Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2032(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0231/2011

Ingediende teksten :

A7-0231/2011

Debatten :

PV 06/07/2011 - 13
CRE 06/07/2011 - 13

Stemmingen :

PV 07/07/2011 - 7.3
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0334

Aangenomen teksten
PDF 259kWORD 106k
Donderdag 7 juli 2011 - Straatsburg
Extern beleid van de EU ter bevordering van democratie
P7_TA(2011)0334A7-0231/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratie (2011/2032(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens, met name artikel 21 daarvan, en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, in het bijzonder artikel 25 daarvan,

–  gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind,

–  gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de OVSE-verbintenissen die zijn overeengekomen in 1990 in Kopenhagen en tijdens de top in Istanboel in 1999, waar alle OVSE-landen zich ertoe hebben verbonden om internationale waarnemers, en in het bijzonder het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR), voor hun verkiezingen uit te nodigen,

–  gezien het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren en het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens,

–  gezien Verdrag 169 van de IAO van 7 juni 1989 betreffende inheemse en in stamverband levende volken,

–  gezien de artikelen 2, 6, 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat op 12 december 2007 in Straatsburg is afgekondigd,

–  gezien de artikelen 8, 9 en 96 van de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst (2000),

–  gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 4 december 2000 over de bevordering en consolidering van de democratie(1) en de resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 20 december 2004 over de versterking van de rol van regionale, subregionale en andere organisaties en mechanismen voor de bevordering en consolidering van de democratie(2),

–  gezien Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (EIDHR),

–  gezien zijn resolutie van 20 september 1996 over de mededeling van de Commissie over de bepalingen inzake de eerbiediging van de democratische beginselen en de rechten van de mens in de overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen(3), evenals zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(4),

–  gezien zijn resolutie van 15 maart 2001 over de mededeling van de Commissie over verkiezingsondersteuning en verkiezingswaarneming door de EU(5),

–  gezien zijn resolutie van 25 april 2002 over de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - de rol van de Europese Unie bij de bevordering van de mensenrechten en de democratisering in derde landen(6),

–  gezien zijn resolutie van 8 mei 2008 over verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst(7),

–  gezien zijn resolutie van 22 oktober 2009 over democratieopbouw in de externe betrekkingen van de EU(8),

–  gezien zijn resolutie van 25 maart 2010 over de gevolgen van de mondiale financiële en economische crisis voor de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingssamenwerking(9),

–  gezien zijn resolutie van 21 september 2010 over de vermindering van armoede en het scheppen van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden: beleidskoers, en in het bijzonder de paragrafen 71, 72 en 73(10),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(11),

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale normen en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten(12),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie(13),

–  gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over belastingen en ontwikkeling – samenwerking met ontwikkelingslanden met het oog op goed bestuur in belastingaangelegenheden(14),

–  gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over migratiestromen als gevolg van instabiele omstandigheden: reikwijdte en rol van het buitenlands beleid van de EU(15),

–  gezien alle overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen en de bepalingen over de mensenrechten en de democratie in die overeenkomsten,

–  gezien de conclusies van de Raad van 18 mei 2009 betreffende het steunen van democratisch bestuur - versterking van het EU-kader,

–  gezien de conclusies van de Raad over de ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU van 17 november 2009 en van 13 december 2010 met het voortgangsverslag 2010 en een lijst van proeflanden,

–  gezien het gezamenlijk document van de Commissie en de secretariaat-generaal van de Raad over democratieopbouw in de externe betrekkingen van de EU (SEC(2009)1095),

–  gezien de gezamenlijke mededeling aan de Europese Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200),

–  gezien de conclusies van de Europese Raad in Kopenhagen van 22 juni 1993,

   gezien de thematische en geografische financiële instrumenten van de Europese Commissie met betrekking tot democratisering, mensenrechten en mensenhandel (zoals AENEAS, diens opvolger het themaprogramma voor migratie en asiel, MIEUX, EIDHR, TAIEX, ENPI enz.),

–  gezien het verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN over mensenrechten en transnationale ondernemingen en andere bedrijven van 21 maart 2011(16),

–  gezien de instelling van de functie van vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (vv/hv) en de oprichting van een operationele Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) per 1 januari 2011,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0231/2011),

A.  overwegende dat in de verdragen van de Unie nadrukkelijk wordt verklaard dat de rechten van de mens en de democratie fundamentele waarden van de Unie en beginselen en doelen van het externe optreden van de Unie zijn, die zij als universele waarden moet bevorderen,

B.  overwegende dat democratie de beste waarborg is voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden, verdraagzaamheid tegenover alle groepen in de samenleving en gelijke kansen voor iedereen,

C.  overwegende dat democratie is uitgegroeid tot een universele waarde, maar dat democratische stelsels in vorm kunnen verschillen, hetgeen kan worden geïllustreerd door de verschillende vormen van democratie in de 27 EU-lidstaten die van gelijke waarde zijn en zijn gevormd door de geschiedenis, de cultuur en de omstandigheden, evenals door de EU zelf met een unieke vorm van supranationale democratie; overwegende dat er niet één model of blauwdruk van democratie bestaat, maar dat er wel overeenstemming bestaat over de wezenlijke kenmerken van democratie,

D.  overwegende dat deze kenmerken zijn omschreven in twee resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties(17),

E.  overwegende dat mensenrechten en democratie onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en dat individuen alleen in een democratie hun mensenrechten en fundamentele vrijheden volledig kunnen uitoefenen; overwegende dat alleen wanneer de mensenrechten worden geëerbiedigd, democratie kan bestaan,

F.  overwegende dat de beginselen van de rechtsstaat moeten prevaleren, zodat gelijkheid voor de wet is gewaarborgd, particuliere eigendomsrechten worden erkend en er geen arbitraire inmenging door het openbaar gezag plaatsvindt, noch in de wet, noch in de praktijk, en eist dan ook dat openbare instellingen hun bevoegdheden uitoefenen via transparante en verantwoordelijke gekozen en openbare beambten, met een onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak,

G.  overwegende dat gelijke behandeling en non-discriminatie van wezenlijk belang zijn; overwegende dat iedereen alle mensenrechten moet kunnen genieten zonder discriminatie op grond van ras, geslacht, seksuele geaardheid, taal, godsdienst, politieke of andere voorkeur, nationale of sociale afkomst, geboorte of andere status; overwegende dat democratie de rechten van iedereen moet waarborgen, waaronder de rechten van tot minderheden behorende personen, van inheemse volkeren en van andere kwetsbare groepen; overwegende dat van echte democratie slechts sprake is als mannen en vrouwen op voet van gelijkheid kunnen deelnemen aan het politieke leven en de besluitvorming,

H.  overwegende dat democratisch bestuur onder andere de bescherming van mensenrechten en fundamentele vrijheden omvat en de toegang tot de rechter, een grote rol voor parlementen en plaatselijke autoriteiten in de besluitvorming, evenals transparant beheer van overheidsfinanciën; overwegende dat de verantwoordingsplicht van leiders en ambtenaren jegens de burgers een essentieel element van de democratie vormt; overwegende dat in dit verband de strijd tegen corruptie cruciaal is; overwegende dat democratisch bestuur ook het toezicht van de burger op de veiligheidssector omvat,

I.  overwegende dat alle burgers het recht hebben periodiek te stemmen in vrije en eerlijke verkiezingen en zich kandidaat te stellen voor een openbare functie,

J.  overwegende dat vrijheid van meningsuiting inzake politieke, sociale en economische zaken, ruim gedefinieerd en zonder risico op overheidsstraffen, een universeel recht is, net als de mogelijkheid om verschillende informatiebronnen te raadplegen,

K.  overwegende dat alle burgers het recht hebben om onafhankelijke verenigingen en organisaties te vormen, met inbegrip van onafhankelijke politieke partijen en belangengroepen,

L.  overwegende dat politieke partijen en de diverse politieke meningen, belangen en regionale of gemeentelijke afdelingen die zij vertegenwoordigen van wezenlijk belang zijn; overwegende dat politieke partijen moeten kunnen functioneren zonder tussenkomst van regering en bestuurders; overwegende dat gekozen vertegenwoordigers, of zij de regering nu steunen of niet, de bevoegdheid en middelen nodig hebben om wetgeving en nationale begrotingen te bespreken en goed te keuren, en om de regering verantwoordelijk te houden voor de uitvoering van het openbaar bestuur en het gebruik van financiële middelen; overwegende dat sterke parlementen als publiek forum voor vreedzame onderhandelingen over concurrerende politieke en sociale concepten en als nationale wetgevende en besluitvormende organen onmisbaar zijn voor de uitvoering van omvattende democratie,

M.  overwegende dat maatschappelijke organisaties en niet-overheidsactoren een essentiële bouwsteen vormen voor een goed functionerende democratie en een belangrijke rol spelen bij de opbouw van een democratische cultuur die diep in de samenleving is geworteld; overwegende dat zij publieke eisen sturen en publieke autoriteiten verantwoordelijk houden voor hun daden,

N.  overwegende dat onafhankelijke en diverse media van wezenlijk belang zijn om te waarborgen dat veel verschillende meningen en standpunten worden geuit en aan het publiek worden overgebracht; overwegende dat vrije toegang tot informatie en communicatie en ongecensureerde toegang tot internet (internetvrijheid) universele rechten zijn die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van transparantie en aansprakelijkheid in het openbare leven,

O.  overwegende dat voorlichting over democratische waarden belangrijk is voor een sterke democratie, net als leeftijdsgebonden deelname aan de besluitvorming bij onderwijsinstellingen,

P.  overwegende dat de EU-instellingen deze essentiële elementen van democratie als bouwstenen moeten gebruiken voor de EU-steun op specifieke gebieden aan derde landen die hun eigen weg naar democratie bewandelen,

Q.  overwegende dat in de conclusies van de Raad over de ondersteuning van de democratie in de externe betrekkingen van de EU van 2009 en 2010 deze kenmerken zijn opgenomen,

R.  overwegende dat de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag tot bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden (EVRM) het Europees systeem voor de bescherming van de mensenrechten meer kracht verleent en de positie van de EU ten aanzien van derde landen versterkt,

S.  overwegende dat het van het allergrootste belang is te bevestigen dat de burgerrechten en de politieke, economische, sociale en culturele rechten onderling afhankelijk zijn en elkaar versterken en dat alleen de handhaving van al deze rechten kan bijdragen tot de vestiging van een echte democratie; overwegende dat democratie de beste manier vormt om ervoor te zorgen dat de mensenrechten worden geëerbiedigd en beschermd en de economie zich op duurzame wijze ontwikkelt; overwegende dat actieve deelname van maatschappelijke organisaties aan bestuursprocessen van wezenlijk belang is, maar dat dit aspect te vaak wordt verwaarloosd,

T.  overwegende dat de Raad in zijn Agenda voor Actie voor democratieondersteuning in de externe betrekkingen heeft bevestigd dat hij zijn steun meer samenhangend en doeltreffend wil maken, maar dat beperkte vooruitgang op dit gebied is geboekt,

U.  overwegende dat de Unie over een breed scala van instrumenten ter ondersteuning van de democratie en de mensenrechten beschikt (zoals politieke, economische en handelsovereenkomsten en partnerschappen, met bepalingen over de mensenrechten en de democratie, de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (SAP-plus-regeling), politieke dialogen, acties op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), missies op het gebied van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB), gespecialiseerde financiële instrumenten, associatieprojecten en verkiezingswaarnemingsmissies); overwegende dat het echter van wezenlijk belang dat een samenhangend en resultaatgericht beleid inzake mensenrechten en democratie wordt ontwikkeld op basis van een standaardmethodiek aangepast aan de situatie van elk land, dat de inconsistenties en dubbele standaarden in het externe beleid van de EU wegneemt ten gunste van democratisering en voorkomt dat deze opnieuw ontstaan, en overwegende dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de specifieke behoeften in fragiele situaties en na conflicten, en dat democratie, mensenrechten en ontwikkeling als onderling samenhangende doelstellingen moeten worden bevorderd,

V.  overwegende dat de EU meer oog zou moeten hebben voor de sociale, politieke, economische en strategische werkelijkheden van een land wanneer zij besluit handelspreferenties, zoals SAP-plus, toe te kennen of in te trekken,

W.  overwegende dat de EU zich intensiever moet inspannen om democratische normen en elementen te bevorderen met haar activiteiten in internationale organisaties en de doeltreffende tenuitvoerlegging van de verplichtingen die zijn aangegaan in en via de fora waaraan EU-lidstaten deelnemen moet blijven bevorderen,

X.  overwegende dat er nog grote uitdagingen bestaan ten aanzien van het toezicht op en de tenuitvoerlegging van wettelijk bindende bepalingen over de mensenrechten in de internationale overeenkomsten van de EU; overwegende dat de opschorting van een internationale overeenkomst tussen de Unie en een partnerland in reactie op ernstige schendingen van de mensenrechten of de democratie een instrument is dat bedoeld is om in bepaalde situaties te worden gebruikt; overwegende dat ondanks het feit dat de bepaling over de mensenrechten en de democratie vaak wordt geschonden en de in de internationale overeenkomsten ter zake opgenomen verbintenissen niet worden nageleefd door een aantal derde landen, de regeringen van de betrokken landen slechts zelden door sancties worden getroffen of voldoende ter verantwoording worden geroepen, zelfs wanneer het gaat om ernstige schendingen van de mensenrechten; overwegende dat de weigering van de EU om dit instrument consistent te gebruiken de geloofwaardigheid van de Unie als sterke en doortastende speler op het internationale toneel aantast,

Y.  overwegende dat de keuze van de sancties billijk, afgewogen en intelligent moet zijn en dat de bevolking in geen geval als eerste door deze sancties moet worden getroffen,

Z.  overwegende dat de Unie een daadwerkelijk aansporingsbeleid op dit gebied heeft dat de landen in kwestie tot hervormingen moet bewegen, maar dat de stimulansen om politieke redenen nog niet volledig zijn benut, in het bijzonder door een gebrek aan consensus binnen de EU over het belang van bevordering van democratie en eerbiediging van mensenrechten ten opzichte van andere prioriteiten; overwegende dat er in principe geen structurele of wettelijke hindernissen bestaan voor het gecoördineerde gebruik van de externe financiële instrumenten ter ondersteuning van democratiseringsprocessen,

AA.  overwegende dat resolutie 63/168 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 18 december 2008 oproept tot een mondiaal moratorium op de toepassing van de doodstraf; overwegende dat de doodstraf in veel landen van de wereld nog als strafmethode wordt toegepast, in sommige gevallen zelfs voor minderjarigen,

AB.  overwegende dat het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) een essentieel onderdeel is van het Europese beleid, omdat het gericht is op acties die niet gerealiseerd kunnen worden met bilaterale-samenwerkingsinstrumenten,

AC.  overwegende dat met het EIDHR de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU worden gefinancierd, die van wezenlijk belang zijn om invloed te kunnen uitoefenen op democratiseringsprocessen, maar dat de follow-up en de uitvoering van de hieruit voortkomende aanbevelingen vaak onvoldoende zijn,

AD.  overwegende dat dit het gevolg kan zijn van een gebrek aan politieke wil van de regeringen van de landen die deze EU-verkiezingswaarnemingsmissies ontvangen, en van het feit dat de Europese Commissie en de lidstaten niet in staat zijn gebleken deze aanbevelingen in specifieke ondersteuningsprogramma's om te zetten, met name ten gunste van nieuw gekozen parlementen,

AE.  overwegende dat het Europees Parlement nog altijd niet over toereikende analyses beschikt om de omvang van de steun aan de democratie door de Unie, waaronder door de lidstaten, te kunnen beoordelen; overwegende dat dit deels te wijten is aan problemen met betrekking tot transparantie, toegang tot documenten en raadpleging, die de Raad nog niet heeft opgelost,

AF.  overwegende dat enkel door een beroep te doen op het beginsel van volledige conditionaliteit van de steun het mogelijk zal zijn de doelstellingen te bereiken van echte democratisering, echte eerbiediging van de mensenrechten en reële, betere economische vooruitzichten voor de plaatselijke bevolking; overwegende dat dit conditionaliteitsbeginsel dient te worden vastgesteld samen met de begunstigde landen, in nauw overleg met niet alleen de regeringen maar ook het maatschappelijk middenveld, en met volledige inachtneming van de werkelijke behoeften van de plaatselijke bevolking,

AG.  overwegende dat politieke partijen en met vrije en eerlijke verkiezingen gekozen parlementen voor elke democratie en elk democratiseringsproces van centraal belang zijn, en dat de ondersteuning en de toepassing van het EIDHR in het verleden niet altijd in overeenstemming zijn geweest met het gewicht van die actoren,

AH.  overwegende dat het werk van UN Women cruciaal is voor de ondersteuning van vrouwen die bijdragen en deelnemen aan democratiseringsprocessen,

AI.  overwegende dat er bij de EU-instellingen brede consensus heerst over de meerdimensionale, complexe en duurzame aard van democratie, maar dat de Commissie en de lidstaten bij de programmering en uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van de democratie geen rekening hebben gehouden met de gehele electorale cyclus,

AJ.  overwegende dat in staten die een democratiseringsproces ondergaan in het bijzonder vrouwen en jonge kinderen gemakkelijk slachtoffer worden van mensenhandel, ook voor prostitutiedoeleinden,

De noodzaak van een nieuw paradigma

1.  is van mening dat alleen democratieën die zijn gebaseerd op de beginselen van de rechtsstaat, als basis kunnen dienen voor evenwichtige structurele partnerschapen tussen derde landen en de EU, in het kader waarvan ook de behoeften en belangen van beide partijen en hun respectievelijke bevolking worden geëerbiedigd;

2.  benadrukt dat partnerschappen op basis van dialoog en overleg de binding met democratiseringsprocessen en elementen van democratisch bestuur versterken; doet een beroep op alle EU-instellingen om zich meer in te spannen om deze dialogen op een meer samenhangende, consequente en gecoördineerde wijze te benutten;

3.  is van mening dat de rol van de EU als „zachte macht” (soft power) in het wereldbestel enkel kan worden bevestigd indien de bescherming van de mensenrechten een echte prioriteit wordt in de uitoefening van beleid ten aanzien van derde landen;

4.  wijst erop dat het voor een geloofwaardig en samenhangend extern beleid van de EU en de ondersteuning van democratische ontwikkeling noodzakelijk is om ook in de EU en haar lidstaten altijd een voorbeeldig beleid te voeren dat de mensenrechten en de democratie eerbiedigt, zowel nu als in de toekomst;

5.  is van mening dat de strijd tegen armoede en de verwijdering van de obstakels die de ontwikkeling van de landen hinderen een beslissende bijdrage kunnen leveren aan democratiseringsprocessen;

6.  merkt op dat de gebeurtenissen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten hebben aangetoond dat een uitsluitend op veiligheid – in het bijzonder de bestrijding van illegale migratie – en stabiliteit gerichte aanpak, die de armoede en sociale onrechtvaardigheid niet heeft doen afnemen, niet toereikend is; benadrukt dat „veiligheid of democratie” een vals dilemma is omdat in een samenleving geen veiligheid kan bestaan zonder democratisch en verantwoordelijk gezag; is van mening dat in de landen waar de economie zich heeft ontwikkeld, de opbrengsten hiervan niet eerlijk over de bevolking zijn verdeeld; meent dan ook dat sociale gerechtigheid en bestrijding van ongelijkheid wezenlijke doelstellingen moeten worden van het externe beleid van de Unie, omdat deze een onontbeerlijke factor vormen in de opbouw van een vreedzame, welvarende en democratische samenleving;

7.  benadrukt dat een nieuw paradigma moet worden ontwikkeld, gericht op de daadwerkelijke consolidering van democratie op basis van van binnen uit ontstane, duurzame en integrale ontwikkeling ten gunste van de bevolking en waarbij de rechtsstaat en de fundamentele mensenrechten en vrijheden worden geëerbiedigd; is van mening dat de EU de totstandkoming van een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van een democratische samenleving moet bevorderen;

8.  onderstreept dat democratie als bestuursvorm mechanismen voor de verdeling van politieke bevoegdheden en voor conflictbeheersing kent die essentieel zijn voor stabiele en vreedzame samenlevingen; merkt evenwel op dat democratie van binnenuit moet komen en niet kunstmatig kan worden opgelegd door buitenstaanders; is van mening dat de EU, samen met de internationale gemeenschap, een actieve ondersteunende bijdrage kan leveren aan het proces van democratische consolidering;

9.  meent dat een democratiseringsproces alleen succesvol kan verlopen als er ook wordt gewerkt aan de sociale en economische ontwikkeling van een land, om ervoor te zorgen dat de grondrechten van de bevolking, zoals het recht op onderwijs, gezondheid en werkgelegenheid, worden geëerbiedigd;

10.  is van mening dat de ervaringen met de overgang naar democratie na de ineenstorting van de communistische dictaturen in Centraal- en Oost-Europa moeten worden gedeeld met de opkomende democratische krachten in Noord-Afrika en het Midden-Oosten in ruimere zin; moedigt de Commissie en de EDEO aan zich actiever te betrekken bij het democratiseringsproces dat zich in deze belangrijke naburige regio ontvouwt; moedigt Europese partijen aan programma's te ontwikkelen voor samenwerking met opkomende partijen in alle nabuurschapsregio's;

11.  benadrukt dat nu in de eerste plaats de huidige (aansporings)instrumenten van de Unie beter, op concrete wijze en met nieuwe energie moeten worden gebruikt in het kader van strategieën aangepast aan de situatie van elk land, en voortaan samenhangend en zonder dubbele normen moeten worden ingezet, omdat anders het beeld van Europa en zijn capaciteit een sterk en samenhangend extern beleid te voeren verder schade wordt berokkend; benadrukt dat een dergelijke benadering een echte beleidsverandering vereist waardoor democratie, de rechtsstaat en mensenrechten hoekstenen van het externe beleid van de Unie worden die niet alleen worden vertaald in beleidsdoelen maar ook deel worden van de opbouw en de structuur van dat beleid;

12.  verzoekt om een versterking van de internationale overeenkomsten, de landenstrategiedocumenten, de actieplannen, de SAP-plus-regeling en elke andere contractuele relatie tussen de Unie en derde landen door een nauwkeuriger formulering van de bepalingen over mensenrechten, democratie, het recht van inheemse volken om vooraf geraadpleegd te worden, goed bestuur, specifieke mechanismen die worden gebruikt in geval van niet-naleving van verbintenissen ten minste uitgaande van de in de Overeenkomst van Cotonou opgenomen mechanismen, verbintenissen en specifieke, meetbare, haalbare en tijdsgebonden criteria om de geboekte vooruitgang te meten, en een nauwkeurig tijdschema voor de uitvoering ervan; betreurt het dat de EU, ondanks de bepalingen over mensenrechten in de Overeenkomst van Cotonou, haar ogen vaak sluit voor voortdurende en stelselmatige schendingen van de mensenrechten door sommige Cotonou-partnerregeringen onder het mom van een „business as usual”-relatie; verzoekt de Commissie consistente beleidsmaatregelen te treffen die zijn gericht op ontmoediging van mensenrechtenschendingen, zoals vermindering van de financiële middelen voor regeringen die de democratie en de mensenrechten niet eerbiedigen waardoor hun begrotingssteun wordt onthouden, terwijl de financiële middelen juist worden verruimd voor de versterking van het maatschappelijk middenveld met voorbijgaan aan die regeringen;

13.  wijst er eens te meer op dat de doelstellingen van het gemeenschappelijke handelsbeleid volledig moeten worden afgestemd op de algemene doelstellingen van de EU; geeft aan dat de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt gevoerd „in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie”, en dat, overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de handelspolitiek onder meer moet bijdragen aan duurzame ontwikkeling, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten;

14.  onderstreept het belang van permanent toezicht op de uitvoering van de overeenkomsten en verzoekt in dit verband om het gebruik van effectstudies over mensenrechten en democratie in aanvulling op de effectstudies over duurzame ontwikkeling, om een blijvende evaluatie van de overeenkomsten te waarborgen;

15.  merkt op dat democratische beginselen en waarden verder kunnen worden aangemoedigd door de ratificatie te bevorderen van het Statuut van Rome van het Internationale Strafhof en daarbij prioriteit te geven aan de ondervertegenwoordigde regio's om het universele karakter van het hof en de bestrijding van straffeloosheid, genocide, oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid te versterken;

16.  betreurt dat de Commissie slechts zeer zelden de mechanismen toepast waarmee SAP-plus-preferenties kunnen worden ingetrokken in geval van schending van de daarmee verbonden overeenkomsten; veroordeelt de opstelling van de Commissie, die ondanks onderling overeenstemmende verslagen van meerdere internationale organisaties, weigert om onderzoeken in te stellen naar meerdere door SAP-plus begunstigde landen waarvoor er sterke aanwijzingen zijn dat ze zich niet houden aan de door hen ondertekende overeenkomsten;

17.  herinnert eraan dat het Parlement er sterk op heeft aangedrongen dat in alle vrijhandelsovereenkomsten juridisch bindende bepalingen op sociaal en milieugebied en inzake de eerbiediging van de mensenrechten worden opgenomen, met als minimale basis de lijst van verdragen die zijn opgenomen in de SAP-plus-verordening;

18.  bevestigt dat het Europees Parlement strikter toezicht moet houden op laatstgenoemde punten; verlangt dan ook dat de Raad en de Commissie het Europees Parlement betrekken bij alle fasen van de onderhandeling, sluiting, de uitvoering en de opschorting van internationale overeenkomsten met derde landen, met name bij de vaststelling van het onderhandelingsmandaat voor nieuwe overeenkomsten (in het bijzonder op het gebied van de bevordering van de mensenrechten), bij de dialoog met de associatieraad of elk ander gelijkwaardig politiek orgaan belast met het beheer van de overeenkomst (over de uitvoering van de verbintenissen op het gebied van democratisering) en bij de besluitvorming over het aanvangen van overleg of het opschorten van een overeenkomst;

19.  meent dat met betrekking tot het besluitvormingsproces over de opwaardering van de betrekkingen met partnerlanden lessen moeten worden geleerd van het verleden; benadrukt dat de geavanceerde status alleen mag worden verleend aan partnerlanden die aan duidelijke voorwaarden voor mensenrechten en democratie voldoen; verzoekt opnieuw om een duidelijk raadplegingsmechanisme waarmee wordt gewaarborgd dat het Parlement volledig op de hoogte wordt gehouden op alle onderhandelingsniveaus;

20.  is van mening dat de controle op de mensenrechtensituatie in elk land in de eerste plaats legitiem is in het kader van de Verenigde Naties en wijst opnieuw op de noodzaak van een gemeenschappelijk standpunt van de Europese landen in alle VN-organen; verzoekt echter de Commissie en de EDEO regelmatig uitvoerige verslagen voor te leggen over de uitvoering door derde landen van de specifiek in de overeenkomsten met de Unie opgenomen verbintenissen op het gebied van de democratie en de mensenrechten;

21.  bevestigt de blijvende steun van de EU voor het werk van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens, UN Women en UNICEF; dringt er bij de Raad, de Commissie en de lidstaten op aan nauw samen te werken met de Raad voor de mensenrechten;

22.  verzoekt de EU bovendien om, op een zo gevoelig terrein als democratisering, haar strategieën te baseren op een uitvoerige analyse van de hervormingsmogelijkheden in de derde landen en de politieke wil van bestuurders om zich in te zetten voor een dergelijk proces, en om eventuele hindernissen te identificeren teneinde de meest geschikte strategieën te kunnen bepalen; is van mening dat bij dit identificatieproces moet worden uitgegaan van een regelmatige uitwisseling van gezichtspunten met alle democratische spelers van een land, opdat wederzijds vertrouwen en wederzijdse kennis aan de basis van dit proces liggen;

23.  merkt op dat Europese hulp die als begrotingssteun aan autoritaire staten wordt gegeven geen garantie biedt voor democratische ontwikkeling, en dat de bij de beoordeling van de doeltreffendheid van de geboden hulp de nadruk moet liggen op de geboekte resultaten en niet op de gepleegde investeringen;

24.  beveelt de Unie aan om bij de meest problematische partnerschappen de landen in kwestie niet te isoleren maar de betrekkingen met deze landen te onderhouden op basis van relevante en doeltreffende voorwaarden die als daadwerkelijke stimulansen voor democratische hervormingen, voor naleving van de regels inzake goed bestuur en voor de eerbiediging van de mensenrechten dienen, en na te gaan of de burgers werkelijk profijt van de samenwerking hebben; geeft zijn goedkeuring aan de „meer-voor-meer”-aanpak zoals omschreven in de mededeling met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied”; is van mening dat de Unie bovendien zonder aarzeling de financiële middelen die waren voorzien voor landen waarvan de regeringen hun verbintenissen op het gebied van democratisch beheer niet naleven, kan aanwenden ten gunste van landen die verder gevorderd zijn met de uitvoering van de aangegane verbintenissen, zowel de landen van het Euromediterraan partnerschap, als van het Oostelijk partnerschap en verzoekt om een sterkere nadruk op de bevordering van democratie in het partnerschaps- en nabuurschapsbeleid;

25.  verzoekt de Unie zonder aarzeling waar dat gepast is evenredige en intelligente sancties op te leggen gericht tegen de belangrijkste autoriteiten van regimes (en tegelijkertijd steun te geven aan de burgers en de rechtstreekse bijstand aan maatschappelijke organisaties te vergroten) van landen die hun verbintenissen op het gebied van mensenrechten, goed bestuur en democratisering niet naleven en alvorens te handelen de gevolgen van dergelijke sancties voor de bevolking van de begunstigde landen te evalueren; benadrukt dat gelijkwaardig, wederzijds respect aan de basis moet liggen van de samenwerking met derde landen; pleit voor de oprichting van een netwerk voor financiële ondersteuning, onder de auspiciën van een Euromediterrane Bank, ter bevordering van technische en ondernemende ontwikkelingsinitiatieven;

26.  benadrukt echter dat deze aanpak in combinatie met het aanstaande herziene Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) betekent dat de gedifferentieerde benadering slechts een waardevol en geloofwaardig instrument kan zijn als dezelfde doelen voor mensenrechten en democratie worden opgelegd aan alle ENB-partnerlanden; benadrukt dat de EU haar geloofwaardigheid opnieuw zou verliezen als zij onderscheid zou maken tussen „minimumnormen” waaraan de moeilijkste landen zich moeten houden en ambitieuzere normen voor de meest geavanceerde landen;

27.  doet een beroep op de Raad en de EDEO om het gebruik van en de dreiging met „intelligente” sancties als instrument te integreren in het EU-mensenrechtenbeleid tegenover de meest repressieve regimes; is ervan overtuigd dat selectieve strafmaatregelen, zoals het bevriezen van tegoeden en het uitvaardigen van reisverboden voor hooggeplaatste personen, zodanig kunnen en moeten worden gebruikt dat verdere diplomatieke betrokkenheid, bilaterale handel, steunverlening door de EU en persoonlijke contacten niet worden belemmerd; herhaalt echter dat gerichte sancties stelselmatig, consequent en in de breedst mogelijke internationale samenwerking moeten worden toegepast om een doeltreffende afschrikking voor mensenrechtenschendingen te kunnen zijn;

28.  doet een beroep op de EU en de lidstaten om indien noodzakelijk druk uit te oefenen op de regeringen van staten die bekendstaan om hun slechte mensenrechtenreputatie, teneinde de situatie van de mensenrechten in deze staten te verbeteren en aldus het democratiseringsproces te versnellen;

29.  verlangt dat een forum wordt opgezet waarbinnen de nationale parlementen en het Europees Parlement kwesties van buitenlands beleid kunnen bespreken, in het bijzonder wat betreft gevoelige onderwerpen zoals mensenrechten en democratie;

De politieke dimensie verdiepen

30.  is van mening dat er behoefte is aan een alomvattende en coherente benadering op basis van gerichte strategieën op het gebied van ontwikkeling, mensenrechten, goed bestuur, sociale insluiting, bevordering van vrouwen en minderheden en religieuze tolerantie, als aanvullend instrument van het buitenlands beleid van de EU, en dat de twee benaderingen voor de bevordering van de democratie op deze manier moeten worden samengevoegd, namelijk de ontwikkelingsbenadering, gericht op sociaaleconomische vooruitgang voor iedereen en groei ten gunste van de armen en de politieke benadering, ter ondersteuning van politiek pluralisme, de parlementaire democratie en de eerbiediging van de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden en een goed functionerend maatschappelijk middenveld; benadrukt dat deze politieke ondersteuning van derde landen moet bestaan uit pluralistische capaciteitsopbouwende ondersteuning (vooral met betrekking tot de onafhankelijkheid en integriteit van de rechterlijke macht en tot goede bestuursmechanismen, met inbegrip van corruptiebestrijding) en de ondersteuning van instellingen, en niet tot politieke inmenging moet leiden; benadrukt de meerwaarde die oud-leden van het Europees Parlement kunnen bieden bij EU-acties ter bevordering van de democratie;

31.  verzoekt om verbetering van de integratie van de mensenrechten, democratie, democratisch bestuur en de rechtsstaat in alle activiteiten van de EU op het gebied van externe betrekkingen in overeenstemming met bestaande en nieuwe verplichtingen, zowel vanuit institutioneel oogpunt als in beleidsinstrumenten en geografische /thematische instrumenten;

32.  verzoekt de EU en de lidstaten de apolitieke aard te handhaven van de humanitaire hulp die tijdens het democratiseringsproces wordt geboden;

33.  erkent de inspanningen van de Unie, ter ondersteuning van groepen actoren die zich inzetten voor democratische hervormingen, zoals verdedigers van de mensenrechten en onafhankelijke media; benadrukt dat politieke pluralisme moet worden verbeterd met het oog op het bevorderen van democratische overgang ; verzoekt om de systematische ondersteuning van nieuw, vrij en eerlijk gekozen parlementen, in het bijzonder in landen die zich tot een democratie ontwikkelen of waarheen een verkiezingswaarnemingsmissie van de EU is gezonden; is van mening dat een dergelijke ondersteuning niet alleen automatisch moet worden gefinancierd door het EIDHR maar ook door geografische instrumenten;

34.  is verheugd over het besluit van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger om de oprichting te ondersteunen van een European Endowment for Democracy (EED) als een flexibel en hoogwaardig instrument voor steun voor politieke spelers die zich inzetten voor democratische hervormingen in ondemocratische landen en landen in een overgangsfase, in het bijzonder ten oosten en ten zuiden van de EU ; benadrukt dat de toekomstige EED wat zijn doelstellingen en financiële en bestuurlijke voorschriften betreft een aanvulling moet zijn op het EIDHR en de andere reeds bestaande instrumenten voor democratisering en externe financiële instrumenten; steunt de idee van decentralisering van de eigendom van het EU-beleid ter ondersteuning van democratie door middel van twinning van democratie-actoren van de EU met hun tegenhangers in de doellanden; verzoekt de EDEO, de Commissie en het aankomende Poolse voorzitterschap de taken van een toekomstige EED duidelijk te omlijnen met betrekking tot deze instrumenten en kaders; benadrukt dat het Europees Parlement recht op toezicht moet en betrokkenheid krijgen bij de oprichting in de toekomst van de EED, evenals bij de bepaling van de jaarlijkse doelstellingen, prioriteiten, verwachte resultaten en de toekenning van financiële middelen in grove lijnen en bij de uitvoering van en controle op deze activiteiten;

35.  spoort donoren van hulp aan de ontwikkeling van democratie meer als een politiek en ethisch proces te beschouwen dan als een technische exercitie en om meer kennis te vergaren over de situatie ter plaatse in de steunontvangende landen opdat de steun doeltreffend en aangepast aan de lokale omstandigheden kan worden ingezet;

36.  benadrukt dat een strategie ter bevordering van de democratie pas volkomen legitiem kan zijn en geworteld in de wil van het volk als ze berust op een dialoog met een zo breed mogelijk scala van plaatselijke spelers; verzoekt de Raad, de EDEO en de Commissie met klem om brede en grondige raadplegingen te houden onder alle betrokken partijen;

37.  is verheugd over de doeltreffende, onmiddellijke en geïntegreerde reactie van het stabiliteitsinstrument op situaties van crisis en instabiliteit in derde landen en zijn bijdrage aan het scheppen van de noodzakelijke voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van het beleid dat wordt ondersteund door de andere instrumenten, namelijk het instrument voor pretoetredingssteun, het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, het instrument voor ontwikkelingssamenwerking en het instrument voor economische samenwerking;

38.  benadrukt het belang van het beschermen van de rechten van vrouwen en meisjes, waaronder het recht op gelijke behandeling en het recht op onderwijs, voor de democratisering van elke samenleving; steunt zonder enig voorbehoud alle initiatieven, stimulansen en op de opbouw van capaciteit gerichte maatregelen van het extern beleid van de EU om vrouwen aan te sporen op alle niveaus en zowel in het publieke als het particuliere domein deel te nemen aan de besluitvormingsprocessen; onderstreept dat een gelijke deelname van vrouwen en mannen in iedere maatschappelijke context een essentieel onderdeel vormt van democratie en dat de deelname van vrouwen aan ontwikkeling een fundamentele en algemeen erkende waarde is en tevens voorwaarde is voor sociaaleconomische ontwikkeling en een goed democratisch bestuur; dringt er daarom bij de EU-instellingen op aan gendergelijkheid als prioriteit hoog op de agenda te zetten van de agenda ter bevordering van democratie; benadrukt dat het van belang is dat voorvechters van vrouwenrechten en vrouwelijke parlementariërs worden ondersteund, onder andere door het ontwikkelen van de mogelijkheden van „gender budgetting”; vraagt de EU met name financiële steun ter beschikking te stellen voor organisaties voor vrouwenrechten en vrouwelijke politieke kandidaten, en de opbouw van capaciteit op dit gebied te bevorderen; vindt dat gendergelijkheidskwesties in thematische prioriteiten moeten worden geïntegreerd en versterkt, onder andere door middel van participatieve benaderingen bij het ontwerp en de ontwikkeling van programma's, met de nadruk op het bestrijden van genderstereotypen en alle vormen van discriminatie van en geweld tegen vrouwen;

39.  stelt voor de bevoegdheid van de verkiezingscoördinatiegroep uit te breiden met beleid inzake steun voor democratische ontwikkeling, onverminderd de bevoegdheden van de relevante commissies, en moedigt het Bureau voor bevordering van de parlementaire democratie (OPPD) aan nauw samen te werken met de verkiezingscoördinatiegroep ;

40.  verzoekt de EDEO en de EU-delegaties het belang te erkennen van het vergroten van het besef onder de leden van EU-delegaties van het belang van maatregelen ter bevordering van democratie, in het bijzonder ter ondersteuning van parlementen;

41.  onderstreept het belang van het integreren van het democratiseringsbeleid in alle werkzaamheden van het Europees Parlement en in die van zijn delegaties; onderkent ook het belang van wereldwijde interparlementaire samenwerking op het gebied van het democratiseringsbeleid door middel van fora zoals „Parliamentarians for Global Action”;

42.  wijst op de rol die legitieme democratische partijen, echte maatschappelijke bewegingen en een vrije pers kunnen spelen bij de bescherming van het openbaar belang door toezicht te houden op de transparantie en de verantwoordingsplicht van regeringen; merkt op dat dit staten in staat stelt de mensenrechten te beschermen en de sociale en economische ontwikkeling te bevorderen;

43.  onderstreept de belangrijke rol die het maatschappelijk middenveld en parlementen van derde landen spelen in democratisch begrotingstoezicht en is ervan overtuigd dat elke directe begrotingssteun van de Unie moet worden aangevuld met technische en politieke verbetering van de toezichtmogelijkheden van nationale parlementen; bevestigt dat de Unie de parlementen van derde landen actief over de inhoud van de samenwerking met de EU moet inlichten; moedigt het OPPD aan een actieve rol te spelen in het ondersteunen van parlementen met betrekking tot het democratisch begrotingstoezicht; is in dit verband bijzonder verheugd en hoopvol over de intensivering van de samenwerking met de parlementen van de landen van het Oostelijk partnerschap in het kader van de Euronest-vergadering, waarvan op 3 mei 2011 de constituerende vergadering is gehouden; wijst erop dat dit initiatief van het Europees Parlement een belangrijk onderdeel is van het externe beleid van de EU ter bevordering van de democratie;

44.   erkent de inspanningen van het OPPD gericht op het bijstaan en steunen van parlementen in nieuwe en opkomende democratieën, alsook van regionale parlementen; erkent de bijdrage van het OPPD aan het opbouwen van de institutionele en administratieve capaciteit van de parlementen van nieuwe en opkomende democratieën en zijn samenwerking op dit gebied met het UNDP en de IPU; moedigt het OPPD aan te werken aan een algemene consensus over basisnormen voor goede parlementaire praktijken;

45.  acht het van essentieel belang dat het maatschappelijk middenveld in de toekomst rechtstreeks bijdraagt aan de processen van goed bestuur en daarmee aan het toezicht op de uitvoering van overeenkomsten; dringt er in dit kader bij de Commissie en de Raad op aan een gestructureerd mechanisme voor toezicht op de internationale overeenkomsten van de EU op te zetten, waarmee organisaties uit alle segmenten van het maatschappelijk middenveld van derde landen, waaronder niet-overheidsactoren en sociale partners, betrokken worden bij het evaluatieproces van de uitvoering van overeenkomsten;

46.  is verheugd over het besluit van de Unie om per land strategieën op het gebied van de mensenrechten te ontwikkelen; benadrukt dat deze strategieën eveneens betrekking moeten hebben op democratiseringsaspecten; moedigt een snelle tenuitvoerlegging hiervan aan zodat de Unie op korte termijn beschikt over een gemeenschappelijke evaluatie van de situatie en de behoeften van elk land, evenals over een actieplan waarin is vastgesteld hoe het volledige gebruik van de EU-instrumenten een aanvulling kan vormen op deze strategieën; benadrukt tegelijkertijd dat door de invoering van nieuwe strategieën en hun tenuitvoerlegging bestaande onsamenhangendheden en dubbele standaarden in het externe beleid van de EU ter bevordering van de mensenrechten en de democratie moeten worden weggenomen en dat dit niet moet leiden tot het ontstaan van nieuwe onsamenhangendheden en dubbele standaarden; merkt op dat de landenstrategiedocumenten de basis zouden moeten vormen van het volledige externe beleid dat per land wordt opgesteld, evenals van het gebruik van de EU-instrumenten; verzoekt de landenstrategiedocumenten beschikbaar te stellen aan het Parlement;

47.  roept de EU op om toekomstige financiële toezeggingen te koppelen aan de voortgang die derde landen boeken bij de uitvoering van strategieën op het gebied van de mensenrechten en daadwerkelijke democratische vooruitgang;

48.  onderstreept de noodzaak om sterke coalities tot stand te brengen met andere wereldspelers zoals de Afrikaanse Unie en de Arabische Liga, voor grotere effectiviteit bij het bevorderen van democratische waarden; dringt erop aan dat de EU dergelijke coalities actief nastreeft, in het bijzonder met de Verenigde Staten, in het kader van de gezamenlijke inspanningen van de EU en de VS om hun ontwikkelingsbeleid beter te coördineren;

49.  is verheugd over de oprichting van een directoraat voor mensenrechten en democratie binnen de EDEO en verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger om binnen de vertegenwoordigingen van de EU in het buitenland een contactpersoon voor mensenrechten en democratie aan te wijzen;

50.  is er voorstander van dat vrouwen de rol van „vredestichter” op zich nemen en op die manier een bijdrage leveren aan het voorkomen en beëindigen van conflicten; streeft tevens naar een actieve betrokkenheid van vrouwen omdat dat gunstig is voor de maatschappij;

51.  steunt regionale programma's ter bescherming van de meest kwetsbare personen, met name programma's gericht op kinderen, vrouwen en ouderen;

52.  is er vast van overtuigd dat het mondiger maken van individuen, met name vrouwen, en het maatschappelijk middenveld door middel van onderwijs, opleiding en bewustmaking, en het op die manier mogelijk maken van een doeltreffende verdediging van alle mensenrechten, waaronder sociale, economische en culturele rechten, uiterst belangrijk is als aanvulling op het opstellen en uitvoeren van beleidsmaatregelen en programma's gericht op democratisering, en is van mening dat daarvoor de noodzakelijke middelen moeten worden vrijgemaakt;

53.  verzoekt de Raad en de Commissie een politieke strategie voor de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU te ontwikkelen, met name door de indiening van het politieke plan in het kader waarvan de missie wordt uitgezonden; verlangt dat twee jaar na elke missie een balans van de geboekte democratische vooruitgang en de aspecten die moeten worden verbeterd wordt voorgelegd tijdens het jaarlijkse debat in het Europees Parlement over de mensenrechten met de hoge vertegenwoordiger/vice-voorzitter; herhaalt dat de kennis en de ervaring van voormalige parlementsleden moeten worden benut in het kader van verkiezingswaarnemingsmissies en de follow-up hiervan;

54.  benadrukt, in het bijzonder met het oog op de beperkte beschikbare middelen, dat de landen waarnaar in de eerste plaats een verkiezingswaarnemingsmissie wordt gestuurd moeten worden geselecteerd op basis van de werkelijke gevolgen die een missie kan hebben voor de bevordering van een echt proces van democratisering op de lange termijn; verzoekt de EDEO deze keuze op uiterst selectieve wijze te maken; herinnert eraan dat de verkiezingscoördinatiegroep, die wordt geraadpleegd over het jaarprogramma voor de verkiezingswaarnemingsmissies van de Unie, hiervoor nauwkeurige criteria heeft opgesteld; roept op tot grotere waakzaamheid ten aanzien van het naleven van de methodologie en regels die op internationaal niveau zijn vastgesteld, met name wat betreft de onafhankelijkheid en doeltreffendheid van de missie;

55.  benadrukt dat na afloop van elke verkiezingswaarnemingsmissie realistische en uitvoerbare aanbevelingen moeten worden gedaan; verlangt dat de EU-instellingen en de lidstaten zich aansluiten bij deze conclusies en verlangt dat de Commissie, de EDEO en de lidstaten er in het bijzonder op toezien dat de uitvoering van de aanbevelingen door middel van samenwerking wordt ondersteund; onderstreept het belang van een adequate controle op de uitvoering van deze aanbevelingen; verlangt dat de verspreiding van en het toezicht op deze aanbevelingen aan de EU-delegaties wordt toevertrouwd en dat hiervoor de nodige middelen worden verstrekt; benadrukt de noodzaak van nauwe samenwerking met de ondertekenaars van de Beginselverklaring voor internationale verkiezingswaarnemingsmissies om de doeltreffendheid van de werkzaamheden op het gebied van verkiezingen in de wereld te verbeteren;

56.  is van mening dat de permanente delegaties van het EP en de gezamenlijke parlementaire vergaderingen een aanmerkelijk grotere rol zouden moeten spelen in de follow-up van de verkiezingswaarnemingsmissies en de analyse van de vooruitgang die wordt geboekt op het gebied van mensenrechten en democratie

57.  benadrukt het belang van een proces voor politieke ondersteuning dat niet alleen op de periode direct voorafgaand aan en direct na de verkiezingen is gericht, maar dat op continuïteit berust; spreekt in dit verband zijn waardering uit voor de werkzaamheden van politieke stichtingen;

58.  benadrukt dat regeringen ter verantwoording moeten worden geroepen voor mensenrechtenschendingen, slecht bestuur, corruptie en oneigenlijk gebruik van nationale middelen die ten goede zouden moeten komen aan de samenleving als geheel; roept in dit verband de Raad, de Commissie en de lidstaten op hun inspanningen ter bevordering van goed bestuur en ter bestrijding van straffeloosheid voort te zetten, onder andere door van derde landen volledige samenwerking te eisen met het Internationaal Strafhof en in nieuwe overeenkomsten de naleving van het Statuut van Rome te verankeren;

59.   verzoekt de relevante EU-instellingen het EIDHR te handhaven en te versterken, en andere bestaande instrumenten en kaders die gericht zijn op de ondersteuning van de democratie in derde landen te verbeteren en te stroomlijnen;

Ondersteuning van het maatschappelijk middenveld

60.  benadrukt de noodzaak van een gedecentraliseerde aanpak die een aanvulling vormt op de politieke dimensie en die beter rekening kan houden met de werkelijke omstandigheden van de bevolking, door middel van steun voor zowel plaatselijke als regionale organisaties die bijdragen aan de consolidering van de dmocratie door samen met niet alleen de Unie maar ook de andere partnerlanden in dezelfde regio ruimten te creëren voor dialoog en de uitwisseling van goede praktijken;

61.  verzoekt om de ontwikkeling van een opener en dynamischer beleid ter ondersteuning van de stuwende maatschappelijke krachten en de krachten die burgerparticipatie bevorderen; stelt voor de invloed van het maatschappelijk middenveld te bevorderen door middel van specifieke programma's en door dit element in de huidige programma's op te nemen;

62.  onderstreept dat de capaciteiten van maatschappelijke organisaties moeten worden verbeterd door middel van onderwijs en bewustmaking, en dat zij in staat moeten worden gesteld aan politieke processen deel te nemen; benadrukt dat een nauw partnerschap tussen de openbare en particuliere sectoren, alsmede meer eigen verantwoordelijkheid voor de controlerende instellingen, met inbegrip van nationale parlementen, van cruciaal belang zijn voor de bevordering van democratie;

63.  dringt aan op gerichte steun voor niet-extremistische sociale bewegingen, echt onafhankelijke media en politieke partijen die zich inzetten voor de democratie in autoritaire staten en nieuwe democratieën, om de burgerparticipatie te bevorderen, duurzame meerpartijensystemen te steunen en de mensenrechten te verbeteren; is van mening dat het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten daarin een essentiële rol moet spelen;

64.  vraagt om steun voor de brede participatie van alle belanghebbende partijen bij de ontwikkeling van een land en moedigt alle delen van de samenleving aan deel te nemen aan de opbouw van democratie; erkent de vitale rol die ngo's en andere niet-overheidsactoren spelen bij het bevorderen van democratie, sociale rechtvaardigheid en mensenrechten;

65.  staat achter de bestaande praktijk van het zoeken naar innovatieve manieren om het maatschappelijk middenveld, politieke partijen, de media en andere niet-gouvernementele politieke spelers te betrekken bij de dialogen van de EU met derde landen; herhaalt zijn steun voor de vrijheid, de bescherming en de bevordering van de media, voor de reducering van de digitale kloof en voor de vergemakkelijking van de toegang tot het internet;

66.  staat achter de financiering van het maatschappelijk middenveld door het EIDHR en het toekennen van middelen aan projecten van plaatselijke ngo's; stelt voor geleidelijk aan meer middelen toe te kennen als de situatie in het land van dien aard is dat er een maatschappelijk middenveld is en de democratie op weg is te slagen;

67.  onderstreept dat toegang tot informatie en onafhankelijke media van cruciaal belang is voor de roep van burgers om democratische hervormingen en verzoekt daarom om uitbreiding van de steun op het gebied van de bevordering van de vrijheid van de „oude” en „nieuwe” media, de bescherming van onafhankelijke journalisten, de verkleining van de digitale kloof en de verbetering van de toegang tot internet;

68.  is ingenomen met de activiteiten van de EU-lidstaten ter ondersteuning van de democratisering in de wereld, zoals onder andere het programma voor samenwerking tussen de ombudsmannen van de landen van het Oostelijk partnerschap 2009-2013, een gezamenlijk initiatief van de Poolse en de Franse ombudsman dat gericht is op de versterking van de capaciteiten van de ombudsmannen, de organen van de uitvoerende macht en de niet-gouvernementele organisaties van de landen van het Oostelijk partnerschap bij de uitvoering van de taken rond de bescherming van de rechten van het individu en de opbouw van een democratische rechtsstaat; benadrukt dat het noodzakelijk is dat deze activiteiten in het kader van de EU worden gecoördineerd en dat de EU-instellingen gebruikmaken van hun ervaringen;

69.  bevestigt opnieuw dat de EU zich onverminderd zal blijven inzetten voor de bestrijding van mensenhandel en verzoekt de Commissie speciale aandacht te schenken aan landen die een democratiseringsproces doormaken, omdat de bevolking van die landen een extra groot risico loopt om slachtoffer van mensenhandel te worden; verzoekt DG DEVCO, DG ENLAR, DG HOME en de EU-coördinator voor de bestrijding van mensenhandel op dit punt nauw samen te werken;

70.  is zich bewust van het belang van de samenwerking tussen de EU en de Raad van Europa ter bevordering van de democratie in de wereld; is verheugd over het begin dat is gemaakt met de uitvoering van de gezamenlijke programma's van de EU en de Raad van Europa ter ondersteuning van de democratie, goed bestuur en stabiliteit in de landen van het Oostelijk partnerschap;

o
o   o

71.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de EDEO en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) A/RES/55/96.
(2) A/RES/59/201.
(3) PB C 320 van 28.10.1996, blz. 261.
(4) PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 107.
(5) PB C 343 van 5.12.2001, blz. 270.
(6) PB C 131 E van 5.6.2003, blz. 147.
(7) PB C 271 E van 12.11.2009, blz. 31.
(8) PB C 265 E van 30.9.2010, blz. 3.
(9) PB C 4 E van 7.1.2011, blz. 34.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0327.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0446.
(12) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0434.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.
(14) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0082.
(15) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0121.
(16) A/HRC/17/31, 2011.
(17)1 A/RES/55/96 en A/RES/59/201.

Juridische mededeling - Privacybeleid