltrekken aan de zuidelijke kusten van de Middellandse Zee en in het Midden-Oosten kunnen worden gezien als een gevolg van onder meer de economische en sociale tekortkomingen, de ongelijkheid en de hoge werkloosheid waarmee vooral de opgeleide jongere generatie te maken heeft, en overwegende dat deze helpen herinneren aan de waarde van de democratie en het bewijs leveren dat de globalisering noopt tot coherente reacties wat betreft de erkenning en eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden en het rechtzetten van de ongelijkheid tussen landen en tussen de verschillende lagen van de samenleving in de respectieve landen,

C.  overwegende dat er drie jaar na de ineenstorting van Lehman Brothers een aantal maatregelen zijn getroffen om de financiële crisis te bestrijden; tevens overwegende dat er daarnaast echter nog veel werk moet worden verzet om te zorgen voor een duurzame financiële sector die in staat is excessief speculatief gedrag tegen te gaan en de reële economie te financieren, bij voorkeur door te voorzien in de behoeften aan langetermijninvesteringen en door nieuwe banen te scheppen; overwegende dat de hervormingen in de economische governancesfeer geen afdoende oplossing hebben geboden voor de onevenwichtigheden op mondiaal en EU-niveau,

D.  overwegende dat de financiële crisis een economische en sociale crisis heeft teweeggebracht die in sommige landen heeft geleid tot een politieke crisis,

E.  overwegende dat de productiecijfers tegen 2013 volgens de ramingen van de Europese Commissie met ongeveer 4,8% van het bbp zullen teruglopen en ook de komende tien jaar aanzienlijk lager zullen uitvallen dan de laatste 20 jaar(6),

F.  overwegende dat de crisis wijst op een gebrek aan geloof, vertrouwen en visie binnen de EU,

G.  overwegende dat het verder bouwen aan de socialemarkteconomie en haar waarden een wezenlijk doel van de Europese Unie is,

H.  overwegende dat het aantal mensen dat in relatieve welvaart leeft is toegenomen, maar dat de economische en sociale ongelijkheid tegelijkertijd is verbreed,

I.  overwegende dat de mondiale financiële crisis ernstige gevolgen heeft gehad voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name wat betreft het streven om de armoede in de wereld tegen 2015 met de helft terug te brengen,

J.  overwegende dat de crisis duidelijk heeft aangetoond dat er moet worden toegewerkt naar een daadwerkelijke economische beleidsstrategie in de Unie, die moet bestaan uit een systematisch pakket beleidsmaatregelen met als doel duurzame groei, hoogwaardige stabiele banen en begrotingsdiscipline, de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden, concurrentievermogen en productiviteit in de economie van de EU te bewerkstelligen, alsmede strengere regelgeving en toezicht op de financiële markten en een adequaat mechanisme voor het oplossen van de financiële crisis,

K.  overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 juni 2011 over Investeren in de toekomst: een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor een concurrerend, duurzaam en integratiegericht Europa, duidelijk verklaard heeft dat de EU-begroting, ongeacht realiseerbare besparingen, op het huidige algehele niveau van 1% van het BNI niet in staat is om het tekort aan financiering te dekken dat het gevolg is van extra financieringsbehoeften die voortvloeien uit het Verdrag en uit communautaire doelen en toezeggingen; overwegende dat het Europees Parlement er dan ook van overtuigd is dat de middelen voor het volgende MFK ten opzichte van het niveau van 2013 met ten minste 5% moeten worden opgetrokken;

L.  overwegende dat het Europees Parlement er in dezelfde resolutie op wijst dat het plafond van eigen middelen ongewijzigd is sedert 1993; meent dat het plafond van eigen middelen geleidelijk moet worden aangepast, aangezien de lidstaten meer bevoegdheden aan de Unie verlenen en meer doelstellingen voor de Unie vastleggen; meent dat het huidige plafond van eigen middelen dat de Raad unaniem heeft vastgesteld, wel voldoende budgettaire ruimte laat om de meest dringende uitdagingen voor de Unie aan te gaan, maar dat dit nog steeds onvoldoende zou zijn om een reëel instrument voor Europees economisch bestuur te kunnen zijn of om een grote bijdrage te kunnen leveren aan de investeringen in de EU 2020-strategie op EU-niveau;

M.  overwegende dat het bewerkstelligen van duurzame groei in de Unie en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie ertoe nopen ongebruikte betalingskredieten te hergebruiken voor gezamenlijke programma's die gericht zijn op groei, concurrentieversterking en werkgelegenheid, het hefboomeffect van EIB-leningen te benutten en een projectobligatiemarkt te creëren voor het aantrekken van publieke en particuliere investeerders, en gezamenlijke projecten te financieren die het belang van de Unie als geheel dienen (in de vorm van obligaties voor specifieke projecten),

I.Europese overheidsschuld en eurocrisis, waaronder begrepen de gemeenschappelijke uitgifte van overheids- en euro-obligaties

1.  wijst er eens te meer op dat hier sprake is van drie in elkaar grijpende problemen, in die zin dat het onevenwichtige begrotingsbeleid van sommige lidstaten de al vóór de crisis bestaande overheidstekorten nog heeft doen toenemen en dat de financiële crisis deze tekorten nog verder de hoogte in heeft gejaagd, waardoor er spanningen zijn ontstaan op de staatsobligatiemarkten in sommige landen;

2.  onderstreept dat er na de neerwaartse bijstelling van de kredietbeoordeling van Grieks, Iers en Portugees overheidspapier door ratingbureaus in de hele eurozone een overloopeffect is ontstaan en dat er in de beleggerswereld een verschuiving is opgetreden in de zin van een toename van speculatief en risicomijdend gedrag, en dat een en ander tot gevolg heeft gehad dat marktfinanciering tegen redelijke tarieven voor Griekenland, Ierland en Portugal onmogelijk is geworden, hetgeen op zijn beurt heeft geresulteerd in financiële ondersteuning via de programma's van de EU en het IMF;

3.  is van mening dat de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) moet worden betrokken bij de door de EU en het IMF opgezette financiële bijstandsprogramma's;

4.  wijst er andermaal op dat de ratingbureaus in de aanloop naar de financiële crisis een rol van betekenis hebben gespeeld door verkeerde inschaling van gestructureerde financiële instrumenten, die naar beneden moesten worden bijgesteld; is het eens met de beginselen die de Raad voor financiële stabiliteit in oktober 2010 heeft vastgesteld als algemene leidraad voor de wijze waarop het overmatige vertrouwen in externe kredietratings kan worden beperkt, en roept de Commissie ertoe op recht te doen aan de resultaten van de in januari 2011 voltooide publieksraadpleging;

5.  dringt aan op uitvoering van een transparante audit van de schuldposities van de overheden om de oorzaken daarvan na te trekken en te bepalen wie de voornaamste obligatiehouders zijn en welke bedragen daarmee zijn gemoeid;

6.  merkt op dat de bilaterale of multilaterale initiatieven van sommige lidstaten een bedreiging vormen voor de economische integratie, de financiële stabiliteit en de geloofwaardigheid van de euro, en staat positief tegenover de invoering van het Europees Semester voor economische beleidscoördinatie, dat ten doel heeft excessieve interne balansverstoringen binnen de EU recht te zetten;

7.  onderstreept dat de overheidsschuldencrisis duidelijk heeft gemaakt welke risico's er aan de interne Europese onevenwichtigheden zijn verbonden; wijst erop dat de EU hierbij als één geheel moet optreden, dat zij moet werken aan een veel nauwere coördinatie van het begrotingsbeleid en – voor zover dienstig – aan de ontwikkeling van een gezamenlijk begrotingsbeleid met een toereikende EU-begroting die ten dele uit eigen middelen moet worden gefinancierd, en dat zij adequate voorzieningen voor crisisbeheersing en economische convergentie moet treffen;

8.  wijst erop dat de uitgaven van de lidstaten via de EU-begroting moeten worden gestroomlijnd, met name op gebieden waar de EU meer toegevoegde waarde te bieden heeft dan de nationale begrotingen;

9.  wijst erop dat de groeivooruitzichten van de lidstaten moeten worden gezien als een wezenlijk element ter bepaling van het relatieve niveau van de aan de overheidsschuld van die landen gelieerde rentetarieven, inzonderheid wat betreft de steun die wordt geboden door de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en – vanaf 2013 – door het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM);

10.  geeft zich rekenschap van de inspanningen die de lidstaten met een zware schuldenlast zich getroosten om hun begroting te consolideren en structuurhervormingen door te voeren;

11.  onderstreept dat ook de moederbanken uit de lidstaten hun deel in de verantwoordelijkheid moeten dragen voor de onverantwoorde leningpraktijken waaraan hun dochterbanken zich in andere EU-lidstaten schuldig hebben gemaakt en die onder meer hebben bijgedragen aan het ontstaan van de vastgoedbubbels in Spanje, Ierland en Letland, en aan de daaruit resulterende begrotingsproblemen waar die lidstaten momenteel mee af te rekenen hebben; wijst er derhalve op dat het verlenen van financiële steun aan de betrokken schuldenlanden, mocht die noodzakelijk blijken, niet alleen de particuliere belangen van die banken zou dienen maar ook de belangen van de lidstaten waar moederbanken zijn gevestigd die sowieso hebben nagelaten hun dochterbanken verantwoorde leningpraktijken bij te brengen;

12.  wijst erop dat alle lidstaten van systemisch belang zijn; dringt aan op de formulering van een integraal, sociaal inclusief en samenhangend pakket hervormingsmaatregelen om de zwakke punten van het financiële bestel aan te pakken; pleit voor de ontwikkeling van een concept voor een Europese schatkist ter versterking van de economische pijler van de EMU; dringt voorts aan op maatregelen om het heersende gebrek aan concurrentiekracht te overwinnen door middel van adequate structuurhervormingen die zich waar nodig te richten op de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en op het aanpakken van de fundamentele oorzaken die aan de overheidsschuldencrisis ten grondslag liggen; wijst erop dat de lidstaten zich opnieuw moeten instellen op duurzame overheidsfinanciën en groeipercentages op basis van een verantwoord en kwaliteitsbewust overheidsuitgavenbeleid en een billijk en efficiënt belastingstelsel;

13.  dringt bij de Commissie aan op een onderzoek naar de eventuele instelling van een systeem van euro-obligaties, zodat de voorwaarden kunnen worden bepaald waaronder een dergelijk stelsel alle deelnemende lidstaten en de eurozone als geheel tot voordeel zou strekken; wijst erop dat euro-obligaties als een werkbaar alternatief zouden kunnen fungeren voor de US-dollarobligatiemarkt, en dat zij de integratie van de Europese staatsobligatiemarkten ten goede zouden kunnen komen, zouden kunnen leiden tot lagere financieringskosten, verbetering van de liquiditeit en de begrotingsdiscipline en stiptere naleving van het stabiliteits- en groeipact (SGP), bevordering van gecoördineerde structuurhervormingen en stabilisatie van de kapitaalmarkten, hetgeen ook positief zou uitpakken voor het concept van de euro als mondiale „veilige haven”; wijst er eens te meer op dat de gemeenschappelijke uitgifte van euro-obligaties een verdere stap in de richting van een gemeenschappelijk economisch en begrotingsbeleid vereist;

14.  onderstreept daarom dat, indien besloten wordt tot uitgifte van euro-obligaties, er een schuldquotelimiet van 60% van het bbp moet worden gehanteerd voor bij wijze van bevoorrechte staatsschuld onder gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid uit te geven schuldpapier en dat daaraan stimulansen moeten worden verbonden om de staatsschuld tot dat niveau terug te brengen; stelt zich op het standpunt dat de overkoepelende doelstelling van euro-obligaties erin moet bestaan de staatsschuld terug te dringen, perverse prikkels tegen te gaan en speculatie tegen de euro te voorkomen; merkt op dat de vaststelling en implementatie van meetbare schuldreductieprogramma's als voorwaarde zouden moeten gelden om tot dergelijke euro-obligaties toegang te kunnen krijgen;

15.  merkt op dat er een politiek akkoord is bereikt over de herziening van artikel 125 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waardoor de als tijdelijk bedoelde EFSF tegen 2013 zal worden omgevormd tot een permanent Europees stabiliteitsmechanisme (ESM); dringt erop aan dat het ESM in een later stadium wordt omgezet in een Europees schuldenagentschap en dat het Europees Parlement een dienovereenkomstige rol krijgt toebedeeld bij deze aanpassing van het Verdrag;

16.  betreurt het gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid dat de financiële sector aan de dag heeft gelegd door niet tenminste één jaar af te zien van een deel van hun bonussen en deze te doneren voor een sociaal project, bijvoorbeeld voor het lenigen van de jeugdwerkloosheid in de Unie;

II.  Mondiale onevenwichtigheden en mondiale governance

17.  wijst er eens te meer op dat zowel bepaalde ontwikkelde als bepaalde opkomende economieën zoals de Verenigde Staten en China het ontstaan van mondiale onevenwichtigheden in de hand werken; verwelkomt de actieve participatie en verdere integratie van China in het mondiale economische governancebestel;

18.  merkt op dat meer dan de helft van de wereldeconomie zich voltrekt buiten de EU, de VS en Japan, en dat het hier een recente ommekeer van de voordien heersende situatie betreft waarvoor in de geschiedenis geen precedent bestaat;

19.  benadrukt dat het herstel van het mondiale evenwicht noopt tot een asymmetrische aanpak: landen met grote externe overschotten (zoals China) moeten ook als groeimotoren gaan fungeren en de interne vraag stimuleren, terwijl landen met grote tekorten (zoals de VS) de binnenlandse besparingen moeten opvoeren en over de hele lijn structuurhervormingen moeten doorvoeren;

20.  onderstreept dat de financiële markten zich ten dienste moeten stellen van de duurzame ontwikkeling van de reële economie;

21.  steunt de G20 in zijn streven de grondstofderivatenmarkten te reguleren; dringt bij de Commissie aan op maatregelen om prijsschommelingen op de landbouwmarkten tegen te gaan, volledige uitvoering te geven aan alle in G20-verband overeengekomen ondersteunende maatregelen en excessieve en schadelijke speculatie tegen te gaan, met name via de in de EU te introduceren regelgeving voor de financiële markten, en de herziening van de richtlijn marktmisbruik(7) en de richtlijn markten voor financiële instrumenten(8);

22.  wijst opnieuw op het belang van grondstoffen voor de Europese Unie, alsook van voedselzekerheid en voedselprijzenstabiliteit in de wereld voor met name de ontwikkelingslanden, en op de inflatiedruk die wereldwijd ontstaat als gevolg van voedselschaarste en prijsinstabiliteit; roept de Europese Unie er dan ook toe op haar maatregelen ter vermindering van de afhankelijkheid van grondstoffen op te voeren door snel de doelmatigheidsnormen te verbeteren en de productie en het gebruik van hernieuwbare materialen te bevorderen; merkt op dat er ter wille van de voedselzekerheid en de prijsstabiliteit op grote schaal duurzame productiemethoden moeten worden toegepast en dat er anderzijds moet worden overgegaan tot herintroductie van aanbodgeoriënteerde beheersmechanismen; dringt met dat oogmerk aan op meer transparantie en wederkerigheid in de handel; waarschuwt voorts tegen protectionistische tendensen in de sector strategische grondstoffen;

23.  dringt aan op een betere regulering van kredietverzuimswaps;

24.  constateert dat er de laatste tijd zeer omvangrijke bedragen aan particuliere investeringen naar opkomende economieën gaan, en dat het inkomend kapitaal in deze landen in 2011 naar verwachting zal uitkomen op nagenoeg 1 biljoen USD(9); roept het IMF ertoe op een systeem te ontwikkelen om de vorming van speculatieve zeepbellen tegen te gaan door toezicht te houden op de wereldwijde kapitaalstromen en passende maatregelen te nemen om schadelijke ontwikkelingen te voorkomen; geeft er zich rekenschap van dat kapitaalcontroles niet als vervangmiddel kunnen dienen voor adequaat economisch beleid en slechts als laatste redmiddel mogen worden ingezet; benadrukt dat de betrokken landen gelijklopende maatregelen moeten treffen om het ontstaan van dergelijke zeepbellen tegen te gaan;

25.  wijst op de mogelijke risico's die in termen van suboptimale condities voor de langetermijnfinanciering van de reële economie zijn verbonden aan de voortgaande concentratie van de actoren op de financiële markten, waaronder financiële instellingen en beurzen; roept het Europees Comité voor systeemrisico's er in deze context toe op nauwlettend toe te zien op de ontwikkeling van eventuele systeemrisico's als gevolg van de concentratie op de financiële markten;

26.  wijst erop dat de lopende rekening van de betalingsbalans in de EU weliswaar in evenwicht is en niet debet is aan de mondiale onevenwichtigheden, maar ernstig in het gedrang zou komen bij een wanordelijke correctie van de bestaande onevenwichtigheden die zou optreden bij een waardevermindering van de Amerikaanse dollar; merkt op dat de EU haar beleid ten aanzien van handels- en valutamarktverstoringen nauw moet coördineren met dat van de VS teneinde een snelle depreciatie van de dollar te voorkomen; dringt er bij de Verenigde Staten en bij de voornaamste mondiale actoren op aan erop toe te zien dat het valutabeleid zich ontwikkelt tot een multilaterale aangelegenheid waarbij alle belangrijke mondiale valuta's moeten worden betrokken; spreekt zijn waardering uit voor de aankondiging dat er mondiale indicatoren zullen worden ingevoerd ter bepaling van de mondiale onevenwichtigheden en dringt erop aan dat er bij de formulering van het te voeren macro-economisch beleid ten volle met die indicatoren rekening wordt gehouden;

27.  onderstreept dat de EU een aantal problemen moet zien op te lossen om beter invulling te kunnen geven aan haar rol als mondiale speler, te weten haar gebrek aan concurrentievermogen en convergentie, haar ontoereikende financiële stabiliteit, haar zwakke interne werkgelegenheids- en groeisituatie, haar interne onevenwichtigheden – die nog zijn verergerd naarmate de interne markt en de EMU zich verder hebben verdiept – en haar te zwakke politieke gewicht op internationaal niveau, dat onder meer te wijten is aan een gebrek aan coherentie wat betreft haar vertegenwoordiging in internationale organisaties, hetgeen zou kunnen worden verbeterd door middel van maatregelen die een gezamenlijke internationale vertegenwoordiging van de euro zouden waarborgen, zoals ook is bepaald in het Verdrag;

28.  merkt eens te meer op dat de EU „met één stem moet spreken”, op middellange termijn één enkele vertegenwoordiger moet krijgen in het bestuur van het IMF, met name voor de eurozone, en waar mogelijk de lidstaten volledig moet vertegenwoordigen en wereldwijd moet pleiten voor de bevordering van de democratie, de mensenrechten, de rechtsstaat, fatsoenlijke arbeids– en leefomstandigheden, een goed bestuur, duurzame ontwikkeling, vrije en eerlijke handel en klimaatdoelstellingen die in overeenstemming zijn met haar interne agenda, alsook voor bestrijding van corruptie, belastingfraude, belastingontduiking en belastingparadijzen;

29.  is van mening dat Europa zich moet richten op de totstandbrenging van een evenwichtige, vrije en billijke mondiale handelsovereenkomst teneinde de tegenstellingen tussen opkomende en ontwikkelde economieën te beperken; roept op tot de opheffing van handelsbarrières; beschouwt het ontbreken van een mondiaal handelsakkoord als een serieuze handicap, omdat dit tot gevolg heeft dat de opkomende economieën door de ontwikkelde landen op de landbouwexportmarkten worden geblokkeerd en dat opkomende economieën het dienstenverkeer vanuit geavanceerde economieën stokken in de wielen steken;

30.  wijst met nadruk op de noodzaak de markten voor overheidsopdrachten op een transparante manier en op basis van wederkerigheid open te stellen;

31.  benadrukt dat de EU in haar betrekkingen met haar voornaamste strategische partners in een geest van wederkerigheid en op basis van wederzijds voordeel moet handelen; is in dit verband van mening dat de EU zich moet afvragen of het niet opportuun zou zijn zich van instrumenten te voorzien om de economische praktijken inzake overheidssteun van derde landen nader te bestuderen en een oordeel te kunnen uitspreken over handelwijzen die ten doel kunnen hebben essentiële technologieën naar landen buiten de EU te transfereren;

32.  merkt op dat de International Accounting Standards Board (IASB) het opmaken van samengevoegde balansrekeningen alleen op regionaal niveau voorschrijft; dringt aan op de vaststelling van boekhoudregels waarbij alle bedrijven en stichtingen worden verplicht een boekhouding per land bij te houden, en pleit daarnaast voor bevordering van de internationale samenwerking op belastinggebied door middel van overeenkomsten betreffende de uitwisseling van informatie tussen fiscale autoriteiten;

33.  dringt eens te meer aan op een ingrijpende hervorming van de mondiale economische en financiële governance, teneinde transparantie en verantwoordingsplicht te bevorderen en de samenhang tussen het beleid van de internationale economische en financiële instellingen te waarborgen; pleit ervoor de Bretton Woods-instellingen en andere bestaande economische governance-nstanties, met inbegrip van de G20 - als een eerste stap op weg naar een mondiale economische governancestructuur - te integreren in het VN-systeem, waar zij zouden moeten samenwerken met de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de IAO en een nog op te richten mondiale klimaatorganisatie;

34.  pleit voor de spoedige vaststelling door de G20-landen van mondiale en gecoördineerde beleidsmaatregelen om bij te dragen aan een krachtige, stabiele en evenwichtige duurzame groei in de wereld; dringt erop aan dat de respectieve parlementen van die landen daarbij worden betrokken ter verbetering van de legitimiteit en de controleerbaarheid van dit proces; dringt voorts aan op een hervorming van – en de beschikbaarstelling van meer financiële middelen voor – het IMF, teneinde het fonds transparanter, beter controleerbaar en democratischer te maken, en het tegelijkertijd een grotere rol toe te bedelen bij het economisch en financieel toezicht op zijn leden met het oog op het creëren van een geloofwaardig veiligheidsnet voor de bestrijding van mondiale onevenwichtigheden;

35.  dringt aan op het instellen van nieuwe financiële steunregelingen in de zin zoals hieronder aangegeven:

   een hervormd IMF zou als een mondiale kredietverstrekker in laatste instantie kunnen fungeren en zou voor individuele landen de noodzaak kunnen ondervangen om cumulatieve valutareserves aan te leggen indien het over ruimere mogelijkheden zou beschikken om kortetermijnliquiditeiten en stevigere financiële vangnetten te creëren,
   millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's): de huidige crisis heeft duidelijk de noodzaak aangetoond om prikkels voor de financiële markten te creëren ter bevordering van langetermijninvesteringen en duurzame ontwikkeling; de financiële functie van de multilaterale en bilaterale ontwikkelingsbanken en -organisaties moet worden geactualiseerd en opgewaardeerd om te kunnen inhaken op de toegenomen financieringsbehoeften van ontwikkelingslanden; de inkomsten uit de belasting op financiële transacties kunnen ten dele worden gebruikt om de verwezenlijking van de MDG's te financieren en zullen tevens nodig zijn om aan de klimaatveranderingsverplichtingen te kunnen voldoen; er moet voortdurend worden bekeken welke rol andere instrumenten kunnen vervullen bij de financiering van de ontwikkelingsdoelstellingen, met name bij de herstructurering van schulden en de kwijtschelding daarvan voor de armste landen en bij de facilitering van geldovermakingen; de toezeggingen op het gebied van officiële ontwikkelingshulp moeten worden bevestigd en er moet worden gezocht naar aanvullende innovatieve financieringsbronnen om de financieringskloof te dempen die veroorzaakt wordt door de economische krimp in de ontwikkelingslanden; de lidstaten moeten hun toezegging bevestigen om 0,7% van hun bni te bestemmen voor ontwikkelingshulp, zodat zij de verwezenlijking van hun MDG's kunnen financieren,
   de EU moet – in het verlengde van de omwentelingen en daarmee gepaard gaande ontwikkelingen in de zuidelijke mediterrane partnerlanden – politieke prioriteiten vaststellen en het eens zien te worden over de financiering van nauwere euromediterrane samenwerking; - in deze context moeten ook Europese projectobligaties worden uitgegeven voor euromediterrane projecten op het gebied van duurzaam vervoer en energie, de digitale agenda en onderwijs, om aldus toegevoegde waarde te creëren voor kuststaten aan de beide oevers van de Middellandse Zee;

III.  Argumenten voor een nieuw monetair systeem

36.  wijst er eens te meer op dat geen enkel land of landenblok baat zou hebben bij een „valuta-oorlog”, die alle inspanningen van de EU-burgers om hun nationale schuldenlast terug te brengen en structuurhervormingen door te voeren te niet zou kunnen doen; merkt op dat de euro het uitbreken van een valutacrisis heeft verhinderd van het soort dat in de geschiedenis vaak gepaard is gegaan met financiële crises; herinnert eraan dat de regels van het multilaterale handelssysteem (WTO) zich niet uitstrekken tot kapitaalstromen en dat er geen multilateraal monetair stelsel tegenoverstaat;

37.  herinnert aan de op de G20-top in Korea overeengekomen doelstelling om een stabieler en veerkrachtiger internationaal monetair systeem (IMS) tot stand te brengen; onderkent de wereldwijde bezorgdheid omtrent de werking van het internationaal monetair systeem en pleit ervoor dat er op dit punt zo snel mogelijk forse vooruitgang wordt geboekt; dringt er derhalve op aan dat het IMS op een zodanige wijze wordt hervormd dat een stelselmatige en brede macro-economische samenwerking kan worden bewerkstelligd die gepaard gaat met een duurzame en evenwichtige mondiale groei;

38.  onderstreept dat het IMS zich onder andere zou moeten bezighouden met de volgende onderwerpen:

   wisselkoersen: de eerste stap zou erin moeten bestaan beleid te ontwikkelen om de wisselkoersen geleidelijk en in voldoende mate te kunnen aanpassen aan veranderende macro-economische kerngegevens,
   reservevaluta's: het internationale reservesysteem dient te worden aangepast om te vermijden dat de aangelegde reserves leiden tot mondiale evenwichtsverstoringen; het huidige, op de dollar gebaseerde internationale reservestelsel zou geleidelijk kunnen worden vervangen door een multilateraal systeem op basis van bijzondere trekkingsrechten (BTR's), bestaande uit een brede mand van valuta's van over de hele wereld, met name de Chinese renmimbi en de Braziliaanse real,
   kapitaalstromen: er zou een multilaterale regeling moeten worden getroffen om kapitaalbewegingen op lange termijn te begunstigen, om niet-speculatieve kapitaaluitstromen te faciliteren, te vermijden dat de versnippering van de effectenmarkten verstorende effecten teweegbrengt en te zorgen dat de staatsobligatiemarkten op een transparante, open en soepele manier functioneren, waarbij misbruik van dergelijke instrumenten voor mercantilistische of parasitaire beleidsoogmerken moet worden voorkomen;

39.  dringt er voorts op aan dat op langere termijn wordt nagedacht over de mogelijkheid tot instelling van een mondiale reservevaluta in aansluiting op de verdere ontwikkeling en hervorming van het stelsel van BTR's en van het IMF;

IV.  Vergroting van het concurrentiepotentieel en de duurzaamheid van de EU en uitvoering van de Europa 2020-strategie door bevordering van innovatie en langetermijninvesteringen voor groei en werkgelegenheid

Concurrentievermogen, convergentie en de Europa 2020-strategie

40.  dringt erop aan dat bij de definitie van de thema's voor het Europees Semester volledig en consistent rekening wordt gehouden met de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en met de noodzaak een eind te maken aan alle binnen de EU bestaande onevenwichtigheden;

41.  onderstreept het belang van elkaar versterkende beleidsmaatregelen van de Unie om uitvoering te geven aan de Europa 2020-strategie van intelligente, duurzame en inclusieve groei en arbeidsplaatsen, met ondersteuning van diverse instrumenten zoals toekomstgerichte strategieën op het gebied van onderwijs, milieu, klimaat en energie, doelmatig gebruik van hulpbronnen, een hervormd landbouwbeleid, het cohesiebeleid, innovatie- en O&O-strategieën, een aangepaste EU-begroting en beter op elkaar afgestemde nationale begrotingen om deze gemeenschappelijke doelstellingen te kunnen onderbouwen;

42.  beklemtoont dat het duurzaamheidsaspect van de Europa 2020-strategie consistent bij alle relevante beleidsterreinen moet worden betrokken, wil de EU op het wereldtoneel opnieuw een leidende rol kunnen vervullen; onderstreept dat Europa bij de transformatie naar een milieuvriendelijke, hulpbronnenefficiënte en duurzame samenleving het voortouw moet nemen indien het in de wereldeconomie wil kunnen blijven concurreren; benadrukt dat grootschalige investeringen in milieuvriendelijke infrastructuur, hernieuwbare energievormen en energie-efficiëntie een uitstekende manier zijn om het herstel te stimuleren en groei en werkgelegenheid op lange termijn te bevorderen;

43.  wijst er nogmaals op dat nog niet alle mogelijkheden van de interne markt optimaal zijn benut en dat hernieuwde politieke vastberadenheid en een resoluut optreden vereist zijn om het potentieel van duurzame en sociaal inclusieve groei en arbeidsplaatsen volledig te kunnen ontsluiten; onderstreept de noodzaak de Europese dienstensector verder te ontwikkelen en de handel in diensten te bevorderen;

44.  wijst er met nadruk op dat het welslagen van de Europa 2020-strategie wordt bepaald door de inzet van de EU als geheel en het draagvlak dat daarvoor bij de lidstaten, de nationale parlementen, de lokale en regionale autoriteiten en de sociale partners kan worden gecreëerd; wijst eens te meer op het belang van een intensieve, goed functionerende maatschappelijke dialoog en van collectieve overeenkomsten in het kader van de Europa 2020-strategie, alsmede van de bevordering van een echte Europese maatschappelijke dialoog over het macro-economisch beleid en de maatregelen die daar bijhoren; wijst erop dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om een brede consensus over de te volgen strategie te kunnen bereiken;

45.  wijst op de toenemende bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de regionale en lokale overheden; herinnert eraan dat tweederde van de overheidsinvesteringen in Europa op het subnationale niveau plaatsvinden; wijst erop dat de keuze van het niveau waarop overheidsinvesteringen plaatsvinden en worden uitgevoerd vergaande gevolgen heeft voor de doeltreffendheid ervan; benadrukt daarom dat ervoor gezorgd moet worden dat overheidsinvesteringen op het daartoe meest geschikte bestuursniveau plaatsvinden;

46.  dringt er bij de nationale parlementen en regeringen van de lidstaten op aan bij hun nationale besluitvorming te werk te gaan op een manier die getuigt van verantwoordelijkheidsbesef ten aanzien van de EU, en om de EU-dimensie bij hun nationale overleg te betrekken;

47.  benadrukt dat budgettaire consolidatie vergezeld moet gaan van midden- en langetermijndoelstellingen zoals die zijn bepaald in het kader van de Europa 2020-strategie, inzonderheid met betrekking tot het scheppen van werkgelegenheid, sociale integratie, infrastructuurinvesteringen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, de ecologische transformatie van de economie en het creëren van een kenniseconomie met het oog op de verbetering van het concurrentievermogen en van de maatschappelijke, economische en territoriale cohesie; merkt op dat deze strategie consistent door de diverse vormen van nationaal en EU-beleid moet worden geschraagd, en dat begrotingsdiscipline die wordt opgelegd zonder dat er een duidelijk gedefinieerde strategie aan ten grondslag ligt, de groeivooruitzichten kan ondergraven, het concurrentievermogen kan aantasten en op lange termijn grote schade kan toebrengen aan de economie; wijst er nogmaals op dat de open coördinatiemethode is mislukt en dat de Europa 2020-strategie daarom door de Commissie ten behoeve van de lidstaten vast te stellen bindende doelstellingen dient te omvatten met maximum- en minimumwaarden die moeten gelden voor bepaalde macro-economische aspecten van hun economieën;

48.  pleit ervoor dat voor alle lidstaten op initiatief van de Commissie en in nauwe samenwerking met Eurostat een strikte financiële audit wordt uitgevoerd om te bepalen wat hun feitelijke financiële status is, zodat er met betrekking tot de Europa 2000-strategie en de regionale en cohesieprojecten op feiten gebaseerde beslissingen kunnen worden genomen; dringt erop aan dat alle financieringsprogramma's in de Europese Unie en de nationale en regionale steunstelsels aan een nauwgezet onderzoek worden onderworpen; pleit voor intensivering van projecten en programma's waarvan het welslagen van cruciaal belang is, en dringt er tegelijkertijd op aan dat subsidieregelingen en economische ontwikkelingsprogramma's die geen effect sorteren worden opgeheven;

49.  wijst erop dat vooral vrouwen meer gevaar lopen in armoede te vervallen; stelt vast dat in een aantal lidstaten de armoede onder kinderen tijdens de crisis is toegenomen; onderstreept dat dit onaanvaardbaar is en dat deze negatieve trends gekeerd moeten worden; dringt er derhalve in het bijzonder op aan de bestaande niet-gouvernementele organisaties te ontwikkelen tot een solide netwerk ter uitroeiing van armoede onder kinderen door middel van kindgerichte benaderingen, kindspecifieke doelstellingen en een sterk accent op de rechten van kinderen;

50.  wijst erop dat degelijke welvaartstelsels in slechte tijden doeltreffende economische stabilisatoren zijn; benadrukt derhalve dat het weliswaar noodzakelijk is de overheidsfinanciën te consolideren, maar dat er daarnaast ook veel pleit voor handhaving van de openbare dienstverlening en van de bestaande sociale beschermingsniveaus; dringt aan op maatregelen ter beperking van inkomensverschillen, met name door de jeugdwerkloosheid aan te pakken;

51.  onderstreept dat de economische neergang geen remmend effect mag hebben op het beleid om werk en privéleven beter met elkaar te kunnen combineren, vooral wat betreft het faciliteren van de toegang van vrouwen tot de arbeidsmarkt;

52.  wijst op de problemen die voortvloeien uit de crisis en zich manifesteren in een sterke terugval in economische activiteit, een daling van de groei, die is veroorzaakt door de fors oplopende structurele en langdurige werkloosheid, en in dalende overheids- en particuliere investeringsniveaus, alsook in scherpere concurrentie van de zijde van opkomende economieën;

53.  onderkent dat een uniforme standaardaanpak niet zal volstaan om de binnen de EU bestaande onevenwichtigheden te boven te komen en dat – wil de coördinatie van het economisch beleid daadwerkelijk effect sorteren – er afdoende rekening moet worden gehouden met de uitgangssituatie in de nationale economieën van de EU en de specifieke kenmerken daarvan; onderstreept de noodzaak van economische coördinatie en progressief herstel van gezonde financiën;

54.  dringt aan op meer compatibiliteit en complementariteit tussen de nationale begrotingen en de EU-begroting; is van mening dat het volgende meerjarig financieel kader zich moet toespitsen op de prioritaire terreinen van de Europa 2020-strategie en moet zorgen voor een adequate financiering van vlaggenschipinitiatieven op de terreinen waarop de EU samen met de lidstaten gedeelde bevoegdheden heeft en die een hoge Europese meerwaarde kunnen bieden;

55.  onderstreept dat zowel het landbouw- als het cohesiebeleid een belangrijke rol moeten spelen bij de ondersteuning van de Europa 2020-strategie; is ervan overtuigd dat de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moet worden aangepakt in de context van de mondiale problematiek; is van mening dat het welslagen van de Europa 2020-strategie staat of valt met de consistentie van het EU-beleid, dat zich dient uit te strekken tot de meest diverse aspecten zoals de onderlinge afstemming van de nationale en EU-begrotingen – waartoe ook het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het Cohesiefonds moeten worden gerekend – bijvoorbeeld door een eerlijke verdeling van middelen tussen de lidstaten en regio's te garanderen op basis van duidelijke doelstellingen zoals verbetering van de convergentie en versterking van het concurrentievermogen, terwijl tegelijk het accent moet liggen op de meest behoeftige lidstaten en regio's en op het beleid dat wordt gevoerd op het stuk van onderwijs, innovatie en O&O-uitgaven;

56.  wijst er voorts op dat de Europa 2020-strategie alleen geloofwaardig kan zijn als zij wordt ondersteund door voldoende financiële middelen, en pleit derhalve voor:

   een consistente afronding van het volgende meerjarig financieel kader en een EU- begroting die zich met name richt op beleidsmaatregelen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie,
   verdeling van EU-middelen op basis van hun economische, maatschappelijke en ecologische relevantie en effectiviteit; herallocatie van niet door de lidstaten benutte middelen voor duurzame overheidsinvesteringen op EU-niveau ten behoeve van gemeenschappelijke projecten of programma's ter bevordering van groei, concurrentievermogen en werkgelegenheid, bijvoorbeeld in de vorm van investeringen in infrastructuur, onderwijs en opleiding, innovatie, onderzoek en ontwikkeling,
   verlening van technische bijstand met het oog op een betere benutting van de beschikbare middelen en om de effectieve uitvoering van investeringsprojecten te stimuleren,
   een prominentere rol voor de Europese Investeringsbank (EIB) ter verbetering van de katalysator- en hefboomfunctie van de structuurfondsen,
   verdere ontwikkeling en optimalisering van het gebruik van innovatieve financieringsinstrumenten met medewerking van met name de EIB, het Europees Investeringsfonds (EIF) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) (bijvoorbeeld door te voorzien in een mix van subsidies en leningen, durfkapitaalinstrumenten, nieuwe vormen van risicodeling en waarborgen),
   maatregelen om door middel van passende stimulansen en mechanismen meer particuliere spaargelden naar langetermijninvesteringen te doen toevloeien,
   de ontwikkeling van een op innovatieve investeringen gericht langetermijnperspectief waarbij zowel overheids- als particuliere financieringsmiddelen moeten worden betrokken,
   de invoering van projectobligaties voor het aantrekken van particulier kapitaal om te voorzien in de behoeften als gevolg van de infrastructuurproblemen waarmee Europa zich geconfronteerd ziet,
   maatregelen om te bewerkstelligen dat er aanzienlijk grotere bedragen aan durfkapitaal voor langetermijninvesteringen beschikbaar komen,
   maatregelen om de toegang tot financiering te vergemakkelijken en de administratieve rompslomp terug te dringen, vooral ten behoeve van mkb-bedrijven, waarbij niettemin aan strikte transparantienormen moet worden voldaan;

Energie- en vervoerbeleid en de interne markt

57.  beschouwt de instelling van een Europese energiegemeenschap als een essentieel politiek project voor de vervulling van de Europa 2020-doelstellingen, te weten het bevorderen van de overschakeling naar duurzame energievormen, optimalisering van de energie-efficiëntie, het vergroten van de onafhankelijkheid van de EU op energiegebied en de totstandbrenging van een daadwerkelijke interconnectie op de Europese energiemarkt; benadrukt het belang van de externe dimensie van haar energiebeleid;

58.  is van mening dat de relaties tussen olie- en aardgasproducerende landen en verbruikerslanden, met name in Europa, moeten worden versterkt, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de recente ontwikkelingen in het politieke landschap in de mediterrane regio; is van mening dat dringend werk moet worden gemaakt van een gemeenschappelijk beleid voor duurzame energie en de aankoop van grondstoffen, ter voorkoming van negatieve effecten die het herstel en de toekomstige ontwikkeling van de Europese economie zouden kunnen vertragen;

59.  onderstreept dat efficiënte omgang met hulpbronnen een wezenlijk bestanddeel moet uitmaken van alle vormen van EU-beleid om het concurrentievermogen van de EU te kunnen veiligstellen, ook door de ontwikkeling van innovatieve nieuwe producten en diensten en van nieuwe manieren om de benodigde inputs te verkleinen, zo weinig mogelijk afval te produceren, het beheer van de grondstoffenvoorraden te verbeteren; consumptiepatronen om te buigen, de logistieke voorzieningen te verbeteren en te waarborgen dat productieprocessen, management en zakenmodellen op een zodanige wijze worden geoptimaliseerd dat bij het ontwerpen van producten en diensten een geïntegreerde levensloopcyclus die zich uitstrekt „van de wieg tot het graf” als norm wordt gehanteerd;

60.  wijst er eens te meer op dat de toegang tot en het efficiënte gebruik van energie en grondstoffen van vitaal belang zijn voor de algehele concurrentiepositie van de EU; benadrukt dat de EU, wil zij op langere termijn concurrerend blijven, wereldwijd de toon moet aangeven bij de bevordering van energiebesparing en -efficiëntie, het onderzoek naar en investeringen in nieuwe milieuvriendelijke technologieën, de diversificatie en rationalisatie van de energievoorziening en de ontwikkeling en het intensievere gebruik van hernieuwbare energiebronnen; wijst er eens te meer op dat het verminderen van de afhankelijkheid van geïmporteerde energie en grondstoffen ertoe bijdraagt ​​het concurrentievermogen van de EU te waarborgen en de inflatiedoelstelling van de EU te verwezenlijken;

61.  onderstreept dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de duurzaamheid van het vervoersbeleid, met name aan de uitbreiding van de Europese transportnetwerken, en dat tegelijkertijd het verbeteren van de toegankelijkheid van deze netwerken voor probleemgebieden onder gebruikmaking van de structuurfondsen en het Cohesiefonds een forse bijdrage zou leveren aan de versterking van de interne markt; wijst met nadruk op het belang van een efficiënt en onderling gekoppeld transportsysteem waardoor het vrije verkeer van personen, goederen en diensten wordt gefaciliteerd en de groei wordt bevorderd; onderstreept dat de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T) een substantiële bijdrage leveren in termen van Europese toegevoegde waarde, aangezien zij helpen bij het wegwerken van knelpunten en het opheffen van fysieke belemmeringen zoals verschillen in spoorbreedte, en garanties bieden voor grensoverschrijdende infrastructuurvoorzieningen;

62.  beschouwt de Single Market Act als een essentieel politiek initiatief ter onderbouwing van de fundamenten van de Europa 2020-doelstellingen en de vlaggenschipinitiatieven die erop gericht zijn het groeipotentieel van de interne markt volledig te benutten en de interne markt te voltooien in de geest van de verslag-Monti; onderstreept dat de crisis duidelijk het belang heeft aangetoond van versterking van de industriële basis en van het innovatiepotentieel van de EU middels facilitering van de markttoegang en de mobiliteit en door de maatschappelijke en territoriale versnippering in de hele EU tegen te gaan;

Mobiliteit en migratie

63.  wijst er met nadruk op dat zowel de grote revoltes die zich in de aan de EU grenzende regio's voltrekken als de demografische ontwikkelingen binnen de EU zelf pleiten voor een gemeenschappelijk migratiebeleid; benadrukt dat een betere toegang tot de arbeidsmarkten en mobiliteit moeten worden gestimuleerd door toekenning van gelijke werkgelegenheids- en sociale voorwaarden en rechten voor iedereen, inclusief de erkenning van beroepskwalificaties en diploma's in de hele EU, in combinatie met overdraagbare socialezekerheidsrechten en meeneembaarheid van pensioenrechten ter versterking van de Europese interne markt;

64.  is van mening dat het Verdrag van Schengen voor de burgers van de EU nog steeds een uitzonderlijke verworvenheid is die in stand moet worden gehouden; verlangt dat de samenwerking op dit gebied verder wordt uitgebreid; spreekt zijn diepe bezorgdheid uit over eventuele aanpassingen in de Schengen-regeling; dringt erop aan dat het Europees Parlement naar behoren bij het wetgevingsproces wordt betrokken en onderstreept dat moet worden voorkomen dat de lidstaten op dat gebied unilaterale beslissingen nemen; brengt in herinnering dat de sluiting van het Verdrag van Schengen een stap voorwaarts betekende in de verdere integratie van de EU en dat het beginsel van het vrij personenverkeer moet worden gehandhaafd;

65.  pleit voor een gemeenschappelijk immigratiebeleid van de EU en verwelkomt de voorstellen van de Commissie om meer legale kanalen te creëren om in de EU te komen werken; onderstreept de noodzaak tot hervorming van het bestaande blauwekaartsysteem (zodat het zich tot een veel groter aantal banen en beroepen uitstrekt); merkt op dat werkgevers in de EU steeds meer afhankelijk zijn van mensen uit landen buiten Europa die naar de EU komen voor een baan in sectoren zoals landbouw, tuinbouw, toerisme, ouderenzorg en verpleging, aangezien er steeds minder EU-burgers beschikbaar zijn om in die sectoren te werken; is van mening dat het Commissievoorstel inzake seizoenwerkers deze vaak kwetsbare en in een moeilijke positie verkerende werknemers betere voorwaarden en een veiliger rechtspositie moet kunnen bieden om ze tegen uitbuiting te beschermen;

Mkb-bedrijven, innovatie en O&O

66.  pleit ervoor dat de Commissie aandelenfinanciering voor mkb-bedrijven krachtiger stimuleert en faciliteert, hetzij via durfkapitaal, hetzij door middel van een beursgang, dan wel door ruimere subsidieverlening uit de structuurfondsen, zodat deze bedrijven – vaak beginnende hightechbedrijven, die veel kapitaal nodig hebben voor O&O – zich minder diep in de schulden hoeven te steken; benadrukt de noodzaak om het via het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) gecreëerde garantie-instrument te versterken en mkb-bedrijven gemakkelijker toegang tot financiering te verschaffen; wijst met name op de noodzaak vrouwelijke ondernemers te stimuleren en te ondersteunen;

67.  erkent de rol van de sociale economie (de derde sector) in Europa en de betekenis daarvan voor het bevorderen van innovatie; wijst met nadruk op de noodzaak van een ecologisch verantwoorde en hulpbronnenefficiënte beleidsstrategie voor openbare aanbestedingen in Europa, ter ondersteuning van een uitgebalanceerde en concurrentiebestendige innovatiesector;

68.  dringt erop aan de EIB en het EIF op Europees niveau een leidende rol te laten vervullen door voor mkb-bedrijven middelen te mobiliseren door gebruikmaking van beter gestroomlijnde en duidelijkere procedures, en in dat kader samen te werken met de financiële instellingen van de lidstaten om te voorkomen dat er programma's worden opgezet die parallel lopen met reeds bestaande structuren op nationaal niveau, zodat deze bedrijven gemakkelijk hun eigen toegangskanaal kunnen vinden; pleit ervoor dat de EIB/het EIF daarbij als een filter fungeren door zich binnen de Europa 2020-strategie ter wille van de versterking van de economie, de werkgelegenheid, de ecologische duurzaamheid en het efficiënt gebruik van grondstoffen te concentreren op de prioritaire sectoren, en daarbij als een mentor op te treden voor specifieke groepen mkb-bedrijven en deel te nemen aan het overleg met banken en hun risicomanagementteams, teneinde mkb-bedrijven te helpen aan langetermijnkrediet te komen; dringt erop aan dat ten volle gebruik wordt gemaakt van de capaciteit van de EIB om voor financiering te zorgen;

69.  verzoekt de lidstaten sneller uitvoering te geven aan de in de Small Business Act van 2008 en in de op 23 februari 2011 door de Commissie gepubliceerde herziening daarvan gestipuleerde maatregelen, ten einde de administratieve lasten voor mkb-bedrijven te beperken, hen gemakkelijker toegang tot financiering te verschaffen en de internationalisering van het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen;

70.  benadrukt dat de volgende generatie financieringsprogramma's van de EU zowel binnen de interne markt als op wereldschaal stelselmatig gericht moeten zijn op ondersteuning van innovatieve en werkgelegenheidscheppende mkb-bedrijven; onderstreept de noodzaak om het snel opzetten van ondernemingen te vergemakkelijken met behulp van nieuwe technologieën, betere financiering en lagere administratieve lasten en door de internationalisatie van die bedrijven te bevorderen; acht het bijzonder wenselijk dat de essentiële rol wordt onderkend van het stelsel van coöperatieve en retailbanken voor de industriële sector, dat garanties moet bieden omtrent de optimalisering van de strategie voor bijstandsverlening en reële ondersteuning van de mkb-sector;

Fiscale aspecten

71.  onderstreept dat zowel de EMU als de interne markt een intensievere coördinatie vereisen van het fiscale beleid van de lidstaten; wijst erop dat de kwaliteit van het belastingstelsel moet worden verbeterd teneinde de juiste stimulansen te kunnen bieden op het stuk van werkgelegenheid, innovatie en langetermijninvesteringen; verzoekt de Commissie in het kader van het Europees Semester na te gaan hoe robuust de belastingstelsels van de lidstaten zijn, zodat hun fiscale hervormingen bestand zijn tegen economische fluctuaties en niet noodzakelijkerwijze afhankelijk zijn van belastinggrondslagen die in hoge mate cyclisch zijn of waarvan bekend is dat zij onderhevig zijn aan economische zeepbellen;

72.  steunt de Commissie bij haar inspanningen om schadelijke belastingconcurrentie, belastingontwijking of fraude en belastingparadijzen aan te pakken, zowel binnen de EU als op internationaal niveau, de systemen voor de inning van belastingen te verbeteren en een verplichte gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting in te voeren met minimum- en maximumtarieven, alsook een specifiek en vereenvoudigd belastingstelsel voor mkb-bedrijven; staat positief tegenover de door de Commissie te presenteren btw-strategie voor de ontwikkeling van een fraudebestendig systeem;

73.  stelt vast dat de bestrijding van belastingfraude, belastingontduiking en verbetering van de belastinginning, ook met betrekking tot derde landen, een wezenlijk aspect moet vormen van de huidige pogingen van de lidstaten om hun begroting te consolideren;

74.  acht een dergelijke stap in de huidige context, waarin de lidstaten hun begrotingen moeten consolideren, van essentieel belang; merkt op dat belastingconcurrentie in zoverre aanvaardbaar is dat de capaciteit van de lidstaten om de inkomsten te innen waarop zij redelijkerwijs aanspraak kunnen maken er niet door in gevaar mag worden gebracht, en wijst er eens te meer op dat er oplossingen moeten worden bedacht om schadelijke belastingconcurrentie tot een minimum te beperken;

75.  is van mening dat bij de allocatie van EU-middelen rekening moet worden gehouden met de belastingstrategie van de lidstaten en hun bereidheid om samen te werken bij de bestrijding van belastingontduiking en de bevordering van nauwere samenwerking op belastinggebied;

76.  erkent dat er geen gemeenschappelijke definitie van belastingparadijzen bestaat; dringt erop aan dat er, in afwachting van een akkoord over een mondiale definitie van dit begrip, op zijn minst een Europese definitie wordt overeengekomen;

77.  verzoekt de lidstaten, gezien het wezenlijke belang van de bestrijding van corruptie en met het oog op een werkelijke financiële sanering, in hun strafrecht een bepaling op te nemen die voorziet in de annulering van de betaling en, indien de betaling reeds is gedaan, in een verzoek om terugbetaling van het dubbele betaalde bedrag, indien in het kader van werkzaamheden corruptie heeft plaatsgevonden, steekpenningen zijn betaald of via andere middelen is verzocht op illegale wijze bepaalde voordelen te behalen bij de betalende instantie;

Werkgelegenheid

78.  benadrukt dat nieuwe en betere banen een absolute voorwaarde zijn om rechtvaardige, groene en slimme groei te kunnen verwezenlijken, en dringt derhalve aan op:

   het creëren van nieuwe banen in innovatie-, research- en ontwikkelingsgerichte sectoren zoals de energie- en de milieusector, en wel op een zodanige manier dat een genderevenwichtige verdeling gewaarborgd is,
   het verbeteren van de doelmatigheid van bestaande EU-steun voor rechtstreekse schepping van werkgelegenheid die in het kader van het Europees Sociaal Fonds beschikbaar is voor de lidstaten,
   maatregelen waardoor arbeidsmarktparticipatie wordt vergemakkelijkt voor vrouwen (met name door middel van een consistente uitbreiding van betaalbare voorzieningen voor kinderopvang), oudere werknemers (zonder dat dit gevolgen heeft voor hun pensioen- en sociale rechten) en reguliere immigranten, alsmede maatregelen om de werkloosheid terug te dringen, met name onder jongeren,
   opwaardering van de kwaliteit van onderwijs en beroepsonderwijs en de daadwerkelijke bevordering van levenslang leren en ondernemerschap ter verbetering van de inzetbaarheid van werknemers en met het oog op de ontwikkeling van een concurrrentiebestendig werknemersbestand,
   bevordering van werkgelegenheidskansen en sociale integratieprogramma's voor de meest kwetsbare groepen zoals Roma en gehandicapten,
   het creëren van duurzame, hoogwaardige banen die een fatsoenlijk inkomen verschaffen in landbouw- en plattelandsgebieden,
   maatregelen ter bestrijding van zwartwerk;

79.  wijst erop dat de werkloosheid in de lidstaten waar momenteel fiscale bezuinigingsmaatregelen worden doorgevoerd voor het grootste deel wordt veroorzaakt door het teruglopen van de algemene economische bedrijvigheid, waarbij het percentage langdurig werklozen in verontrustend tempo toeneemt; merkt op dat langdurige werkloosheid dringend moet worden aangepakt daar zij de langetermijngroei in de betrokken landen ernstig kan aantasten, met als gevolg dat de concurrentiepositie van de gehele Unie erdoor verzwakt;

80.  merkt op dat de arbeidsmarkt van de EU als gevolg van de huidige crisis op lange termijn gefragmenteerd zou kunnen blijven, met enerzijds een concentratie van hooggekwalificeerde werknemers in lidstaten met evenwichtige lopende rekeningen, en anderzijds hoge werkloosheidspercentages en onvoldoende competitieve werknemers in de lidstaten die door de crisis het hardst worden getroffen en die eveneens de meeste schulden hebben;

81.  is van mening dat het begrip verantwoord ondernemerschap nog steeds onvoldoende aandacht krijgt in termen van stimulering op directieniveau van langetermijninvesteringen en het scheppen van nieuwe werkgelegenheid; pleit voor de verplichting tot het opstellen van een jaarverslag ter beoordeling van de wijze waarop beursgenoteerde ondernemingen met meer dan 250 werknemers en een omzet van meer dan 50 miljoen EUR als bedrijf gestalte geven aan hun sociale en ecologische verantwoordelijkheid;

Onderwijsstrategie

82.  wijst op het belang van onderwijs in de kinderjaren, beroepsonderwijs, universitair onderwijs en volwasseneneducatie voor innovatie en groei, en onderstreept het belang van een correcte toepassing van het flexizekerheidsconcept; onderstreept de noodzaak van aanpassing van de onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de bevolking beter toe te rusten met de kennis en vaardigheden die nodig zijn om hogere werkgelegenheidsniveaus, meer productiviteit en groei en een sterkere concurrentiecapaciteit te kunnen garanderen;

83.  stelt voor een stageprogramma van de EU in te voeren naar het voorbeeld van het Erasmus-programma, waarbij ook de particuliere sector volledig moet worden betrokken; is van mening dat bij een dergelijk programma clusters van universiteiten, hogescholen voor toegepaste wetenschappen, beroepsopleidingsinstellingen, het bedrijfsleven, de financiële markten, mkb'ers en grote ondernemingen zouden moeten worden betrokken en dat de burgers, inclusief kwetsbare groepen, aldus toegang zouden moeten krijgen tot opleidingsmogelijkheden, met name in de sfeer van overdraagbare vaardigheden in de kenniseconomie, zodat permanente educatie kan worden bevorderd;

84.  is zonder meer voorstander van een verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa, onder andere door het verder slechten van de barrières die studentenmobiliteit in de weg staan, door het leggen van nauwere banden tussen de academische wereld en het bedrijfsleven en door het bevorderen van een ondernemersvriendelijker klimaat in de samenleving; stelt de instelling voor van een Europese innovatiebeurs die moet bijdragen tot het bevorderen van kennis en vaardigheden in innoverende sectoren en die tegelijkertijd ruimte biedt voor de totstandbrenging van EU-netwerken en EU-brede samenwerking; is van mening dat dergelijke beurzen gericht zouden moeten zijn op jongeren die beroepsopleidingsprogramma's volgen welke specifiek in elk van de lidstaten moeten worden ingevoerd en geïmplementeerd;

85.  benadrukt de noodzaak om op Europees en nationaal niveau de voorwaarden te scheppen die leiden tot meer investeringen in O&O van de zijde van de particuliere sector; merkt op dat de universiteiten grotendeels gefinancierd worden uit de nationale begrotingen, die reeds onder consolidatiedruk staan; spoort de lidstaten er derhalve toe aan erop toe te zien dat hun respectieve systemen voor universitaire financiering op een zodanige wijze zijn geconcipieerd dat de capaciteit van Europa op het gebied van technologische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid wordt versterkt;

86.  om de lidstaten ertoe aan te moedigen meer te investeren op onderwijsgebied, moet bij de evaluatie van de begrotingsdoelstellingen van de lidstaten op middellange termijn bijzondere aandacht worden geschonken aan de overheidsuitgaven voor onderwijs, onderzoek en beroepsopleiding;

87.  steunt de oproep van de Europese Vereniging van Universiteiten (EUA) om de overheidsinvesteringen in het hoger onderwijs op te trekken tot 3% van het bbp; is van mening dat deze doelstelling noopt tot een kwalitatieve evaluatie van deze uitgaven in het kader van het SGP;

88.  dringt aan op verbetering van de opleidingen voor banen waarvoor geen universitaire studies noodzakelijk zijn door het leerlingwezen verder te verbeteren;

V.  Herdefiniëring van de EU in een breder kader dan het Europees economisch governanceconcept

89.  benadrukt dat de Europese Unie zich op een kruispunt bevindt: óf de lidstaten besluiten de handen ineen te slaan om de integratie verder te verdiepen, óf zij lopen het risico dat de EU als gevolg van stagnatie in de besluitvorming en economische divergenties uit elkaar drijft;

90.  waarschuwt voor de risico's van een terugval in een gefragmenteerde Unie, die kwetsbaar is voor protectionisme en populisme;

91.  roept op tot het aangaan van een diepere politieke unie waarin de EU-instellingen een sterkere rol krijgen toebedeeld bij zowel de definitie als de uitvoering van gemeenschappelijke beleidsvormen; benadrukt het belang van versterking van de democratische legitimiteit van en controle op de Unie;

92.  onderstreept het belang van eerbiediging van de beginselen die ten grondslag liggen aan het Europese project, namelijk gelijkheid tussen de lidstaten, solidariteit, cohesie en samenwerking; vestigt de aandacht op de noodzaak zich aan deze beginselen te houden door interne onevenwichtigheden metterdaad recht te zetten en te streven naar substantiële convergentie door middel van coördinatie tussen de eurozone en de lidstaten die niet tot de eurozone behoren;

93.  onderstreept de noodzaak tot versterking van de Europese Commissie, die nadrukkelijker verantwoording moet afleggen aan het Parlement en een belangrijke rol moet vervullen als de voornaamste stem van de burgers, met name waar het erom gaat een forum te bieden voor publieke grensoverschrijdende discussies, onder inachtneming van het doorwerkingseffect van nationaal beleidsbeslissingen op gebieden zoals economische en sociale governance;

94.  onderstreept dat de beoogde economische governance, die convergentie van het economisch, budgettair en sociaal beleid impliceert, moet worden georganiseerd onder gebruikmaking van de communautaire methode en moet worden aangestuurd door de instellingen van de Unie, waarbij de nationale parlementen ten volle moeten worden betrokken;

95.  beschouwt de nieuwe regelgeving met betrekking tot het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) en de drie Europese toezichthoudende autoriteiten als een eerste stap in de goede richting, maar is niettemin van mening dat verdere vooruitgang noodzakelijk is om direct toezicht van EU-zijde op systeemrelevante instellingen zoals entiteiten die met veel vreemd vermogen zijn gefinancierd en de handhaving van één stel regels te kunnen waarborgen; wijst op de noodzaak de nieuwe autoriteiten van de in verhouding tot hun toegenomen verantwoordelijkheden benodigde personele en financiële middelen te voorzien;

96.  is van mening dat er, naast toezicht op de financiële stabiliteit, in het licht van de macro-economische problemen en doelstellingen ook behoefte is aan toezicht- en preventiemechanismen om potentiële zeepbellen te voorkomen en om een optimale kapitaalallocatie te waarborgen; is van mening dat daarnaast ook het fiscaal beleid als instrument ter bereiking van dit doel moet worden ingezet;

97.  verzoekt de Commissie met aanvullende voorstellen te komen ter regulering van financiële marktstructuren die zo omvangrijk, systemisch geïntegreerd, complex en onderling verweven zijn dat zij een bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit en dat regelgevers moeilijk aan hun eisen kunnen weerstaan, waarbij ook moet worden voorzien in maatregelen om toezichthouders in staat te stellen zich een totaalbeeld van hun activiteiten te vormen, inclusief van het stelsel van schaduwbanken en van de mate waarin zij gebruik maken van hefboomfinanciering; verzoekt de Commissie zich ook te beraden over reguleringsopties zoals limitering of andere vormen van beperking van bedrijfsomvang of businessmodellen;

98.  onderstreept dat voor het aanpakken van de overheidsschuldencrisis en de versterking van de concurrentiepositie van de EU, en ter wille van de convergentie en solidariteit een verschuiving van bevoegdheden en uitgaven naar de Unie noodzakelijk is, waardoor de last op de nationale begrotingen aanzienlijk zou worden verminderd, en wijst erop dat aanzienlijke synergieën tussen de nationale begrotingen en de EU-begroting tot stand moeten worden gebracht, zodat de bestaande fiscale middelen optimaal kunnen worden gebruikt en toegewezen op alle niveaus met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel om sterke regio's en staten te steunen;

99.  stelt zich op het standpunt dat de EU – wil zij conform de door de Europese Raad vastgestelde prioriteiten de bij een monetaire unie passende politieke unie en economische integratie kunnen verwezenlijken – dient te kunnen beschikken over een voldoende omvangrijke begroting om voor de euro een duurzame toekomst te garanderen, zodat hij op het niveau van de uitgevende politieke organisatie over de nodige budgettaire armslag kan beschikken;

100.  herinnert eraan dat uit rapporten die zijn verschenen vóór de totstandbrenging van de monetaire unie – met name het verslag-McDougall waarin de noodzakelijke voorwaarden voor de uitvoering van het plan-Werner werden geanalyseerd – is gebleken dat een dergelijke begroting qua omvang zou moeten uitkomen op 2,5 à 10 procent van het bni van de Unie, al naargelang van de al dan niet aan de begroting van de Unie toebedachte herverdelingfuncties, dat de begroting uit eigen middelen zou moeten worden gefinancierd, dat zij zou moeten worden gebruikt voor de financiering van beleid en maatregelen op het gebied van buitenlands beleid, veiligheids - en defensiebeleid, de sectoren energie en vervoer, ontwikkelingssamenwerking en O&O, en dat de nationale begrotingen dienovereenkomstig zouden moeten worden verlaagd, wil het voor burgers en bedrijven een fiscaal neutrale operatie worden;

101.  onderstreept de noodzaak een beter evenwicht tot stand te brengen tussen het economisch en het sociaal beleid, o.a. door de rol van het macro-economisch sociaal overleg te versterken en te institutionaliseren;

102.  wijst er nogmaals op dat de Europese Unie haar legitimiteit ontleent aan de democratische waarden die zij uitdraagt, de doelstellingen die zij nastreeft en de bevoegdheden, instrumenten en instellingen waarover zij beschikt; is van mening dat de verdieping van de Europese economische integratie noodzakelijk is om de stabiliteit van de eurozone en van de Unie als geheel te waarborgen, en dat hiervoor verdere verbeteringen noodzakelijk zijn met betrekking tot de externe vertegenwoordiging van de eurozone, gekwalificeerde meerderheidsstemmingen over de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, maatregelen om belastingontduiking en belastingontwijking tegen te gaan, de mogelijke gemeenschappelijke uitgifte van staats- en euro-obligaties om de begrotingsdiscipline te bevorderen, de leningcapaciteit van de EU te versterken en een beter evenwicht tot stand te brengen tussen het economisch en het sociaal beleid, alsook met betrekking tot de eigen middelen voor de EU-begroting en de rol van de nationale parlementen en het Europees Parlement;

103.  is van mening dat politieke besluiten inzake economische governance geen afbreuk mogen doen aan de op EU-niveau aangegane verplichtingen die de doelstellingen en belangen van alle lidstaten weerspiegelen en dat dergelijke besluiten in het Verdrag moeten zijn verankerd en moeten worden nagestreefd met volledige institutionele betrokkenheid en onder toezicht van de Europese Commissie en het Europees Parlement;

104.  pleit voor een integrale strategie om oplossingen te vinden voor de problemen waarmee de Unie zich geconfronteerd ziet, waarbij intensievere economische governance als hoeksteen moet fungeren; dringt tevens aan op niet-aflatende vasthoudendheid bij het streven naar begrotingsconsolidatie, duurzame groei, versterking van de structurele hervormingen en hervorming van de bankensector; neemt kennis van het Euro Plus-pact dat door de Raad is voorgesteld als onderdeel van het tussen het Parlement en de Raad onderhandelde economisch governancepakket;

105.  dringt erop aan dat het Euratom-Verdrag wordt omgezet in een Europese energiegemeenschap;

106.  is van mening dat deze onderling met verband houdende kwesties – naast de met het oog op het stabiliteitsmechanisme door te voeren Verdragswijzigingen – overeenkomstig artikel 48, lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie moeten worden geregeld in het kader van een conventie;

107.  is van mening dat er, indien dit niet het geval zou zijn, zal moeten worden overgegaan tot nauwere samenwerking in het kader van artikel 329 van het VWEU, teneinde de eurozone in staat te stellen op een democratische en efficiënte manier te functioneren;

108.  wijst er nogmaals op dat een Europese oplossing voor de crisis moet worden gezocht in verdieping van de Europese integratie, toepassing van de communautaire methode, consolidatie van de interparlementaire dialoog, bevordering van de sociale dialoog, versterking van de verzorgingsstaat door ondersteuning van sociale integratie, het scheppen van werkgelegenheid en duurzame groei, en de verdere ontwikkeling van de sociale markteconomie en de daaraan verbonden waarden – die een essentiële doelstelling van de Europese Unie vormen – zodat alle burgers zich achter het Europese project kunnen scharen op basis van de waarden die zijn neergelegd in de Verdragen en in het Europees Handvest van de grondrechten;

o
o   o

109.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de voorzitter van de Europese Raad, de voorzitter van de Eurogroep, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de sociale partners.

(1) PB C 230 van 26.8.2010, blz. 11.
(2) PB C 257 E van 24.9.2010, blz. 211.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0376.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0080.
(5) Eurostat, Statistics in focus, 9/2010, Population and social conditions http://epp.eurostat.ec.europa.eu/cache/ITY_OFFPUB/KS-SF-10-009/EN/KS-SF-10-009-EN.PDF en Commissie, Employment in Europe 2010 (http://ec.europa.eu/employment_social/eie/executive_summarys_en.html#top).
(6) Commissie, Impact of the current Economic and Financial crisis on potential output, Occasional Papers 49, June 2009, Table V, Page 33 (http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/publication15479_en.pdf).
(7) Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik), (PB L 96 van 12.4.2003, blz. 16).
(8) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).
(9) IMF Staff Position Note, 19 februari 2010, SPN/10/04, Capital Inflows: The Role of Controls.

Juridische mededeling - Privacybeleid