Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/013 PL/Podkarpackie machines uit Polen) (COM(2011)0062 – C7-0056/2011 – 2011/2045(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0062 – C7-0056/2011),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006) , en met name punt 28,
– gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0059/2011),
A. overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,
B. overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook tijdelijk is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,
C. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,
D. overwegende dat Polen om steun heeft gevraagd in verband met 594 gedwongen ontslagen (waarvan 200 waarvoor om steun wordt gevraagd) in drie bedrijven die vallen onder afdeling 28 van de NACE Rev. 2 (vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen) in de NUTS II-regio Podkarpackie in Polen,
E. overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening,
1. verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG;
2. brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; wijst op de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; vraagt echter een evaluatie van de integratie op lange termijn van deze werknemers op de arbeidsmarkt als rechtstreeks gevolg van de door het EFG gefinancierde maatregelen;
3. beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;
4. wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;
5. is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten zijn opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen;
6. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
7. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
8. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/013 PL/ Podkarpackie - vervaardiging van machines)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/249/EU.)
Migratiestromen als gevolg van instabiele omstandigheden: reikwijdte en rol van het buitenlands beleid van de EU
179k
93k
Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over migratiestromen als gevolg van instabiele omstandigheden: reikwijdte en rol van het buitenlands beleid van de EU (2010/2269(INI))
– gelet op Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument(1),
– gelet op Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot invoering van een stabiliteitsinstrument(2),
– gelet op Verordening (EG) nr. 1889/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot instelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld(3),
– gelet op Verordening (EG) nr. 1905/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot invoering van een financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking(4),
– gelet op Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp(5),
– gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou (Benin) op 23 juni 2000(6),
– gelet op Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO)(7),
– gezien het internationale VN-Verdrag ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden, dat op 18 december 1990 is aangenomen,
– gezien het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 inzake de status van vluchtelingen,
– gezien de alomvattende aanpak van migratie, die de Europese Raad op 13 december 2005 heeft aangenomen, waarin de externe dimensie van het migratiebeleid en de drie voornaamste prioriteiten ervan worden afgebakend, te weten het bevorderen van legale migratie, het bestrijden van illegale migratie en het bevorderen van synergieën tussen migratie en ontwikkeling,
– gezien het Europees pact inzake immigratie en asiel, dat in oktober 2008 door de Raad werd goedgekeurd, het Eerste jaarverslag over immigratie en asiel van 2009 (COM(2010)0214) van de Commissie en de conclusies van de Raad over de follow-up van het Europees pact inzake immigratie en asiel van 3 juni 2010,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring EU-Afrika inzake migratie en ontwikkeling, die op 23 november 2006 in Sirte werd ondertekend en die de nadruk legt op de noodzaak dat de EU- en Afrikaanse landen zich verbinden tot een partnerschap van landen van herkomst, doorreis en bestemming voor een doeltreffender beheersing van de migratie, daarbij rekening houdend met het verband daarvan met ontwikkeling,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 18 en 19 juni 2009 inzake illegale immigratie,
– gezien het programma van Stockholm voor de periode 2010-2014, het Europees migratie- en asielpact en het Actieplan van de Commissie ter uitvoering van het programma van Stockholm (COM(2010)0171),
– gezien het verslag van de hoge vertegenwoordiger en de Commissie betreffende klimaatverandering en internationale veiligheid van 14 maart 2008, de daarmee verbonden aanbevelingen van 18 december 2008 en de conclusies van de Raad van 8 december 2009,
– gezien de gemeenschappelijke verklaring van de ministeriële conferentie over „Bouwen aan migratiepartnerschappen” die op 27 en 28 april 2009 in Praag werd gehouden,
– gezien het VN-Verdrag tegen de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit van december 2000 en de bijbehorende protocollen,
– gezien de overeenkomst over een samenwerkingsagenda EU-Libië inzake migratie, die op 4 oktober 2010 in Tripoli is ondertekend door commissaris Malmström, commissaris Füle en, namens Libië, door de heer Moussa Koussa, secretaris van het Algemeen Volkscomité voor buitenlandse betrekkingen en internationale samenwerking, en de heer Yunis al_Obeidi, secretaris van het Algemeen Volkscomité voor openbare veiligheid,
– onder verwijzing naar zijn aanbeveling van 20 januari 2011 aan de Raad betreffende de onderhandelingen over een kaderovereenkomst tussen de EU en Libië(8),
– gezien de Verklaring van Tripoli, afgelegd op de derde topconferentie Afrika-EU, die op 29 en 30 november 2010 in Tripoli (Libië) is gehouden,
– gezien de toespraak van de Catherine Ashton, vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, tot de Veiligheidsraad van de VN op 4 mei 2010, waarin zij de noodzaak onderstreept van een allesomvattende aanpak van crisisbeheer en vredesopbouw, alsmede het duidelijke verband tussen veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten,
– gelet op Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (blauwe kaart-richtlijn)(9),
– gezien de gezamenlijke verklaring van de Top van Praag van 7 mei 2009 betreffende het Oostelijk partnerschap ter inwijding van het Oostelijk partnerschap,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 september 2010 over de vermindering van armoede en het scheppen van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden: beleidskoers(10), met name de paragrafen 71, 72 en 73 daarvan,
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 16 december 2010 over Eritrese vluchtelingen die in de Sinaï worden gegijzeld(11),
– gezien de conclusies van het voorzitterschap van de conferentie over een multidisciplinaire aanpak van de preventie van mensenhandel, de vervolging van mensenhandelaars en de bescherming van slachtoffers van 27 januari 2011,
– gelet op artikel 80 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin wordt gesteld dat aan het beleid inzake grenscontrole, asiel en immigratie de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten, ook op financieel vlak, ten grondslag liggen en dat de handelingen van de Unie die uit hoofde van dit hoofdstuk worden vastgesteld, passende bepalingen bevatten voor de toepassing van dit beginsel,
– gelet op artikel 48 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0075/2011),
A. overwegende dat politieke, sociale en economische instabiliteit, onveiligheid, politieke onderdrukking en autoritaire regimes de voornaamste drijfveer voor migratie vormen, waardoor de getroffen gemeenschappen van levensvatbare plaatselijke toekomstperspectieven en inkomsten worden beroofd en derhalve van het recht om te kiezen voor migratie of niet, zodat hun leven voortdurend in gevaar is en migratie als enige optie overblijft; overwegende dat de klimaatverandering en de achteruitgang van het milieu een toenemende oorzaak van migratie zijn,
B. overwegende dat door instabiliteit veroorzaakte migratie vooral op gang wordt gebracht door oorlog en gewapende conflicten of het risico daarvan, schendingen van de mensenrechten – met inbegrip van de vervolging of de beperking van de rechten van politieke tegenstanders, minderheden, waaronder religieuze, etnische en LGBTT-minderheden, en kansarme groepen – natuurrampen en door mensen veroorzaakte rampen, het gebrek aan uitvoerbare economische toekomstperspectieven en een duurzame structuur voor democratie en goed bestuur, en eerbieding en bevordering van civiele, politieke, culturele, economische en sociale rechten,
C. overwegende dat migratie, een verschijnsel dat overal ter wereld voorkomt en van oudsher bestaat, een bijdrage heeft geleverd aan de uitwisseling van ideeën, maar ook problemen heeft veroorzaakt op het gebied van integratie van immigranten in gastlanden en daarmee heeft geleid tot enerzijds een culturele en economische verrijking van de Europese Unie en anderzijds tot problemen van sociale integratie en aanpassing; overwegende dat de EU behoefte heeft aan een aanzienlijke maar gecontroleerde immigratie om haar vergrijzende bevolking te steunen en het hoofd te bieden aan andere sociale en economische uitdagingen,
D. overwegende dat in het verleden de richting van migratiestromen altijd heeft afgehangen van waar de grootste migratiedruk was, maar dat migratiestromen nooit zijn gestopt; overwegende dat het onmogelijk is migratie een halt toe te roepen, maar dat migratie in de komende decennia waarschijnlijk zal veranderen qua omvang en complexiteit, en dat er derhalve op de juiste wijze op gereageerd moet worden om menselijk lijden te voorkomen,
E. overwegende dat legale migratie zowel voor de persoon die zijn land van oorsprong wil verlaten als voor het gastland de beste optie is,
F. overwegende dat de migratiestromen die het gevolg zijn van instabiliteit en de vorm krijgen van illegale migratie een grotere druk uitoefenen op de lidstaten die zich aan de buitengrenzen van de EU bevinden,
G. overwegende dat de Internationale conventie van de VN over de bescherming van de rechten van alle migrantenwerkers door geen enkele lidstaat van de EU is geratificeerd; overwegende dat deze conventie het breedste kader biedt voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten en hun familieleden en de lidstaten een richtsnoer verschaft voor de stappen die moeten worden genomen bij de uitwerking en uitvoering van beleidsvormen die betrekking hebben op de migratie van arbeidskrachten,
H. overwegende dat de economische instabiliteit een sterke weerslag op jongere generaties, vrouwen en minderheden of kansarme groepen heeft, die geen uitzicht op werk hebben en wellicht gemakkelijker ten prooi vallen aan geweld, radicalisering en aanwerving door terroristische groeperingen,
I. overwegende dat de klimaatverandering gekoppeld is aan voedsel- en waterschaarste, ontbossing en bodemdegradatie, en steeds vaker wordt aangewezen als een belangrijke bedreiging voor de internationale veiligheid en stabiliteit,
J. overwegende dat mensen die door grote, door de klimaatverandering veroorzaakte rampen hun huis kwijtraken, steun en bescherming nodig hebben; overwegende dat de bestaande vluchtelingenwetgeving echter niet het recht op internationale bescherming van klimaatvluchtelingen erkent,
K. overwegende dat in sommige gebieden die het hardst door de klimaatverandering en door het aldus ontstane verlies van biodiversiteit worden getroffen, zoals de Sahel, migratie de enige vorm van aanpassing aan het veranderde klimaat is,
L. overwegende dat bepaalde migranten ook asielzoeker kunnen zijn en mogelijk formeel erkend vluchteling kunnen worden,
M. overwegende dat de uitbuiting van niet-reguliere migratie niet alleen de levens van migranten ernstig in gevaar brengt, maar dat zij vaak ook wordt geassocieerd met de ergste schendingen van de mensenrechten, met inbegrip van slavernij, seksuele uitbuiting, kindermisbruik en gendergeweld; overwegende dat het optreden van de EU ter voorkoming van dergelijk misbruik en ter bescherming van migranten, ook illegale migranten, in noodsituaties krachtiger moet worden om doeltreffender te werken,
N. overwegende dat de mensensmokkel vrijwel elk land op aarde treft; overwegende dat de uitbuiting van illegale migratie, die helaas een winstgevend zakenactiviteit is voor de georganiseerde misdaad, ook vaak gepaard gaat met wapensmokkel en mensen- en drugshandel; overwegende dat de uitbuiting van illegale migratie en mensenhandel een van de financieringsbronnen voor radicale en terroristische groeperingen kan zijn en migranten tot gemakkelijke slachtoffers maakt van georganiseerde criminele bendes en netwerken van extremisten,
O. overwegende dat er in het EU-beleid extra aandacht moet gaan naar de meest kwetsbare migranten, met name niet-begeleide minderjarigen,
P. overwegende dat illegale migratie gevolgen heeft voor het beheer van migratie en de opnamecapaciteit zowel in de gast- als doorreislanden; overwegende dat dit in sommige doorreislanden de duurzaamheid en ontwikkeling van de plaatselijke arbeidsmarkten kan verstoren en de instabiliteit kan vergroten,
Q. overwegende dat de verwachte sterke bevolkingsgroei zowel in de herkomst- als doorreislanden, vooral in de Maghreb, Mashrek en Noord-Afrika als geheel, de vooruitzichten voor economische groei en het creëren van werkgelegenheid negatief kan beïnvloeden, waardoor de sociale en economische situatie in die landen zal verergeren indien de nodige politieke en economische besluiten niet worden genomen; overwegende dat dit, samen met het ontbreken van democratische beginselen, leidt tot interne spanningen en instabiliteit, zoals blijkt uit de recente betogingen in Tunesië, Algerije, Egypte en verscheidene andere landen in de Arabische wereld, en dientengevolge tot grotere migratiestromen die de opnamecapaciteit van de gastlanden nog meer onder druk zetten,
R. overwegende dat de EU, gezien de huidige demografische trends, moet nadenken over de mate waarin zij de komende jaren haar grenzen wil openstellen voor migratiestromen uit herkomst- en doorreislanden om haar interne demografische groei en de daaruit voortvloeiende sociale spanningen te compenseren en aldus haar eigen interne stabiliteit te bewaren, en over de mate waarin zij moet investeren in een hernieuwde economische agenda voor dergelijke landen, met inbegrip van een agenda die is gericht op investeringen en het scheppen van werkgelegenheid,
S. overwegende dat maatregelen nodig zijn om nieuwe golven van racisme en xenofobie in de gast- en doorreislanden te voorkomen,
T. overwegende dat de migratie naar de EU slechts een onderdeel is van een veel breder zuid-noord en zuid-zuid-migratieverschijnsel; overwegende dat de geografische nabijheid van de landen van het ENB (Europees nabuurschapsbeleid) bij de EU en tegelijkertijd het duidelijke verschil in normen tussen de migratiewetten van sommige ENB-landen en de EU-landen kan leiden tot een concurrentievoordeel voor die landen doordat hun status als doorreislanden wordt versterkt en hun blootstelling en verantwoordelijkheid als potentiële gastlanden worden beperkt,
U. overwegende dat het ENB het vermogen van de buurlanden van de EU om de migratie te beheersen actiever moet ondersteunen,
V. overwegende dat de recente, plotselinge ontwikkelingen in Egypte en andere landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten waarschijnlijk zullen leiden tot een toename van legale en illegale migratiestromen naar Europa,
W. overwegende dat spanningen tussen herkomst- en doorreislanden en tussen gast- en doorreislanden over het beheer van de migratiestromen in de toekomst een bron van potentiële conflicten en meningsverschillen kan worden bij ontbreken van een beter geharmoniseerd en gecoördineerd en doeltreffender migratiebeleid; overwegende dat een beter gecoördineerde en veelomvattendere aanpak van het migratiebeheer het respect kan verhogen voor de waardigheid van alle migranten die mogelijk kunnen bijdragen aan de behoefte aan arbeidskrachten in de landen van doorreis en bestemming, en de ontwikkeling in de herkomstlanden kan vergroten; overwegende dat een beter gecoördineerde en omvattende aanpak van migratiebeheer moet waarborgen dat de mensenrechten van migranten in noodsituaties ten volle worden geëerbiedigd,
X. overwegende dat legale, transparante geldoverschrijvingen een positieve rol kunnen spelen bij het bevorderen van economische ontwikkeling en er bijzondere aandacht moet uitgaan naar het zekerstellen van het recht van migranten om hun familie te ondersteunen en in hun land te investeren,
Y. overwegende dat de Europese Unie een doeltreffend, verstandig migratiebeleid moet ontwikkelen, gelijkend op het in Canada, Australië of Nieuw-Zeeland ingevoerde beleid; overwegende dat instabiliteit in de naburige gebieden van de EU het invoeren van een dergelijk beleid in gevaar brengt,
Z. overwegende dat het buitenlands beleid van de EU een positieve aanvulling en versterking van het EU-beleid inzake migratie kan vormen, alle bronnen van instabiliteit in de herkomstlanden moet aanpakken en een actieve dialoog met doorreislanden moet voeren over uniforme, op de mensenrechten gebaseerde normen voor hun nationale migratiewetten, opdat gelijke voorwaarden worden gecreëerd in het kader waarvan zowel de gast- als doorreislanden dezelfde regels volgen en migranten dezelfde mate van bescherming bieden; overwegende dat het uiteenlopende ontwikkelingsniveau van de doorreislanden financiële bijstand van de EU vergt om deze landen te helpen normen te bereiken die overeenkomen met die van de EU,
AA. overwegende dat de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid het belang heeft onderstreept van een allesomvattende benadering van veiligheids- en stabiliteitskwesties dankzij welke ontwikkelingsstrategieën en het creëren van duurzame economische vooruitzichten een aanvulling kunnen vormen op de operaties voor vredeshandhaving en vredesopbouw waardoor de voorwaarden worden gecreëerd voor stabiliteit en veiligheid op de lange termijn,
AB. overwegende dat de nieuwe structuur van het buitenlands beleid, dat met het Verdrag van Lissabon en de oprichting van EDEO is geïntroduceerd, de gelegenheid biedt voor het ontwikkelen van zeer waardevolle synergieën bussen het buitenlands en defensiebeleid enerzijds en het ENB en het beleid voor ontwikkelingssamenwerking anderzijds als elkaar versterkende en onderling verbonden dimensies en strategieën; overwegende dat de nieuwe structuur tevens de gelegenheid biedt om culturele diplomatie een rol te laten spelen bij de externe maatregelen van de EU; overwegende dat dergelijke synergieën reeds in het planningsstadium in aanmerking moeten worden genomen,
AC. overwegende dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen migranten, asielzoekers en vluchtelingen,
1. is ingenomen met de recente voorstellen van de Commissie voor legale migratie door niet-asielzoekers en dringt er bij de Commissie op aan ook andere instrumenten te ontwikkelen om een gemeenschappelijk immigratiebeleid tot stand te brengen, economische migratie te beheren met het oog op de bevordering van de economische en sociale vooruitgang in de gast-, transit- en oorsprongslanden, en de sociale samenhang te vergroten door een verbeterde integratie van migranten; benadrukt de noodzaak van het leveren van voldoende informatie over de mogelijkheden voor legale immigratie naar de EU teneinde illegale migratie te voorkomen, beter gebruik te maken van de EU-regelingen voor legale immigratie, de reële vooruitzichten en kansen binnen de EU duidelijk te maken en de valse hoop die door mensenhandelaars wordt gewekt, de kop in te drukken en daarmee het voordeel dat door de georganiseerde misdaad en de mensenhandel getrokken wordt uit het feit dat mensen genoodzaakt zijn om te verhuizen te verkleinen; verzoekt de Commissie beschermingsmaatregelen te bevorderen voor kwetsbare groepen en personen (vooral vrouwen en kinderen) die vaak het slachtoffer worden van mensenhandel en seksuele uitbuiting en spoort de Commissie aan in derde landen informatiecentra op te richten die voorlichting geven over de mogelijkheden van migratie naar de EU; dringt evenwel aan op een evenwichtige aanpak waarbij legale migratie naar de EU bevorderd wordt en verzekerd wordt dat de EU het vermogen heeft om nieuwe migranten te ontvangen en met succes te integreren;
2. herinnert eraan dat goed beheerde legale migratie ook voordelen kan meebrengen voor derde landen via de fondsen die de immigranten naar hun landen van oorsprong sturen; benadrukt voorts dat steun moet worden verleend aan initiatieven die de betrokkenheid van migranten bij ontwikkelings- en opleidingsprogramma's in hun landen van oorsprong moeten bevorderen;
3. verzoekt de lidstaten met derde landen samen te werken om ervoor te zorgen dat informatie inzake legale migratie gemakkelijk verkrijgbaar is en legale migratie actief aan te moedigen;
4. is van mening dat gedwongen migratie onder andere een gevolg is van falende economieën, verarming, schendingen van de mensenrechten, verslechtering van het milieu, de groeiende kloof tussen arme en rijke landen, burgeroorlogen, oorlogen om de zeggenschap over natuurlijke hulpbronnen en politieke vervolging;
5. is verheugd over en ondersteunt de analyse en beleidskoers van de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid waarin de noodzaak wordt onderstreept van een allesomvattende aanpak die is gebaseerd op gerichte strategieën inzake ontwikkeling en mensenrechten als een bijkomend essentieel instrument van het buitenlandse beleid van de EU bij het aanpakken van de problemen inzake stabiliteit en veiligheid en het vergroten van de doelmatigheid van operaties voor vredeshandhaving en vredesopbouw; roept in dit verband op tot versterking van de rol van Frontex voor een betere beheersing van de migratiestromen; is van oordeel dat het in het kader van de nieuwe structuur van het buitenlandse beleid, zoals die werd geïntroduceerd door het Verdrag van Lissabon en de oprichting van EDEO, belangrijk is te zorgen voor de verdere consolidatie van de interinstitutionele dialoog en bezinning over de grondbeginselen en doelstellingen van een dergelijke allesomvattende aanpak, vooral met betrekking tot gerichte planning en partnerschappen met begunstigde landen die in staat zijn een duurzaam proces van democratisering, goed bestuur, eerbiediging van de mensenrechten en economische groei te verwezenlijken en aldus de veiligheid en stabiliteit versterken;
6. dringt bij de Commissie aan op de ontwikkeling van een permanent waarnemingssysteem voor alle activiteiten van Frontex op het gebied van het beheer van migratiestromen; is van mening dat de mensenrechtenaspecten van Frontex-operaties weerspiegeld moeten worden in de gehele tekst van de herziene versie van de Frontex-verordening, met name het recht van personen om hun land te verlaten, het verbod op refoulement en het recht om asiel aan te vragen; is ingenomen met de geslaagde werkzaamheden en de samenwerking van Frontex met de lidstaten voor de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en is ook tevreden over de oprichting van het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO); is van mening dat de werkzaamheden en de operaties van Frontex en het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken standvastig en ononderbroken moeten zijn om de nodige steun te verlenen aan de bijzonder getroffen lidstaten; wijst op de noodzaak van meer solidariteit tussen alle EU-lidstaten, met name met de meest kwetsbare, met het oog op een zo efficiënt mogelijke beleidscoördinatie en lastendeling;
7. constateert dat tegen de achtergrond van het toenemende multilateralisme met meerdere internationale spelers en grote donors, zoals de EU, de VS, Japan, China en wellicht op de langere termijn andere BRIC-landen, zoals Brazilië en India, stabiliteit en veiligheid een gedeelde doelstelling zijn en een essentiële voorwaarde vormen voor de economische groei in de wereld; merkt voorts op dat de uitdagingen inzake stabiliteit en veiligheid van dien aard zijn dat zij niet alleen de bijbehorende middelen vergen in een tijd van begrotingsinkrimpingen, maar ook schaalvoordelen en gecoördineerde inspanningen; is van mening dat moet worden nagedacht over een actieve dialoog tussen de EU, de VS, Japan en China en de internationale financiële instellingen over gecoördineerde geografische en thematische strategieën inzake veiligheid, stabiliteit en steun, die zouden kunnen zorgen voor een grotere collectieve invloed en een evenwichtigere, gerichtere en efficiëntere toekenning van middelen, met waarborging van een eerlijke verdeling van de last; is – mede in het licht van de recente herziening door het Witte Huis van de buitenlandse steun, waarin de waarde van de coördinatie van steun met andere grote donors wordt onderstreept – van oordeel dat een eerste belangrijke stap bij een dergelijk proces van bezinning een topconferentie tussen de EU en de VS zou kunnen zijn over intensievere samenwerking inzake humanitaire en ontwikkelingshulp om vanuit een trans-Atlantisch perspectief gedeelde belangengebieden en de grondslagen voor beleidscoördinatie af te bakenen;
8. dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de overnameovereenkomsten die door de EU en haar lidstaten worden ondertekend de mensenrechten en het beginsel van niet-uitzetting volledig eerbiedigen en geen personen die internationale bescherming behoeven in gevaar brengen;
9. merkt op dat er grote voordelen verbonden zijn aan de opvang van vluchtelingen in buurlanden, en verzoekt de EU dit met prioriteit te overwegen;
10. uit zijn bezorgdheid over het feit dat er momenteel ongeveer 38 kwetsbare landen in de wereld zijn (Mislukte staten-index -„Failed States Index”- 2010 van het „Fund for Peace”) waarin 1 miljard mensen (Wereldbank) de gevolgen ondervinden van problemen op het gebied van instabiliteit; merkt op dat kwetsbare landen het gevoeligst zijn voor interne en externe schokken, zowel op politiek als economisch vlak, en dat de instabiliteit van landen bijdraagt aan het migratieproces;
11. is van mening dat de ondersteuning van politiek en economisch fragiele staten, als waarschijnlijke bronnen van illegale migratie en spanningen inzake veiligheid en stabiliteit, altijd – ter aanvulling op de ontlasting en ondersteuning van begrotingen en strategieën om stabiliteit te verwezenlijken of te consolideren – strategieën moet omvatten betreffende rechtstreekse investeringen en toegang tot de EU-markten, plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid, ondersteuning van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, beleid voor het scheppen van banen, infrastructuurontwikkeling, steun voor KMO's, faciliteiten voor microkrediet en strategieën met het oog op de bevordering van democratisering en goed bestuur, sociale integratie, empowerment van vrouwen en minderheids- of kansarme groepen en etnische en religieuze verdraagzaamheid, waardoor de vooruitzichten en alternatieven voor potentiële migranten ter plaatse worden geoptimaliseerd; is ervan overtuigd dat dergelijke strategieën moeten zijn gebaseerd op actieve partnerschappen die uitgaan van de beginselen van eigen inbreng en responsabilisering van de begunstigde landen, maar ook van streefcijfers, duidelijke stappenplannen en voorwaarden voor de verwezenlijking ervan die samen met donorlanden worden vastgelegd, alsmede van benchmarks en strikte normen inzake de verantwoordingsplicht; wijst erop dat de in dit kader gefinancierde programma´s het creëren van meerwaarde op zowel regionaal als lokaal vlak tot fundamenteel criterium moeten hebben, wat ervoor moet zorgen dat zij een wezenlijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de plaatselijke samenlevingen;
12. onderstreept dat bij alle onderzoek en analyse van de toekomstige migratietrends en -vormen, zoals kortstondige migratie, circulaire migratie en seizoensmigratie, rekening moet worden gehouden met mogelijke aanleidingen voor de migratie, zoals politieke en economische crises of de gevolgen van klimaatverandering in de landen van herkomst;
13. vraagt de Unie en de lidstaten er op nationaal en internationaal niveau voor te ijveren dat de landen van oorsprong maatregelen en beleid vaststellen en uitvoeren waardoor zij zich sociaal, economisch en democratisch kunnen ontwikkelen, zodat hun burgers niet worden gedwongen tot migratie;
14. vraagt de Commissie en de EDEO dat zij inspanningen blijven leveren voor de ontwikkeling en de democratisering van landen van oorsprong en dat zij de rechtstaat bevorderen om de met migratie samenhangende problemen bij de wortel aan te pakken;
15. bemoedigt de oprichting van centra voor migratievoorlichting en -beheer buiten de EU teneinde derde landen van oorsprong of transit te helpen met het uitstippelen van een migratiebeleid als antwoord op de bekommernissen van potentiële migranten en terugkerende migranten, richtsnoeren te verstrekken inzake wettelijke immigratie, informatie te verstrekken over de arbeidskansen en de levensomstandigheden in het land van bestemming en te helpen met de beroepsopleiding voor kandidaat-migranten, voortbouwend op de ervaring van het proefproject in het Malinese Bamako (CIGEM); vraagt de Commissie regelmatig verslag uit te brengen aan de bevoegde EP-commissie over nieuwe initiatieven voor de oprichting van dergelijke centra;
16. herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie van 21 september 2010 over de vermindering van armoede en het scheppen van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden: beleidskoers onderstreept dat de EU niet mag aarzelen om sancties toe te passen indien landen hun governanceverplichtingen uit hoofde van handelsovereenkomsten niet nakomen, en tevens de autoriteiten van de EU verzoekt strikt toe te zien op de naleving van het conditionaliteitsbeginsel, zoals vastgelegd in de overeenkomst van Cotonou, en onderstreept dat de hulpverlening in het kader van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Instrument voor de financiering van de ontwikkelingssamenwerking aan dezelfde conditionaliteitscriteria onderworpen moet zijn; onderstreept dat soortgelijke conditionaliteitscriteria moeten worden toegepast op EU-steun die geen ontwikkelingshulp en humanitaire bijstand is, met inbegrip van macrofinanciële bijstand door middel van IMF-leningen en via programma's van de EIB en EBWO verstrekte leningen, en dat dergelijke steun gebaseerd moet zijn op partnerschap, gedeelde doelstellingen en waarden en verbondenheid, en dat hij aan de verwachtingen van zowel de donors als de begunstigde landen zou moeten voldoen; benadrukt daarnaast dat de actieve steun van de EU aan de begunstigde landen doeltreffend en resultaatgericht moet zijn en dat de fundamentele waarden van de EU geëerbiedigd moeten worden; verzoekt de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie om de doelstelling van verbondenheid met de EU en haar fundamentele waarden na te streven bij het creëren van de structuur voor de financiële bijstand van de EU en in het kader van de bilaterale betrekkingen met landen die dergelijke bijstand krijgen; meent dat op EU-niveau een proces van bezinning moet plaatsvinden op de grondslagen en reikwijdte van de toepassing van de conditionaliteitscriteria op de financiële bijstand van de EU;
17. is ingenomen met de mensenrechtenclausules in alle bilaterale handelsovereenkomsten van de EU en ondersteunt de opname van het conditionaliteitsbeginsel in handelsregelingen met ontwikkelingslanden door middel van het systeem van algemene preferenties; wijst erop dat dit conditionaliteitsbeginsel niet altijd wordt toegepast, aangezien de Commissie terughoudend blijkt te zijn met het toepassen van sancties op ontwikkelingslanden die nalaten hun verplichtingen na te komen met betrekking tot het eerbiedigen van de mensenrechten, goed bestuur en democratisering; dringt er bij de Commissie op aan sancties waar nodig te overwegen, maar vraagt de Commissie eerst zorgvuldig de gevolgen van dergelijke sancties voor de bevolking van de begunstigde landen na te gaan;
18. is van oordeel dat beleid dat vergelijkbaar is met dat voor de herkomstlanden ook moet worden toegepast op doorreislanden, bijvoorbeeld met betrekking tot strategieën voor armoedebestrijding, rechtstreekse investeringen en markttoegang en de nadruk op een werkgelegenheidsagenda waarmee kan worden gezorgd voor een daadwerkelijke sociale integratie op de lange termijn, de interne arbeidsmarkt kan worden gestabiliseerd en het potentieel op de lange termijn van doorreislanden kan worden vergroot;
19. is van oordeel dat de EU en haar lidstaten bij hun beheersing van illegale migratiestromen de rechten van asielzoekers volledig moeten eerbiedigen en zich moeten onthouden van maatregelen die potentiële vluchtelingen ervan weerhouden om bescherming aan te vragen;
20. verzoekt de Commissie om een mechanisme te ontwikkelen voor de verdeling van de verantwoordelijkheden inzake zowel de opvang van asielzoekers en de behandeling van hun aanvragen als de aanpak van illegale immigratie, twee verschijnselen die een onevenredig grote druk uitoefenen op bepaalde lidstaten met name wegens hun geografische ligging of hun demografische toestand;
21. dringt er bij de Commissie op aan een controlesysteem in te voeren voor het toezicht op de eerbiediging van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers bij inreiscontroles (en daaraan voorafgaand) in het kader van de Schengen-grenscode, zodat eventuele tekortkomingen vroegtijdig kunnen worden opgespoord;
22. onderstreept de waarde van de EU-waarnemingsmissies tijdens verkiezingen als een belangrijke stap in elk proces van democratisering en goed bestuur, en is van oordeel dat dergelijke missies deel moeten uitmaken van een breder kader voor de ondersteuning van een democratiseringsproces op de lange termijn; dringt bij de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheid aan op versterking van de follow-upprocedures en -missies om te controleren of de aanbevelingen van de waarnemingsmissies tijdens verkiezingen worden opgevolgd en onderstreept in dit verband dat het waarborgen van een adequate follow-up ten aanzien van het opvolgen van dergelijke aanbevelingen van cruciaal belang is; onderstreept het belang van bemiddeling en strategieën voor conflictpreventie en -oplossing alsmede van het opzetten van instellingen en het opbouwen van capaciteit voor regionale organisaties zoals de Afrikaanse Unie (AU), die een belangrijke rol speelt bij operaties om de vrede te bewaren of vrede stichten; is van oordeel dat steun voor de AU de ontwikkeling van haar grenscontrolecapaciteit moet omvatten en de levering van hulp aan alle migranten in noodsituaties; is van mening dat de doeltreffende versterking van regionale organisaties zoals de AU, de Unie voor het Middellandse Zeegebied of het Oostelijk Partnerschapsinitiatief als multiplicatoren van regionale vrede en stabiliteit ten goede zal komen aan de regionale integratie en de opkomst van grensoverschrijdende economische regio's;
23. merkt op dat er vooruitgang is geboekt bij de uitvoering van de Algehele aanpak van migratie, die gericht is op het bevorderen van veelomvattende partnerschappen met herkomst- en doorreislanden en het stimuleren van synergie tussen migratie en ontwikkeling; onderstreept de noodzaak van een verder verbeterd gebruik van de voornaamste instrumenten van de totaalaanpak van migratie (mobiliteitspartnerschappen, migratiemissies, migratieprofielen, samenwerkingsplatforms); benadrukt de aanhoudende noodzaak om de doelstellingen van het migratiebeleid in de politieke dialoog met herkomst- en doorreislanden centraal te stellen, alsmede de noodzaak om de beleidssamenhang, in het bijzonder met het ontwikkelingsbeleid, in dit verband te vergroten; is van mening dat de verschillende dialoogprocessen moeten worden gerationaliseerd en dat de synergie tussen migratie en ontwikkeling versterkt moet worden; is van mening dat de inspanningen opgevoerd moeten worden ter ondersteuning van ontwikkelingsprojecten in herkomst- en doorreislanden, die hun levensstandaard en hun regelgevings- en institutionele capaciteit verhogen en hun infrastructuur uitbreiden, teneinde de migratiestromen doeltreffend te beheersen en de eerbiediging van de internationale beschermingsnormen en de toepassing van het beginsel van niet-uitzetting te waarborgen;
24. benadrukt de belangrijke rol van het globaal forum voor migratie en ontwikkeling, dat een gestructureerd kader biedt voor de bevordering van een intensievere dialoog en betere samenwerking tussen overheids- en niet-overheidsactoren, met inbegrip van het maatschappelijk middenveld;
25. betreurt het feit dat in de huidige omstandigheden de enig beschikbare optie het opschorten van de overeenkomst inzake samenwerking tussen de EU en Libië was, en is van mening dat dit ongedaan kan worden gemaakt zodra er een nieuwe overgangsregering is die bereid is tot een dergelijke overeenkomst op democratische wijze ten uitvoer te leggen, met eerbiediging van de mensenrechten, met als doel het bieden van financiële steun aan Afrikaanse landen voor het verwezenlijken van uitvoerbare alternatieve voor migratie en in Libië een doeltreffender systeem in te voeren voor het beheer van arbeidsmigratie, door de vakkennis van migranten die reeds in het land aanwezig zijn maximaal te benutten en de capaciteit van Libië te versterken om migranten aan te trekken en sociaal en economisch te integreren, met name vanuit landen aan de zuidelijke grens van het land, en de basis te leggen voor een doeltreffend systeem voor het beheer van migratie in Libië; benadrukt in dit verband dat de EU haar invloed moet aanwenden om Libië zover te krijgen dat het de terugkeer van de UNHCR toestaat; is van oordeel dat overeenkomsten over een samenwerkingsagenda inzake migratie moeten worden gesloten met andere landen in de buurt van de EU, met het oog op het bieden van gezamenlijke steun, overeenkomstig internationale overeenkomsten, aan kwetsbare landen in hun buurt;
26. wijst erop dat voor het nemen van maatregelen met betrekking tot de humanitaire crisis in noordelijk Afrika Frontex niet het enige instrument kan zijn voor het beheer van de daaruit voortvloeiende migratiestroom vanuit de regio, en roept de EU op tot een snel en gecoördineerd antwoord als onderdeel van een coherente langetermijnstrategie ten aanzien van politieke veranderingen en kwetsbare staten, die de diepere oorzaken van de migratiestromen uit die regio aanpakt; dringt er bij de Raad op aan een actieplan voor lastenverdeling te ontwikkelen om te helpen bij het hervestigen van vluchtelingen uit de regio, op basis van de solidariteitsclausule in artikel 80 VWEU, en steun te bieden aan ontheemden overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen; roept de Raad op haast te maken met de goedkeuring van een gemeenschappelijk EU-asielsysteem en de medebeslissingsprocedures af te ronden met betrekking tot het opzetten van een gemeenschappelijk EU-hervestigingsprogramma en het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013, zoals aanbevolen door het Parlement in mei 2010; herinnert eraan dat de lidstaten het beginsel van niet-uitzetting dienen te eerbiedigen;
27. onderstreept de belangrijke rol van het Europees Parlement bij het bevorderen van vrijheid en democratie in onze buurlanden; is in dit verband van mening dat het Europees Parlement het democratiseringsproces in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee nauwlettend in het oog moet houden, en stelt daarom voor een geregelde dialoog met een ad hoc-agenda met de VV/HV te voeren om de ontwikkelingen in deze regio te evalueren en op basis daarvan korte- en langetermijndoelstellingen te kunnen bepalen, alsmede de te nemen steunmaatregelen;
28. dringt aan op oprechte aandacht voor de dialogen inzake de mensenrechten en democratie in het herziene Europees nabuurschapsbeleid (ENB); is van mening dat pro-democratische bewegingen en demonstraties en hun wrede onderdrukking door de autoriteiten in landen zoals Tunesië en Egypte aantonen dat de ENB-dialogen over democratie en mensenrechten hun doel nog niet hebben bereikt;
29. verwelkomt de afronding van de onderhandelingen over de overnameovereenkomst EU-Turkije en dringt aan op een succesvolle afronding van alle noodzakelijke stadia, zodat de overeenkomst zo spoedig mogelijk door alle partijen volledig wordt toegepast;
30. verzoekt de Commissie om de samenwerking met de doorreis- en herkomstlanden van illegale immigranten te intensiveren door middel van de reeds door de EU gesloten of nog te sluiten overeenkomsten, maar ook door middel van de tussen lidstaten en derde landen gesloten bilaterale overeenkomsten, zodat de illegale immigratie kan worden beteugeld en legale immigratie kan worden aangemoedigd ten gunste van de immigranten en de samenlevingen in de lidstaten en de herkomstlanden;
31. meent dat het voor een efficiënte planning, goedkeuring, uitvoering en beoordeling van migratiebeleid essentieel is de migratiestatistieken te harmoniseren in samenwerking met de lidstaten; wijst op het belang van het Europees netwerk voor migratie (EMN), dat een wezenlijke bijdrage zou kunnen leveren in dit opzicht;
32. benadrukt de dringende noodzaak van coherente, volledige en vergelijkbare statistische gegevens over de migrantenbevolking, aangezien de voortdurende verandering van de bevolking en de aard van de huidige migratiestromen een reële uitdaging vormen voor beleidsmakers die betrouwbare gegevens en informatie nodig hebben om hun besluiten op te baseren;
33. verzoekt de Commissie om als onderdeel van haar lopende herziening van het ENB te overwegen specifieke financiële middelen uit te trekken voor de ontwikkeling van een hernieuwde sterke economische agenda in de ENB-landen, met inbegrip van een werkgelegenheidsagenda; is van oordeel dat met de ENB-landen moet worden gediscussieerd over een stappenplan voor de afstemming van hun nationale migratiewetten op de EU-normen, met inbegrip van normen voor de mensenrechten, zoals het recht op asiel, een systeem ter bescherming van illegale migranten en gelijke rechten voor alle migranten; spoort aan tot de sluiting van meer mobiliteitspartnerschappen met ENB-landen naast de bestaande overeenkomsten met Moldavië en Georgië;
34. dringt aan op de invoering van een alomvattend migratiebeleid dat rekening houdt met alle ontwikkelingsstrategieën en -instrumenten en is gebaseerd op een hoge mate van politieke en operationele solidariteit, wederzijds vertrouwen, transparantie, partnerschap, gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen op basis van gemeenschappelijke beginselen en concrete acties, alsook op de waarden die zijn vastgelegd in het Verdrag van Lissabon;
35. verzoekt de Commissie een veelomvattende aanpak van de legale migratie te ontwikkelen met inachtneming van de behoefte van de Europese arbeidsmarkt aan arbeidskrachten en het vermogen per lidstaat om migranten op te nemen en te laten integreren; is van oordeel dat een gemeenschappelijk EU-beleid inzake legale migratie een stimulans kan zijn voor zowel de Europese economie als de economieën van de herkomstlanden;
36. is van mening dat over overeenkomsten met derde landen waarbij verscheidene EU-lidstaten betrokken zijn, op Europees niveau moeten worden onderhandeld met volledige inachtneming van artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
37. verzoekt de instellingen en lidstaten van de EU om een doeltreffender coördinatie van donorhulp teneinde een veelomvattendere en duurzamere aanpak van de beheersing van migratiestromen te waarborgen;
38. dringt erop aan ontwikkelingsbijstand los te koppelen van het beheer van migratiestromen en terugkeermigratie niet als voorwaarde te stellen voor ontwikkelingshulp; benadrukt dat het doel van de ontwikkelingshulp van de EU het wegnemen van de oorzaken van migratie zoals armoede, klimaatverandering en honger, moet zijn;
39. onderstreept de toegevoegde waarde die de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk Partnerschapsinitiatief kunnen hebben met betrekking tot de omgang met de migratiekwestie en de gevolgen ervan; verzoekt de VV/HV en de lidstaten zich meer in te spannen om de Unie voor het Middellandse Zeegebied volledig operationeel te maken; is van mening dat de kwestie van de migratiestromen met betrekking tot maatregelen in het kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en het Oostelijk Partnerschapsinitiatief prioriteit moet krijgen;
40. verzoekt de Europese Unie maatregelen te overwegen om het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking, het Europees ontwikkelingsfonds en het instrument voor humanitaire hulp aan te passen teneinde de positieve gevolgen van migratie te versterken door de ontwikkeling van menselijk potentieel en de bevordering van democratie in kwetsbare landen;
41. dringt aan op meer inspanningen om coherent ontwikkelingsbeleid in het kader van het migratiebeleid van de EU te bevorderen, en om te voorkomen dat officiële ontwikkelingshulp wordt gebruikt voor beleid dat gericht is op de ontmoediging en beperking van migratie op manieren die schendingen van de mensenrechten van migranten met zich meebrengen; is van mening dat officiële ontwikkelingshulp daarentegen moeten worden gebruikt om daadwerkelijke ontwikkeling te bevorderen, waardoor migratie veroorzaakt door armoede, politieke instabiliteit en politieke onderdrukking wordt beperkt;
42. is verheugd over de verklaring van Tripoli aangenomen aan het einde van de derde topontmoeting Afrika-EU, waarin wordt bevestigd dat gezamenlijke inspanningen moeten worden gedaan om de uitdagingen op het gebied van migratie aan te gaan en rekening te houden met het verband tussen migratie en ontwikkeling;
43. verzoekt om doeltreffender partnerschappen met instellingen die regionale en economische integratie bevorderen, hetgeen eveneens kan bijdragen aan het vinden van duurzame langetermijnoplossingen voor zuid-zuidmigratie;
44. benadrukt dat de Commissie meer onderzoek zou moeten doen naar klimaatgerelateerde zuid-zuidmigratie, onder meer naar het aantal hierdoor getroffen personen, kwetsbare regio's, migratiestromen en de capaciteit van gastlanden; dringt er eveneens op aan dat de onderzoekscapaciteiten van ontwikkelingslanden worden versterkt;
45. benadrukt dat het migratievraagstuk moet worden opgenomen in de nationale ontwikkelingsstrategieën van partnerlanden teneinde de armoede te verminderen en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken;
46. verwelkomt de oprichting van het ACS-waarnemingscentrum voor migratie, dat een nuttig instrument vormt om beleidsmakers in ACS-landen van gegevens en hulpmiddelen te voorzien om hun nationale migratiestrategieën te verbeteren, evenals het voorstel om een waarnemingscentrum voor migratie op te richten dat alle vraagstukken met betrekking tot migratiestromen in Latijns-Amerika permanent en nauwlettend zou moeten volgen, onder het toezicht en de coördinatie van de Stichting Europa-Latijns-Amerika/Caraïben;
47. is van mening dat de financiële middelen voor de bevordering van ontwikkeling door middel van migratie op efficiëntere wijze moeten worden toegewezen; erkent de noodzaak om de regelingen voor de aanvullende en tijdelijke inzet van de verschillende financieringsinstrumenten van de EU voor extern optreden te verbeteren;
48. benadrukt de noodzaak om LRRD-strategieën (met als doel een verband te leggen tussen ondersteuning, herstel en ontwikkeling) te versterken om duurzame oplossingen voor ontheemden en vluchtelingen te waarborgen; erkent het belang van een gecoördineerde humanitaire respons voorafgaand aan een uitvoerbaar ontwikkelingsbeleid in landen die zich in een postconflictsituatie bevinden;
49. verzoekt de VV/HV in expertise te investeren en personeelsleden zowel op centraal als op gedecentraliseerd niveau een duidelijk mandaat te geven om ervoor te zorgen dat het thematische programma op het gebied van migratie en asiel en de geografische programma's van het samenwerkings- en ontwikkelingsinstrument beter op elkaar aansluiten;
50. verzoekt om verheldering over de rol van de EDEO enerzijds en van DG DEVCO anderzijds, alsmede om samenwerking tussen de twee structuren; verzoekt met klem om een aansturende rol van DG DEVCO tijdens de programmeringsfase van het migratiebeleid
51. benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de uit het thematische programma op het gebied van migratie en asiel geleerde lessen met betrekking tot beleidsdiscussies op nationaal niveau om ervoor te zorgen dat de programmeringfase in het kader van nationale en regionale strategiedocumenten coherenter en doeltreffender verloopt.
52. dringt aan op meer inspanningen om de negatieve gevolgen van de braindrain en de uittocht van deskundigen, die vooral belangrijke sectoren als de gezondheidszorg en het onderwijs treffen, te verminderen; benadrukt dat „brain gain”, programma´s voor bijstand bij terugkeer en circulaire migratie moeten worden bevorderd, dat aanwervingsprocedures aan regels moeten worden onderworpen en dat capaciteitsopbouw moet worden ondersteund, onder andere door de ontwikkeling van beroepsopleidingen; verzoekt de Commissie te onderzoeken of regelingen voor circulaire migratie een nuttig instrument vormen en welke vormen van circulaire migratie (eenmalige / herhaaldelijke; korte termijn / lange termijn; spontane / gereguleerde) de beste resultaten kunnen hebben voor zowel ontwikkelde als ontwikkelingslanden;
53. doet een beroep op de Commissie om bij de voorbereiding van nieuwe instrumenten voor extern optreden voor de periode na 2013 te waarborgen dat de voorgestelde structuur synergieën en de wederzijdse versterking van de ontwikkelingpijler en de veiligheids- en stabiliteitspijler mogelijk maakt en zorgt voor de snelle toekenning van nood- en herstelmiddelen, een snelle reactie voor het helpen en assisteren van migranten in noodsituaties, in het bijzonder extra kwetsbare migranten zoals vrouwen en niet-begeleide minderjarigen, specifieke programma's voor de actieve ondersteuning van minderheden die bedreigd worden, waaronder religieuze, etnische en LGBTT-minderheden, EU-opvang voor mensenrechtenverdedigers in een noodsituatie en steunmaatregelen om de gevolgen van klimaatverandering, ontbossing, woestijnvorming en verlies van biodiversiteit te lenigen en de economische en sociale structuur van de getroffen gemeenschappen te handhaven;
54. dringt aan op de ontwikkeling van beleid waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, kinderen en personen met een handicap, en, daaruit voortvloeiend, op de verwezenlijking van desbetreffende infrastructuur zoals ziekenhuizen, scholen en onderwijsmateriaal, evenals de noodzakelijke sociale, psychologische en administratieve ondersteuning;
55. vestigt de aandacht op de belangrijke rol die de rehabilitatiecentra voor slachtoffers van foltering hebben vervuld in de geslaagde integratie van migranten, onder meer vluchtelingen en asielzoekers, in de EU; neemt met bezorgdheid kennis van het besluit dat de financiering voor deze centra in de EU in het kader van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) geleidelijk moet worden afgeschaft; vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat de financiering voor deze centra gehandhaafd blijft en niet uitsluitend aan de lidstaten wordt overgelaten;
56. vraagt de Commissie de externe evaluatie van de regionale beschermingsprogramma's te publiceren en een debat op gang te brengen over de vraag of deze programma's moeten worden voortgezet;
57. is, zoals ook door de VV/HV benadrukt, met betrekking tot de GBVB/GVDB-missies van mening dat het belangrijk is om de veiligheids- en stabiliteitsstrategieën aan te vullen met ad hoc ondersteunende ontwikkelingshulp en mensenrechtenstrategieën teneinde te waarborgen dat de diepere oorzaken van de onveiligheid en instabiliteit langdurig worden uitgeroeid; Wijst er in dit verband op dat een dergelijke veelomvattende aanpak niet alleen betere coördinatie door middel van de EDEO vereist, maar ook aanvullende ad hoc begrotingskredieten voor dergelijke ondersteunende strategieën;
58. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de voorzitter van de Europese Unie, het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, de voorzitter van de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de EIB, de regeringen en de parlementen van de lidstaten van de EU, de regeringen en parlementen van kandidaat-lidstaten, de regeringen en parlementen van de lidstaten van EURONEST en EUROMED, het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS, de EBWO, de Wereldbank, het IMF, de Afrikaanse Unie, het Pan-Afrikaanse Parlement, de Internationale organisatie voor migratie en aan het UNHCR.
– gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name de artikelen 2 en 3, alsook het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 8, 153 en 157,
– gezien Besluit 2006/144/EG van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013)(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)(2),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 12 maart 2008 over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU(3),
– gezien de conclusies van het seminar over „Vrouwen en duurzame ontwikkeling van het platteland”, dat op initiatief van het Spaanse voorzitterschap van de Raad van 27 tot en met 29 april 2010 in Cáceres (Spanje) is gehouden(4),
– gezien Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad(5),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0016/2011),
Multifunctioneel ingerichte plattelandsgebieden
A. overwegende dat een economisch duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden en het blijvende en duurzame vermogen van economische eenheden om te functioneren een prioriteit is in Europa, en dat het bijzondere potentieel van minder dichtbevolkte agrarische gebieden met behoud van hun waarde geëxploiteerd en uitgebreid moet worden, zodat ontvolking kan worden voorkomen,
B. overwegende dat in – naar gelang van de randvoorwaarden – economisch en cultureel opzicht zelfstandige gebieden met goed functionerende regionale cycli op stabielere wijze kunnen reageren op wereldwijde veranderingen,
C. overwegende dat een productieve, multifunctioneel ingerichte landbouw een onmisbare basis vormt voor duurzame ontwikkelingsstrategieën en voor visionair ondernemerschap, en dat dit potentieel in het kader van een proces van grotere diversifiëring van de economische bedrijvigheid nog niet overal volledig benut wordt,
D. overwegende dat plattelandsgebieden in hoge mate te kampen hebben met vergrijzing, lage bevolkingsdichtheid en soms ook ontvolking,
E. overwegende dat demografische veranderingen, het wegtrekken naar andere gebieden en een algemene daling van het percentage vrouwen op de bevolking in sommige plattelandsgebieden tot gevolg hebben dat de lokale voorziening met goederen en diensten voor dagelijks gebruik, de medische en andere basiszorg, de voorschoolse vorming, de school-, beroeps- en academische opleiding en scholing alsmede toereikende culturele en recreatiemogelijkheden met de bestaande infrastructuur op het platteland niet meer voldoende gewaarborgd kunnen worden, of dat de desbetreffende faciliteiten om economische redenen verdwijnen,
F. overwegende dat 42% van de 26,7 miljoen in de landbouw werkzame personen in de Europese Unie vrouw is, en dat minstens een bedrijf op de vijf (circa 29%) geleid wordt door een vrouw,
G. overwegende dat het belangrijke aandeel van vrouwen in de ontwikkeling van de lokale gemeenschap niet in verhouding is met hun deelname aan de relevante besluitvormingsprocessen,
H. overwegende dat het beginsel van gelijke kansen voor mannen en vrouwen een van de fundamentele doelstellingen is van de EU 2020-strategie en dat het moet worden bevorderd om te zorgen voor een actievere deelname van vrouwen aan het economische en maatschappelijke leven en om de eerbiediging van de mensenrechten te waarborgen,
Vrouwen in het plattelandsleven en de plattelandseconomie
I. overwegende dat de dagelijkse realiteit van vrouwen op het platteland de afgelopen decennia tegen de achtergrond van de veranderingen in economie en maatschappij anders is geworden en meer verschillen vertoont, en dat het niet in de laatste plaats de vrouwen zelf zijn geweest die deze ontwikkeling bewerkstelligd en gevormd hebben, zij het dat de sociale en economische situatie van vrouwen zowel van lidstaat tot lidstaat als binnen iedere lidstaat sterk verschilt,
J. overwegende dat vrouwen in de moderne samenleving tegen de achtergrond van hun individuele gezins- en beroepssituatie een multifunctionele rol vervullen en dat zij juist door deze combinatie van rollen ook een essentiële bijdrage kunnen leveren tot vooruitgang en innovatie in alle lagen van de maatschappij en tot een verhoging van de levenskwaliteit, met name in plattelandsgebieden,
K. overwegende dat gezins- en ouderenzorg met name in plattelandsgebieden veelal een taak van de vrouw is,
L. overwegende dat er als gevolg van het jarenlange streven op het gebied van emancipatiebeleid en de intensieve subsidiëring door de overheid van opleiding, advies en initiatieven met het oog op het oprichten van een eigen bedrijf, onder meer in het kader van de tweede pijler van het GLB, indrukwekkende resultaten zijn bereikt wat betreft de verbetering van de levensomstandigheden van mannen en vrouwen op het platteland,
M. overwegende dat ondanks de verregaande individualisering van de leefsituatie het altijd een uitdaging voor vrouwen en mannen zal blijven om werk en inzet op maatschappelijk en cultureel gebied te combineren met gezinstaken,
N. overwegende dat deze „multifunctionele uitdaging” in de huidige samenleving alleen aangegaan kan worden als er ondersteunende diensten en voorzieningsfaciliteiten en -structuren aanwezig zijn, die ook nog eens betaalbaar en bereikbaar zijn,
O. overwegende dat de multifunctionele rol van de vrouw in plattelandsgebieden een essentiële bijdrage kan leveren tot een modern beeld van de vrouw in onze samenleving,
P. overwegende dat de tewerkstellingsgraad voor zowel mannen als vrouwen laag is in plattelandsgebieden en dat veel vrouwen bovendien nooit op de arbeidsmarkt terechtkomen en daardoor noch als werkloos geregistreerd staan, noch in de werkloosheidsstatistieken zijn opgenomen,
Q. overwegende dat de sociale zekerheid voor in de landbouw werkzame vrouwen, met inbegrip van echtgenotes van landbouwers met een aanvullend inkomen (combinatie van inkomens, volledige of deeltijdzelfstandigen), net als voor seizoensarbeiders en migrerende werknemers, een onmisbaar element vormt voor een moderne en duurzame ontwikkeling van het platteland,
R. overwegende dat het hoofd van het landbouwbedrijf de enige is die wordt genoemd op bankdocumenten, subsidies, opgebouwde rechten en tevens de enige vertegenwoordiger is bij verenigingen en collectieve organisaties,
S. overwegende dat het agrotoerisme, dat onder meer het platteland voorziet van goederen en diensten via gezinsbedrijven en coöperatieve ondernemingen, met geringe bedrijfsrisico's gepaard gaat, banen creëert, de mogelijkheid biedt tot het op elkaar afstemmen van gezins- en beroepsverplichtingen en plattelandsvlucht tegengaat,
Het platteland als leefgebied en economische ruimte
1. wijst erop dat de bevordering van gendergelijkheid een van de hoofddoelstellingen van de EU en haar lidstaten is; beklemtoont dat het van groot belang is dat dit beginsel in het GLB wordt verankerd als een middel ter bevordering van duurzame economische groei en plattelandsontwikkeling;
2. wijst erop dat in plattelandsgebieden naar met stedelijke gebieden vergelijkbare maar aan de realiteit van het platteland aangepaste levensomstandigheden moet worden gestreefd, zodat vrouwen en hun gezinnen redenen krijgen om op het platteland te blijven en er een geslaagd bestaan te leiden;
3. dringt erop aan het platteland als veelvormige en integratieve economische en leefruimte te promoten en daarbij vooral gebruik te maken van de sleutelrol, vakkennis en vaardigheden van vrouwen;
4. roept daarom de Commissie op om bij gelegenheid van de komende onderhandelingen over de financiële vooruitzichten het voor landbouwuitgaven bestemde deel van de totale begroting niet nog verder terug te brengen;
5. onderstreept met klem dat het brede scala van landbouwbedrijven, waaronder ook op dienstverlening gerichte bedrijven (bv. boerderijvakanties, rechtstreekse verkoop vanaf het bedrijf, sociale dienstverlening zoals opvang van ouderen en kinderen, leren op de boerderij in het kader van schoolonderwijs, enz.) een belangrijke pijler van de voorzieningsinfrastructuur op het platteland vormt en dat deze bedrijven duurzame steun moeten ontvangen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; verlangt derhalve dat een dergelijke dienstverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt bevorderd en dat zodoende vrouwen nieuwe perspectieven en middelen van bestaan worden geboden en de verenigbaarheid van werk en gezinsleven doeltreffend wordt bevorderd;
6. dringt erop aan dat ontwikkelingsstrategieën die een eigen dynamiek kennen, worden aangemoedigd door met name de bijzondere creativiteit van de betrokken bevolking te stimuleren en door gebruik te maken van de traditionele middelen, specifiek voor iedere plattelandsgemeenschap;
7. onderstreept het belang van een leefbaar en vitaal platteland met een diverse bevolkingssamenstelling; benadrukt hierbij het belang van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden en uitdagingen voor jonge vrouwen;
8. dringt erop aan de randvoorwaarden op het platteland zodanig in te richten dat vrouwen van alle generaties in hun directe omgeving kunnen blijven en kunnen bijdragen tot de herleving en ontwikkeling ervan;
9. onderstreept het belang van maatregelen voor vroegtijdige pensionering van boeren en werknemers in de landbouw en de zorg voor goede levensomstandigheden van plattelandsvrouwen; roept de lidstaten op om deze maatregelen in de praktijk te brengen indien ze dit nog niet hebben gedaan;
10. verzoekt in dit verband om grotere inspanningen om het platteland volledig van moderne IT-infrastructuur, in de eerste plaats adequate toegang tot breedbandverbindingen, te voorzien, de toegang tot informatie- en communicatietechnologieën te vergemakkelijken en gelijke kansen met betrekking tot de toegang tot die technologieën te bevorderen en te zorgen voor geschikte opleiding tot het gebruik ervan; wijst erop dat door de geringe toegankelijkheid tot breedbandaansluitingen de groei van kleine ondernemingen in tal van plattelandsgebieden in alle delen van de EU wordt belemmerd en dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan hun toezegging na te komen dat zij het breedbandaanbod in plattelandsgebieden zullen verbeteren als een middel om de concurrentiekracht op te voeren;
11. dringt aan op bevordering en ondersteuning van elektronische ondernemingsvormen zoals e-business onder vrouwen in plattelandsgebieden, waardoor zij economische activiteiten kunnen ontplooien, onafhankelijk van de afstand tot grotere stedelijke centra;
12. wijst erop dat het net zoals in stedelijke gebieden van fundamenteel belang is dat de kwaliteit en de toegankelijkheid van de infrastructuur, de voorzieningen en de diensten voor dagelijks gebruik op het platteland worden verbeterd, zodat mannen en vrouwen de kans krijgen gezin en beroep te combineren en de leegloop van het platteland kan worden voorkomen; dit omvat kinderopvangfaciliteiten op de boerderij (zoals „boerderijcrèches” en andere voorschoolse faciliteiten), gezondheidsvoorzieningen, onderwijsfaciliteiten (met inbegrip van instellingen voor levenslang leren), opvang en verzorging van bejaarden en andere afhankelijke personen, vervangingsdiensten in geval van ziekte of zwangerschap, lokale winkels met goederen voor dagelijks gebruik, alsook culturele en recreatiefaciliteiten; dringt erop aan dat de randvoorwaarden van het landbouwbeleid vrouwen op het platteland de mogelijkheid bieden gebruik te maken van hun potentieel om een multifunctionele en duurzame landbouw tot stand te brengen;
13. dringt er bij de lidstaten op aan gebruik te maken van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds om het gebrek aan goede transportinfrastructuur in plattelandsgebieden aan te pakken en een positief beleid te ontwikkelen voor het verbeteren van de toegang tot vervoer voor iedereen en in het bijzonder voor personen met een handicap, aangezien vervoer een oorzakelijke factor blijft van de verankering van sociale uitsluiting en ongelijkheid in de samenleving, waardoor hoofdzakelijk vrouwen worden getroffen;
14. dringt erop aan dat het steunbeleid voor het platteland in grotere mate gericht wordt op innoverende en duurzame levens- en arbeidsomstandigheden op het platteland;
15. roept de EU-instellingen, de lidstaten en de regionale en plaatselijke autoriteiten op steun te verlenen aan projecten die het in plattelandsgebieden opzetten van innovatieve bedrijven voor primaire landbouwproductie stimuleren en hierbij adviseren, en aldus met name voor vrouwen nieuwe arbeidsplaatsen kunnen creëren, op gebieden als: het toevoegen van waarde aan landbouwproducten en het vinden van afzetmogelijkheden hiervoor, het gebruiken van nieuwe technologieën en het vergroten van regionale economische diversificatie en de dienstverlening om het combineren van werk en privéleven te vergemakkelijken;
16. wijst erop dat in verband met innoverende mogelijkheden gebruik zou moeten worden gemaakt van de tot dusver opgedane positieve ervaringen met vrouwenprojecten in de tweede pijler van het GLB (met name hoofdlijn III en het programma Leader +) en voorbeelden van best practice zouden moeten worden gegeven;
17. pleit ervoor dat in strategieën voor plattelandsontwikkeling bijzondere nadruk wordt gelegd op de rol van vrouwen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie, met name op initiatieven die gericht zijn op innovatie, onderzoek en ontwikkeling;
18. toont zich in dit verband verheugd over de ESF-EQUAL-projecten, die erop gericht zijn de positie van vrouwen in de landbouw en op het platteland zichtbaar te maken en te verbeteren;
19. dringt erop aan dat in de nieuwe ELFPO-verordening wordt voorzien in specifieke maatregelen ter ondersteuning van vrouwen in de komende programmeringsperiode 2014-2020, aangezien dit een positieve impact kan hebben op de arbeidsparticipatie van vrouwen op het platteland;
Vrouwen in de economie in plattelandsgebieden
20. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan bij te dragen aan een bewijskrachtige databank met gegevens over de economische en sociale situatie van vrouwen en hun ondernemersactiviteiten in plattelandsgebieden en de analyse van reeds beschikbare gegevens (bv. via Eurostat) nog verder te verbeteren, om politieke maatregelen beter te kunnen afstemmen;
21. is ervan overtuigd dat de specifieke scholings- en adviesmogelijkheden voor vrouwen op het platteland gezien de omstandigheden in deze gebieden moeten worden behouden en uitgebreid, met name wat betreft financieel beheer van het boerenbedrijf;
22. is van mening dat er een Europabreed netwerk van vrouwen (of vrouwenorganisaties) op het platteland tot stand zou moeten worden gebracht en wijst op de positieve resultaten van maatregelen die in het kader van de tweede pijler zijn genomen;
23. erkent de belangrijke rol van bestaande vrouwennetwerken op verschillende niveaus, met name voor de lokale bevordering van plattelandsgebieden en hun imago bij het publiek; onderstreept de behoefte aan meer maatschappelijke erkenning van en meer politieke en financiële steun voor deze netwerken op lokaal, nationaal en Europees niveau, gezien hun belangrijke bijdrage aan het bereiken van meer gelijkheid, in het bijzonder wat de scholingsmogelijkheden voor plattelandsvrouwen en de tenuitvoerlegging van lokale ontwikkelingsprojecten betreft, met inbegrip van informatiecampagnes over preventieve onderzoeken die beogen typische vrouwenkankers (baarmoederhalskanker, borstkanker, enz.) vroegtijdig te diagnosticeren; dringt er bij de lidstaten op aan steun te verlenen aan het bevorderen van de participatie van vrouwen in het politieke proces, met inbegrip van adequate vertegenwoordiging van vrouwen in bestuursorganen van instellingen, ondernemingen en verenigingen;
24. dringt aan op adequate prestaties voor plattelandsvrouwen in de socialezekerheidsstelsels, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke beroepssituatie en pensioenrechten van vrouwen;
25. neemt in dit verband met voldoening kennis van Richtlijn 2010/41/EU en roept de lidstaten op deze zo spoedig mogelijk op efficiënte wijze om te zetten, met name om te waarborgen
–
dat echtgenotes en levenspartners van landbouwers sociale bescherming genieten;
–
dat zelfstandige vrouwelijke landbouwers en echtgenotes van landbouwers verzekerd zijn van een adequate zwangerschapsuitkering;
26. wijst erop dat er met name op het platteland duurzame strategieën nodig zijn voor het behoud van de beroepsvaardigheden van vrouwen die voor een loopbaanonderbreking wegens gezin en zorg kiezen; verlangt dat werk en gezinsleven met elkaar te verenigen zijn, zodat vrouwen in staat worden gesteld aan het werk te gaan en te blijven en hun vaardigheden verder te ontwikkelen;
27. wijst erop dat „diversificatie van landbouwbedrijven” een steeds belangrijker aspect van de plattelandseconomie vormt; constateert dat vrouwen een belangrijke rol spelen bij het opstarten, ontwikkelen en beheren van projecten gericht op de „diversificatie van landbouwbedrijven”;
28. dringt erop aan de ondernemingsgeest en de zin voor initiatief van vrouwen te stimuleren, met name door bedrijfseigendom onder vrouwen en netwerken van vrouwelijke ondernemers te bevorderen en door randvoorwaarden in de financiële sector die ervoor zorgen dat vrouwelijke ondernemers op het platteland (met inbegrip van volledige of deeltijdzelfstandigen met een gering inkomen, en jonge vrouwen) gemakkelijker toegang tot investeringen en kredieten hebben, zodat zij meer mogelijkheden op de markt krijgen en een stabiele economische basis kunnen opbouwen; verzoekt tevens om het uitwerken van maatregelen om de ondernemersgeest en de vaardigheden van vrouwen te verbeteren, teneinde de deelname van vrouwen aan de bestuursorganen van ondernemingen en organisaties te bevorderen;
29. verzoekt de relevante nationale, regionale en lokale overheden om de deelname van vrouwen aan plaatselijke actiegroepen en de ontwikkeling van plaatselijke partnerschappen in het kader van de Leader-as aan te moedigen en zorg te dragen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in hun bestuursraden;
Vrouwen in de landbouw
30. dringt erop aan bij ontwikkelingsstrategieën ten behoeve van afzonderlijke bedrijven of regio's in grotere mate rekening te houden met de agrarische en niet-agrarische beroepsbekwaamheid van vrouwen; onderstreept de betekenis van opleiding en scholing van vrouwelijke landbouwers en plattelandsvrouwen als producenten en ondernemers, en roept de Commissie en de lidstaten ertoe op om, in overleg met de regionale en plaatselijke overheden, rurale verenigingen en verenigingen van vrouwen en landbouwers, te zorgen voor stimuli om de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen, elke vorm van discriminatie van vrouwen op het werk uit de wereld te helpen en de beroepsopleiding van vrouwen te verbeteren, onder meer door de toegang van vrouwen tot „postgraduate” opleidingsprogramma's en specialisatiecursussen in onderwijsinstellingen te verbeteren, overeenstemmende maatregelen voor plattelandsontwikkeling voor te stellen in het kader van „As 3” van de plattelandsontwikkelingsprogramma's, en de bestaande initiatieven aan te zwengelen; wijst erop dat deze maatregelen zullen bijdragen tot de bestrijding van de sociale uitsluiting in plattelandsgebieden en dat vrouwen een groter risico lopen in de armoede terecht te komen;
31. dringt aan op steun voor het politieke streven naar stimulering van de rol van vrouwen in de landbouw door het hen in praktisch en juridisch opzicht gemakkelijker te maken als ondernemer in de landbouw werkzaam te zijn, ook waar het gaat om de eigendom van een bedrijf, zodat zij op basis van hun medeverantwoordelijkheid voor een bedrijf nauwer bij de rechten en plichten van dit bedrijf worden betrokken, waartoe onder meer ook de vertegenwoordiging van hun belangen in landbouworganisaties en een concreet aandeel in alle inkomsten van het bedrijf behoren;
32. dringt erop aan organisaties van vrouwen en landbouwers, die een belangrijke rol spelen in het bevorderen en opstarten van nieuwe ontwikkelingsprogramma's en diversificatie dusdanig te steunen dat vrouwen nieuwe ideeën in de praktijk kunnen brengen om de productieactiviteiten en de dienstverlening in plattelandsgebieden te diversifiëren;
33. is van oordeel dat, in het kader van de komende hervorming van het GLB, rekening moet worden gehouden met en prioriteit moet worden gegeven aan de behoeftes van vrouwen op het platteland en de rol van beroepsvrouwen in de landbouw, evenals de toegang tot bepaalde diensten en steunmaatregelen, naar gelang de behoefte in de verschillende lidstaten;
34. is ervan overtuigd dat vrouwen op de middellange termijn in alle politieke, economische en maatschappelijke organen adequaat vertegenwoordigd moeten zijn, zodat de zienswijze van vrouwen en mannen in de besluitvorming wordt verwerkt; onderstreept het belang van specifieke acties ten gunste van vrouwen om ervoor te zorgen dat vrouwen op gelijke basis aan dergelijke organen kunnen deelnemen;
35. verzoekt de Commissie en de lidstaten de toegang van vrouwen tot land en kredieten te verbeteren teneinde vrouwen aan te moedigen zich in plattelandsgebieden te vestigen en een bedrijf in de landbouw te beginnen;
36. dringt erop aan een inventaris op te maken van de huidige strategieën inzake sociale zekerheid van vrouwen in de landbouw (vrouwelijke landbouwers, werknemers in de landbouw, seizoenarbeiders, enz.), met inbegrip van de omzetting van Richtlijn 2010/41/EU, tegen de achtergrond van de specifieke eigendomsrechtelijke en belastingtechnische situatie van iedere lidstaat, en deze ervaringen beschikbaar te stellen ten behoeve van de ontwikkeling van een adequate vorm van sociale zekerheid voor vrouwen in de landbouw in de lidstaten;
37. is van mening dat het Europees beleid met betrekking tot de leefomstandigheden van plattelandsvrouwen ook oog moet hebben voor de leef- en werkomstandigheden van als seizoenarbeidsters in de landbouw werkzame vrouwelijke immigranten, in het bijzonder wat de behoefte aan adequate huisvesting, ziekteverzekering en gezondheidszorg betreft; acht het belangrijk dat het werk van deze vrouwen optimaal wordt gewaardeerd;
38. roept de Commissie op om een diepgaande analyse uit te voeren van de effecten van de uitgevoerde maatregelen met betrekking tot de situatie van plattelandsvrouwen, in het kader van het in 2011 te presenteren samenvattend verslag volgens artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);
o o o
39. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
EU-financiering voor het ontmantelen van kerncentrales in de nieuwe lidstaten
139k
60k
Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over de efficiëntie en doeltreffendheid van de EU-financiering voor het ontmantelen van kerncentrales in de nieuwe lidstaten (2010/2104(INI))
– gelet op Protocol nr. 4 van het Toetredingsverdrag met betrekking tot de kerncentrale van Ignalina in Litouwen, Protocol nr. 9 met betrekking tot reactor 1 en reactor 2 van de kerncentrale van Bohunice V1 in Slowakije, en artikel 30 van het Protocol betreffende de voorwaarden en regelingen voor de toelating van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie,
– gelet op de Verordening van de Raad inzake de uitvoering van Protocol nr. 4 met betrekking tot de kerncentrale van Ignalina in Litouwen(1), de uitvoering van Protocol nr. 9 met betrekking tot reactor 1 en reactor 2 van de kerncentrale van Bohunice V1 in Slowakije(2), en inzake de financiële steun van de Unie voor de ontmanteling van de reactoren 1 tot en met 4 van de kerncentrale van Kozloduy in Bulgarije (het Kozloduy-programma)(3),
– gezien de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over het gebruik van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties (COM(2007)0794) en het begeleidende document „EU decommissioning funding data” (SEC(2007)1654),
– gezien de aanbeveling van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende het beheer van de financiële middelen voor de ontmanteling van nucleaire installaties(4),
– gelet op artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0054/2011),
A. overwegende dat de drie kandidaat-lidstaten Litouwen, Slowakije en Bulgarije oude kerncentrales bezaten, waarover is afgesproken dat ze gesloten zouden worden, en dat tijdens de toetredingsonderhandelingen afspraken zijn gemaakt over de snelle sluitingsdatums van reactoren in de drie betrokken kerncentrales,
B. overwegende dat de EU heeft onderkend dat de snelle sluiting en de daaropvolgende ontmanteling van reactoren in deze drie kerncentrales een grote financieel-economische last vertegenwoordigden die niet volledig door de betrokken landen kon worden gedragen, en dat zowel de Toetredingsverdragen, als de latere verordeningen van de Raad inzake de uitvoering van de Verdragen voorzagen in financiële steun voor de respectieve lidstaten; echter overwegende dat niet duidelijk is besloten of de steun de volledige kosten van ontmanteling moet dekken, of alle economische gevolgen moet kunnen compenseren; erop wijzend dat zowel Bulgarije als Slowakije voorlopig netto-exporteurs van elektriciteit blijven,
C. overwegende dat de steun bedoeld is voor maatregelen op de volgende terreinen:
–
ontmanteling (voorbereidende werkzaamheden in verband met de sluiting, bijstand aan de regelgevende instantie, het opstellen van de documentatie die nodig is voor de ontmanteling en de vergunningen, veilig onderhoud en toezicht na de sluiting, afvalverwerking, werkzaamheden voor de opslag van afval en gebruikte brandstof en decontaminatie, en de eigenlijke ontmantelingswerkzaamheden),
–
energie (modernisering en milieutechnische opwaardering van bestaande faciliteiten, vervanging van de productiecapaciteit van gesloten eenheden, verbetering van de energiebevoorradingszekerheid en de energie-efficiëntie, overige maatregelen die bijdragen tot de noodzakelijke herstructurering en opwaardering van de energie-infrastructuur),
–
sociale gevolgen (steun voor personeel van de centrale voor het handhaven van een hoog veiligheidsniveau in de perioden na de sluiting en voorafgaand aan de ontmanteling, bij- en nascholing van personeel voor nieuwe taken in verband met de ontmanteling),
D. overwegende dat reeds vóór de toetreding en vóór de sluiting van de betrokken reactoren met de verlening van de bijstand is begonnen en de betreffende middelen zich derhalve ophoopten in de internationale steunfondsen voor de ontmanteling terwijl de administratieve voorbereidingen werden voortgezet,
E. overwegende dat ontmanteling van nucleaire installaties en verwerking van hun afvalstoffen technisch ingewikkelde operaties zijn die veel geld kosten, en milieutechnische, technische, sociale en financiële verantwoordelijkheden met zich meebrengen,
1. constateert dat Litouwen, Slowakije en Bulgarije zich op tijd aan hun in de respectieve Toetredingsverdragen vastgelegde verplichtingen betreffende sluiting van de respectieve reactoren in de drie kerncentrales hebben gehouden: reactor 1 van de kerncentrale van Ignalina werd op 31 december 2004 stilgelegd en reactor 2 op 31 december 2009; reactor 1 van de kerncentrale van Bohunice V1 werd op 31 december 2006 stilgelegd en reactor 2 op 31 december 2008; de reactoren 1 en 2 van de kerncentrale van Kozloduy werden stilgelegd op 31 december 2002 en de reactoren 3 en 4 op 31 december 2006;
2. wijst ook op het feit dat alle drie de lidstaten geprobeerd hebben opnieuw te onderhandelen over hun politieke toezeggingen met betrekking tot het sluiten van de reactoren en dat dit het hele proces heeft vertraagd;
3. wijst op het feit dat er een rechtsgrond is voor het toekennen van financiële steun; wijst erop dat de bedragen jaarlijks middels een besluit van de Commissie worden vastgesteld op basis van individuele, jaarlijkse gecombineerde programmeringsdocumenten, die toezicht op de ontwikkeling en de financiering van de goedgekeurde projecten mogelijk maken;
4. wijst erop dat vanwege het gebrek aan ervaring en gegevens in de EU op het gebied van de ontmanteling van kerncentrales bij het besluit betreffende de financiering geen plafond kon worden vastgesteld; wijst erop dat er ook na het opstellen van de plannen en de strategieën voor de ontmanteling nog geen duidelijke normen voor de vaststelling van plafonds bestonden, zodat stapsgewijs en per geval over verdere financiële steun moest worden beslist;
5. is van oordeel dat de steun van de Unie bedoeld is om deze drie lidstaten te helpen bij het dragen van de financiële en economische lasten die voortvloeien uit het feit dat er vroege vaste sluitingsdatums zijn overeengekomen en om de kosten te dekken van een groot aantal belangrijke activiteiten in verband met de ontmanteling, te investeren in energieprojecten die de onafhankelijkheid van energie verhogen en om de sociale nawerkingen die voortvloeien uit de sluiting van kerncentrales te stimuleren; constateert evenwel dat in alle drie de gevallen de kosten voor ontmanteling van de kerncentrales hoger uitvallen dan de geplande EU-steun, en waarschijnlijk ook hoger dan de oorspronkelijke ramingen; constateert ook dat een groot deel van het geld is opgegaan aan energieprojecten en niet is besteed voor het belangrijkste doel van de financiële steun, te weten de ontmanteling van de kerncentrales;
6. is van mening dat het concept van solidariteit binnen de EU er daadwerkelijk toe bijdraagt de economische gevolgen van de vroegtijdige sluiting van de kerncentrales in de energiesector op te vangen; onderstreept echter dat op het moment dat dit verslag wordt geschreven de ontmanteling zelf nog maar in de beginfase is;
7. benadrukt dat aan de ontmanteling van de betreffende kerncentrales in het belang van de veiligheid en gezondheid van de Europese burgers de hoogste prioriteit moet worden gegeven;
8. vreest dat het gebrek aan financiële middelen voor ontmantelingsmaatregelen tot vertraging bij de ontmanteling van kerncentrales en tot gevaren voor het milieu en de menselijke gezondheid zal leiden;
9. beklemtoont dat veiligheid van het hoogste belang is bij de ontmanteling van de vroegtijdig gesloten reactoren in de drie betrokken kerncentrales; verzoekt de Raad, de Commissie en de lidstaten dan ook hiermee rekening te houden bij elk toekomstig besluit betreffende ontmanteling van kerncentrales in het algemeen en de ontmanteling van deze drie centrales in het bijzonder; spoort de Commissie aan te zorgen voor een passende coördinatie met de lidstaten en een duidelijk tijdsschema voor de voltooiing van de projecten vast te leggen;
10. maakt zich zorgen over het feit dat de gedetailleerde ontmantelingsplannen van de drie betreffende ontmantelingsprogramma's nog niet af zijn en dat er bijgevolg te weinig bekend is over de tijdschema's, de kosten en de financiering van de afzonderlijke projecten; spoort de bevoegde nationale instanties dan ook aan de plannen te finaliseren en dringt er bij de Commissie op aan hiervan verslag uit te brengen en een gedetailleerd langetermijnplan voor de financiering van de ontmantelingsprojecten voor te leggen; verzoekt de Commissie een duidelijke raming te maken van de orde van grootte van de EU-financiering die voor de tenuitvoerlegging van deze plannen benodigd is;
11. spoort de Commissie aan een mogelijkheid te zoeken om een EU financieringsplan voor de ontmanteling te coördineren, rekening houdend met de toegepaste strategieën van de lidstaten, hun nationale bestuurlijke structuren, en om de administratieve procedure van de financiële middelen zelf zo te vereenvoudigen dat het de veiligheid en zekerheid van de ontmanteling niet zou schaden;
12. constateert dat er niet is gezorgd voor een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden onder de instanties die bij de financiering zijn betrokken en de instanties die bij het ontmantelingsproces zijn betrokken; is van mening dat de Commissie de hoofdverantwoordelijkheid dient te hebben voor de tenuitvoerlegging van de EU-steun en dat het beheer hierover gezamenlijk met de EBWO moet worden gevoerd;
13. is van oordeel dat het voor het toekennen van contracten wenselijk is voor Europese ondernemingen het criterium van communautaire wederkerigheid toe te passen, met in het bijzonder de toepassing van de beginselen zoals bedoeld in artikel 58 van Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten;
14. stelt vast dat de totale financiële steun van de Europese Unie voor de drie lidstaten tot eind 2013 neerkomt op een bedrag van 2 847,78 miljoen EUR, wijst erop dat er verschillen tussen de kerncentrales bestaan, in het bijzonder wat brandstofopslag betreft, maar dat de programma's in principe betrekking hebben op dezelfde technologie; wijst er echter op dat er grote verschillen zijn bij de toegekende bedragen: voor Ignalina (2 reactoren) 1 367 miljoen EUR, Bohunice (2 reactoren) 613 miljoen EUR, en Kozloduy (4 reactoren) 867,78 miljoen EUR;
15. wijst erop dat, overeenkomstig de gegevens van eind 2009, ook bij de uitgegeven bedragen verschillen tussen de lidstaten bestaan, die grotendeels verband houden met de uiteenlopende tijdschema's voor de sluiting: Ignalina in totaal 1 367 miljoen EUR, waarvan vastgelegd 875,5 miljoen EUR (64,04%) en uitgegeven 760,4 miljoen EUR (55,62%), Bohunice in totaal 613 miljoen EUR, waarvan vastgelegd 363,72 miljoen EUR (59,33%) en uitgegeven 157,87 miljoen EUR (25,75%), en Kozloduy in totaal 867,78 miljoen EUR, waarvan vastgelegd 567,78 miljoen EUR (65,42%) en uitgegeven 363.149 miljoen EUR (41,84%);
16. meent dat absolute transparantie moet worden betracht bij het beheer van de fondsen en de besteding van middelen daaruit; erkent het belang van goed en transparant beheer van financiële middelen, in combinatie met passend extern toezicht, teneinde voor eerlijke concurrentieverhoudingen op de energiemarkt te zorgen; beveelt aan hierbij voor transparantie en publieke participatie te zorgen;
17. neemt nota van de volgende afgeronde audits en evaluaties: „Midterm Evaluation of the Decommissioning Assistance to Lithuania and Slovakia” (2007), de interne audits van de Commissie van de drie programma's in 2007, de audits van de Rekenkamer van het Central Project Management Agency in 2008 en 2009 met betrekking tot Ignalina, de audit van de Rekenkamer met betrekking tot de voorbereiding van de betrouwbaarheidsverklaring 2008 en de haalbaarheidsstudie van de Rekenkamer van 2009, alsook van de volgende lopende zaken: mededeling van de Commissie (verwacht begin 2011), externe financiële audit van de Commissie voor BIDSF, en de „full performance” audit van de Rekenkamer voor alle drie de programma's;
18. is van oordeel dat er, rekening houdend met de enorme bedragen, het nieuwe karakter van het gebruik van de financiële middelen en de onbekende factoren die tijdens het proces zijn opgekomen, alsmede de vele wijzigingen en aanpassingen, en de toewijzing van aanvullende bedragen, te weinig audits zijn uitgevoerd en dat deze te beperkt van opzet lijken te zijn; betreurt dat de in september 2007 door de Commissie uitgevoerde tussentijdse evaluatie van de aan Litouwen en Slowakije verleende financiële steun voor ontmantelingsactiviteiten niet ook betrekking had op Bulgarije (dat op dat tijdstip ook al steun ontving);
19. betreurt dat de Commissie het Europees Parlement geen jaarverslagen voorlegt over de besteding van de financiële middelen die voor de ontmanteling van kerncentrales zijn uitgetrokken; dringt er derhalve bij de Commissie op aan toezicht te houden op en jaarlijks aan het Parlement verslag uit te brengen over de verbeteringen bij het gebruik van de financiële middelen en over de kans dat de met het oog op de ontmanteling van deze specifieke reactoren in de drie kerncentrales opgehoopte financiële middelen de komende drie jaar zullen kunnen worden geabsorbeerd;
20. verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is tussen nu en 2013 financiële middelen toe te wijzen aan nieuwe ontmantelingsprojecten, met name gezien het feit dat in juli 2011 voor Bohunice en eind 2011 en eind 2012 voor Kozloduy de ontmantelingsvergunningen zullen worden afgegeven;
21. verzoekt de Commissie om voorafgaand aan de eventuele toewijzing van verdere EU-middelen vergelijkende informatie te verstrekken over de uitvoering van de oorspronkelijke en de herziene plannen voor de verschillende stadia van het ontmantelingsproces, alsook over de uitvoering van de energie- en de sociale maatregelen;
22. verzoekt de Commissie mee te delen tot welke verbeteringen de oprichting (in 2007) van een beheerscomité van lidstaten voor steun bij de uitvoering van de steunprogramma's heeft geleid, en uiteen te zetten welke procedurele veranderingen er sindsdien zijn doorgevoerd;
23. neemt nota van het feit dat de audit van de Rekenkamer nog niet is afgerond; gaat ervan uit dat de audit de doelstellingen van het gebruik van de financiële middelen en hun doeltreffendheid bekend zal maken, zal resulteren in uitvoerbare voorstellen voor de toekomst en de langere noodzaak van middelen voor de uitvoering van de sluitingswerken zal opnemen; rekent erop dat deze „full performance” audit antwoorden zal geven;
–
of de middelen daadwerkelijk voor de aangegeven doelen zijn gebruikt;
–
of de aanbestedingsprocedures correct waren en zijn gerespecteerd;
–
of de toegewezen middelen daadwerkelijk hebben bijdragen tot een verhoging van de veiligheid van de ontmantelingsactiviteiten;
–
of de aanbestedingsprocedures ervoor hebben gezorgd dat de betrokken ondernemingen veiligheid op het niveau van de EU-normen garanderen;
–
of er activiteiten zijn waar OLAF bij is betrokken;
–
of er sprake is van goede coördinatie van de drie bestaande programma's met het oog op een doeltreffend gebruik van de ervaring die bij reeds eerder voorbereide en gefinancierde projecten is opgedaan, en of de ontmantelingsprogramma's overlappingen vertoonden en zo ja, welke (er zijn bijvoorbeeld meerdere, vergelijkbare projecten voor opslag en opleiding van personeel die voor meerdere kerncentrales gebruikt hadden kunnen worden, hetgeen tot besparingen had geleid);
24. is van oordeel dat, wat verdere activiteiten betreft die in de periode 2007-2013 met door de EU toegekende middelen moeten worden gefinancierd, de volgende kwesties verdere verduidelijking behoeven:
–
of de reeds bestaande plannen en strategieën compleet zijn of dat er eventueel nog nieuwe activiteiten aan zullen moeten worden toegevoegd, waarvoor dan ook weer aanvullende middelen nodig zouden zijn;
–
of de volledige capaciteiten voor tijdelijke opslag al dan niet beschikbaar zijn en of een procedure voor de selectie van een locatie voor de definitieve opberging van radioactief afval al dan niet rond is;
–
of er eventueel nog nieuwe middelen toegewezen moeten worden voor energieprojecten of dat de nadruk op de ontmantelingsprojecten moet worden gevestigd;
–
of, voor zover dat tot nu toe niet is gedaan, de ervaringen die zijn opgedaan met en de projecten van de ene kerncentrale ook gebruikt kunnen worden bij de andere kerncentrales;
25. stelt met bezorgdheid vast dat er geen EU-team van bij de drie projecten betrokken coördinatoren en deskundigen is opgezet dat het mogelijk had gemaakt het ontmantelingsprogramma als één geheel te beheren op basis van EU-expertise, waardoor voor synergie tussen de drie projecten had kunnen worden gezorgd;
26. onderstreept dat voor meer coördinatie tussen de drie programma's moet worden gezorgd, teneinde een betere plannen van activiteiten en de uitwisseling van ervaringen te waarborgen; is van mening dat ook de Europese Unie als zodanig kan baat hebben bij de ervaringen die worden opgedaan wanneer reactoren aan het eind van hun levenscyclus buiten dienst worden gesteld; verzoekt alle betrokken partijen dan ook erop toe te zien dat goede praktijken op het gebied van ontmanteling worden ontwikkeld en vergaard, en ervoor te zorgen dat de ervaringen en kennis die de lidstaten opdoen met kerncentrales zo goed mogelijk worden gebruikt;
27. verzoekt de Commissie een coördinatieteam op te zetten dat met de volgende taken wordt belast:
–
leiding geven aan de uitwerking van een definitief plan met een duidelijk tijdschema,
–
toezicht houden op de besteding van de tot dusver toegewezen middelen,
–
onderzoeken of een verder engagement van de EU nodig is, en zo ja, bepalen welke mate van betrokkenheid precies vereist is,
–
toewijzen van verantwoordelijkheden, waaronder ook het bepalen van de rol van de EBWO, en toezicht houden op de afronding van het ontmantelingsproces;
28. wijst erop dat bij de financiering van ontmantelingsoperaties het beginsel dat de vervuiler betaalt moet worden toegepast, en dat de exploitanten van kerncentrales tijdens de operationele periode van hun installaties voldoende financiële middelen opzij moeten zetten ter dekking van toekomstige ontmantelingskosten;
29. merkt op dat de beoogde accumulatie van de benodigde middelen in de respectievelijke nationale fondsen ter dekking van de met de ontmanteling van de kerncentrales verbonden kosten vanwege de vroegtijdige sluiting van de reactoren niet heeft kunnen plaatsvinden;
30. verzoekt de Commissie onder inachtneming van de respectieve nationale strategieën te onderzoeken hoe de verschillende methoden voor de financiering van ontmantelingsoperaties in de EU kunnen worden geharmoniseerd, om ervoor te zorgen dat de benodigde financiële middelen tijdig bijeen worden gebracht, zonder daarbij evenwel de veiligheid en zekerheid van het ontmantelingsproces in gevaar te brengen;
Kerncentrale van Ignalina
31. is verheugd over het feit dat de meeste projecten voor energie-efficiëntie en zekerstelling van de elektriciteitsbevoorrading van het Ignalina-programma zich nu in de uitvoeringsfase bevinden of reeds zijn afgerond;
32. maakt zich zorgen over het feit dat de belangrijkste projecten voor het beheer van afvalverwerkingsinfrastructuur (opslag van gebruikte brandstof en van afval) grote vertragingen hebben opgelopen en ten opzichte van de oorspronkelijke schattingen een stuk duurder uitvallen; wijst op het feit er nauwelijks nog speelruimte is en dat vertragingen de tijdige afronding van het hele ontmantelingsplan is gevaar kunnen brengen, met alle daaruit voortvloeiende kostenoverschrijdingen van dien; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de herbeoordeling van het tijdschema van het project;
33. neemt nota van het feit dat een groot deel van de financiële middelen aan energieprojecten was toegewezen, dat voor de ontmanteling nog veel geld nodig is en dat de nationale financiële middelen hiervoor niet volstaan: in het nationale fonds voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina is tot nu toe nauwelijks 100 miljoen EUR gestort (terwijl de technische kosten van ontmanteling alleen al 987 miljoen EUR tot 1 300 miljoen EUR bedragen), en een groot gedeelte daarvan is al gebruikt voor niet-ontmantelingsprojecten; dringt erop aan dat in dit verband met name door de betrokken lidstaat passende maatregelen worden genomen;
Kerncentrale van Bohunice
34. is verheugd over de vooruitgang van het Bohunice-programma;
35. wijst erop dat, hoewel de steun van de Unie bedoeld is voor de ontmanteling van de kerncentrale, in het bijzonder de V1-reactoren, alsmede voor bevoorradingszekerheid, het nationaal nucleair fonds geen aparte middelen voor het lopende ontmantelingsproject A1 bevat;
36. wijst op het feit dat bepaalde ontmantelingsprojecten, zoals de projecten voor de wederopbouw van het systeem voor natuurbescherming in het gebied, voor afvalverwerking en voor de bouw van een faciliteit voor de tijdelijke opslag van RAW in Bohunice, bij de uitvoering flinke vertragingen hebben opgelopen; dringt er bij de Commissie en Slowakije op aan maatregelen te nemen om verdere vertragingen, en derhalve risico's voor de geplande vooruitgang van de ontmantelingswerkzaamheden, te vermijden;
Kerncentrale van Kozloduy
37. is verheugd over de in grote lijnen goede technische en financiële prestatie van het Kozloduy-programma en over de herziening van de ontmantelingsstrategie voor de reactoren 1 tot en met 4, die is omgezet van een strategie voor uitgestelde ontmanteling (zoals aanvankelijk was bedoeld) in een strategie van directe en continue ontmanteling;
38. stelt met bezorgdheid vast dat een groot gedeelte van de toegewezen openbare middelen voor energieprojecten is gereserveerd; verzoekt de Commissie toezicht uit te oefenen op de uitvoering van de nog niet afgeronde energieprojecten en hierover verslag uit te brengen; verzoekt om in de laatste fase van het Kozloduy-programma meer geld aan ontmantelings- en afvalprojecten te besteden;
39. onderstreept de noodzaak van een allesomvattende administratieve coördinatie tussen het staatsbedrijf voor radioactief afval (SERAW) en de kerncentrale van Kozloduy, die nu de verantwoordelijkheid hebben voor de reactoren 1 en 2, respectievelijk 3 en 4; verzoekt Bulgarije te analyseren welke maatregelen ter verbetering van het gesplitste beheer noodzakelijk zijn en deze zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen en/of de reactoren 1-4 bij één beheersinstantie onder te brengen;
o o o
40. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen van de Bulgarije, Litouwen en Slowakije.
Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/010 CZ/Unilever uit de Tsjechische Republiek) (COM(2011)0061 – C7-0055/2011 – 2011/2044(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0061 – C7-0055/2011),
– gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28,
– gelet op Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0060/2011),
A. overwegende dat de Europese Unie passende wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, teneinde hen te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt,
B. overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook tijdelijk is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis,
C. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om gebruik te maken van het EFG,
D. overwegende dat de Tsjechische Republiek om steun heeft gevraagd in verband met 634 gedwongen ontslagen (waarbij voor alle betrokkenen om steun wordt gevraagd) in de onderneming Unilever ČR, spol.sr.o, die actief is in de detailhandelsector in de NUTS II-regio Střední Čechy,
E. overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit van de EFG-verordening,
1. verzoekt de betrokken instellingen zich de nodige inspanningen te getroosten om de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG;
2. brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; wijst op de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt; vraagt echter een evaluatie van de integratie op lange tremijn van deze werknemers op de arbeidsmarkt als rechtstreeks gevolg van de door het EFG gefinancierde maatregelen;
3. beklemtoont dat het EFG overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening moet bijdragen tot de re-integratie van elke afzonderlijke ontslagen werknemer; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, of van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken;
4. betreurt dat de huidige EFG-verordening geen onderzoek eist naar de financiële gezondheid, mogelijke belastingontduiking of de situatie inzake overheidssteun van multinationals wier herstructurering een interventie van het EFG rechtvaardigt; is van oordeel dat dit moet worden behandeld bij de komende herziening van de EFG-verordening, zonder evenwel de toegang van ontslagen werknemers tot het EFG in gevaar te brengen;
5. wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in zijn jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;
6. is verheugd over het feit dat er, na herhaalde verzoeken van het Parlement, voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten zijn opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG in de begroting voor 2011; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen;
7. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
8. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2010/010 CZ/Unilever uit de Tsjechische Republiek)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/233/EU.)
Controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik ***I
444k
224k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 5 april 2011 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (COM(2008)0854 – C7-0062/2010 – 2008/0249(COD))
Amendement 1 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Titel
Verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)
Amendement 2 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 1
(1) Krachtens Verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik dienen producten voor tweeërlei gebruik (inclusief programmatuur en technologie) bij uitvoer uit de Gemeenschap aan een doeltreffende controle te worden onderworpen.
(1) Krachtens Verordening (EG) nr. 1334/2000 van 22 juni 2000, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik1 dienen producten voor tweeërlei gebruik (inclusief programmatuur en technologie) bij uitvoer uit of doorvoer door de Unie of bij levering aan een derde land na tussenhandeldiensten door een tussenhandelaar die in de Unie woonachtig of gevestigd is, aan een doeltreffende controle te worden onderworpen. ____________ 1 PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 2
(2) Het is wenselijk te komen tot een uniforme en consistente toepassing van de controles in de hele Gemeenschap om oneerlijke concurrentie tussen communautaire exporteurs te vermijden en de doeltreffendheid van de veiligheidscontroles in de Gemeenschap te garanderen.
(2) Het is wenselijk te komen tot een uniforme en consistente toepassing van de controles in de hele Unie om oneerlijke concurrentie tussen exporteurs uit de Unie te vermijden, het toepassingsgebied van de algemene uitvoervergunningen en de gebruiksvoorwaarden ervan te harmoniseren en de doeltreffendheid van de veiligheidscontroles in de Unie te garanderen.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 3
(3) In haar mededeling van 18 december 2006 heeft de Commissie het idee geopperd om nieuwe communautaire algemene uitvoervergunningen in te stellen in een poging om het huidige rechtsstelsel te vereenvoudigen, het concurrentievermogen van de industrie te vergroten en gelijke spelregels tot stand te brengen voor alle communautaire exporteurs wanneer zij bepaalde producten naar bepaalde bestemmingen uitvoeren.
(3) In haar mededeling van 18 december 2006 heeft de Commissie het idee geopperd om nieuwe algemene uitvoervergunningen van de Unie in te stellen in een poging om het huidige rechtsstelsel te vereenvoudigen, het concurrentievermogen van de industrie te vergroten en gelijke spelregels tot stand te brengen voor alle exporteurs in de Unie wanneer zij bepaalde producten naar bepaalde landen van bestemming uitvoeren.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 3 bis (nieuw)
(3 bis)Op 5 mei 2009 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 428/2009 vastgesteld. Verordening (EG) nr. 1334/2000 is dienovereenkomstig met ingang van 27 augustus 2009 ingetrokken. De relevante bepalingen van Verordening (EG) nr. 1334/2000 blijven slechts van toepassing op aanvragen voor uitvoervergunningen die vóór 27 augustus 2009 zijn ingediend.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 4
(4) Voor het instellen van nieuwe communautaire algemene uitvoervergunningen voor de uitvoer van bepaalde niet-gevoelige producten voor tweeërlei gebruik naar bepaalde niet-gevoelige landen is het nodig dat de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1334/2000 worden gewijzigd door de toevoeging van nieuwe bijlagen.
(4) Voor het instellen van nieuwe algemene uitvoervergunningen van de Unie voor de uitvoer van bepaalde specifieke producten voor tweeërlei gebruik naar bepaalde specifieke landen is het nodig dat de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 428/2009 worden gewijzigd door de toevoeging van nieuwe bijlagen.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 5
(5) De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de exporteur gevestigd is, moeten over de mogelijkheid beschikken om het gebruik van de communautaire algemene uitvoervergunningen waarin deze verordening voorziet, niet toe te staan indien de exporteur zich schuldig heeft gemaakt aan een exportgerelateerde overtreding die wordt bestraft met de intrekking van het recht op het gebruik van deze vergunningen.
(5) De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de exporteur gevestigd is, moeten over de mogelijkheid beschikken om het gebruik van de algemene uitvoervergunningen van de Unie waarin deze verordening voorziet, niet toe te staan indien de exporteur zich schuldig heeft gemaakt aan een exportgerelateerde overtreding die wordt bestraft met de intrekking van het recht op het gebruik van deze vergunningen.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Overweging 6
(6) Verordening (EG) nr. 1334/2000 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
(6) Verordening (EG) nr. 428/2009 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,
Amendement 10 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 2 bis (nieuw) Verordening (EG) nr. 428/2009 Artikel 13 – lid 6
(Niet van toepassing op de Nederlandse versie.)
Amendement 11 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 2 ter (nieuw) Verordening (EG) nr. 428/2009 Artikel 19 – lid 4
(2 ter)Artikel 19, lid 4, wordt vervangen door het volgende:
'4.De Commissie brengt, in overleg met de op grond van artikel 23 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik een beveiligd en versleuteld systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en in voorkomend geval de Commissie tot stand.Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het budget, de ontwikkeling, de voorlopige en definitieve opzet en functionering, en de netwerkkosten van het systeem.„
Amendement 12 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 2 quater (nieuw) Verordening (EG) nr. 428/2009 Artikel 23
(2 quater)In artikel 23 wordt een nieuw lid toegevoegd na lid 2:
'2 bis.De voorzitter van de coördinatiegroep tweeërlei gebruik brengt jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement over haar activiteiten, onderzochte kwesties en raadplegingen en overlegt tevens een lijst van exporteurs, tussenhandelaars en belanghebbenden die zijn geraadpleegd.„
Amendement 13 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 2 quinquies (nieuw) Verordening (EG) nr. 428/2009 Artikel 25
(2 quinquies)Artikel 25 wordt vervangen door:
'Artikel 25
Toetsing en verslaglegging
1. Elke lidstaat stelt de Commissie in kennis van de voor de uitvoering van deze verordening vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met inbegrip van de in artikel 24 bedoelde maatregelen. De Commissie deelt deze inlichtingen aan de andere lidstaten mee.
2. Om de drie jaar beoordeelt de Commissie de tenuitvoerlegging van deze verordening en legt zij het Europees Parlement en de Raad een uitgebreid uitvoerings- en effectbeoordelingsverslag voor over de toepassing ervan, waarin voorstellen tot wijziging ervan kunnen worden opgenomen. De lidstaten verstrekken de Commissie alle dienstige informatie die zij voor de opstelling van dit verslag behoeft.
3.In specifieke delen van het verslag worden de volgende zaken behandeld:
a) de coördinatiegroep tweeërlei gebruik met inbegrip van haar activiteiten, onderzochte kwesties, en raadplegingen, alsmede een lijst van exporteurs, tussenhandelaars en belanghebbenden die zijn geraadpleegd;
b) de tenuitvoerlegging van artikel 19, lid 4, en verslaglegging met betrekking tot het stadium waarin de totstandbrenging van een beveiligd en versleuteld systeem voor de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie zich bevindt;
c) de implementatie van artikel 15, lid 1, waarin staat dat de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I wordt bijgewerkt overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen en alle wijzigingen daarin waarmee de lidstaten hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen, met inbegrip van de Australiëgroep, het Controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie en -onderdelen (MTCR), de Groep van Nucleaire Exportlanden (NSG), de overeenkomst van Wassenaar en het Verdrag inzake chemische wapens (CWC);
d) de tenuitvoerlegging van artikel 15, lid 2, waarin staat dat bijlage IV, die een onderdeel is van bijlage I, wordt bijgewerkt in het licht van artikel 36 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.
Een afzonderlijke onderdeel van het verslag omvat voorts uitgebreid bewijsmateriaal inzake sancties, met inbegrip van strafrechtelijke sancties voor ernstige inbreuken op de bepalingen van deze verordening, zoals opzettelijke uitvoer bestemd voor gebruik in het kader van een programma voor de ontwikkeling of de vervaardiging van chemische, biologische of nucleaire wapens of van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren, zonder de bij deze verordening voorgeschreven vergunning, of vervalsing of weglating van informatie met het doel een vergunning te verkrijgen die anders zou zijn geweigerd.
4.Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie uitnodigen voor een ad-hocvergadering van de bevoegde commissie van het Europees Parlement respectievelijk van de Raad om alle aspecten met betrekking tot de toepassing van deze verordening uiteen te zetten en toe te lichten.„
Amendement 14 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Artikel 1 – punt 2 sexies (nieuw) Verordening (EG) nr. 428/2009 Artikel 25 bis (nieuw)
(2 sexies)Het volgende artikel wordt ingevoegd:
'Artikel 25 bis
Internationale samenwerking
Onverminderd de bepalingen van tussen de Unie en derde landen gesloten overeenkomsten of protocollen inzake wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied kan de Commissie met derde landen onderhandelen over overeenkomsten die voorzien in de wederzijdse erkenning van controles op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik waarop deze verordening betrekking heeft, die met name tot doel hebben vergunningsvoorschriften voor wederuitvoer binnen het grondgebied van de Unie af te schaffen. Deze onderhandelingen worden, naar gelang het geval, gevoerd overeenkomstig de procedures die zijn neergelegd in artikel 207, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in de toepasselijke bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Waar nodig en wanneer door de Unie gefinancierde projecten in het geding zijn, kan de Commissie, overeenkomstig de relevante wetgevingskaders van de Unie of van de overeenkomsten met derde landen, voorstellen doen voor de oprichting van een ad hoc-comité waar alle competente autoriteiten bij worden betrokken en dat wordt gemachtigd om te beslissen over de verlening van de noodzakelijke uitvoervergunningen, teneinde een goed verloop te waarborgen van de projecten die producten of technologieën voor tweeërlei gebruik involveren.„
Amendement 15 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II b − Deel 3 – lid 5
5. In het kader van deze vergunning wordt onder „zending van geringe waarde” verstaan de producten die in één exportorder begrepen zijn en door een exporteur in een of meer zendingen waarvan de totale waarde maximaal 5 000 euro bedraagt, worden verzonden naar een met naam genoemde ontvanger. In dit verband wordt onder „waarde” verstaan de aan de ontvanger gefactureerde prijs; als er geen ontvanger is of geen prijs kan worden bepaald, wordt de statistische waarde bedoeld.
5. In het kader van deze vergunning wordt onder „zending van geringe waarde” verstaan de producten die in één exportcontract begrepen zijn en door een exporteur in een of meer zendingen waarvan de totale waarde maximaal 3 000 EUR bedraagt, worden verzonden naar een met naam genoemde ontvanger. Indien een transactie of handeling deel uitmaakt van een en dezelfde economische operatie, wordt de waarde van de volledige operatie als grondslag genomen bij de berekening van de waarde van deze vergunning. In dit verband wordt onder „waarde” verstaan de aan de ontvanger gefactureerde prijs; als er geen ontvanger is of geen prijs kan worden bepaald, wordt de statistische waarde bedoeld. Voor de bepaling van de statistische waarde zijn de artikelen 28 tot en met 36 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van toepassing. Als de waarde niet kan worden vastgesteld, wordt de vergunning niet verleend.
Bijkomende kosten voor bijvoorbeeld verpakking en transport mogen bij de berekening uitsluitend buiten beschouwing worden gelaten indien:
a) ze apart op de rekening worden vermeld; en
b) ze geen elementen omvatten die de waarde van de goederen kunnen beïnvloeden.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II b − Deel 3 – lid 5 bis (nieuw)
5 bis.Het in euro luidende bedrag genoemd in artikel 5 wordt jaarlijks en voor de eerste maal op 31 oktober 2012 aangepast aan de veranderingen in het door de Europese Commissie (Eurostat) bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumentenprijzen dat alle lidstaten bestrijkt. Het bedrag wordt automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen 31 december 2010 en de actualiseringsdatum. De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks in kennis van de actualisering, alsmede van de aangepaste bedragen, zoals vermeld in lid 1.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 1 – Producten
1-1) Deze algemene uitvoervergunning overeenkomstig artikel 6, lid 1, betreft de volgende producten:
1-1) Deze algemene uitvoervergunning overeenkomstig artikel 9, lid 1, betreft de volgende producten:
alle in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van die in punt 1-2) hierna:
alle in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van die in punt 1-2) hierna:
a. indien de producten op het grondgebied van de Europese Gemeenschap werden ingevoerd voor onderhoud of reparatie en naar het land van verzending worden uitgevoerd zonder dat de oorspronkelijke kenmerken ervan zijn gewijzigd; of
a. indien de producten in het douanegebied van de Unie werden heringevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging, en naar het land van verzending worden uitgevoerd of heruitgevoerd zonder dat de oorspronkelijke kenmerken ervan zijn gewijzigd binnen een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop de oorspronkelijke uitvoervergunning werd verstrekt; of
b. indien de producten naar het land van verzending worden uitgevoerd in ruil voor producten van dezelfde kwaliteit en in dezelfde hoeveelheid die op het grondgebied van de Europese Gemeenschap werden wederingevoerd voor reparatie of vervanging onder garantie.
b. indien de producten naar het land van verzending worden uitgevoerd in ruil voor producten van dezelfde kwaliteit en in dezelfde hoeveelheid die in het douanegebied van de Unie werden wederingevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging binnen een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop de oorspronkelijke uitvoervergunning werd verstrekt.
Amendement 18 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 2 – Landen van bestemming
Algerije, Andorra, Antigua en Barbuda, Argentinië, Aruba, Bahama's, Bahrein, Bangladesh, Barbados, Belize, Benin, Bhutan, Bolivia, Botswana, Brazilië, Britse Maagdeneilanden, Brunei, Kameroen, Kaapverdië, Chili, China, Comoren, Costa Rica, Djibouti, Dominica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal-Guinea, Falklandeilanden, Faeröer, Fiji, Frans-Guyana, Franse OG, Gabon, Gambia, Gibraltar, Groenland, Grenada, Guadeloupe, Guam, Guatemala, Ghana, Guinee-Bissau, Guyana, Honduras, Speciale Administratieve Regio Hongkong, IJsland, India, Indonesië, Israël, Jordanië, Koeweit, Lesotho, Liechtenstein, Macau, Madagaskar, Malawi, Maleisië, Maldiven, Mali, Martinique, Mauritius, Mexico, Monaco, Montserrat, Marokko, Namibië, Nederlandse Antillen, Nieuw-Caledonië, Nicaragua, Niger, Nigeria, Oman, Panama, Papoea-Nieuw-Guinea, Peru, Filipijnen, Porto Rico, Qatar, Rusland, Samoa, San Marino, Sao Tomé en Principe, Saudi-Arabië, Senegal, Seychellen, Singapore, Salomonseilanden, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Sri Lanka, Sint-Helena, Saint Kitts en Nevis, Saint Vincent, Suriname, Swaziland, Taiwan, Thailand, Togo, Trinidad en Tobago, Tunesië, Turkije, Turks- en Caicoseilanden, Verenigde Arabische Emiraten, Uruguay, Amerikaanse Maagdeneilanden, Vanuatu, Venezuela.
Albanië, Argentinië, Bosnië en Herzegovina, Brazilië, Chili, China (inclusief Hongkong en Macau), Franse Overzeese Gebieden, IJsland, India, Israël, Kazachstan, Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Marokko, Mexico, Montenegro, Oekraïne, Rusland, Servië, Singapore, Tunesië, Turkije, Verenigde Arabische Emiraten, Zuid-Afrika, Zuid-Korea.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 3 – lid 1
1. Deze algemene vergunning kan alleen worden gebruikt als de oorspronkelijke uitvoer op grond van een communautaire algemene uitvoervergunning heeft plaatsgevonden of door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de oorspronkelijke exporteur gevestigd was, een oorspronkelijke uitvoervergunning is verleend voor de uitvoer van de producten die later in het douanegebied van de Gemeenschap zijn wederingevoerd voor reparatie of vervanging onder garantie, zoals hierna gedefinieerd.
1. Deze vergunning kan alleen worden gebruikt als de oorspronkelijke uitvoer op grond van een algemene uitvoervergunning van de Unie heeft plaatsgevonden of door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de oorspronkelijke exporteur gevestigd was, een oorspronkelijke uitvoervergunning is verleend voor de uitvoer van de producten die later in het douanegebied van de Unie zijn wederingevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging. Deze algemene vergunning is alleen geldig voor uitvoer naar de oorspronkelijke eindgebruiker.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 3 – lid 2 – punt 4
4) voor een in wezen identieke transactie indien de oorspronkelijke vergunning is ingetrokken.
4) indien de oorspronkelijke vergunning is geannuleerd, opgeschort, gewijzigd of ingetrokken.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 3 – lid 2 – punt 4 bis (nieuw)
4 bis) wanneer het eindgebruik van de bewuste producten afwijkt van de in de oorspronkelijke exportvergunning vermelde bestemming.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c − Deel 3 – lid 3 – punt 2
2) de douaneambtenaren desgevraagd bewijsstukken verstrekken betreffende de datum van de invoer van de goederen in de Europese Gemeenschap, eventuele in de Europese Gemeenschap uitgevoerde reparaties aan de goederen en het feit dat de producten worden teruggezonden naar de persoon en het land vanwaar zij in de Europese Gemeenschap werden ingevoerd.
2) de douaneambtenaren desgevraagd bewijsstukken verstrekken betreffende de datum van de invoer van de goederen in de Unie, eventuele in de Unie uitgevoerde reparaties aan de goederen en het feit dat de producten worden teruggezonden naar de eindgebruiker en het land vanwaar zij in de Unie werden ingevoerd.
Amendement 48 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II c – Deel 3 – lid 4
4. De exporteurs die deze vergunning gebruiken, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6), binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning.
4. De exporteurs die deze vergunning gebruiken, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6) in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt of, op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd, vóór het eerste gebruik van de algemene uitvoervergunning. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze algemene uitvoervergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie openbaar in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.
De aan het gebruik van deze vergunning verbonden meldingseisen en de aanvullende informatie over onder deze vergunning uitgevoerde producten waar de lidstaat van waaruit de export plaatsvindt om kan vragen, worden door de lidstaten bepaald.
Een lidstaat kan voorschrijven dat de aldaar gevestigde exporteur zich laat registreren alvorens voor het eerst van deze vergunning gebruik wordt gemaakt. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst van de registratieaanvraag, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.
Indien van toepassing, worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten waar dergelijke vergunningen bestaan.
Amendement 24 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 2 – Landen van bestemming
Albanië, Argentinië, Bosnië en Herzegovina, Brazilië, Chili, China (inclusief Hongkong en Macau), Franse Overzeese Gebieden, IJsland, India, Israël, Kazachstan, Kroatië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Marokko, Mexico, Montenegro, Oekraïne, Rusland, Servië, Singapore, Tunesië, Turkije, Verenigde Arabische Emiraten, Zuid-Afrika, Zuid-Korea.
Amendement 26 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 bis (nieuw)
4 bis) indien de wederinvoer van deze producten in hun oorspronkelijke staat – en zonder dat daarvan enige component of software is verwijderd, gekopieerd of verspreid – door de exporteur niet kan worden gegarandeerd, of wanneer de presentatie van het product met overdracht van technologie gepaard gaat;
Amendement 27 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – punt 1 – sub 4 ter (nieuw)
4 ter) indien de producten in kwestie worden uitgevoerd met het oog op een besloten presentatie of demonstratie (bijvoorbeeld in niet-publieke toonzalen);
Amendement 28 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 quater (nieuw)
4 quater) wanneer het de bedoeling is de bewuste producten deel te laten uitmaken van een productieproces;
Amendement 29 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 quinquies (nieuw)
4 quinquies) wanneer het de bedoeling is de bewuste producten voor hun beoogde bestemming te gebruiken, tenzij zulks slechts het geval is in een voor effectieve demonstratiedoeleinden vereiste minimale mate en de daarbij verkregen specifieke testresultaten niet aan derden beschikbaar worden gesteld;
Amendement 30 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 sexies (nieuw)
4 sexies) wanneer de export het gevolg zou zijn van een handelstransactie, in het bijzonder met het oog op de verkoop, de verhuur of het leasen van de bewuste producten;
Amendement 31 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 septies (nieuw)
4 septies) wanneer het de bedoeling is de bewuste producten uitsluitend voor verkoop-, verhuur- of leasedoeleinden op te slaan op een tentoonstelling of beurs, zonder dat zij worden gepresenteerd of gedemonstreerd;
Amendement 32 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 – punt 4 octies (nieuw)
4 octies) wanneer de exporteur enigerlei regeling treft waardoor de bewuste producten niet tijdens de gehele duur van de tijdelijke export onder zijn toezicht zouden staan.
Amendement 25 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 1 bis (nieuw)
1 bis.Deze algemene vergunning houdt in dat toestemming wordt verleend voor de export van in deel 1 vermelde producten, op voorwaarde dat het daarbij gaat om tijdelijke uitvoer voor tentoonstellingen of beurzen en dat de producten binnen een termijn van 120 dagen na de eerste export weer compleet en zonder te zijn aangepast worden wederingevoerd in het douanegebied van de Unie.
Amendement 49 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d – Deel 3 – lid 3
3. De exporteurs die deze algemene vergunning gebruiken, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6), binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt in kennis stellen van het eerste gebruik van deze vergunning.
3. De exporteurs die deze vergunning gebruiken, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6) in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt of, op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd, vóór het eerste gebruik van de algemene uitvoervergunning. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze algemene uitvoervergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie openbaar in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.
De aan het gebruik van deze vergunning verbonden meldingseisen en de aanvullende informatie over onder deze vergunning uitgevoerde producten waar de lidstaat van waaruit de export plaatsvindt om kan vragen, worden door de lidstaten bepaald.
Een lidstaat kan voorschrijven dat de aldaar gevestigde exporteur zich laat registreren alvorens voor het eerst van deze vergunning gebruik wordt gemaakt. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst van de registratieaanvraag, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.
Indien van toepassing, worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten waar dergelijke vergunningen bestaan.
Amendement 34 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II d − Deel 3 – lid 4
4. In het kader van deze vergunning wordt onder „tentoonstelling” verstaan elke tentoonstelling, elke beurs of elk soortgelijk openbaar evenement met een commercieel of industrieel karakter die/dat niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten wordt gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht blijven.
4. In het kader van deze vergunning wordt onder „tentoonstelling of beurs” verstaan elk commercieel evenement van een bepaalde duur waar verschillende exposanten hun producten voorstellen aan bezoekende handelaren of aan het grote publiek.
Amendement 35 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II e
BIJLAGE II e
Schrappen
COMMUNAUTAIRE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU005
Computers en aanverwante apparatuur
Afgevende instantie: Europese Gemeenschap
Deel 1
Deze algemene uitvoervergunning overeenkomstig artikel 6, lid 1, betreft de volgende producten in bijlage I:
1. digitale computers als bedoeld in 4A003a of 4A003b waarvan het aangepast piekvermogen („Adjusted Peak Performance”, APP) maximaal 0,8 gewogen TeraFLOPS (WT) bedraagt;
2. samenstellingen als bedoeld in 4A003c, speciaal ontworpen of aangepast voor verhoging van de prestaties door samenvoeging van processors zodat het aangepast piekvermogen („Adjusted Peak Performance”, APP) van de samengevoegde processors maximaal 0,8 gewogen TeraFLOPS (WT) bedraagt;
3. reserveonderdelen, inclusief microprocessors voor de bovenvermelde apparatuur, die uitsluitend in 4A003a, 4A003b of 4A003c zijn bedoeld en de prestaties van de apparatuur niet verhogen tot een aangepast piekvermogen („Adjusted Peak Performance”, APP) van meer dan 0,8 gewogen TeraFLOPS (WT);
4. de in 3A001.a.5, 4A003.e en 4A003.g beschreven producten.
Deel 2 – Landen van bestemming
De uitvoervergunning is in de hele Gemeenschap geldig voor uitvoer naar de volgende bestemmingen:
Algerije, Andorra, Antigua en Barbuda, Argentinië, Aruba, Bahama's, Bahrein, Barbados, Belize, Benin, Bhutan, Bolivia, Botswana, Brazilië, Britse Maagdeneilanden, Brunei, Kameroen, Kaapverdië, Chili, Comoren, Costa Rica, Kroatië, Djibouti, Dominica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, El Salvador, Equatoriaal-Guinea, Falklandeilanden, Faeröer, Fiji, Frans-Guyana, Franse OG, Gabon, Gambia, Gibraltar, Groenland, Grenada, Guadeloupe, Guam, Guatemala, Ghana, Guinee-Bissau, Guyana, Honduras, Speciale Administratieve Regio Hongkong, IJsland, India, Jordanië, Koeweit, Lesotho, Liechtenstein, Madagaskar, Malawi, Maleisië, Maldiven, Mali, Martinique, Mauritius, Mexico, Moldavië, Monaco, Mongolië, Montserrat, Marokko, Namibië, Nederlandse Antillen, Nieuw-Caledonië, Nicaragua, Niger, Oman, Panama, Papoea-Nieuw-Guinea, Peru, Filipijnen, Porto Rico, Qatar, Rusland, Samoa, San Marino, Sao Tomé en Principe, Saudi-Arabië, Senegal, Seychellen, Singapore, Salomonseilanden, Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Sint-Helena, Saint Kitts en Nevis, Saint Vincent, Suriname, Swaziland, Togo, Trinidad en Tobago, Tunesië, Turkije, Turks- en Caicoseilanden, Verenigde Arabische Emiraten, Oekraïne, Uruguay, Amerikaanse Maagdeneilanden, Vanuatu.
Deel 3 – Voorwaarden en eisen voor het gebruik van deze vergunning
1.Deze vergunning geldt niet voor de uitvoer van producten:
(1) indien de exporteur door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat zij geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:
(a) voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;
(b) voor militair eindgebruik indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust waartoe besloten is in een door de Raad van de Europese Unie aangenomen gemeenschappelijk standpunt of gemeenschappelijk optreden of een besluit van de OVSE, dan wel een wapenembargo uit hoofde van een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties; of
(c) voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van de in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;
(2) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde doeleinden;
(3) indien de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt.
2.De exporteurs die deze vergunning gebruiken moeten:
(1) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6), binnen dertig dagen na de datum van de eerste uitvoer in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning;
(2) de buitenlandse koper vóór de uitvoer meedelen dat de producten die hij voornemens is op grond van deze vergunning uit te voeren, niet opnieuw mogen worden uitgevoerd naar een eindbestemming in een land dat geen lidstaat van de Europese Gemeenschap of geen Franse overzeese gemeenschap is en niet in deel 2 van deze vergunning is vermeld.
Amendement 36 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f – Deel 1 – leden 3 en 4
3. producten, inclusief daarvoor speciaal ontworpen of ontwikkelde onderdelen en toebehoren, als bedoeld in categorie 5, deel 2, A tot en met D (Informatiebeveiliging), als volgt:
Schrappen
(a) producten als bedoeld in de volgende punten, tenzij de cryptografische functies ervan zijn ontworpen of aangepast voor eindgebruikers bij de overheid in de Europese Gemeenschap:
– 5A002a1; programmatuur in punt 5D002c1 die de kenmerken heeft of de functies uitoefent of simuleert van de apparatuur in punt 5A002a1;
(b) apparatuur als bedoeld in 5B002 voor onder a) vermelde producten;
(c) programmatuur als onderdeel van apparatuur waarvan de kenmerken of functies onder b) zijn gespecificeerd;
4. technologie voor het gebruik van de in punt 3, onder a), b) en c), bedoelde goederen.
Amendement 37 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f − Deel 2 – Landen van bestemming
Argentinië, China (inclusief Hongkong en Macau), IJsland, India, Israël, Kroatië, Oekraïne, Rusland, Turkije, Zuid-Afrika, Zuid-Korea
Amendement 39 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f − Deel 3 – lid 1 – punt 1 – letter c ter (nieuw)
c ter) voor doeleinden die verband houden met schendingen van de mensenrechten, de democratische beginselen of de vrijheid van meningsuiting, zoals gedefinieerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waar artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie naar verwijst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstboodschappen en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways);
Amendement 40 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f − Deel 3 – lid 1 – punt 2
2) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde doeleinden.
2) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt 1) bedoelde doeleinden;
Amendement 41 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f − Deel 3 – lid 1 – punt 2 bis (nieuw)
2 bis) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten zullen worden heruitgevoerd naar eventuele andere landen van bestemming dan die welke zijn vermeld in deel 2 van deze vergunning, in deel 2 van vergunning EU 001 of naar de lidstaten.
Amendement 50 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II f – Deel 3 – lid 3 – punt 1
(1) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6), binnen dertig dagen na de datum van de eerste uitvoer in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning;
(1) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6) in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt of, op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd, vóór het eerste gebruik van de algemene uitvoervergunning. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze algemene uitvoervergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie openbaar in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.
De aan het gebruik van deze vergunning verbonden meldingseisen en de aanvullende informatie over onder deze vergunning uitgevoerde producten waar de lidstaat van waaruit de export plaatsvindt om kan vragen, worden door de lidstaten bepaald.
Een lidstaat kan voorschrijven dat de aldaar gevestigde exporteur zich laat registreren alvorens voor het eerst van deze vergunning gebruik wordt gemaakt. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst van de registratieaanvraag, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.
Indien van toepassing, worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten waar dergelijke vergunningen bestaan.
Amendement 43 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II g – Deel 2 – Landen van bestemming
Argentinië, Bangladesh, Belize, Benin, Bolivia, Brazilië, Kameroen, Chili, Cookeilanden, Costa Rica, Dominica, Ecuador, El Salvador, Fiji, Georgië, Guatemala, Guyana, India, Lesotho, Maldiven, Mauritius, Mexico, Namibië, Nicaragua, Oman, Panama, Paraguay, Rusland, St Lucia, Seychellen, Peru, Sri Lanka, Zuid-Afrika, Swaziland, Turkije, Uruguay, Oekraïne, Republiek Korea.
Amendement 44 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II g – Deel 3 – lid 1 – punt 2
2) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde doeleinden.
2) indien de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde doeleinden.
Amendement 45 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II g − Deel 3 – lid 1 – punt 2 bis (nieuw)
2 bis) indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten zullen worden heruitgevoerd naar eventuele andere landen van bestemming dan die welke zijn vermeld in deel 2 van deze vergunning, in deel 2 van vergunning EU 001 of de lidstaten.
Amendement 51 Voorstel voor een verordening – wijzigingsbesluit Bijlage Verordening (EG) nr. 428/2009 Bijlage II g – Deel 3 – lid 4 – punt 1
(1) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6), binnen dertig dagen na de datum van de eerste uitvoer in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning;
(1) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij gevestigd zijn (zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 6) in kennis stellen van het eerste gebruik van de vergunning binnen dertig dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt of, op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de exporteur is gevestigd, vóór het eerste gebruik van de algemene uitvoervergunning. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van het voor deze algemene uitvoervergunning gekozen kennisgevingsmechanisme. De Commissie maakt deze informatie openbaar in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.
De aan het gebruik van deze vergunning verbonden meldingseisen en de aanvullende informatie over onder deze vergunning uitgevoerde producten waar de lidstaat van waaruit de export plaatsvindt om kan vragen, worden door de lidstaten bepaald.
Een lidstaat kan voorschrijven dat de aldaar gevestigde exporteur zich laat registreren alvorens voor het eerst van deze vergunning gebruik wordt gemaakt. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen 10 werkdagen na ontvangst van de registratieaanvraag, door de bevoegde autoriteiten aan de exporteur bevestigd.
Indien van toepassing, worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten waar dergelijke vergunningen bestaan.
De zaak werd dan terugverwezen naar de commissie overeenkomstig artikel 57, lid 2, tweede alinea (A7-0028/2011).
Door de overheid gesteunde exportkredieten ***I
237k
94k
Amendementen van het Europees Parlement aangenomen op 5 april 2011 op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van bepaalde richtsnoeren op het gebied van door de overheid gesteunde exportkredieten (COM(2006)0456 – C7-0050/2010 – 2006/0167(COD))
Amendement 1 Voorstel voor een verordening Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)De regeling heeft bijgedragen aan de vermindering van de gevolgen van de huidige economische en financiële crisis door werkgelegenheid te creëren via ondersteuning van de handel en van de investeringen van bedrijven die anders binnen de particuliere sector niet voor kredietverlening in aanmerking zouden komen.
Amendement 2 Voorstel voor een verordening Overweging 2 ter (nieuw)
(2 ter)Exportkredietinstellingen moeten rekening houden met de doelstellingen en beleidslijnen van de Unie en deze in acht nemen. Bij de ondersteuning van EU-bedrijven moeten deze instellingen zich beijveren voor de naleving en ondersteuning van de beginselen en normen van de Unie op terreinen zoals versterking van de democratie, eerbiediging van de mensenrechten en het voeren van een consistent ontwikkelingsbeleid.
Amendement 3 Voorstel voor een verordening Overweging 2 quater (nieuw)
(2 quater)De exportkredietinstellingen van de lidstaten moeten de aanvragen echter kritisch beoordelen, rekening houdend met het feit dat de bij wijze van exportkrediet verstrekte overheidssteun op de middellange en lange termijn kunnen gaan wegen op het overheidstekort van de respectieve lidstaten, met name gezien de grotere kans op wanbetaling als gevolg van de financiële crisis.
Amendement 4 Voorstel voor een verordening Overweging 2 quinquies (nieuw)
(2 quinquies)Om de voordelen van overheidssteun te kunnen optimaliseren is het zaak dat exportkredietinstellingen de door hen ontvangen aanvragen aan een nauwgezet onderzoek onderwerpen, met inachtneming van het feit dat doelgerichte exportkredieten de mogelijkheden om tot nieuwe markten door te dringen voor Europese ondernemingen helpen vergroten, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), en daarnaast in deze tijden van crisis ook bevorderlijk zijn voor open en eerlijke handel en economische groei wederzijds helpen te stimuleren.
Amendement 5 Voorstel voor een verordening Overweging 2 sexies (nieuw)
(2 sexies)De OESO schrijft voor dat haar lidstaten hun informatie over exportkredieten openbaar maken om te voorkomen dat zij protectionistisch of marktverstorend gedrag gaan vertonen. Binnen de Unie moet transparantie worden gewaarborgd ten einde voor de lidstaten een gelijk speelveld te creëren.
Amendement 6 Voorstel voor een verordening Overweging 2 septies (nieuw)
(2 septies)Exportkredietinstellingen (ECA's) vormen inmiddels de voornaamste bron van overheidsfinanciering voor ontwikkelingslanden. Daarom vormt ECA-gerelateerde schuld het grootste deel van de overheidsschuld van de ontwikkelingslanden. Een aanzienlijk deel van ECA-projectfinancieringen in de ontwikkelingslanden is geconcentreerd in sectoren zoals vervoer, olie, gas en mijnbouw en grootschalige infrastructuurprojecten, zoals grote stuwdammen.
Amendement 7 Voorstel voor een verordening Overweging 2 octies (nieuw)
(2 octies)De deelnemers aan de regeling worden betrokken bij een continu proces dat gericht is op het minimaliseren van marktverstoring en op het creëren van gelijke omstandigheden waarbij de premies die worden aangerekend door de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen van OESO-lidstaten risicogerelateerd zijn en hun operationele kosten en verliezen op lange termijn dekken. Om deze doelstelling te verwezenlijken is transparantie en rapportage door de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen vereist.
Amendement 8 Voorstel voor een verordening Overweging 2 nonies (nieuw)
(2 nonies)Ter ondersteuning van het continue proces in de OESO naar strengere transparantie- en rapportagenormen voor de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen van OESO--lidstaten en daarbuiten, moet de Unie aanvullende transparantie- en rapportagevoorschriften hanteren voor de door de overheid gesteunde en in de Unie gevestigde exportkredietinstellingen, als bepaald in bijlage 1 bis bij deze verordening.
Amendement 9 Voorstel voor een verordening Overweging 2 decies (nieuw)
(2 decies)Ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, als verankerd in artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en waarnaar wordt verwezen in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, alsmede milieubeginselen en algemene beginselen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), aangevuld met andere voorbeelden van internationale goede praktijken, moeten worden gehanteerd als richtsnoer voor alle projecten die door de door de overheid gesteunde en in de Unie gevestigde exportkredietinstellingen worden gefinancierd, een sociale en milieueffectbeoordeling omvatten, rekening houdend met de normen die zijn vervat in het corpus van de sociale en milieuwetgeving van de Unie die relevant is voor de sectoren en projecten die worden gefinancierd door de door de overheid gesteunde exportkredietinstellingen. De gemeenschappelijke aanpak van de OESO omvat in zijn huidige bewoording al een expliciete optie om de communautaire normen op het gebied van omkoping, duurzame kredietverlening en het milieu bij de uitvoering van projectbeoordelingen als benchmark te hanteren. Gebruik van deze bepaling moet verder worden aangemoedigd, rekening houdend met het feit dat projectsponsors, exporteurs, financiële instellingen en exportkredietinstellingen verschillende rollen, verantwoordelijkheden en leverage hebben met betrekking tot projecten die officiële steun ontvangen.
Amendement 10 Voorstel voor een verordening Overweging 2 undecies (nieuw)
(2 undecies)De klimaatdoelstellingen van de Europese Unie en haar lidstaten in de zin van de verplichtingen die zij als Unie en afzonderlijk internationaal zijn aangegaan moeten als richtsnoer fungeren voor de door de overheid gesteunde en in de Unie gevestigde exportkredietinstellingen. Deze doelstellingen behelzen: de slotverklaring van de staatshoofden en regeringsleiders op de topconferentie van de G20 te Pittsburgh op 24 en 25 september 2009 om de subsidies voor fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen; de doelstellingen van de Unie om tegen 2020 haar broeikasgasemissie met 30% te verlagen ten opzichte van het niveau in 1990, om de energie-efficiëntie met 20% te verhogen en om 20% van haar energieverbruik uit hernieuwbare energiebronnen te halen; en de doelstelling van de Unie om tegen 2050 haar broeikasgasemissie met 80 tot 95% te verlagen. De afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen moet gepaard gaan met maatregelen om ervoor te zorgen dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de levensstandaard van werknemers en armen.
Amendement 11 Voorstel voor een verordening Overweging 2 duodecies (nieuw)
(2 duodecies)De beginselen die ten grondslag liggen aan MVO en die internationaal brede erkenning krijgen, zowel binnen de OESO als bij de IAO en de Verenigde Naties, berusten op het feit dat van ondernemingen verantwoordelijk gedrag wordt verwacht en in de eerste plaats eerbiediging van de geldende wetgeving, met name op het gebied van werkgelegenheid, sociale verhoudingen, mensenrechten, milieu, consumentenbelangen en transparant consumentenbeleid, bestrijding van corruptie en fiscaliteit; Bovendien moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie en capaciteiten van kmo's.
Amendement 12 Voorstel voor een verordening Overweging 2 terdecies (nieuw)
(2 terdecies)Gelet op de geïntensiveerde mededingingssituatie op de wereldmarkten en om een concurrentienadeel voor bedrijven uit de Unie te voorkomen moeten de Commissie en de lidstaten de inspanningen van de OESO om zich te richten tot wie niet aan de regeling deelneemt, vergroten en bilaterale en multilaterale onderhandelingen gebruiken om mondiale normen voor door de overheid gesteunde exportkredieten vast te stellen. Mondiale normen op dit gebied zijn een voorwaarde voor een gelijk speelveld in de wereldhandel.
Amendement 13 Voorstel voor een verordening Overweging 2 quaterdecies (nieuw)
(2 quaterdecies)Hoewel de OESO-landen de regeling als richtsnoer hanteren, nemen niet-OESO-landen en met name de opkomende economieën niet deel aan de regeling met als resultaat dat dit zou kunnen leiden tot een oneerlijk voordeel voor exporteurs van deze landen. Deze landen moeten daarom worden aangemoedigd om zich aan te sluiten bij de OESO en deel te nemen aan de regeling.
Amendement 14 Voorstel voor een verordening Overweging 2 quindecies (nieuw)
(2 quindecies)Gelet op het EU-beleid inzake betere regelgeving, dat erop is gericht de bestaande regelgeving te vereenvoudigen en te verbeteren, moeten de Commissie en de lidstaten bij toekomstige evaluaties van de regeling focussen op een vermindering van de administratieve lasten voor bedrijven en nationale overheidsdiensten, inclusief exportkredietinstellingen.
Amendement 15 Voorstel voor een verordening Overweging 2 sexdecies (nieuw)
(2 sexdecies)De verbeteringen in de regeling moeten volledig aansluiten bij artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten einde bij te dragen tot de algemene doelstelling van ontwikkeling en versterking van de democratie en de rechtsstaat, alsmede tot de doelstelling van eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Daarom dienen bij de omzetting van de OESO-regeling in EU-recht bijkomende maatregelen te worden toegepast in de Unie om overeenstemming tussen de OESO-regeling en het EU-recht te verzekeren.
Amendement 16 Voorstel voor een verordening Overweging 2 septdecies (nieuw)
(2 septdecies)De methode voor sociale en milieueffectbeoordeling die de naleving van de ECA-voorwaarden moet verzekeren, moet volledig in overeenstemming zijn met de beginselen van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling, de Overeenkomst van Cotonou en de Europese Ontwikkelingsconsensus, en moet een weergave zijn van de afspraken en verplichtingen van de Unie uit hoofde van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), het VN-verdrag inzake biologische diversiteit (UNCBD), alsook de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen van de VN voor ontwikkeling (MOD's). De methode moet ook in overeenstemming zijn met de sociale, arbeids- en milieunormen als neergelegd in internationale overeenkomsten.
Amendement 17 Voorstel voor een verordening Overweging 4
(4) Derhalve moet Beschikking 2001/76/EG worden ingetrokken en worden vervangen door deze beschikking, waaraan de geconsolideerde en herziene tekst van de regeling is gehecht, en moet Beschikking 2001/77/EG worden ingetrokken,
(4) Derhalve moet Beschikking 2001/76/EG worden ingetrokken en worden vervangen door deze verordening, waaraan de geconsolideerde en herziene tekst van de regeling als bijlage 1 is gehecht, en moet Beschikking 2001/77/EG worden ingetrokken,
Amendement 18 Voorstel voor een verordening Artikel 1 – alinea 1
De richtsnoeren in de Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten zijn in de Gemeenschap van toepassing.
De richtsnoeren in de Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten zijn in de Unie van toepassing.
Amendement 19 Voorstel voor een verordening Artikel 1 bis (nieuw)
Artikel 1 bis
De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk nadat in OESO-verband een nieuwe versie van de Regeling is overeengekomen en uiterlijk twee maanden na de inwerkingtreding daarvan een voorstel in voor een nieuwe verordening tot intrekking en vervanging van de onderhavige verordening.
Amendement 20 Voorstel voor een verordening Artikel 1 ter (nieuw)
Artikel 1 ter
De aanvullende transparantie- en rapportagevoorschriften die in de Unie moeten worden gehanteerd zijn opgenomen in bijlage 1 bis bij deze verordening.
Amendement 21 Voorstel voor een verordening Artikel 1 quater (nieuw)
Artikel 1 quater
De Raad brengt jaarlijks aan het Europees Parlement en de Commissie verslag uit over de implementatie door de respectieve lidstaten van de Regeling inzake richtsnoeren voor door de overheid gesteunde exportkredieten.
Amendement 22 Voorstel voor een verordening Artikel 1 quinquies (nieuw)
Artikel 1 quinquies
In de jaarrekening van de exportkredietinstelling van iedere lidstaat dient een volledig overzicht te worden opgenomen van de activa en passiva van de instelling. Het gebruik van extracomptabele vehikels door exportkredietinstellingen moet volledig transparant worden gemaakt.
Niet tot de kmo-sector behorende ondernemingen die exportkredieten ontvangen, publiceren jaarlijks een per land gespecificeerde balans.
Amendement 23 Voorstel voor een verordening Bijlage 1 bis (nieuw)
Bijlage I bis
1)Onverminderd de voorrechten van de instellingen van de lidstaten die toezicht op de nationale programma's voor exportkredieten uitoefenen, verstrekt elke lidstaat jaarlijks een activiteitenverslag aan het Europees Parlement en de Commissie. Dit jaarlijkse activiteitenverslag bevat de volgende informatie: • Een audit van alle nationale instrumenten en programma's waarop de regeling van toepassing is en van de mate waarin aan de vereisten van de regeling wordt voldaan, met name de vereiste dat premies risicogerelateerd zijn en de operationele kosten en verliezen op lange termijn dekken; • Een overzicht van de belangrijke operationele ontwikkelingen tijdens de verslagleggingsperiode en de mate waarin aan de vereisten van de regeling wordt voldaan (nieuwe verplichtingen, exposure, aangerekende premies, betaalde aanvragen en terugvorderingen); • Presentatie van het beleid van de lidstaat om ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsdoelstellingen en beleidsmaatregelen van de Unie leidraad zijn voor de ECA-activiteiten op het gebied van milieu en sociale kwesties, mensenrechten, duurzame kredietverlening en de bestrijding van omkoping. 2)De Commissie moet haar analyse van het jaarlijkse activiteitenverslag, waarin zij beoordeelt in hoeverre het optreden de lidstaat coherent is met het ontwikkelingsbeleid van de Unie, en waarin zij de algemene ontwikkelingen op dit beleidsterrein van commentaar voorziet, voorleggen aan het Europees Parlement. 3)De Commissie moet een jaarverslag voorleggen aan het Europees Parlement over de inspanningen die geleverd zijn in de verschillende fora van internationale samenwerking, met inbegrip van de OESO en de G-20, en in bilaterale bijeenkomsten met derde landen, met inbegrip van topconferenties en onderhandelingen over partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten en vrijhandelsovereenkomsten, om ervoor te zorgen dat derde landen, met name de opkomende economieën, richtsnoeren invoeren met betrekking tot de transparantie van hun ECA's in een mate die ten minste overeenkomt met de gemeenschappelijke benadering van de OESO.
De zaak werd dan terugverwezen naar de commissie overeenkomstig artikel 57, lid 2, tweede alinea (A7-0364/2010).
Een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen
159k
61k
Resolutie van het Europees Parlement van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen (2010/2209(INI))
– gezien de bepalingen van de juridische instrumenten van de VN op het gebied van mensenrechten en met name vrouwenrechten, zoals het VN-Handvest, de Universele Verklaring van de rechten van de mens, de internationale verdragen over burgerrechten en politieke rechten en over economische, sociale en culturele rechten, het VN-Verdrag inzake de afschaffing van mensenhandel en van de exploitatie van de prostitutie van anderen, het Verdrag over de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen (IVDV) en het facultatieve protocol hierbij, het Verdrag inzake de bescherming tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951, en het beginsel van non-refoulement,
– gezien andere VN-instrumenten inzake geweld tegen vrouwen, zoals de Verklaring van Wenen en het bijbehorende actieprogramma die tijdens de Wereldconferentie over de mensenrechten op 25 juni 1993 zijn aangenomen (A/CONF. 157/23) en de Verklaring over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104),
– gezien de resoluties van de Algemene Vergadering van de VN van 12 december 1997 over de preventie van misdaden en strafrechtelijke maatregelen om geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/52/86), van 18 december 2002 over de uitbanning van misdaden tegen vrouwen die worden gepleegd wegens schending van de eer (A/RES/57/179) en van 22 december 2003 over de uitbanning van huiselijk geweld tegen vrouwen (A/RES/58/147),
– gezien de verslagen van de speciale rapporteurs van de Hoge Commissaris van de mensenrechten van de VN over geweld tegen vrouwen; gezien algemene aanbeveling nr. 19 van het Comité voor de uitbanning van discriminatie van vrouwen (11de Vergadering, 1992),
– gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking die op15 september 1995 tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie werden aangenomen, en onder verwijzing naar zijn resoluties van 18 mei 2000 over de follow-up van het actieplatform van Beijing(1), van 10 maart 2005 over de follow-up van de vierde wereldvrouwenconferentie − Het actieplatform van Beijing (Beijing +10)(2) en van 25 februari 2010 over het Peking +15 − VN-actieprogramma voor gendergelijkheid(3),
– gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,
– gezien de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van 19 december 2006 over opvoering van de inspanningen om alle vormen van geweld tegen vrouwen uit te bannen (A/RES/61/143), en de resoluties 1325 en 1820 over vrouwen, vrede en veiligheid van de VN-Veiligheidsraad,
– gezien de werkzaamheden van het ad-hoccomité voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (CAHVIO) van de Raad van Europa, dat in december 2008 is opgericht met het oog op de voorbereiding van een verdrag van de Raad van Europa over dit onderwerp,
– gezien de conclusies van de Raad EPSCO van 8 maart 2010 over geweld,
– onder verwijzing naar zijn standpunt van 14 december 2010 over de ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad over het Europees beschermingsbevel(4),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 26 november 2009 over de uitbanning van geweld tegen vrouwen(5),
– onder verwijzing naar zijn verklaring van 21 april 2009 over de campagne „NEE tegen geweld tegen vrouwen”(6),
– onder verwijzing naar zijn resolutie van 24 maart 2009 over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU(7),
– gezien de strategie van de Commissie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 die op 21 september 2010 werd gepresenteerd,
– gelet op artikel 48 van het Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0065/2011),
A. overwegende dat gendergerelateerd geweld met geen enkele maatregel volledig uitgebannen zal worden, maar dat een combinatie van wettelijke, justitiële en handhavingsmaatregelen en maatregelen op het gebied van infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg en andere dienstverlening ervoor kan zorgen dat gendergerelateerd geweld en de gevolgen daarvan aanzienlijk zullen afnemen,
B. overwegende dat er weliswaar geen internationaal erkende definitie van de term „geweld tegen vrouwen” bestaat maar dat de Verenigde Naties dit omschrijven als iedere daad van gendergerelateerd geweld, die resulteert in of die vermoedelijk resulteert in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of leed voor vrouwen, inclusief dreigingen met dergelijke daden, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, ongeacht het feit of dit plaatsvindt in het openbaar of in het privéleven(8),
C. overwegende dat geweld een traumatische ervaring is voor iedere man of vrouw en ieder kind, maar dat gendergerelateerd geweld overwegend wordt gepleegd door mannen jegens vrouwen en meisjes, en de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen zowel weerspiegelt als verergert, en de gezondheid, waardigheid, veiligheid en autonomie van de slachtoffers aantast,
D. overwegende dat uit studies over gendergerelateerd geweld blijkt dat naar schatting eenvijfde tot eenvierde van alle vrouwen in Europa ten minste eenmaal in hun volwassen leven te maken heeft gehad met fysiek geweld en dat meer dan eentiende het slachtoffer is geweest van seksueel geweld; overwegende dat uit onderzoek eveneens is gebleken dat 26% van de kinderen en jongeren naar eigen zeggen in de jeugd met fysiek geweld te maken heeft gehad,
E. overwegende dat in de reclame en de pornografie vaak verschillende soorten gendergerelateerd geweld worden geschetst, waardoor geweld tegen vrouwen wordt gebagatelliseerd en strategieën voor de gelijkheid van mannen en vrouwen worden gedwarsboomd,
F. overwegende dat geweld door mannen jegens vrouwen de plaats van vrouwen in de maatschappij beïnvloedt: hun gezondheid, hun toegang tot werk en onderwijs, hun integratie op sociaal en cultureel gebied, hun financiële onafhankelijkheid, hun deelname aan het openbare leven, de politiek en de besluitvorming en hun contacten met mannen,
G. overwegende dat vrouwen in veel gevallen geen klacht indienen als zij te maken hebben gehad met gendergerelateerd geweld, en dat de redenen daarvoor complex en divers zijn, zoals psychologische, economische, sociale en culturele factoren, en dat zij soms ook geen vertrouwen hebben in de politie, het rechtsbestel en de maatschappelijke en gezondheidsdiensten,
H. overwegende dat gendergerelateerd geweld, voornamelijk van mannen jegens vrouwen, overal in Europa en in de hele wereld een structureel en wijdverbreid probleem is en dat dit verschijnsel los staat van de leeftijd, opleiding, inkomen of maatschappelijke positie van de slachtoffers of de geweldplegers, en te maken heeft met een ongelijke machtsverdeling tussen mannen en vrouwen in onze samenleving,
I. overwegende dat stress om economische redenen ertoe kan leiden dat misbruik vaker voorkomt en gewelddadiger en ernstiger is; overwegende dat uit onderzoek is gebleken dat geweld tegen vrouwen toeneemt als mannen te maken hebben met gedwongen verhuizing of bezitsverlies ten gevolge van de economische crisis,
J. overwegende dat geweld tegen vrouwen een breed scala aan mensenrechtenschendingen omvat, zoals onder andere: seksueel misbruik, verkrachting, huiselijk geweld, aanranding en intimidatie, prostitutie, handel in vrouwen en meisjes, schending van de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen, geweld tegen vrouwen op het werk, geweld tegen vrouwen in conflictsituaties, geweld tegen vrouwen in gevangenissen of zorginstellingen en diverse schadelijke traditionele praktijken; overwegende dat elk van deze vormen van misbruik diepe psychologische littekens kan achterlaten, de gezondheid van vrouwen en meisjes in het algemeen kan schaden, waaronder hun reproductieve en seksuele gezondheid, en in sommige gevallen tot de dood kan leiden,
K. overwegende dat in sommige lidstaten geweld van mannen jegens vrouwen in de vorm van verkrachting niet als een strafbaar feit wordt beschouwd dat ambtshalve wordt vervolgd(9),
L. overwegende dat er niet op stelselmatige wijze vergelijkbare gegevens over verschillende soorten geweld tegen vrouwen in de Europese Unie worden verzameld, zodat het moeilijk is de werkelijke omvang van het probleem vast te stellen en passende oplossingen te vinden; overwegende dat het verzamelen van betrouwbare gegevens uitermate problematisch is omdat vrouwen en mannen, als gevolg van angst of schaamte, huiverig zijn om hun ervaringen aan de betrokken instanties te melden,
M. overwegende dat volgens reeds verrichte studies over lidstaten van de Raad van Europa de jaarlijkse kosten van geweld tegen vrouwen geraamd worden op circa 33 miljard EUR(10),
N. overwegende dat vrouwen in de Europese Unie als gevolg van verschillende vormen van beleid en wetgeving in de lidstaten niet dezelfde bescherming genieten tegen geweld door mannen,
O. overwegende dat de Europese Unie met het Verdrag van Lissabon grotere bevoegdheden heeft gekregen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken, waaronder strafprocesrecht en materieel strafrecht, alsmede op het gebied van politiële samenwerking,
P. overwegende dat een beangstigend aantal vrouwen het slachtoffer is van gendergerelateerd geweld,
Q. overwegende dat een andere vorm van geweld tegen of misbruik van vrouwen de intimidatie van moeders en zwangere vrouwen is, een vorm die vooral binnen het gezin, binnen het huwelijk en in de sociale en beroepssfeer plaatsvindt, en waardoor vrouwen hun baan kunnen verliezen, hetzij door ontslag of op basis van vrijwilligheid, en ten gevolge waarvan zij soms gediscrimineerd worden of depressief kunnen raken,
R. overwegende dat de Commissie in haar strategie voor gendergelijkheid 2010-2015 heeft benadrukt dat gendergerelateerd geweld een van de kernproblemen is die moeten worden aangepakt om werkelijke gendergelijkheid te bewerkstelligen,
S. overwegende dat de Commissie heeft aangekondigd dat zij in 2011 een voorstel voor een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen zal indienen, maar dat in het werkprogramma 2011 van de Commissie niet expliciet naar deze strategie werd verwezen,
1. is ingenomen met de toezegging van de Commissie in haar actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm om in 2011-2012 een mededeling te presenteren over een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en vrouwelijke genitale verminking, gevolgd door een EU-actieplan(11);
2. stelt een nieuwe brede beleidsaanpak voor tegen gendergerelateerd geweld, met onder meer:
–
een strafrechtelijk instrument in de vorm van een richtlijn tegen gendergerelateerd geweld,
–
maatregelen in het kader van de zes punten inzake geweld tegen vrouwen (beleid, preventie, bescherming, vervolging, voorzieningen en partnerschap),
–
het verzoek aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat de daders overeenkomstig de zwaarte van het misdrijf worden gestraft,
–
een beroep op de lidstaten om te zorgen voor de opleiding van overheidspersoneel dat te maken kan krijgen met geweld tegen vrouwen, zoals het met rechtshandhaving, maatschappelijk werk, kinderzorg, gezondheidszorg en eerste hulp belaste personeel, om dit soort gevallen op te sporen, vast te stellen en adequaat te behandelen, waarbij speciale aandacht wordt geschonken aan de behoeften en rechten van slachtoffers,
–
het vereiste voor de lidstaten om de nodige voortvarendheid te tonen en alle vormen van misdrijven in verband met gendergerelateerd geweld te registreren en onderzoeken met het oog op het instellen van strafvervolging,
–
plannen voor het opstellen van specifieke onderzoeksprocedures voor de politie en werkers in de gezondheidszorg, gericht op het veiligstellen van bewijsmateriaal in verband met gendergerelateerd geweld,
–
het tot stand brengen van partnerschappen met instituten voor hoger onderwijs met het oog op het aanbieden van trainingen over gendergerelateerd geweld voor beroepsbeoefenaren op dit gebied, met name rechters, politiefunctionarissen, gezondheidswerkers en onderwijskrachten en personen die zich bezighouden met slachtofferhulp,
–
beleidsvoorstellen gericht op het helpen van slachtoffers bij het weer opbouwen van hun leven, het aanpakken van de specifieke behoeften van verschillende groepen slachtoffers, zoals vrouwen die tot een minderheid behoren en het waarborgen van hun veiligheid en het herstellen van hun lichamelijke en geestelijke gezondheid, alsmede maatregelen ter bevordering van de uitwisseling van informatie en beste praktijken over de wijze waarop slachtoffers van geweld tegen vrouwen moeten worden benaderd,
–
integratie van specifieke identificatie- en diagnosemechanismen in de eerstehulpdiensten van ziekenhuizen en het netwerk voor eerstelijnszorg, om te zorgen voor een consistenter en efficiënter systeem voor toegang en begeleiding voor dit soort slachtoffers,
–
een verzoek aan de lidstaten om in samenwerking met de desbetreffende ngo's beschermde huisvesting beschikbaar te stellen voor slachtoffers van gendergerelateerd geweld,
–
minimumvoorschriften met betrekking tot het aantal ondersteunende structuren voor slachtoffers dat per 10 000 inwoners beschikbaar moet zijn, in de vorm van centra met specifieke deskundigheid op het gebied van slachtofferhulp,
–
de invoering van een Europees handvest met een minimumniveau van ondersteunende dienstverlening voor slachtoffers van geweld tegen vrouwen, zoals: recht op rechtsbijstand, het verwezenlijken van beschermde huisvesting om te voldoen aan de behoefte van slachtoffers aan bescherming en tijdelijke opvang, gratis psychologische noodhulp van specialisten op een gedecentraliseerde en toegankelijke basis en financiële steun ter bevordering van de onafhankelijkheid van de slachtoffers zodat zij gemakkelijker naar het normale leven en het beroepsleven kunnen terugkeren,
–
minimumnormen om te waarborgen dat slachtoffers professionele ondersteuning krijgen in de vorm van advies door een juridisch beroepsbeoefenaar, ongeacht hun rol in de strafrechtelijke procedure,
–
mechanismen voor een eenvoudiger toegang tot rechtsbijstand zodat de slachtoffers hun rechten in de gehele Unie kunnen doen gelden,
–
plannen voor het vaststellen van methodologische richtsnoeren, alsmede plannen voor een nieuwe inzet op het gebied van gegevensverzameling, gericht op het verkrijgen van vergelijkbare statistische gegevens over gendergerelateerd geweld, met inbegrip van genitale verminking van vrouwen, teneinde de omvang van het probleem vast te stellen en de basis te leggen voor een andere aanpak van het probleem,
–
de instelling, binnen de komende vijf jaar, van een Europees Jaar tegen geweld jegens vrouwen om de Europese burgers bewust te maken van het probleem,
–
het verzoek aan de Commissie en de lidstaten passende preventiemaatregelen te nemen, zoals bewustmakingscampagnes, zo nodig in samenwerking met ngo's,
–
het opnemen van maatregelen in salarisovereenkomsten en een betere coördinatie tussen werkgevers, vakbonden en ondernemingen en tussen hun respectieve bestuursinstanties, om slachtoffers relevante informatie te verstrekken over hun arbeidsrechten,
–
uitbreiding van het aantal rechtbanken dat specifiek met de behandeling van gendergerelateerd geweld wordt belast; meer middelen en opleidingsmateriaal over gendergerelateerd geweld voor rechters, openbare aanklagers en advocaten, alsmede verbeteringen van de gespecialiseerde afdelingen van rechtshandhavingsinstanties door een uitbreiding van het personeel en een verbetering van hun opleiding en uitrusting;
3. dringt er bij de lidstaten op aan verkrachting van en seksueel geweld jegens vrouwen, met name binnen het huwelijk en informele intieme relaties en/of begaan door mannelijke verwanten, als strafbare feiten te erkennen als er tegen de wil van het slachtoffer is gehandeld, ervoor te zorgen dat deze delicten automatisch worden vervolgd, en bij geweld tegen vrouwen elk beroep op culturele, traditionele of religieuze praktijken of tradities als verzachtende omstandigheid af te wijzen, dus ook bij zogeheten „eermisdrijven” en bij genitale verminking van vrouwen;
4. erkent dat geweld jegens vrouwen een van de ernstigste vormen van gendergerelateerde schending van mensenrechten is en dat daarnaast huiselijk geweld jegens andere slachtoffers, zoals kinderen, mannen of ouderen, een verborgen probleem vormt dat zeer veel gezinnen treft en dat dus niet mag worden genegeerd;
5. benadrukt dat blootstelling aan lichamelijk, seksueel of psychisch geweld en misbruik tussen ouders of andere familieleden ernstige gevolgen heeft voor kinderen;
6. verzoekt de lidstaten psychosociale hulp te ontwikkelen voor kinderen die getuige zijn geweest van welke vorm van geweld dan ook en deze hulp aan de leeftijd van de kinderen aan te passen en speciaal te richten op de verwerking van traumatische ervaringen door kinderen en daarbij in het oog te houden wat het beste is voor kinderen;
7. benadrukt dat vrouwen met een migrantenachtergrond, waaronder migrantenvrouwen zonder papieren, en vrouwelijke asielzoekers twee groepen vrouwen zijn die bijzonder kwetsbaar zijn voor gendergerelateerd geweld;
8. wijst op het belang van een adequate opleiding voor iedereen die werkt met vrouwen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld, met name vertegenwoordigers van het rechtsbestel en de rechtshandhaving, en dan in het bijzonder de politie, rechters, maatschappelijk werkers en werknemers in de gezondheidszorg;
9. verzoekt de Europese Commissie met behulp van alle beschikbare deskundigheid jaarlijkse statistieken over gendergerelateerd geweld te ontwikkelen en ter beschikking te stellen, met inbegrip van cijfers over het aantal vrouwen dat jaarlijks door hun partner of ex-partner wordt vermoord, gebaseerd op gegevens van de lidstaten;
10. benadrukt dat onderzoek naar geweld jegens kinderen, jongeren en vrouwen, en meer in het algemeen naar gendergerelateerd en seksueel geweld, als een multidisciplinair onderzoeksterrein moet worden opgenomen in het toekomstige achtste kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling;
11. verzoekt de Commissie na te denken over de oprichting van een waarnemingscentrum voor geweld tegen vrouwen, gebaseerd op meldingen van rechtszaken waarin sprake was van geweld tegen vrouwen;
12. verzoekt de Commissie haar inspanningen om gendergerelateerd geweld te bestrijden voort te zetten door middel van communautaire programma's, met name het Daphne-programma dat reeds succesvol is gebleken in de bestrijding van geweld tegen vrouwen;
13. wijst erop dat het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) een representatieve groep vrouwen uit alle lidstaten zal ondervragen over hun ervaringen met geweld en wenst dat daarbij speciaal wordt onderzocht wat voor reacties vrouwen van de verschillende autoriteiten en ondersteunende diensten krijgen als zij melding doen van seksueel geweld;
14. dringt er bij de lidstaten op aan de omvang van gendergerelateerd geweld in hun nationale statistieken goed zichtbaar te maken en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat er gegevens over gendergerelateerd geweld worden verzameld, onder meer over het geslacht van de slachtoffers, het geslacht van de daders, de relatie tussen dader en slachtoffer, leeftijd, plaats van het delict en aard van de verwondingen;
15. verzoekt de Commissie een studie voor te leggen over de financiële gevolgen van geweld tegen vrouwen, gebaseerd op onderzoeksmethoden waarmee de financiële gevolgen van deze vorm van geweld voor de gezondheidsdiensten, sociale-zekerheidsstelsels en de arbeidsmarkt beoordeeld kunnen worden;
16. verzoekt het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en het Europees Instituut voor gendergelijkheid onderzoek te doen naar de hardnekkigheid van geweld in relaties van teenagers en naar de gevolgen daarvan voor hun welzijn;
17. merkt op dat stalking, waarvan 87% van alle slachtoffers vrouw is, psychologische trauma's en ernstige emotionele stress veroorzaakt en derhalve moet worden beschouwd als een vorm van geweld tegen vrouwen waartegen in alle lidstaten een juridisch kader moet worden gecreëerd;
18. stelt vast dat traditionele schadelijke praktijken zoals genitale verminking van vrouwen (FMG) en zogeheten „eerwraak” zeer contextgebonden vormen van geweld tegen vrouwen zijn en dringt er derhalve bij de Commissie op aan specifieke aandacht te schenken aan traditionele schadelijke praktijken in een strategie ter bestrijding van geweld tegen vrouwen;
19. erkent het ernstige probleem van prostitutie in de Europese Unie, met inbegrip van kinderprostitutie, en verzoekt om nader onderzoek naar het verband tussen het wettelijk kader en de vorm en omvang van prostitutie in de verschillende lidstaten; vestigt de aandacht op de zorgwekkende stijging van de mensenhandel naar en in de EU, waarbij het vooral gaat om vrouwen en kinderen, en dringt er bij de lidstaten op aan krachtig op te treden ter bestrijding van deze illegale praktijk;
20. verzoekt de lidstaten het ernstige probleem van het draagmoederschap te erkennen dat in feite een uitbuiting van het vrouwelijk lichaam en haar voortplantingsorganen is;
21. benadrukt dat vrouwen en kinderen ten prooi vallen aan dezelfde vormen van uitbuiting en dat beide als product op de internationale reproductieve markt kunnen worden beschouwd en dat nieuwe manieren om voor nageslacht te zorgen, zoals draagmoederschap, leiden tot een stijging van de handel in vrouwen en kinderen en grensoverschrijdende illegale adoptie;
22. merkt op dat is vastgesteld dat huiselijk geweld een zeer belangrijke oorzaak vormt voor miskramen of doodgeboren kinderen, alsmede voor het overlijden van moeders tijdens de bevalling, en verzoekt de Commissie meer aandacht te schenken aan geweld tegen zwangere vrouwen, omdat daders van dergelijk geweld immers meer dan één persoon schade berokkenen;
23. wijst erop dat het maatschappelijk middenveld, en met name ngo's, vrouwenorganisaties en andere publieke instanties en particuliere vrijwilligersorganisaties die zich met hulpverlening aan slachtoffers van geweld bezighouden een zeer belangrijke taak verrichten, vooral omdat zij vrouwelijke slachtoffers van geweld bijstaan die hun cocon van zwijgen willen verbreken, en door de lidstaten gesteund moeten worden;
24. dringt nogmaals aan op de noodzaak om niet alleen met de slachtoffers maar ook met de daders samen te werken, om laatstgenoemden bewuster te maken en bij te dragen aan een verandering van de stereotypen en vastgeroeste sociale overtuigingen die ervoor zorgen dat de omstandigheden die dit soort geweld voortbrengen en de acceptatie daarvan in stand blijven;
25. verzoekt de lidstaten beschermde huisvesting voor vrouwen beschikbaar te stellen om vrouwen en kinderen te ondersteunen om hun leven te leven zoals zij dat willen, zonder geweld en armoede, waarbij deze huisvesting tevens gespecialiseerde diensten kan aanbieden, alsmede medische voorzieningen, rechtshulp, psychosociaal en therapeutisch advies, rechtsbijstand tijdens gerechtelijke procedures, steun aan kinderen die het slachtoffer zijn geworden van geweld, enzovoort;
26. benadrukt dat de lidstaten passende middelen moeten uittrekken voor de voorkoming en bestrijding van geweld tegen vrouwen, onder meer door de structuurfondsen aan te spreken;
27. onderstreept hoe belangrijk het is dat de lidstaten en de regionale en lokale autoriteiten, via instrumenten als het ESF of het Progress-programma, maatregelen nemen om de terugkeer op de arbeidsmarkt van vrouwen die het slachtoffer zijn geweest van gendergerelateerd geweld te vergemakkelijken;
28. verzoekt de EU en de lidstaten een juridisch kader te creëren waarin migrantenvrouwen recht hebben op een eigen paspoort en een verblijfsvergunning en waarin men voor het ontvreemden van een dergelijk document strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld;
29. herhaalt het standpunt uiteengezet in zijn resolutie van 25 februari 2010 dat de Europese Unie binnen het nieuwe juridische kader dat door het Verdrag van Lissabon is gecreëerd, toe moet treden tot het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (IVDV) en tot het facultatieve protocol daarbij;
30. verzoekt de Commissie en de lidstaten geweld tegen vrouwen en de gendergerelateerde dimensie van schendingen van de mensenrechten internationaal aan te pakken, met name in het kader van reeds bestaande bilaterale associatie- en internationale handelsovereenkomsten of in het kader van gelijksoortige overeenkomsten waarover nog wordt onderhandeld;
31. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Artikel 1 van de Verklaring van de Verenigde Naties over de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 (A/RES/48/104); punt 113 van het actieprogramma van Peking van de Verenigde Naties van 1995.
Studie van de Commissie uit 2010, getiteld: „Haalbaarheidsstudie ter beoordeling van de mogelijkheden, kansen en behoeften om de nationale wetgeving inzake geweld tegen vrouwen, geweld tegen kinderen en geweld op grond van seksuele geaardheid te standaardiseren”, blz. 53.
„Bestrijding van geweld tegen vrouwen − Verkennende studie over de maatregelen en acties in de lidstaten van de Raad van Europa”, Raad van Europa, 2006.
COM(2010)0171 Een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voor de burgers van Europa − Actieplan ter uitvoering van het programma van Stockholm, blz. 13.