Index 
Aangenomen teksten
Woensdag 6 april 2011 - Straatsburg
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 − Afdeling III − Commissie
 Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU − Overstromingen in 2010 in Polen, Slowakije, Hongarije, Tsjechië, Kroatië en Roemenië
 Vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien in de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en de Comoren ***
 De beslechting van geschillen in verband met de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Jordanië ***
 Overeenkomst tussen de EU en Marokko tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen ***
 Regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Egypte ***
 Deelname van Oekraïne aan programma's van de Unie ***
 Invoer van visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen uit Groenland ***I
 Minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming ***I
 Europese statistieken over toerisme ***I
 Communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht ***I
 Visserij − Technische overgangsmaatregelen ***I
 Raming van de inkomsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2012 − Afdeling I − Parlement
 Het Europees internationaal investeringsbeleid
 Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding
 Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau
 Governance en partnerschap op de interne markt
 De interne markt voor Europeanen
 Een interne markt voor ondernemingen en groei

Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 − Afdeling III − Commissie
PDF 214kWORD 35k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het standpunt van de Raad over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III – Commissie (07704/2011 – C7-0072/2011 – 2011/2022(BUD))
P7_TA(2011)0128A7-0115/2011

Het Europees Parlement,

–  gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 314 hiervan, en op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis hiervan,

–  gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,

–  gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, definitief vastgesteld op 15 december 2010(2),

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),

–  gezien het voorontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, ingediend door de Commissie op 14 januari 2011 (COM(2011)0009),

–  gezien het standpunt van de Raad betreffende het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011, opgesteld door de Raad op 15 maart 2011 (07704/2011 – C7-0072/2011),

–  gelet op de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0115/2011),

A.  overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011, dat betrekking heeft op de algemene begroting 2011, is bedoeld om middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie beschikbaar te stellen voor een bedrag van 182,4 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten, om de effecten te milderen van de overstromingen als gevolg van hevige regenval in Polen, Slowakije, de Tsjechische Republiek, Hongarije, Kroatië en Roemenië,

B.  overwegende dat de doelstelling van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 is deze begrotingsaanpassing formeel in de begroting 2011 op te nemen,

C.  overwegende dat de aan de begroting 2011 gehechte gezamenlijke verklaring inzake betalingskredieten voorzag in de indiening van een gewijzigde begroting „indien zou blijken dat de kredieten in de begroting 2011 niet volstaan om de uitgaven te dekken”,

D.  overwegende dat de Raad heeft besloten een „negatieve reserve” als bedoeld in artikel 44 van het Financieel Reglement te creëren,

E.  overwegende dat dit besluit van de Raad louter pragmatisch is en geen duurzame en financieel degelijke oplossing biedt voor potentiële onvoorziene behoeften in de toekomst en bijgevolg moet worden beschouwd als een eenmalige optie,

F.  overwegende dat de Raad de Commissie verzocht „zo spoedig mogelijk” een voorstel voor het gebruik van de negatieve reserve in te dienen,

G.  overwegende dat het komende ontwerp van gewijzigde begroting betreffende de opname in de begroting van het overschot van het begrotingsjaar 2010 een geschikte en tijdige gelegenheid zal bieden om de negatieve reserve te gebruiken,

1.  neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011;

2.  is van mening dat na de natuurramp zo snel mogelijk middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie ter beschikking moeten worden gesteld en dat de aanvragen van financiële hulp, de beoordeling hiervan en de opstelling van de voorstellen, alsmede de aanneming van de overeenkomstige begrotings- en wetgevingshandelingen effectief en snel moeten worden aangepakt;

3.  verzoekt de Commissie, onverminderd haar initiatiefrecht, om het ontwerp van gewijzigde begroting betreffende de opname in de begroting van het overschot van het begrotingsjaar 2010, overeenkomstig artikel 15 van het Financieel Reglement, voor het gebruik van de negatieve reserve te benutten;

4.  keurt het standpunt van de Raad over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 zonder wijzigingen goed en verzoekt zijn Voorzitter te verklaren dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 1/2011 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

5.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de nationale parlementen.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB L 68, van 15.3.2011.
(3) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.


Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU − Overstromingen in 2010 in Polen, Slowakije, Hongarije, Tsjechië, Kroatië en Roemenië
PDF 212kWORD 34k
Resolutie
Bijlage
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2011)0010 – C7-0023/2011 – 2011/2021(BUD))
P7_TA(2011)0129A7-0114/2011

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0010 – C7-0023/2011,

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 26 hiervan,

–  gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(2),

–  gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, aangenomen tijdens het overleg op 17 juli 2008 over het Solidariteitsfonds,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling (A7-0114/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;

2.  herinnert eraan dat punt 26 van het IIA van 17 mei 2006 bepaalt dat, wanneer er mogelijkheden zijn tot herschikking van de vastleggingskredieten in de rubriek die aanvullende uitgaven vergt, de Commissie daarmee rekening houdt wanneer zij het vereiste voorstel doet;

3.  merkt op dat de Commissie, door in dit vroege stadium van het jaar te verzoeken om bijkomende vastleggings- en betalingskredieten ter dekking van de behoeften van het SFEU, geen mogelijkheden heeft gevonden tot herschikking of herverdeling binnen en tussen de betrokken rubrieken;

4.  is bereid de globale situatie van de betalingen te bekijken in het licht van de uitvoering van de begroting 2010;

5.  verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;

6.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

BIJLAGE

BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer

(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2011/286/EU.)

(1) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(2) PB L 311 van 14.11.2002, blz. 3.


Vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien in de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EG en de Comoren ***
PDF 196kWORD 32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Unie van de Comoren (15572/2010 – C7-0020/2011 – 2010/0287(NLE))
P7_TA(2011)0130A7-0056/2011

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (15572/2010),

–  gezien het ontwerpprotocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Unie van de Comoren (15571/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0020/2011),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0056/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.  verzoekt de Commissie het Parlement te voorzien van de conclusies van de vergaderingen en de werkzaamheden van het gemengd comité zoals bedoeld in artikel 9 van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Unie van de Comoren(1), het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 7, lid 2, van het protocol, en van de resultaten van de jaarlijkse evaluaties; dringt erop aan dat vertegenwoordigers van het Europees Parlement die optreden als waarnemers de gelegenheid krijgen de vergaderingen en werkzaamheden van het gemengd comité zoals bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst bij te wonen; verzoekt de Commissie, tijdens het laatste jaar van de geldigheid van het protocol en vóór de opening van de onderhandelingen voor de verlenging van de overeenkomst, een verslag in te dienen bij het Parlement en de Raad over de uitvoering ervan;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Unie van de Comoren.

(1) Goedgekeurd bij Verordening (EG) nr. 1563/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 (PB L 290 van 20.10.2006, blz. 6).


De beslechting van geschillen in verband met de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Jordanië ***
PDF 196kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een protocol tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (13758/2010 – C7-0057/2011 – 2010/0173(NLE))
P7_TA(2011)0131A7-0067/2011

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13758/2010),

–  gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een protocol tussen de Europese Unie en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië, anderzijds (13974/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0057/2011),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0067/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië.


Overeenkomst tussen de EU en Marokko tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen ***
PDF 193kWORD 30k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen (13754/2010 – C7-0431/2010 – 2010/0181(NLE))
P7_TA(2011)0132A7-0066/2011

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (13754/2010),

–  gezien de ontwerpovereenkomst tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen (13973/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0431/2010),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0066/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van het Koninkrijk Marokko.


Regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en Egypte ***
PDF 193kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een overeenkomst in de vorm van een protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (13762/2010 – C7-0372/2010 – 2010/0229(NLE))
P7_TA(2011)0133A7-0068/2011

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13762/2010),

–  gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een protocol tussen de Europese Unie en de Arabische Republiek Egypte tot vaststelling van een regeling inzake de beslechting van geschillen in verband met de handelsbepalingen van de Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Arabische Republiek Egypte, anderzijds (13975/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), punt v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0372/2010),

–  gelet op artikel 81 en artikel 90, lid 8, van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0068/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en van de Arabische Republiek Egypte.


Deelname van Oekraïne aan programma's van de Unie ***
PDF 196kWORD 31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van het protocol bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne over de algemene beginselen voor de deelname van Oekraïne aan programma's van de Unie (13604/2010 – C7-0401/2010 – 2010/0218(NLE))
P7_TA(2011)0134A7-0063/2011

(Goedkeuring)

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerpbesluit van de Raad (13604/2010),

–  gezien betreffende de sluiting van het protocol bij de Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en Oekraïne, anderzijds, besloten op 14 juni 1994(1), inzake een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne over de algemene beginselen voor de deelname van Oekraïne aan programma's van de Unie (13962/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens de artikelen 114, 168, 169 en 172, artikel 173, lid 3, de artikelen 188 en 192 en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0401/2010),

–  gelet op artikel 81, artikel 90, lid 8 en artikel 46, lid 1 van zijn Reglement,

–  gezien de aanbeveling van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0063/2011),

1.  hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het protocol;

2.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en Oekraïne.

(1) PB L 49 van 19.2.1998, blz. 3.


Invoer van visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen uit Groenland ***I
PDF 251kWORD 58k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de invoer in de Europese Unie van visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en bijproducten daarvan uit Groenland (COM(2010)0176 – C7-0136/2010 – 2010/0097(COD))
P7_TA(2011)0135A7-0057/2011

(Gewone wetgevingsprocedure – eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2010)0176),

–  gelet op artikel 203 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0136/2010),

–  gelet op artikel 294, lid 3, artikel 43, lid 2 en artikel 204 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op het enig artikel van protocol (nr. 34) betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland, dat aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehecht is,

–  gezien het advies van de Commissie juridische zaken over de voorgestelde rechtsgrondslag,

–  gezien het gemotiveerde advies dat in het kader van protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid werd ingediend door de Italiaanse senaat, en waarin het ontwerpwetgevingsbesluit in strijd met het subsidiariteitsbeginsel werd geacht,

–  gelet op de artikelen 55 en 37 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0057/2011),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in dit voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie en aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. .../2011van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor de invoer in de Europese Unie van visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en bijproducten daarvan uit Groenland [Am. 1]

P7_TC1-COD(2010)0097


(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 43, lid 2, en artikel 204, [Am. 2]

Gelet op het enig artikel van Protocol (nr. 34) betreffende de bijzondere regeling van toepassing op Groenland, dat aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehecht is, [Am. 3]

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van de ontwerpwetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comitee(1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(2), [Am. 2]

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Groenland is opgenomen in de lijst van landen en gebieden overzee in bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 198 van het VWEU heeft de associatie ten doel het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van de landen en gebieden overzee (LGO's) en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel.

(2)  Denemarken en Groenland hebben een verzoek ingediend om het handelsverkeer tussen de Unie en Groenland in visserijproducten, tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en bijproducten daarvan die afkomstig zijn uit Groenland overeenkomstig bijlage III bij Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Gemeenschap(3) toe te staan in overeenstemming met de voorschriften inzake het handelsverkeer binnen de Unie.

(3)  Bij dergelijk handelsverkeer moeten de voorschriften van de Unie inzake diergezondheid en voedselveiligheid, als vastgesteld in de rechtshandelingen van de Unie, worden nageleefd, evenals de voorschriften betreffende de gemeenschappelijke ordening van de markt voor visserijproducten.

(4)  Bijgevolg moeten Denemarken en Groenland garanderen dat zendingen producten die vanuit Groenland naar de Europese Unie worden gezonden, voldoen aan de geldende regels van de Unie inzake diergezondheid, voedselveiligheid en de gemeenschappelijke ordening van de markt voor visserijproducten. De in aanmerking komende exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven moeten worden geregistreerd en opgenomen in een lijst overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn(4).

(5)  De bevoegde autoriteit in Groenland heeft de Commissie officiële garanties gegeven betreffende de handhaving van de naleving van de regels en veterinairrechtelijke voorschriften van de Unie voor de betrokken producten. Die garanties betreffen met name de toepassing van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten(5), Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong(6) en Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren(7), en bevatten een toezegging om de naleving van de voorschriften inzake het handelsverkeer binnen de Unie te handhaven.

(6)  Krachtens Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan(8) moeten nationale plannen voor toezicht op aquacultuurdieren worden opgesteld. Bijgevolg moeten die bepalingen ook voor Groenland gelden.

(7)  De invoer in de Europese Unie van producten uit Groenland in overeenstemming met de voorschriften van de rechtshandelingen van de Unie inzake het handelsverkeer binnen de Unie is alleen toegestaan als Denemarken en Groenland garanderen de relevante bepalingen in Groenland om te zetten en toe te passen vóór de datum waarop deze verordening wordt vastgesteld. [Am. 1] Denemarken en Groenland moeten garanderen dat de invoer in Groenland van de betrokken producten uit derde landen beantwoordt aan de voorschriften van de Unie inzake diergezondheid en voedselveiligheid. Er moeten veterinaire controles in grensinspectieposten in Groenland worden uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 97/78/EG van de Raad van 18 december 1997 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor producten die uit derde landen in de Gemeenschap worden binnengebracht(9). De veterinaire controles in grensinspectieposten in Groenland worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de douaneambtenaren. Om deze taak te vereenvoudigen moeten aan de bevoegde autoriteiten de relevante verwijzingen naar de gecombineerde nomenclatuur (GN) worden verstrekt, als aangegeven in bijlage I bij Beschikking 2007/275/EG van de Commissie van 17 april 2007 betreffende lijsten van dieren en producten die krachtens de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG van de Raad in grensinspectieposten controles moeten ondergaan(10).

(8)  Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt(11) voorziet in de invoering van een geïnformatiseerd verbindingssysteem tussen veterinaire autoriteiten om met name de snelle uitwisseling van informatie over diergezondheid en -welzijn tussen de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken (Traces). Beschikking 2004/292/EG van de Commissie van 30 maart 2004 betreffende de toepassing van het Traces-systeem(12) bepaalt dat de lidstaten Traces vanaf 1 april 2004 moeten gebruiken. Traces is van essentieel belang voor een doeltreffend toezicht op de handel in dieren en producten van dierlijke oorsprong en daarom moet Traces worden gebruikt voor de uitwisseling van gegevens over verplaatsingen van en handel in de producten in Groenland.

(9)  Uitbraken van de in Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap(13) opgesomde dierziekten moeten bij de Commissie worden gemeld via het Systeem voor de melding van dierziekten (Animal Disease Notification System (ADNS)) in overeenstemming met Beschikking 2005/176/EG van de Commissie van 1 maart 2005 tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG van de Raad(14). Wat de betrokken producten betreft, moeten die bepalingen ook voor Groenland gelden.

(10)  Bij Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden(15) is een systeem voor snelle waarschuwingen ingesteld voor kennisgevingen van een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens als gevolg van een levensmiddel of diervoeder (RASFF). Wat de betrokken producten betreft, moeten deze bepalingen ook voor Groenland gelden.

(11)  Voordat Groenland veterinaire controles kan uitvoeren van producten die uit derde landen in Groenland worden binnengebracht, moet een EU-inspectie in Groenland worden uitgevoerd om te controleren of de grensinspectieposten in Groenland voldoen aan de eisen van Richtlijn 97/78/EG, Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie van 22 januari 2004 tot vaststelling van procedures voor de veterinaire controles in de grensinspectieposten van de Gemeenschap bij het binnenbrengen van producten uit derde landen(16) en Beschikking 2001/812/EG van de Commissie van 21 november 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van grensinspectieposten belast met veterinaire controles van producten uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht(17).

(12)  Ingevolge de positieve uitkomst van voornoemde inspectie moeten de grensinspectieposten in Groenland worden opgenomen in de lijst van Beschikking 2009/821/EG van de Commissie van 28 september 2009 tot opstelling van een lijst van erkende grensinspectieposten, tot vaststelling van bepaalde voorschriften voor door veterinaire deskundigen van de Commissie uitgevoerde inspecties en tot vaststelling van de veterinaire eenheden in Traces(18). Om te zorgen voor de doeltreffende controle van de in Groenland en in de Europese Unie binnengebrachte visserijproducten moet deze verordening gelden vanaf het tijdstip waarop de grensinspectieposten in Groenland worden opgenomen in de lijst van Beschikking 2009/821/EG. [Am. 1]

(13)  De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren(19), [Am. 1]

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: [Am. 1]

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op visserijproducten, tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en bijproducten daarvan („de producten”), van oorsprong uit Groenland of die in Groenland worden binnengebracht en daarna in de Europese Unie worden binnengebracht. [Am. 1]

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder: [Am. 1]

   a) „tweekleppige weekdieren”: weekdieren zoals omschreven in punt 2.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004;
   b) „visserijproducten”: producten zoals omschreven in punt 3.1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 853/2004;
   c) „bijproducten”: dierlijke bijproducten in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 1774/2002, afgeleid van visserijproducten, tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren of mariene buikpotigen;
   d) „producten van oorsprong uit Groenland”: producten zoals omschreven overeenkomstig de bepalingen van bijlage III bij Besluit 2001/822/EG.

Artikel 3

Algemene voorschriften inzake het handelsverkeer tussen de Europese Unie en Groenland in visserijproducten, levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren, mariene buikpotigen en bijproducten daarvan

1.  De lidstaten staan de invoer in de Europese Unie van de uit Groenland afkomstige producten toe overeenkomstig de rechtshandelingen van de Unie inzake het handelsverkeer binnen de Unie.

2.  De invoer van de producten in de Unie is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

   a) de doeltreffende omzetting en uitvoering in Groenland van de geldende voorschriften van de rechtshandelingen van de Unie inzake diergezondheid, voedselveiligheid en de gemeenschappelijke ordening van de markt voor visserijproducten die op de producten betrekking hebben;
   b) de opstelling en de bijwerking overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 882/2004 door de bevoegde autoriteit in Denemarken en Groenland van een lijst van exploitanten van diervoeder- en levensmiddelenbedrijven die zijn geregistreerd;
   c) het voldoen van zendingen producten die uit Groenland naar de Europese Unie worden verzonden, aan de geldende voorschriften van de rechtshandelingen van de Unie inzake diergezondheid, voedselveiligheid en de gemeenschappelijke ordening van de markt voor visserijproducten;
   d) de correcte toepassing van de voorschriften van de rechtshandelingen van de Unie inzake diergezondheid, voedselveiligheid en de gemeenschappelijke ordening van de markt voor visserijproducten ten aanzien van het binnenbrengen van de producten in Groenland.

Artikel 4

Plannen voor toezicht op aquacultuurdieren

Denemarken en Groenland leggen plannen voor het toezicht op de opsporing van residuen en stoffen in aquacultuurdieren in Groenland ter goedkeuring aan de Commissie voor overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG.

Artikel 5

Controles van producten die uit derde landen in Groenland worden ingevoerd

1.  Zendingen van de producten die uit derde landen in Groenland worden binnengebracht, worden aan veterinaire controles onderworpen overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 97/78/EG.

Om die veterinaire controles te vergemakkelijken zal de Commissie aan de bevoegde autoriteiten van Denemarken en Groenland verwijzingen van de producten verstrekken naar de codes die met betrekking tot producten zijn opgesomd in bijlage I bij Beschikking 2007/275/EG verstrekken.

2.  Voorstellen voor grensinspectieposten in Groenland worden ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 97/78/EG.

De lijst van de voor Groenland goedgekeurde grensinspectieposten wordt opgenomen in de lijst van grensinspectieposten in de lidstaten, vastgesteld overeenkomstig de Richtlijnen 91/496/EEG en 97/78/EG.

Artikel 6

Informatiesysteem

1.  Gegevens over verplaatsingen van en handel in de betroffen producten in Groenland worden in het Deens uitgewisseld via het geïntegreerde veterinaire computersysteem (Traces) overeenkomstig Beschikking 2004/292/EG.

2.  De melding van voor de producten relevante aquatische ziekten in Groenland wordt doorgegeven via het ADNS overeenkomstig Richtlijn 82/894/EEG en Beschikking 2005/176/EG.

3.  De kennisgeving van een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens als gevolg van de producten in Groenland wordt doorgegeven via het bij Verordening (EG) nr. 178/2002 vastgestelde RASFF.

Artikel 7

Identificatiemerk

Zendingen van de producten die uit Groenland naar de Europese Unie worden verzonden, worden voorzien van het identificatiemerk voor Groenland, „GL”, overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, sectie I, onder B, van Verordening (EG) nr. 853/2004.

Artikel 8

Bevestiging van de naleving van de voorwaarden van deze verordening[Am. 1]

Denemarken en Groenland bevestigen schriftelijk vóór de in artikel 11 vermelde datum waarop deze verordening van toepassing wordt, dat de nodige maatregelen voor de toepassing van deze verordening zijn genomen. [Am. 1]

Artikel 9

Uitvoeringsmaatregelen

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure, bedoeld in artikel 10. [Am. 1]

Artikel 10

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde permanent comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 11

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. [Am. 1]

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat [Am. 1].

Het is van toepassing vanaf de datum waarop de eerste grensinspectiepost in Groenland in de lijst van Beschikking 2009/821/EG wordt opgenomen.

Gedaan te

Voor het Parlement Voor de Raad

De Voorzitter De Voorzitter

(1) PB ....
(2) Standpunt van het Europees Parlement van 6 april 2011.
(3) PB L 314 van 30.11.2001, blz. 1.
(4) PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
(5) PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1.
(6) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55.
(7) PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.
(8) PB L 125 van 23.5.1996, blz. 10.
(9) PB L 24 van 30.1.1998, blz. 9.
(10) PB L 116 van 4.5.2007, blz. 9.
(11) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29.
(12) PB L 94 van 31.3.2004, blz. 63.
(13) PB L 378 van 31.12.1982, blz. 58.
(14) PB L 59 van 5.3.2005, blz. 40.
(15) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
(16) PB L 21 van 28.1.2004, blz. 11.
(17) PB L 306 van 23.11.2001, blz. 28.
(18) PB L 296 van 12.11.2009, blz. 1.
(19) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.


Minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming ***I
PDF 620kWORD 409k
Resolutie
Geconsolideerde tekst
Bijlage
Bijlage
Bijlage
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming (herschikking) (COM(2009)0554 – C7-0248/2009 – 2009/0165(COD))
P7_TA(2011)0136A7-0085/2011

(Gewone wetgevingsprocedure – herschikking)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0554),

–  gelet op artikel 251, lid 2, en artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder d) en punt 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7–0248/2009),

–  gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon voor de lopende interinstitutionele besluitvormingsprocedures” (COM(2009)0665),

–  gelet op artikel 294, lid 3, en artikel 78, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 28 april 2010(1),

–  gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 28 november 2001 over een systematischer gebruik van de herschikking van besluiten(2),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 10 maart 2009 over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel(3),

–  gezien de brief d.d. 2 februari 2010 van de Commissie juridische zaken aan de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken overeenkomstig artikel 87, lid 3, van zijn Reglement,

–  gelet op de artikelen 87 en 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0085/2011),

A.  overwegende dat het betreffende voorstel volgens de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geen andere inhoudelijke wijzigingen bevat dan die welke als zodanig in het voorstel worden vermeld, en dat met betrekking tot de codificatie van de ongewijzigde bepalingen van de eerdere besluiten met die wijzigingen kan worden geconstateerd dat het voorstel een eenvoudige codificatie van de bestaande besluiten behelst, zonder inhoudelijke wijzigingen,

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast, rekening houdend met de aanbevelingen van de adviesgroep van de juridische diensten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2011 met het oog op de aanneming van Richtlijn 2011/…/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming (herschikking)

P7_TC1-COD(2009)0165


HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(4),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure(5),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd(6). Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)  Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken.

(3)  De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna „het Verdrag van Genève” genoemd), en aldus het beginsel van non-refoulement te bekrachtigen en ervoor te zorgen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

(4)  Volgens de Conclusies van Tampere moesten in het kader van dit stelsel op korte termijn gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure worden opgesteld en op de langere termijn communautaire regels worden geformuleerd die leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure in de Europese Gemeenschap.

(5)  Richtlijn 2005/85/EG was een eerste maatregel op het gebied van asielprocedures.

(6)  De eerste fase van de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel is thans gerealiseerd. De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen, waarin de doelstellingen zijn opgenomen die in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid moeten worden uitgevoerd in de periode 2005-2010. In het Haags programma werd de Europese Commissie verzocht om de evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te sluiten en om voorstellen voor instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan de Raad en het Europees Parlement voor te leggen teneinde deze vóór eind 2010 te kunnen aannemen. Volgens het Haags programma moet de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel leiden tot de invoering van een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status.

(7)  In het op 16 oktober 2008 aangenomen Europees migratie- en asielpact constateerde de Europese Raad dat er tussen de lidstaten nog altijd grote verschillen bestaan wat het verlenen van bescherming betreft en drong hij aan op nieuwe initiatieven, waaronder een voorstel voor de vaststelling van een enkele asielprocedure met gemeenschappelijke waarborgen, om de in het Haags programma gevraagde totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel te voltooien.

(8)  Het is nodig dat de middelen van het Europees Vluchtelingenfonds en van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken ▌worden ingezet, onder meer om de inspanningen van de lidstaten betreffende de tenuitvoerlegging van de normen van de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel adequaat te ondersteunen, met name de lidstaten waarvan de asielstelsels in het bijzonder door geografische of demografische omstandigheden specifiek en onevenredig onder druk staan. Het is ook nodig dat in landen die, gelet op hun inwonertal, een onevenredig groot aantal asielverzoeken ontvangen, onverwijld financiële steun en adminstratieve/technische steun via het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Ondersteuningsbureau beschikbaar wordt gesteld om ze in staat te stellen de richtlijn na te leven. [Am. 1]

(9)  Met het oog op een grondige en doeltreffende evaluatie van de behoefte aan internationale bescherming van verzoekers in de zin van Richtlijn […./../EU] [inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming (de erkenningsrichtlijn)] moet het uniale rechtskader betreffende procedures voor het verlenen van internationale bescherming gebaseerd zijn op het begrip „een enkele asielprocedure”.

(10)  Deze richtlijn is in de eerste plaats bedoeld om verdere minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming te ontwikkelen met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijke asielprocedure in de Unie.

(11)  Onderlinge afstemming van de regels betreffende de procedures voor de verlening of intrekking van internationale bescherming zou moeten helpen om de secundaire stromen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, indien deze stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, en zou gelijkwaardige voorwaarden tot stand moeten brengen voor de toepassing van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] in de lidstaten.

(12)  Het is eigen aan minimumnormen dat het de lidstaten vrij moet staan gunstigere regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die om internationale bescherming verzoeken, indien wordt verondersteld dat de betrokkene het verzoek indient omdat hij internationale bescherming behoeft in de zin van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn].

(13)  Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 18, 19, 21, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd. [Am. 2]

(14)  Met betrekking tot de behandeling van personen die onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.

(15)  De lidstaten zijn gehouden tot volledige eerbiediging van het beginsel van non-refoulement en het recht op asiel, dat inhoudt dat eenieder binnen hun rechtsgebied die asiel aanvraagt, met inbegrip van degenen die de facto onder het gezag van uniale instantie of instantie van een lidstaat staan, tot de asielprocedure toegelaten moet worden. [Am. 3]

(16)  Het is essentieel dat de beslissingen betreffende verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van feiten en in eerste instantie door autoriteiten waarvan het personeel op het gebied van asiel- en vluchtelingenzaken een adequate kennis heeft en de nodige opleiding ontvangt. [Am. 4]

(17)  Het is in het belang van zowel de lidstaten als de personen die om internationale bescherming verzoeken dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen inzake verzoeken om internationale bescherming, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling.

(18)  Het begrip „openbare orde” kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(19)  Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, correct als zodanig worden erkend, moet elke verzoeker daadwerkelijk toegang hebben tot de procedures, in de gelegenheid worden gesteld met de bevoegde autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over effectieve procedurele waarborgen beschikken om zijn rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden. Voorts moet de procedure voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming de verzoeker normaliter ten minste het recht geven om te blijven in afwachting van een definitieve beslissing van de beslissingsautoriteit, alsmede, bij een negatieve beslissing, de tijd die nodig is om een voorziening te vragen, en zolang als de bevoegde rechterlijke instantie zulks toestaat, toegang tot de diensten van een tolk om de eigen zaak uiteen te zetten in geval van een onderhoud met de autoriteiten, de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) en met organisaties die advies en raad geven aan personen die om internationale bescherming verzoeken, het recht op passende kennisgeving van een beslissing, motivering van die beslissing in feite en in rechte, de mogelijkheid om een rechtshulpverlener of andere raadsman te raadplegen, en het recht om op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over zijn rechtspositie, in een taal die hij begrijpt of redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen en, bij een negatieve beslissing, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie. [Am. 5]

(20)  Met het oog op een daadwerkelijke toegang tot de behandelingsprocedures moeten ambtenaren die het eerst in contact komen met personen die internationale bescherming zoeken, meer bepaald ambtenaren die land- of zeegrenzen bewaken of grenscontroles uitvoeren, instructies krijgen en de nodige opleiding over de wijze waarop verzoeken om internationale bescherming kunnen worden herkend, geregistreerd en doorgestuurd naar de beslissingsautoriteit. Zij moeten onderdanen van derde landen of staatlozen die zich op het grondgebied bevinden, daaronder begrepen aan de grens, in de territoriale wateren of in een transitzone van de lidstaten, en die om internationale bescherming willen verzoeken, alle relevante inlichtingen kunnen verstrekken over waar en hoe verzoeken om internationale bescherming kunnen worden ingediend. Wanneer dergelijke personen zich in de territoriale wateren van een lidstaat bevinden, moeten zij aan land worden gebracht en moeten hun verzoeken worden onderzocht overeenkomstig deze richtlijn. [Am. 6]

(21)  Voor kwetsbare verzoekers, zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, zwangere vrouwen, personen die foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld zoals gendergeweld en kwalijke traditionele praktijken hebben ondergaan of personen met een handicap, moeten bovendien bijzondere procedurele waarborgen worden vastgesteld om de nodige voorwaarden tot stand te brengen voor hun daadwerkelijke toegang tot procedures en voor het aanvoeren van de elementen ter staving van hun verzoek om internationale bescherming. [Am. 7]

(22)  Nationale maatregelen betreffende de herkenning en documentatie van symptomen en tekenen van foltering of andere ernstige vormen van fysiek of psychisch geweld, inclusief seksueel geweld, in onder deze richtlijn vallende procedures moeten onder meer gebaseerd zijn op het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanboel).

(23)  Met het oog op een werkelijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers, moet bij behandelingsprocedures rekening worden gehouden met genderkwesties. Met name het persoonlijke onderhoud moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers die op basis van gender zijn vervolgd, kunnen spreken over hun vroegere ervaringen, desgewenst met een gesprekspartner van hetzelfde geslacht die speciaal opgeleid is voor het voeren van een onderhoud over vervolging op basis van gender. Er moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde verzoeken in procedures op basis van het begrip veilig derde land, het begrip veilig land van herkomst of het begrip volgende verzoeken. [Am. 8]

(24)  Bij de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten in eerste instantie de „belangen van het kind” in overweging nemen, conform het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind.

(25)  Procedures betreffende het onderzoeken van de behoefte aan internationale bescherming moeten worden georganiseerd op een wijze die het voor de beslissingsautoriteiten mogelijk maakt verzoeken om internationale bescherming degelijk te behandelen. [Am. 9]

(26)  Indien een verzoeker een volgend verzoek indient zonder nieuwe bewijzen of argumenten voor te leggen, zou het onevenredig zijn de lidstaten te verplichten een volledige nieuwe onderzoeksprocedure te volgen. In dat geval moeten de lidstaten een verzoek als niet-ontvankelijk kunnen afwijzen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde.

(27)  Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de grens of in een transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de verzoeker is genomen. De lidstaten moeten procedures betreffende het onderzoek van de ontvankelijkheid en/of van de grond van de zaak kunnen invoeren om aan de grens of in transitzones een beslissing te kunnen nemen over verzoeken die aldaar worden gedaan.

(28)  Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn land van herkomst. Indien een derde land als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd, moeten de lidstaten het als veilig kunnen aanmerken en aannemen dat het voor een bepaalde verzoeker veilig is, tenzij hij aanwijzingen van het tegendeel kan voorleggen.

(29)  Gezien het bereikte niveau van harmonisatie betreffende de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling, moeten gemeenschappelijke criteria voor het aanmerken van derde landen als veilige landen van herkomst worden vastgesteld.

(30)  De aanmerking van een derde land als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn kan geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land. De aard van de aan de aanmerking ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in het betrokken land schuldig worden bevonden. Om deze reden is het van belang dat, wanneer een verzoeker geldige redenen aanvoert om het land als niet-veilig in zijn bijzondere omstandigheden te beschouwen, de aanmerking van het land als veilig land niet langer als voor hem ter zake doende kan worden beschouwd.

(31)  De lidstaten moeten alle verzoeken onderzoeken op de inhoud, met andere woorden beoordelen of de betrokken verzoeker al dan niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], behoudens andere bepalingen in onderhavige richtlijn, met name indien men er zeker van kan zijn dat een ander land het onderzoek zal doen of effectieve bescherming zal verlenen. De lidstaten dienen met name niet te worden verplicht de inhoud van een verzoek om internationale bescherming te beoordelen indien een eerste land van asiel de verzoeker de vluchtelingenstatus of anderszins toegankelijke en effectieve bescherming heeft verleend en indien de verzoeker opnieuw in dat land zal worden toegelaten. De lidstaten mogen slechts op deze basis handelen indien de verzoeker in het betrokken derde land veilig is.[Am. 10]

(32)  De lidstaten dienen evenmin te worden verplicht de inhoud van een verzoek om internationale bescherming te beoordelen indien op grond van een voldoende band met een derde land, zoals omschreven in de nationale wetgeving, redelijkerwijs kan worden verwacht dat de verzoeker in dat derde land bescherming zoekt , en er redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker tot het grondgebied van die lidstaat zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten. De lidstaten mogen slechts op die basis handelen indien de verzoeker in het betrokken derde land veilig is. Teneinde secundaire stromen verzoekers te vermijden, moeten gemeenschappelijke principes worden vastgesteld voor het als veilig beschouwen of aanmerken van derde landen door de lidstaten.
[Am. 11]

(33)  Met betrekking tot het intrekken van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus zien de lidstaten erop toe dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en de gelegenheid hebben hun standpunt naar voren te brengen voordat de autoriteiten een gemotiveerde beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.

(34)  Krachtens een fundamenteel beginsel van het Unierecht moet tegen beslissingen inzake een verzoek om internationale bescherming en inzake de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus een daadwerkelijk rechtsmiddel openstaan voor een rechterlijke instantie.

(35)  Overeenkomstig artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laat deze richtlijn de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(36)  richtlijn heeft geen betrekking op procedures tussen de lidstaten die vallen onder Verordening (EU) nr. […/…] [tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening)].

(37)  De verzoekers op wie Verordening (EU) nr. […/…] [de Dublinverordening] van toepassing is, moeten zich kunnen beroepen op de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn vastgesteld in de onderhavige richtlijn en op de bijzondere waarborgen overeenkomstig die verordening.

(38)  De toepassing van deze richtlijn dient regelmatig te worden beoordeeld.

(39)  Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het vaststellen van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(40)  Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(41)  De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2005/85/EG zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit Richtlijn 2005/85/EG.

(42)  Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijn onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn beoogt de vaststelling van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming in de zin van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn].

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

   a) „Verdrag van Genève”: het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;
   b) „verzoek” of „verzoek om internationale bescherming”: een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat, waarbij ervan kan worden uitgegaan dat de betrokkene de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus wenst en waarbij de betrokkene niet uitdrukkelijk verzoekt om een andere, niet onder Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] vallende vorm van bescherming waarom afzonderlijk kan worden gevraagd;
   c) „verzoeker” of „persoon die om internationale bescherming verzoekt”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;
   d) „verzoeker met bijzondere behoeften”: een verzoeker die ten gevolge van leeftijd, gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, lichamelijke of psychische aandoeningen, of de gevolgen van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, bijzondere waarborgen behoeft om overeenkomstig deze richtlijn aanspraak te kunnen maken op de desbetreffende rechten en te kunnen voldoen aan de desbetreffende verplichtingen; [Am. 13]
   e) „definitieve beslissing”: een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus of de subsidiaire-beschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat;
   f) „beslissingsautoriteit”: elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen, behoudens bijlage I;
   g) „vluchteling”: de onderdaan van een derde land of de staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder d), van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn];
   h) „persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder f), van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn];
   i) „internationale-bescherming”: de erkenning, door een lidstaat, van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt;
   j) „vluchtelingenstatus”: de erkenning, door een lidstaat, van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;
   k) „subsidiaire-beschermingsstatus”: de erkenning, door een lidstaat, van een onderdaan van een derde land of een staatloze als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt;
   l) „minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;
   m) „niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige in de zin van artikel 2, onder l), van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn];
   n) „vertegenwoordiger”: een persoon die door de bevoegde autoriteiten is aangewezen om als wettelijke voogd op te treden teneinde een niet-begeleide minderjarige bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op de behartiging van de belangen van het kind en, indien nodig, de verrichting van rechtshandelingen voor de minderjarige;
   o) „intrekking van de internationale-bescherming”: de beslissing van een bevoegde autoriteit om iemands vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;
   p) „in de lidstaat blijven”: op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is ingediend of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;
   q) „nieuwe feiten en omstandigheden”: feiten ter staving van de essentie van het verzoek, die kunnen bijdragen tot de herziening van een eerdere beslissing. [Am. 15]

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens, in de territoriale wateren of in de transitzones van de lidstaten, worden ingediend en op de intrekking van de internationale-beschermingsstatus.

2.  De richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.  De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen bij procedures waarin wordt beslist over verzoeken om ongeacht welke vorm van internationale bescherming die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] vallen.

Artikel 4

Bevoegde instanties

1.  De lidstaten wijzen voor alle procedures een beslissingsautoriteit aan die de verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat deze autoriteit over een voldoende aantal bekwame en gespecialiseerde personeelsleden beschikt om haar taken binnen de gestelde termijnen uit te voeren. Daartoe zorgen de lidstaten voor initiële en vervolgopleidingen voor het personeel dat verzoeken behandelt en beslissingen over internationale bescherming neemt.

2.  De in lid 1 bedoelde opleidingen hebben met name betrekking op:

   a) materiële en procedurele regels inzake internationale bescherming en mensenrechten die zijn neergelegd in de relevante internationale en uniale instrumenten, waaronder het beginsel van non-refoulement en het non-discriminatiebeginsel;
   b) verzoekers met bijzondere behoeften als omschreven in artikel 2, onder d); [Am. 16]
   c) bewustmaking met betrekking tot gender, seksuele geaardheid, trauma en leeftijd, met bijzondere aandacht voor niet-begeleide minderjarigen; [Am. 17]
   d) gebruik van informatie over landen van herkomst;
   e) technieken voor het afnemen van een onderhoud, waaronder interculturele communicatie;
   f) herkenning en documentatie van tekenen en symptomen van foltering;
   g) beoordeling van bewijselementen, waaronder het beginsel van het voordeel van de twijfel;
   h) rechtspraak relevant voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming.

3.  De lidstaten kunnen evenwel in de onderstaande gevallen bepalen dat een andere autoriteit verantwoordelijk is voor de behandeling van gevallen overeenkomstig Verordening (EU) nr. […/….] [de Dublinverordening].

4.  Bij het aanwijzen van een autoriteit overeenkomstig het bepaalde in lid 3 dragen de lidstaten er zorg voor dat het personeel van deze autoriteit over de passende kennis beschikt en de nodige opleiding krijgt om zijn verplichtingen in het kader van de toepassing van deze richtlijn na te komen. [Am. 18]

5.  Verzoeken om internationale bescherming die in een lidstaat worden ingediend bij de autoriteiten van een andere lidstaat die daar grens- of immigratiecontroles uitvoeren, worden behandeld door de lidstaat op het grondgebied waarvan het verzoek wordt ingediend.

Artikel 5

Gunstigere bepalingen

De lidstaten kunnen gunstigere normen voor de procedures voor de verlening of intrekking van internationale bescherming invoeren of handhaven, voor zover die verenigbaar zijn met deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

UITGANGSPUNTEN EN WAARBORGEN

Artikel 6

Toegang tot de procedure

1.  De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die zijn belast met de ontvangst en de registratie van verzoeken om internationale bescherming. Onverminderd de leden 5, 6, 7 en 8, kunnen de lidstaten verlangen dat verzoeken om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats worden ingediend.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon die een verzoek om internationale bescherming wil indienen daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om het verzoek zo snel mogelijk bij de bevoegde autoriteit in te dienen. Wanneer de verzoeker zijn verzoek niet persoonlijk kan indienen, zorgen de lidstaten ervoor dat een wettelijke vertegenwoordiger het verzoek in zijn naam kan indienen. [Am. 19]

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat elke handelingsbekwame meerderjarige het recht heeft een eigen verzoek om internationale bescherming in te dienen.

4.  De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoeker een verzoek kan indienen namens de personen die te zijnen laste komen. De lidstaten zorgen er in deze gevallen voor dat de meerderjarigen die ten laste van de verzoeker komen, ermee instemmen dat namens hen een verzoek wordt ingediend en dat zij, indien zij daar niet mee instemmen, zelf een verzoek kunnen indienen.

De instemming wordt gevraagd op het tijdstip waarop het verzoek wordt ingediend of uiterlijk wanneer de meerderjarige die ten laste van de verzoeker komt, persoonlijk wordt gehoord. Vooraleer de instemming wordt gevraagd, wordt elke volwassene onder hen persoonlijk en individueel medegedeeld wat daarvan de procedurele gevolgen zijn en dat hij het recht heeft om een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming in te dienen.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat een minderjarige het recht heeft om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, hetzij zelf − als hij volgens de nationale wetgeving handelingsbekwaam is − hetzij via zijn wettelijke vertegenwoordiger of diens gemachtigde. In alle andere gevallen is lid 6 van toepassing. [Am. 20]

6.  De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 10 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven(7) bedoelde bevoegde instanties het recht hebben om namens een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming in te dienen, indien deze instanties op grond van een individuele beoordeling van de persoonlijke situatie van de minderjarige van mening zijn dat deze beschermingsbehoeften in de zin van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] kan hebben.

7.  De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen:

   a) in welke gevallen een minderjarige zelf een verzoek kan indienen;
   b) in welke gevallen het verzoek van een niet-begeleide minderjarige moet worden ingediend door een vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, onder a);
  

[Am. 21]

8.  De lidstaten zorgen ervoor dat grenswachters, politiebeambten en de personeelsleden van de immigratiediensten en van de accommodaties voor bewaring, instructies krijgen en de nodige opleiding voor de herkenning, registratie en doorzending van verzoeken om internationale bescherming. Indien deze autoriteiten zijn aangewezen als bevoegde autoriteiten in de zin van lid 1, omvatten deze instructies de verplichting om verzoeken te registreren. In de overige gevallen wordt in de instructies voorgeschreven dat verzoeken samen met alle relevante informatie worden doorgezonden naar de autoriteit die bevoegd is voor de registratie ervan. [Am. 22]

De lidstaten zorgen ervoor dat alle andere autoriteiten waartoe iemand die een verzoek om internationale bescherming wil indienen zich zou kunnen richten, deze persoon kunnen inlichten over hoe en waar hij een verzoek kan indienen, en/of kunnen van deze autoriteiten verlangen dat zij het verzoek naar de bevoegde autoriteit doorzenden.

9.  Een verzoek om internationale bescherming wordt door de bevoegde autoriteiten geregistreerd binnen 72 uur nadat een persoon te kennen heeft gegeven dat hij om internationale bescherming wil verzoeken overeenkomstig lid 8, eerste alinea.

Artikel 7

Informatie- en adviesverstrekking aan grensdoorlaatposten en in accommodaties voor bewaring

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over de procedures die moeten worden gevolgd om een verzoek om internationale bescherming in te dienen, beschikbaar is:

   a) aan de grensdoorlaatposten, met inbegrip van de transitzones, aan de buitengrenzen; en
   b) in accommodaties voor bewaring.

2.  De lidstaten bieden tolkdiensten aan om te zorgen voor een goede communicatie tussen personen die een verzoek om internationale bescherming willen indienen en grenswachters of het personeel van accommodaties voor bewaring.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat organisaties die rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging aanbieden aan personen die om internationale bescherming verzoeken en die bereid zijn hen in rechte te vertegenwoordigen, toegang hebben tot de grensdoorlaatposten, met inbegrip van de transitzones, en tot de accommodaties voor bewaring ▌. [Am. 23]

De lidstaten kunnen regels vaststellen voor de aanwezigheid van dergelijke organisaties op de in dit artikel bedoelde plaatsen, zolang deze de toegang van de verzoekers tot advies en raadgeving niet beperken. [Am. 24]

Artikel 8

Het recht om gedurende de behandeling van het verzoek in de lidstaat te blijven

1.  Verzoekers mogen in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit ▌een definitieve beslissing heeft genomen, ook wanneer de verzoeker beroep aantekent, en zolang als de bevoegde rechterlijke instantie zulks toestaat. Dit recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning. [Am. 25]

2.  De lidstaten kunnen alleen een uitzondering maken voor de gevallen waarin een persoon een volgend verzoek in de zin van artikel 34, lid 7, indient of wanneer zij een persoon zullen overdragen of uitleveren, naar gelang van het geval, aan hetzij een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten(8) of anderszins, hetzij aan een derde land, met uitzondering van het land van herkomst van de betrokken verzoeker, of aan internationale strafhoven of tribunalen.

3.  Een lidstaat kan een verzoeker overeenkomstig lid 2 alleen uitleveren aan een derde land wanneer ▌een uitleveringsbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale verplichtingen van de lidstaat of de verzoeker bij aankomst in het derde land niet zal blootstellen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. [Am. 26]

Artikel 9

Vereisten voor de behandeling van verzoeken

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om internationale bescherming niet worden afgewezen of van behandeling worden uitgesloten louter op grond van het feit dat zij niet zo snel mogelijk zijn ingediend.

2.  Bij verzoeken om internationale bescherming wordt eerst nagegaan of de verzoekers als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Zo niet, wordt nagegaan of de verzoekers in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming.

3.  De lidstaten zien erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

   a) het onderzoek naar en de beslissing over verzoeken individueel, objectief en onpartijdig wordt verricht, respectievelijk genomen;
   b) er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals informatie van de UNHCR, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken alsook de verzoeker en zijn juridisch adviseur, wanneer de beslissingsautoriteit met deze informatie rekening houdt bij haar beslissing; [Am. 27]
   c) het personeel dat de verzoeken om internationale bescherming behandelt en daarover beslist, op de hoogte is van de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht en het internationaal recht betreffende mensenrechten en de in artikel 4, lid 1, bedoelde initiële en vervolgopleidingen heeft afgesloten; [Am. 28]
   d) het personeel dat verzoeken behandelt en daarover beslist, de opdracht krijgt en tevens de mogelijkheid heeft om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, kind- en gendergerelateerde kwesties of kwesties in verband met religie of seksuele geaardheid;[Am. 29]
   e) de verzoeker en zijn juridisch adviseur toegang hebben tot informatie die door de onder d) bedoelde deskundigen wordt geleverd. [Am. 30]

4.  De in hoofdstuk V bedoelde instanties hebben via de beslissingsautoriteit of de verzoeker dan wel anderszins toegang tot de in lid 3, onder b), bedoelde informatie die zij nodig hebben om hun taak uit te oefenen.

5.  De lidstaten stellen voorschriften vast voor de vertaling van stukken die relevant zijn voor de behandeling van verzoeken.

Artikel 10

Vereisten voor een beslissing van de beslissingsautoriteit

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming schriftelijk worden bekendgemaakt.

2.  De lidstaten zorgen er tevens voor dat beslissingen waarbij verzoeken worden afgewezen of ingewilligd met betrekking tot de vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire-beschermingsstatus, in feite en in rechte duidelijk worden gemotiveerd en dat op het moment van uitvaardiging van de beslissing schriftelijk informatie wordt verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten, die bij ontvangst door de ontvanger wordt ondertekend. [Am. 31]

[Am. 32]

3.  Voor de toepassing van artikel 6, lid 4, en telkens wanneer het verzoek op dezelfde gronden gebaseerd is, kunnen de lidstaten één beslissing nemen die geldt voor alle personen die ten laste van de verzoeker komen.

4.  Lid 3 is niet van toepassing wanneer de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een persoon aan zijn familieleden de belangen van die persoon kunnen schaden, met inbegrip van gevallen van vervolging op grond van gender, seksuele geaardheid, genderidentiteit en/of leeftijd. In dergelijke gevallen wordt aan de betrokken persoon een afzonderlijke beslissing afgegeven. [Am. 33]

Artikel 11

Waarborgen voor personen die om internationale bescherming verzoeken

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk III vervatte procedures voor alle personen die om internationale bescherming verzoeken de volgende waarborgen gelden:

   a) zij moeten in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijze geacht kunnen worden te begrijpen, worden ingelicht over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien zij hun verplichtingen niet nakomen of niet met de autoriteiten samenwerken. Zij moeten worden ingelicht over de termijnen en over de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn]. Deze informatie moet tijdig genoeg worden verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze richtlijn gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 12 omschreven verplichtingen na te komen; [Am. 34]
   b) zij moeten, telkens wanneer dat nodig is, gebruik kunnen maken van de diensten van een tolk als zij hun zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteiten. De lidstaten beschouwen het verlenen van deze diensten in elk geval als noodzakelijk wanneer de beslissingsautoriteit de verzoeker oproept voor een onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 13, 14,  15, 16 en 31, en een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In dit geval, evenals in andere gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een beroep doen op de verzoeker, worden de diensten van de tolk betaald uit openbare middelen;
   c) het wordt verzoekers niet onmogelijk gemaakt contact op te nemen met de UNHCR of met een andere organisatie die krachtens de nationale wetgeving van die lidstaat juridische hulp geeft aan asielzoekers;
   d) zij worden binnen een redelijke termijn op de hoogte gesteld van de beslissing van de beslissingsautoriteit over hun verzoek om internationale bescherming. Indien een juridische adviseur of een andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de verzoeker, kunnen de lidstaten besluiten in plaats van de verzoeker deze vertegenwoordiger op de hoogte te stellen van de beslissing;
   e) zij worden in een taal die zij begrijpen of redelijkerwijze kunnen worden geacht te begrijpen, in kennis gesteld van het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit indien zij niet worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridische adviseur of een andere raadsman. Daarbij wordt ook informatie verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten overeenkomstig artikel 10, lid 2. [Am. 35]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk V vervatte procedures voor alle verzoekers waarborgen gelden welke gelijkwaardig zijn aan de in lid 1, onder b), c) en d), vermelde waarborgen.

Artikel 12

Verplichtingen van de personen die om internationale bescherming verzoeken

1.  Personen die om internationale bescherming verzoeken, zijn verplicht, afhankelijk van hun lichamelijke en geestelijke vermogens, bij de opheldering van de situatie mee te werken en hun identiteit, hun nationaliteit en de andere elementen in de zin van artikel 4, lid 2, van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] aan de bevoegde autoriteiten bekend te maken. Indien een verzoeker niet in het bezit is van een geldig paspoort of een paspoort vervangend document, is deze verplicht aan het verkrijgen van een identiteitsbewijs mee te werken. Zolang de verzoeker tijdens de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in de lidstaat mag blijven, is deze niet verplicht met de autoriteiten van het land van oorsprong contact op te nemen wanneer vervolging door die staat te vrezen valt. De lidstaten kunnen verzoekers andere verplichtingen tot samenwerking met de bevoegde autoriteiten opleggen, voor zover die verplichtingen nodig zijn voor de behandeling van het verzoek. [Am. 36]

2.  De lidstaten kunnen met name bepalen dat:

   a) verzoekers zich bij de bevoegde autoriteiten moeten melden of daar persoonlijk moeten verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip;
   b) verzoekers documenten die in hun bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van hun verzoek, zoals hun paspoort, moeten overhandigen; en
   c) verzoekers de bevoegde autoriteiten moeten inlichten over hun huidige verblijfplaats of adres en hen zo spoedig mogelijk moeten inlichten wanneer zij van verblijfplaats of adres veranderen. De lidstaten kunnen bepalen dat de verzoeker iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, moet aanvaarden;
   d) de bevoegde autoriteiten de verzoeker en de voorwerpen die hij bij zich draagt mogen fouilleren, respectievelijk doorzoeken, mits dat wordt gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht die zich bewust is van leeftijd- en cultuurgerelateerde kwesties en het beginsel van menselijke waardigheid en lichamelijke en geestelijke integriteit volledig eerbiedigt; [Am. 37]
   e) de bevoegde autoriteiten de verzoeker mogen fotograferen; en
   f) de bevoegde autoriteiten de mondelinge verklaringen van de verzoeker mogen opnemen, mits hij daarover vooraf wordt ingelicht.

Artikel 13

Persoonlijk onderhoud

1.  Alvorens de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld persoonlijk gehoord te worden over zijn verzoek om internationale bescherming door een daartoe naar nationaal recht bevoegde persoon in een taal die hij begrijpt. Een onderhoud over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming en over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming wordt altijd afgenomen door het personeel van de beslissingsautoriteit. [Am. 38]

Wanneer een persoon namens personen te zijnen laste een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, moet elke volwassene onder hen in de gelegenheid worden gesteld persoonlijk en individueel zijn mening te geven en te worden ondervraagd over het verzoek.

De lidstaten schrijven in hun nationale wetgeving voor in welke gevallen een minderjarige de gelegenheid moet krijgen persoonlijk te worden gehoord, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de belangen en de bijzondere behoeften van het kind. [Am. 39]

2.  Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek indien:

   a) de beslissingsautoriteit een positieve beslissing betreffende de vluchtelingenstatus kan nemen op basis van het beschikbare bewijs; of
   b) de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch deskundige om na te gaan of deze toestand tijdelijk of permanent is. [Am. 40]

Indien de beslissingsautoriteit aan de betrokkene of, indien van toepassing, aan de persoon die ten laste van de verzoeker komt, geen gelegenheid biedt tot een persoonlijk onderhoud overeenkomstig punt b), biedt de beslissingsautoriteit de verzoeker of de persoon die te zijnen laste komt de kans het tijdstip voor het persoonlijk onderhoud opnieuw vast te stellen en nadere informatie te verstrekken. [Am. 41]

[Am. 42]

3.  Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden overeenkomstig lid 2, onder b), heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit.

4.  Onverminderd artikel 25, lid 1, kunnen de lidstaten bij hun beslissing inzake het verzoek om internationale bescherming laten meewegen dat de verzoeker niet voor het persoonlijke onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor een geldige reden had.

Artikel 14

Vereisten voor het persoonlijke onderhoud

1.  Bij een persoonlijk onderhoud zijn doorgaans geen familieleden aanwezig, tenzij de beslissingsautoriteit de aanwezigheid van andere familieleden voor een behoorlijke behandeling noodzakelijk acht.

2.  Een persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd.

3.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige omstandigheden dat een verzoeker de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen kan zetten. Met het oog hierop dienen de lidstaten:

   a) erop toe te zien dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt gekwalificeerd, opgeleid en bekwaam is om rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van de culturele achtergrond, gender, seksuele geaardheid, genderidentiteit en kwetsbaarheid van de verzoeker; [Am. 43]
   b) voor zover mogelijk, ervoor te zorgen dat het onderhoud met de verzoeker wordt afgenomen door een persoon van hetzelfde geslacht indien de betrokken verzoeker daarom verzoekt;
   c) een bekwame tolk te kiezen die in staat is de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt goed te doen verlopen en die zich moet houden aan een gedragscode met betrekking tot de rechten en plichten van tolken. Daarbij hoeft niet noodzakelijkerwijs gebruik te worden gemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft indien er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. Voor zover mogelijk, zorgen de lidstaten voor een tolk van hetzelfde geslacht indien de betrokken verzoeker daarom verzoekt; [Am. 44]
   d) ervoor te zorgen dat de persoon die een onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming afneemt geen uniform draagt;
   e) ervoor te zorgen dat een onderhoud met minderjarigen op een kindvriendelijke manier plaatsvindt en wordt afgenomen door een persoon met de nodige kennis van de speciale behoeften en rechten van minderjarigen. [Am. 45]

4.  De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen inzake de aanwezigheid van derden bij het persoonlijke onderhoud.

Artikel 15

Inhoud van het persoonlijke onderhoud

Bij het afnemen van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de verzoeker voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om de tot staving van zijn verzoek noodzakelijke elementen aan te voeren, overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn]. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

   a) de vragen aan de verzoeker relevant zijn om te beoordelen of hij internationale bescherming behoeft overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn];
   b) de verzoeker voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over de elementen die ontbreken en nodig zijn tot staving van zijn verzoek en/of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.

Artikel 16

Schriftelijke weergave en verslag van het persoonlijke onderhoud

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat van elk persoonlijk onderhoud een schriftelijke weergave wordt opgesteld.

2.  De lidstaten verlangen dat de verzoeker aan het einde van het persoonlijke onderhoud de inhoud van de schriftelijke weergave goedkeurt. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om opmerkingen te maken en/of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde of verkeerd begrepen passages in de schriftelijke weergave.

3.  Indien een verzoeker weigert de inhoud van de schriftelijke weergave goed te keuren, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de verzoeker opgenomen.

De weigering van een verzoeker om de inhoud van de schriftelijke weergave goed te keuren, belet niet dat de beslissingsautoriteit een beslissing over het verzoek neemt.

4.  Onverminderd de leden 1 en 2, kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat een schriftelijk verslag van een persoonlijk onderhoud wordt opgesteld, dat ten minste de belangrijkste informatie betreffende het verzoek bevat zoals die is verstrekt door de verzoeker. In dergelijke gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat de schriftelijke weergave van het persoonlijke onderhoud aan het verslag wordt gehecht.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers tijdig toegang hebben tot de schriftelijke weergave en, in voorkomend geval, tot het verslag van het persoonlijke onderhoud vooraleer de beslissingsautoriteit een beslissing neemt.

Artikel 17

Juridisch-medische verslagen

1.  De lidstaten staan verzoekers toe om, op verzoek, een medisch onderzoek te laten uitvoeren ter staving van hun verklaringen over vroegere vervolgingen of andere ernstige schade. Daartoe verlenen de lidstaten de verzoekers een redelijke termijn om bij de beslissingsautoriteit een medisch attest in te dienen.

2.  Wanneer er goede redenen bestaan om aan te nemen dat de verzoeker lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, zorgt de beslissingsautoriteit er onverminderd lid 1 voor dat een medisch onderzoek wordt uitgevoerd, mits de verzoeker daarmee instemt.

3.  De lidstaten stellen relevante regelingen vast om onpartijdige en gekwalificeerde medische expertise ter beschikking te stellen met het oog op de in lid 2 bedoelde medische onderzoeken en om ervoor te zorgen dat voor het minst ingrijpende medisch onderzoek wordt gekozen wanneer de verzoeker minderjarig is. [Am. 46]

4.  De lidstaten stellen met het oog op de toepassing van dit artikel nadere bepalingen en regelingen vast voor de herkenning en documentatie van symptomen van foltering en andere ernstige vormen van fysiek, seksueel of psychisch geweld.

5.  De lidstaten zorgen ervoor dat de personen die overeenkomstig deze richtlijn een onderhoud hebben met de verzoekers, een opleiding krijgen betreffende de herkenning van symptomen van foltering.

6.  De resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde medische onderzoeken worden door de beslissingsautoriteit beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek. Met deze resultaten wordt met name rekening gehouden om na te gaan of de verklaringen van de verzoeker geloofwaardig en toereikend zijn.

Artikel 18

Recht op advisering over procedurele en wettelijke aspecten, rechtsbijstand en vertegenwoordiging [Am. 47]

1.  Personen die om internationale bescherming verzoeken, worden in alle fasen van de procedure, ook na een negatieve beslissing, in de gelegenheid gesteld daadwerkelijk een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, te raadplegen over over met internationale bescherming samenhangende aangelegenheden.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat, onverminderd het bepaalde in lid 3, op verzoek kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging wordt geboden. Daartoe verlenen de lidstaten:

   a) kosteloze advisering over procedurele en wettelijke aspecten in procedures overeenkomstig hoofdstuk III. Dit omvat ten minste inlichtingen over de procedure die zijn toegesneden op de bijzondere omstandigheden van de verzoeker, voorbereiding van de noodzakelijke procedurestukken, ook tijdens het persoonlijk onderhoud, alsook, bij een negatieve beslissing, uitleg over de desbetreffende redenen in feite en in rechte. Deze advisering kan door een gekwalificeerd niet-gouvernementele organisatie of door gekwalificeerde deskundigen worden verzorgd. [Am. 48]
   b) kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in procedures overeenkomstig hoofdstuk V. Deze rechtsbijstand omvat ten minste het opstellen van de vereiste procedurestukken alsook de deelname, namens de verzoeker, aan een zitting voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg. [Am. niet van toepassing op alle taalversies]

3.  De lidstaten kunnen er in hun nationale wetgeving in voorzien dat kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging wordt geboden, zulks:

   a) uitsluitend aan diegenen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of
   b) uitsluitend voor de diensten verleend door juridische adviseurs of andere raadslieden die door het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen om personen die om internationale bescherming verzoeken, bij te staan en/of te vertegenwoordigen. [Am. 50]

Met betrekking tot de in hoofdstuk V bedoelde procedures, kunnen de lidstaten ervoor kiezen alleen kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging ter beschikking te stellen van verzoekers voor zover dat nodig is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. De lidstaten zorgen ervoor dat de op grond van dit lid geboden rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging niet willekeurig wordt (worden) beperkt. De lidstaten mogen ervoor kiezen om dergelijke rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging enkel aan te bieden indien er volgens de rechterlijke instantie voldoende kans op succes bestaat. [Am. 51]

4.  De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen betreffende de nadere regels voor het indienen en behandelen van dergelijke verzoeken.

5.  De lidstaten staan toe en faciliteren dat niet-gouvernementele organisaties in de in hoofdstuk III en/of hoofdstuk V bedoelde procedures kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging aanbieden aan personen die om internationale bescherming verzoeken. [Am. 52]

6.  De lidstaten kunnen voorts:

   a) financiële en/of tijdslimieten instellen ten aanzien van de bepaling inzake kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging, mits die limieten de beschikbaarheid van de rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging niet willekeurig beperken;
   b) bepalen dat de behandeling, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de in het algemeen aan hun burgers verleende behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

7.  De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde bedragen verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd of indien de beslissing om de kosten te betalen is genomen op basis van door de verzoeker verstrekte onjuiste informatie.

Artikel 19

Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de persoon die om internationale bescherming verzoekt overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot de informatie in het dossier van de verzoeker, op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.

De lidstaten kunnen een uitzondering maken wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de perso(o)n(en) op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In die gevallen verlenen de lidstaten:

   a) toegang tot de betrokken informatie of bronnen, althans aan juridische adviseurs of raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van de beslissing tot intrekking van internationale bescherming;
   b) toegang tot de betrokken informatie of bronnen aan de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de juridische adviseur of andere raadsman die de persoon die om internationale bescherming verzoekt, bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot gesloten ruimten, zoals accommodaties voor bewaring en transitzones, om met de verzoeker te kunnen overleggen.

De lidstaten kunnen de mogelijkheid om verzoekers in gesloten ruimten te bezoeken alleen beperken wanneer deze beperking krachtens de nationale wetgeving objectief nodig is met het oog op de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de ruimte, of om een doeltreffende behandeling van het verzoek te garanderen, mits de toegang van de juridische adviseur of andere raadsman daardoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

3.  De lidstaten staan toe dat de verzoeker zich bij het persoonlijke onderhoud laat vergezellen van een juridische adviseur of een andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, of een gekwalificeerde deskundige. [Am. 53]

4.  Onverminderd dit artikel en artikel 21, lid 1, onder b), kunnen de lidstaten regels vaststellen betreffende de aanwezigheid van een juridische adviseur of andere raadsman bij elk onderhoud in de procedure.

De lidstaten kunnen verlangen dat de verzoeker aanwezig is bij het persoonlijke onderhoud, zelfs als hij naar nationaal recht door een dergelijke juridische adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kunnen verlangen dat de verzoeker de vragen zelf beantwoordt.

De afwezigheid van de juridische adviseur of andere raadsman belet de bevoegde autoriteit niet de verzoeker persoonlijk te horen, onverminderd artikel 21, lid 1, onder b).

Artikel 20

Verzoekers met bijzondere behoeften

1.  In overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn […./../EU] [tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (de richtlijn over opvangvoorzieningen)], leggen de lidstaten in hun nationale wetgeving de procedures vast om, van zodra een verzoek om internationale bescherming is ingediend, na te gaan of de verzoeker bijzondere behoeften heeft en om aan te geven welke deze behoeften zijn. [Am. 54]

2.  De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat verzoekers met bijzondere behoeften in de gelegenheid worden gesteld de elementen van een verzoek zo volledig mogelijk en met alle beschikbare bewijzen voor te leggen. Indien nodig worden termijnverlengingen toegestaan om hen in staat te stellen bewijzen te leveren of andere vereiste procedurehandelingen te verrichten.

3.  Wanneer de beslissingsautoriteit van mening is dat een verzoeker gefolterd of verkracht werd of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld heeft ondergaan in de zin van artikel 21 van Richtlijn […./../EU] [de richtlijn over opvangvoorzieningen], wordt de verzoeker voldoende tijd en relevante ondersteuning gegeven met het oog op de voorbereiding van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van zijn verzoek. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan verzoekers die hun seksuele geaardheid niet onmiddellijk hebben aangegeven. [Am. 55]

4.  Artikel 28, leden 6 en 7, is niet van toepassing op de in lid 3 van dit artikel bedoelde verzoekers.

5.  Onder de in artikel 18 bepaalde voorwaarden krijgen verzoekers met bijzondere behoeften kosteloze rechtsbijstand voor alle in deze richtlijn vastgestelde procedures. [Am. 56]

Artikel 21

Waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1.  De lidstaten dienen ten aanzien van alle in deze richtlijn vervatte procedures en onverminderd de artikelen 13, 14 en 15:

   a) onmiddellijk maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige bij de indiening en de behandeling van het verzoek wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger is onpartijdig en heeft de nodige deskundigheid op het gebied van kinderbegeleiding. Deze vertegenwoordiger kan de vertegenwoordiger zijn zoals bedoeld in Richtlijn […./../EU] [de richtlijn over opvangvoorzieningen]; [Am. niet van toepassing op alle taalversies]
   b) erop toe te zien dat de vertegenwoordiger in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. De lidstaten zorgen ervoor dat een vertegenwoordiger en/of een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is toegelaten, of een gekwalificeerde deskundige bij dat onderhoud aanwezig is, en de gelegenheid heeft vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud afneemt. [Am. 58]

De lidstaten kunnen verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijke onderhoud aanwezig is, zelfs als hij vergezeld wordt door de vertegenwoordiger.

[Am. 59]

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat:

   a) als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming zoals bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften en rechten van minderjarigen; [Am. 60]
   b) een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften en rechten van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt. [Am. 61]

3.  Onder de in artikel 18 bepaalde voorwaarden krijgen niet-begeleide minderjarigen samen met hun aangewezen vertegenwoordiger ten aanzien van alle in deze richtlijn vastgestelde procedures kosteloze advisering over procedurele en wettelijke aspecten en kosteloze wettelijke vertegenwoordiging. [Am. 62]

4.  De lidstaten kunnen in het kader van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen, wanneer zij, nadat de minderjarige een algemene verklaring heeft afgelegd of ander relevante bewijselementen heeft overgelegd, nog steeds twijfels hebben over diens leeftijd. Als deze twijfels na het medische onderzoek nog steeds bestaan, wordt altijd een besluit ten gunste van de niet-begeleide minderjarige genomen. [Am. 63]

Bij elk medisch onderzoek wordt de waardigheid van de persoon ten volle gerespecteerd; er wordt gekozen voor het betrouwbaarste en het minst ingrijpende onderzoek, dat wordt uitgevoerd door gekwalificeerde en onpartijdige medische deskundigen. [Am. 65]

In gevallen waarin een dergelijk medisch onderzoek wordt verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat:

   a) de niet-begeleide minderjarige, voordat het asielverzoek wordt behandeld, in een taal die hij redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen, in kennis wordt gesteld van het feit dat mogelijk een medisch onderzoek zal worden verricht om zijn leeftijd vast te stellen. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan; [Am. 66]
   b) de niet-begeleide minderjarige en/of zijn vertegenwoordiger instemt met een onderzoek om de leeftijd van de betrokken minderjarige vast te stellen; en dat
   c) de beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming van een niet-begeleide minderjarige die heeft geweigerd dit medische onderzoek te ondergaan, niet ▌op die weigering wordt gebaseerd. [Am. 67]

Het feit dat een niet-begeleide minderjarige heeft geweigerd een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

5.  Artikel 28, leden 6 en 7, artikel 30, lid 2, onder c), en artikel 36 zijn niet van toepassing op niet-begeleide minderjarigen.

6.  Bij de uitvoering van de bepalingen van dit artikel laten de lidstaten zich in eerste instantie leiden door het belang van het kind.

Artikel 22

Bewaring

1.  De lidstaten mogen een persoon niet in bewaring houden uitsluitend omdat hij een persoon is die om internationale bescherming verzoekt. Gronden voor en omstandigheden van bewaring en de waarborgen voor in bewaring gehouden personen die om internationale bescherming verzoeken, zijn in overeenstemming met Richtlijn […./../EU] [de richtlijn over opvangvoorzieningen].

2.  Indien een persoon die om internationale bescherming verzoekt in bewaring wordt gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat snelle toetsing door een rechterlijke instantie mogelijk is, overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de richtlijn over opvangvoorzieningen].

Artikel 23

Detentie van minderjarigen

De detentie van minderjarigen is onder alle omstandigheden streng verboden. [Am. 68]

Artikel 24

Procedure in geval van intrekking van het verzoek

1.  Lidstaten die in hun nationale recht in de mogelijkheid van uitdrukkelijke intrekking van een verzoek voorzien, zorgen ervoor dat, wanneer een verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming uitdrukkelijk intrekt, de beslissingsautoriteit een beslissing neemt om de behandeling van het verzoek te beëindigen en aan de verzoeker een uitleg te verstrekken over de gevolgen van de intrekking. [Am. 69]

2.  De lidstaten kunnen ook bepalen dat de beslissingsautoriteit kan beslissen de behandeling te beëindigen zonder een beslissing te nemen. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit een aantekening maakt in het dossier van de verzoeker.

Artikel 25

Procedure ingeval het verzoek impliciet wordt ingetrokken of ingeval impliciet van het verzoek wordt afgezien

1.  Wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt zijn verzoek om internationale bescherming zonder een gegronde reden impliciet heeft ingetrokken of dat hij zonder een gegronde reden impliciet van dit verzoek heeft afgezien, zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit beslist om de behandeling van het verzoek te beëindigen of het verzoek af te wijzen op basis van het feit dat de verzoeker geen recht op de status van vluchteling heeft doen gelden in overeenstemming met Richtlijn [..../../EU] [de erkenningsrichtlijn] als hij/zij naast de hierboven genoemde redenen:

   heeft geweigerd mee te werken, of
   in de illegaliteit is ondergedoken, of
   naar alle waarschijnlijkheid geen recht heeft op internationale bescherming, of
   afkomstig is uit of doorgereisd is via een veilig derde land overeenkomstig artikel 37. [Am. 103]

   a) hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn asielverzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft;
   b) hij is verdwenen, of wanneer is vastgesteld dat hij de plaats waar hij verbleef of werd vastgehouden, zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen een redelijke termijn contact met de bevoegde autoriteit op te nemen, dan wel wanneer hij niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan andere verplichtingen tot kennisgeving.

De lidstaten kunnen met het oog op de uitvoering van deze bepalingen termijnen vaststellen of richtsnoeren uitvaardigen.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de verzoeker die zich opnieuw bij de bevoegde autoriteit meldt nadat een beslissing om de behandeling van zijn verzoek te beëindigen is genomen zoals bedoeld in lid 1, het recht heeft te verzoeken dat zijn zaak wordt heropend. Er kan in de loop van een asielprocedure slechts eenmaal om heropening van een zaak worden verzocht. [Am. 70]

De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke persoon niet wordt verwijderd in strijd met het beginsel van non-refoulement.

De lidstaten kunnen de beslissingsautoriteit toestaan de behandeling van het verzoek te hervatten in de fase waarin deze werd beëindigd.

3.  Dit artikel doet geen afbreuk aan Verordening (EU) nr. […/….] [de Dublinverordening].

Artikel 26

De rol van de UNHCR

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de UNHCR:

   a) toegang heeft tot de personen die om internationale bescherming verzoeken, met inbegrip van verzoekers in bewaring en in transitzones van luchthavens of havens;
   b) toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;
   c) bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.

2.  Lid 1 geldt ook voor organisaties die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de UNHCR op het grondgebied van die lidstaat optreden.

Artikel 27

Vergaring van informatie over individuele gevallen

In het kader van de behandeling van individuele gevallen:

   a) delen de lidstaten de informatie betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is ingediend, niet mee aan de vermeende actor(en) van de vervolging of van de ernstige schade;
   b) winnen de lidstaten bij de vermeende actor(en) van de vervolging of van de ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) ▌te weten komt (komen) dat de betrokken verzoeker een verzoek heeft ingediend, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de verzoeker en voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden. [Am. 71]

HOOFDSTUK III

PROCEDURES IN EERSTE AANLEG

AFDELING I

Artikel 28

Behandelingsprocedure

1.  De lidstaten behandelen verzoeken om internationale bescherming in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke procedure zo spoedig mogelijk wordt afgerond, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de procedure wordt afgerond binnen zes maanden na de indiening van het verzoek.

De lidstaten kunnen deze termijn met ten hoogste nog eens zes maanden verlengen in individuele gevallen waarin complexe feitelijke en juridische kwesties aan de orde zijn.

4.  De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een beslissing niet kan worden genomen binnen de in lid 3, eerste alinea, genoemde termijn, de betrokken verzoeker:

   a) in kennis wordt gesteld van het uitstel; en
   b) op zijn verzoek informatie ontvangt over de redenen voor het uitstel en over het tijdsbestek waarbinnen de beslissing over zijn verzoek te verwachten valt.

Wat de gevolgen zijn van het niet-nemen van een beslissing binnen de in lid 3 vastgestelde termijnen wordt bepaald volgens het nationale recht.

5.  De beslissingsautoriteiten kunnen voorrang verlenen aan de behandeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II: [Am. 73]

   a) wanneer het verzoek waarschijnlijk gegrond is;
   b) wanneer de verzoeker bijzondere behoeften heeft, in het bijzonder niet-begeleide minderjarigen; [Am. 74]
   c) in andere gevallen, met uitzondering van de in lid 6 bedoelde verzoeken.

6.  De lidstaten kunnen voorts bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II wordt versneld indien:

   a) de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als vluchteling of voor subsidiaire bescherming overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn]; of
   b) de verzoeker duidelijk niet in aanmerking komt als vluchteling noch voor de vluchtelingenstatus in een lidstaat overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn]; of [Am. 105]
   c) de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of
   d) de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden; of
   e) hij waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan; of
   f) de asielzoeker inconsistente, contradictoire, onwaarschijnlijke of ontoereikende of valse verklaringen heeft afgelegd die alle overtuigingskracht ontnemen aan zijn bewering dat hij het slachtoffer zou zijn van vervolging overeenkomstig Richtlijn [..../../EU] [de erkenningsrichtlijn]; of [Am. 75]
   g) de asielzoeker een hernieuwd asielverzoek heeft ingediend zonder terzake doende nieuwe elementen met betrekking tot zijn bijzondere omstandigheden of de situatie in zijn land van herkomst; of [Am. 107]
   h) de asielzoeker zonder redelijke grond heeft nagelaten zijn asielverzoek eerder in te dienen hoewel hij de gelegenheid had dat te doen; of [Am. 108]
  

[Am. 76]

   i) de verzoeker enkel een verzoek indient teneinde de uitvoering van een eerdere of van een op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering zou leiden, uit te stellen of te verijdelen.
   j) de asielzoeker zonder gegronde reden niet heeft voldaan aan de verplichting om mee te werken aan het onderzoek naar de feiten van zijn/haar geval en aan de vaststelling van zijn/haar identiteit als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] of in artikel 12, lid 1 en lid 2, onder a), b) en c), en artikel 25, lid 1, van deze richtlijn; of [Am. 109]
   k) de asielzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld en/of een asielverzoek heeft ingediend; of [Am. 110]
   l) de asielzoeker op ernstige gronden als gevaar te beschouwen is voor de nationale veiligheid van de lidstaat, of de asielzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid en openbare orde krachtens de nationaal recht. [Am. 77]

7.  In het geval van ongegronde verzoeken, zoals bedoeld in artikel 29, waarop een van de in lid 6 van dit artikel vermelde omstandigheden van toepassing is, kunnen de lidstaten een verzoek als kennelijk ongegrond afwijzen na een behoorlijke en volledige behandeling ervan.

8.  De lidstaten stellen redelijke termijnen vast voor het nemen van een beslissing in de procedure in eerste aanleg overeenkomstig lid 6.

9.  Het feit dat een verzoek om internationale bescherming is ingediend na een onregelmatige binnenkomst op het grondgebied of aan de grens, met inbegrip van de transitzones, of dat bij binnenkomst documenten ontbreken of vervalste documenten zijn gebruikt, leidt op zich niet tot de automatische toepassing van een versnelde behandelingsprocedure. [Am. 78]

Artikel 29

Ongegronde verzoeken

De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden om overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] in aanmerking te komen voor internationale bescherming. [Am. 79]

AFDELING II

Artikel 30

Niet-ontvankelijke verzoeken

1.  Naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU) nr. […/….] [de Dublinverordening], zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de verzoeker in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.

2.  De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:

   a) een andere lidstaat de vluchtelingenstatus heeft toegekend;
   b) een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 32 voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;
   c) een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 37 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;
   d) de verzoeker na een definitieve beslissing een identiek verzoek heeft ingediend;
   e) een persoon die ten laste van de verzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 6, lid 4, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

Artikel 31

Bijzondere voorschriften betreffende het onderhoud over de ontvankelijkheid

1.  Vooraleer een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, stellen de lidstaten verzoekers in de gelegenheid hun standpunt uiteen te zetten over de toepassing van de in artikel 30 bedoelde gronden op hun specifieke omstandigheden. Daartoe houdt de beslissingsautoriteit een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid van het verzoek. De lidstaten kunnen daarvan alleen afwijken in het geval van volgende verzoeken, overeenkomstig artikel 35. [Am. 80]

2.  Lid 1 doet geen afbreuk aan artikel 5 van Verordening (EU) nr. […/…]. [de Dublinverordening].

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de ambtenaar van de beslissingsautoriteit die het onderhoud over de ontvankelijkheid van het verzoek afneemt geen uniform draagt. [Am. 81]

Artikel 32

Het begrip „eerste land van asiel”

Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde persoon die om internationale bescherming verzoekt wanneer:

   a) de verzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten; of
   b) hij anderszins effectieve bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement, [Am. 82]
  

mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.

Bij de toepassing van het begrip „eerste land van asiel” op de bijzondere omstandigheden van een persoon die om internationale bescherming verzoekt, houden de lidstaten rekening ▌met artikel 37, lid 1.

De verzoeker mag de toepassing van het begrip „eerste land van asiel” aanvechten op grond van het feit dat het eerste land van asiel in kwestie in zijn specifieke geval niet veilig is. [Am. 83]

▌ [Am. 84]

AFDELING III

[Am. 85]

Artikel 33

Het begrip „veilig land van herkomst”

1.  Een derde land dat op grond van deze richtlijn als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:

   a) hij de nationaliteit van dat land heeft; of
   b) hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had;
   c) en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling of voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn].

2.  De lidstaten stellen verdere nationale wetsvoorschriften en -bepalingen vast voor de toepassing van het begrip „veilig land van herkomst”.

AFDELING IV

Artikel 34

Volgende verzoeken

1.  Indien een persoon die in een lidstaat internationale bescherming heeft aangevraagd, aldaar verdere verklaringen heeft afgelegd of een volgend verzoek heeft ingediend, onderzoekt deze lidstaat deze verdere verklaringen of de elementen van het volgende verzoek in het kader van de behandeling van het vorige verzoek of in het kader van de toetsing van de beslissing waartegen beroep of bezwaar is aangetekend, voor zover de beslissingsautoriteit rekening kan houden met alle elementen die aan de nadere verklaringen of het volgende verzoek in dit kader ten grondslag liggen. [Am. 87]

2.  Om overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder d), een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming te nemen, kunnen de lidstaten een specifieke procedure zoals bedoeld in lid 3 van dit artikel toepassen wanneer een persoon een volgend verzoek om internationale bescherming indient:

   a) nadat het vorige verzoek werd ingetrokken op grond van artikel 24;
   b) nadat een definitieve beslissing is genomen over het vorige verzoek.

3.  Een volgend verzoek om internationale bescherming moet eerst aan een voorafgaand onderzoek worden onderworpen om uit te maken of er, sinds de intrekking van het vorige verzoek of na de in lid 2, onder b), bedoelde beslissing inzake dit verzoek, nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de verzoeker zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als vluchteling dan wel voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn].

4.  Indien na het in lid 3 bedoelde voorafgaande onderzoek nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de verzoeker zijn voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als vluchteling of voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt krachtens Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], wordt het verzoek verder behandeld overeenkomstig hoofdstuk II.

5.  De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale wetgeving een hernieuwd verzoek verder behandelen wanneer er andere redenen zijn om een procedure te heropenen.

[Am. 88]

6.  De in dit artikel bedoelde procedure kan ook van toepassing zijn ingeval een ten laste van een verzoeker komende persoon een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 6, lid 4, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek. In dit geval zal het voorafgaande onderzoek in lid 3 erin bestaan na te gaan of met de situatie van de afhankelijke persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

7.  Indien, na stopzetting overeenkomstig lid 2 van de procedure met betrekking tot het aanvankelijke verzoek, de betrokken persoon vóór de uitvoering van een terugkeerbesluit in dezelfde lidstaat een nieuw verzoek om internationale bescherming indient en dit nieuwe verzoek niet tot een nieuwe behandeling leidt uit hoofde van dit artikel, kan deze lidstaat: [Am. 113]

   a) een uitzondering maken op het recht om op het grondgebied te blijven, mits de beslissingsautoriteit zich ervan heeft vergewist dat een terugkeerbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en communautaire verplichtingen van die lidstaat; en/of
   b) bepalen dat de ontvankelijkheidsprocedure wordt toegepast op het verzoek, overeenkomstig dit artikel en artikel 30; en/of
   c) bepalen dat de behandelingsprocedure wordt versneld overeenkomstig artikel 28, lid 6, onder i).

In de in de eerste alinea, onder b) en c), bedoelde gevallen, kunnen de lidstaten op grond van de nationale wetgeving afwijken van de termijnen die normaal gelden voor de ontvankelijkheidsprocedures en/of de versnelde procedures.

8.  Wanneer een persoon ten aanzien van wie een overdrachtsbesluit overeenkomstig Verordening (EU) nr. […/…] [de Dublinverordening] moet worden uitgevoerd, verdere verklaringen aflegt of een volgend verzoek indient in de overdragende lidstaat, worden deze verkaringen of volgende verzoeken overeenkomstig die richtlijn behandeld door de verantwoordelijke lidstaat in de zin van die verordening.

Artikel 35

Procedureregels

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat personen die om internationale bescherming verzoeken en van wie het verzoek aan een voorafgaand onderzoek ingevolge artikel 34 wordt onderworpen, de in artikel 11, lid 1, opgesomde waarborgen genieten.

2.  De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 34 neerleggen. Die regels kunnen onder meer:

   a) de betrokken verzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;
   b) het te verrichten voorafgaand onderzoek toestaan op grond van uitsluitend schriftelijke toelichtingen zonder persoonlijk onderhoud, met uitzondering van de in artikel 34, lid 6, bedoelde gevallen.

De regels mogen de toegang voor verzoekers tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat:

   a) de verzoeker op passende wijze op de hoogte wordt gesteld omtrent de uitkomst van het voorafgaande onderzoek en, ingeval het verzoek niet verder zal worden behandeld, van de desbetreffende redenen en de mogelijkheden om een bezwaar of een beroep in te stellen;
   b) indien een van de in artikel 34, lid 3, bedoelde situaties zich voordoet, de beslissingsautoriteit het hernieuwde verzoek zo spoedig mogelijk overeenkomstig hoofdstuk II verder behandelt.

AFDELING V

Artikel 36

Grensprocedures

1.  De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over:

   a) de ontvankelijkheid van een verzoek, in de zin van artikel 30, dat aldaar wordt ingediend; en/of [Am. 89]
   b) de inhoud van een verzoek in een versnelde procedure overeenkomstig artikel 28, lid 6.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing in het kader van de in lid 1 voorgeschreven procedures binnen een redelijke termijn wordt genomen. Wanneer niet binnen vier weken een beslissing is genomen, wordt aan de verzoeker toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze richtlijn. Het aan de grens of in de transitzones van lidstaten vasthouden van verzoekers is gelijkwaardig aan het in bewaring plaatsen, zoals bedoeld in artikel 22. [Am. 90]

3.  Wanneer het door de aankomst van grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone verzoeken om internationale bescherming indienen, praktisch onmogelijk is om aldaar de bepalingen van lid 1 toe te passen, kan deze procedure ook worden toegepast indien en zolang de onderdanen van derde landen of staatlozen op normale wijze worden ondergebracht op plaatsen nabij de grens of de transitzone.

AFDELING VI

Artikel 37

Het begripveilige derde landen

1.  Een derde land kan ▌alleen als veilig derde land worden beschouwd indien een persoon die om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:

   a) het leven en de vrijheid van de betrokkene zijn niet in gevaar vanwege diens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of omdat deze tot een bepaalde sociale groep behoort;
   b) er bestaat geen risico op ernstige schade in de zin van [Richtlijn …./../EU] [de erkenningsrichtlijn];
   c) het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd;
   d) het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd;
   e) de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken of om een andere bijkomende vorm van bescherming die vergelijkbaar is met de bescherming die wordt geboden in overeenstemming met [Richtlijn …./../EU] [de erkenningsrichtlijn] en, indien dergelijke status of bescherming wordt toegekend, om bescherming te genieten die vergelijkbaar is met de bescherming die wordt geboden in overeenstemming met die richtlijn ;
   f) het land heeft het Verdrag van Genève zonder geografische beperkingen geratificeerd en leeft dit na;
   g) het land beschikt over een bij wet voorgeschreven asielprocedure; en
   h) het land is door het Europees Parlement en de Raad aangemerkt als veilig derde land overeenkomstig lid 2.

2.  Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, een gemeenschappelijke lijst op, of wijzigen deze, van derde landen die voor de toepassing van lid 1 als veilig derde land worden beschouwd.

3.  De betrokken lidstaten stellen nationale wetsbepalingen vast voor de uitvoering van de bepalingen van lid 1 en voorschriften:

   a) waarbij een band tussen de persoon die om internationale bescherming verzoekt en het betrokken derde land wordt vereist op grond waarvan het voor de betrokkene redelijk zou zijn naar dat land te gaan;
   b) met betrekking tot methodologie met behulp waarvan de bevoegde autoriteiten zich ervan vergewissen dat het begrip „veilig derde land” op een bepaald land of een bepaalde asielzoeker kan worden toegepast. Dergelijke methodologie dient onder meer te bestaan uit een veiligheidsstudie per land voor een bepaalde verzoeker;
   c) overeenkomstig de internationale wetgeving die voorzien in een afzonderlijke studie om na te gaan of het betrokken derde land voor een bepaalde verzoeker veilig is; deze voorschriften moeten ten minste de verzoeker in staat stellen de toepassing van het begrip „veilig derde land” aan te vechten op grond van het feit dat het derde land, gelet op zijn specifieke omstandigheden, niet veilig is. De verzoeker moet ook in de gelegenheid worden gesteld om het bestaan van de onder a) bedoelde band tussen hem en het derde land aan te vechten.

4.  Bij de uitvoering van een ▌op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de betrokken lidstaten ▌de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen ▌.

5.  Wanneer het veilige derde land de verzoeker niet terugneemt, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.

6.  De lidstaten stellen geen nationale lijsten op met veilige landen van herkomst of nationale lijsten met veilige derde landen.[Am. 91]

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 38

Intrekking van de internationale bescherming

De lidstaten zorgen ervoor dat een onderzoek om de internationale bescherming van een bepaalde persoon in te trekken, kan beginnen wanneer er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de internationale bescherming opnieuw te onderzoeken.

Artikel 39

Procedureregels

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of staatloze in te trekken overeenkomstig artikel 14 of artikel 19 van Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], de betrokkene de volgende waarborgen geniet:

   a) hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt, of hij in aanmerking komt voor de internationale bescherming, en van de redenen voor die heroverweging; en
   b) hem wordt de kans geboden om, tijdens een persoonlijk gehoor overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder b), en de artikelen 13, 14 en 15, of in een schriftelijke verklaring, de redenen voor te leggen waarom de internationale bescherming niet mag worden ingetrokken.

   a) de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het Bureau van de UNHCR, en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst; en
   b) wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van de internationale bescherming, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actor(en) van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokken persoon internationale bescherming geniet en dat zijn status wordt heroverwogen, noch resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene en van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissing van de bevoegde autoriteit om de internationale bescherming in te trekken, schriftelijk wordt meegedeeld. De redenen in feite en in rechte worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten wordt schriftelijk verstrekt.

3.  Zodra de bevoegde autoriteit de beslissing heeft genomen om de internationale beschermingsstatus in te trekken, zijn artikel 18, lid 2, artikel 19, lid 1, en artikel 26 eveneens van toepassing.

4.  In afwijking van de leden 1, 2 en 3 kunnen de lidstaten beslissen dat de internationale bescherming van rechtswege vervalt indien de persoon die internationale bescherming geniet ondubbelzinnig afziet van zijn erkenning als persoon die internationale bescherming geniet.

HOOFDSTUK V

BEROEPSPROCEDURES

Artikel 40

Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat voor personen die om internationale bescherming verzoeken een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen:

  a) een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven, met inbegrip van een beslissing:
   i) om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire-beschermingsstatus,
   ii) om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen overeenkomstig artikel 30;
   iii) aan de grens of in de transitzones van een lidstaat zoals omschreven in artikel 36, lid 1;
   iv) om een behandeling niet uit te voeren overeenkomstig artikel 37;
   b) een weigering om de behandeling van een verzoek na de onderbreking ervan overeenkomstig de artikelen 24 en 25 te hervatten;
   c) een beslissing tot intrekking van de internationale-bescherming krachtens artikel 39.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat personen van wie door de beslissingsautoriteit is erkend dat zij voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, toegang hebben tot een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van lid 1 tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus.

De betrokken persoon kan, in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedures, aanspraak maken op de rechten en voordelen die door Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn] worden verleend aan personen die subsidiaire bescherming genieten.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van lid 1, een volledig onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden omvat, met inbegrip van een ex nunc onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], zulks ten minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg.

4.  De lidstaten stellen minimumtermijnen en andere vereiste voorschriften vast opdat de verzoeker zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens lid 1 kan uitoefenen. [Am. 92]

De lidstaten leggen een minimumtermijn vast van vijfenveertig werkdagen waarbinnen de verzoekers hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel kunnen uitoefenen. Voor de verzoekers die vallen onder de in artikel 28, lid 6, bedoelde versnelde procedure, leggen de lidstaten een minimumtermijn vast van dertig werkdagen. De termijnen maken de toegang van verzoekers tot een daadwerkelijk rechtsmiddel in de zin van lid 1 niet onmogelijk of uiterst moeilijk. De lidstaten kunnen ook voorzien in een ambtshalve toetsing van overeenkomstig artikel 36 genomen beslissingen. [Am. 93]

5.  Onverminderd lid 6, heeft een rechtsmiddel in de zin van lid 1 van dit artikel tot gevolg dat verzoekers in de betrokken lidstaat mogen blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel.

6.  In het geval van een beslissing die is genomen in de in artikel 28, lid 6, bedoelde versnelde procedure en van een beslissing waarbij een verzoek overeenkomstig artikel 30, lid 2, onder d), niet-ontvankelijk wordt verklaard, en indien, in deze gevallen, de nationale wetgeving niet voorziet in het recht om in de lidstaat te blijven in afwachting van het resultaat van het rechtsmiddel, is een rechterlijke instantie bevoegd om, op verzoek van de betrokken verzoeker of ambtshalve, uitspraak te doen over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven. [Am. 94]

Dit lid is niet van toepassing op de in artikel 36 bedoelde procedures.

7.  De lidstaten staan de verzoeker toe om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de in lid 6 bedoelde procedure. Er kan een uitzondering worden gemaakt voor hernieuwde verzoeken die overeenkomstig de artikelen 34 en 35 niet opnieuw worden behandeld, indien er uit hoofde van artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2008/115/EG een terugkeerbesluit is genomen, en voor besluiten in de in artikel 37 bedoelde procedure, indien de nationale wetgeving dit toelaat. [Am. 117]

8.  De leden 5, 6 en 7 van dit artikel doen geen afbreuk aan artikel 26 van Verordening (EU) nr. […/….] [de Dublinverordening].

9.  De lidstaten leggen termijnen vast voor het onderzoek door de in lid 1 bedoelde rechterlijke instantie van beslissingen van de beslissingsautoriteit.

10.  Indien aan een verzoeker een status is toegekend die dezelfde rechten en voordelen krachtens het nationale en het Unierecht biedt als de vluchtelingenstatus overeenkomstig Richtlijn […./../EU] [de erkenningsrichtlijn], kan de verzoeker worden geacht een daadwerkelijk rechtsmiddel te hebben, wanneer een rechterlijke instantie beslist dat het in lid 1 bedoelde rechtsmiddel niet ontvankelijk is of geen grote kans van slagen heeft vanwege onvoldoende belangstelling bij de verzoeker om de procedure voort te zetten.

11.  De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving tevens de voorwaarden vastleggen waaronder ervan kan worden uitgegaan dat een verzoeker zijn rechtsmiddel zoals bedoeld in lid 1, impliciet heeft ingetrokken of daarvan heeft afgezien, en wel tezamen met de regels inzake de procedure die moet worden gevolgd.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 41

Aanvechting door overheidsinstanties

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke en/of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 42

Vertrouwelijkheid

De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die uitvoering geven aan deze richtlijn ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door het vertrouwelijkheidsbeginsel zoals omschreven in de nationale wetgeving.

Artikel 43

Samenwerking

Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en deelt het adres daarvan mee aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde instanties tot stand te brengen.

Artikel 44

Verslag

Uiterlijk op […] brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing en de financiële kosten van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij alle nodige wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle informatie en financiële gegevens toekomen die deze nodig heeft voor het opstellen van dit verslag. Na de indiening van het verslag brengt de Commissie minstens om de twee jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten. [Am. 95]

Artikel 45

Omzetting

De lidstaten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op […] aan de artikelen […] te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk ...(9)aan artikel 28, lid 3, te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn. [Am. 96]

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die betrekking hebben op deze richtlijn alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Artikel 46

Overgangsbepalingen

De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van artikel 45, eerste alinea, toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na […] en op de procedures tot intrekking van internationale bescherming die zijn ingeleid na […]. Verzoeken die zijn ingediend vóór […] en procedures tot intrekking van de vluchtelingenstatus die zijn ingeleid vóór […] zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG.

De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van artikel 45, tweede alinea, toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na […]. Verzoeken die zijn ingediend vóór […] zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG.

Artikel 47

Intrekking

Richtlijn 2005/85/EG wordt met ingang van [de dag na de in artikel 45, eerste alinea, van deze richtlijn genoemde datum] ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 48

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen [...] zijn van toepassing vanaf [de dag na de in artikel 45, eerste alinea, van deze richtlijn genoemde datum].

Artikel 49

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement Voor de Raad

De voorzitter De Voorzitter

BIJLAGE I

Definitie van „beslissingsautoriteit”

Bij de toepassing van deze richtlijn kan Ierland, voor zover het bepaalde in artikel 17, lid 1, van de Refugee Act (Wet op de Vluchtelingen) van 1996 (zoals gewijzigd) van toepassing blijft, oordelen dat:

   onder „beslissingsautoriteit” zoals bedoeld in artikel 2, onder f), van deze richtlijn, met betrekking tot de vraag, of een verzoeker al dan niet als vluchteling moet worden aangemerkt, moet worden verstaan het Office of the Refugee Applications Commissioner (Bureau van de Commissaris voor de Erkenning van Vluchtelingen), en
   onder „beslissingen in eerste aanleg” zoals bedoeld in artikel 2, onder f), van deze richtlijn, ook moeten worden verstaan de aanbevelingen van de Refugee Applications Commissioner (Commissaris voor de Erkenning van Vluchtelingen) betreffende de vraag, of een verzoeker al dan niet als vluchteling moet worden aangemerkt.

Ierland zal de Commissie in kennis stellen van alle wijzigingen van artikel 17, lid 1, van de Refugee Act (Wet op de Vluchtelingen) van 1996 (zoals gewijzigd).
[Am. 85]

BIJLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn

(bedoeld in artikel 47)

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad

(PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13)

Deel B

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 47)

Richtlijn

Termijn voor omzetting

2005/85/EG

Eerste termijn: 1 december 2007

Tweede termijn: 1 december 2008

BIJLAGE III

Concordantietabel(10)

Richtlijn 2005/85/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder m)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder n)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder o)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder p)

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 1

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 6

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 7

Artikel 6, lid 5

Artikel 6, lid 8

Artikel 6, lid 9

Artikel 7, leden 1 tot en met 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 9, lid 3, onder a)

Artikel 8, lid 2, onder b)

Artikel 9, lid 3, onder b)

Artikel 8, lid 2, onder c)

Artikel 9, lid 3, onder c)

Artikel 9, lid 3, onder d)

Artikel 8, lid 3

Artikel 9, lid 4

Artikel 8, lid 5

Artikel 9, lid 5

Artikel 9, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 9, lid 2, eerste alinea

Artikel 10, lid 2, eerste alinea

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 9, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 10, lid 4

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 12, lid 2, onder a)

Artikel 13, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 2, onder c)

Artikel 12, lid 3

Artikel 13, lid 2, onder b)

Artikel 12, leden 4 tot en met 6

Artikel 13, leden 3 tot en met 5

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 14, leden 1 en 2

Artikel 13, lid 3, onder a)

Artikel 14, lid 3, onder a)

Artikel 14, lid 3, onder b)

Artikel 13, lid 3, onder b)

Artikel 14, lid 3, onder c)

Artikel 14, lid 3, onder d)

Artikel 14, lid 3, onder e)

Artikel 13, lid 4

Artikel 14, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 15, leden 1 en 2, en lid 3, eerste alinea

Artikel 18, leden 1 en 2, en lid 3, eerste alinea

Artikel 15, lid 3, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder b)

Artikel 18, lid 3, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder c)

Artikel 18, lid 3, onder b)

Artikel 15, lid 3, onder d)

Artikel 15, lid 3, tweede alinea

Artikel 18, lid 3, tweede alinea

Artikel 15, lid 4

Artikel 18, lid 4

Artikel 18, lid 5

Artikel 15, lid 5

Artikel 18, lid 6

Artikel 15, lid 6

Artikel 18, lid 7

Artikel 16, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 16, lid 2

Artikel 19, lid 2

Artikel 19, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 19, lid 4

Artikel 16, lid 4

Artikel 19, lid 4

Artikel 20, leden 1 tot en met 3

Artikel 17, lid 1

Artikel 21, lid 1

Artikel 17, lid 2, onder a)

Artikel 21, lid 2, onder a)

Artikel 17, lid 2, onder b)

Artikel 17, lid 2, onder c)

Artikel 21, lid 2, onder b)

Artikel 17, lid 3

Artikel 17, lid 4

Artikel 21, lid 3

Artikel 21, lid 4

Artikel 17, lid 5

Artikel 21, lid 5

Artikel 21, lid 6

Artikel 17, lid 6

Artikel 21, lid 7

Artikel 18

Artikel 22

Artikel 19

Artikel 23

Artikel 20

Artikel 24

Artikel 20, lid 1, onder a) en b)

Artikel 24, lid 1, onder a) en b)

Artikel 20, lid 2

Artikel 24, lid 2

Artikel 24, lid 3

Artikel 21

Artikel 25

Artikel 22

Artikel 26

Artikel 23

Artikel 27

Artikel 23, lid 1

Artikel 27, lid 1

Artikel 23, lid 2, eerste alinea

Artikel 27, lid 2

Artikel 23, lid 2, tweede alinea

Artikel 27, lid 3

Artikel 27, lid 4

Artikel 23, lid 3

Artikel 27, lid 5

Artikel 23, lid 4

Artikel 27, lid 6

Artikel 23, lid 4, onder a)

Artikel 27, lid 6, onder a)

Artikel 23, lid 4, onder b)

Artikel 23, lid 4, onder c), i)

Artikel 27, lid 6, onder b)

Artikel 23, lid 4, onder c), ii)

Artikel 23, lid 4, onder d)

Artikel 27, lid 6, onder c)

Artikel 23, lid 4, onder e)

Artikel 23, lid 4, onder f)

Artikel 27, lid 6, onder d)

Artikel 23, lid 4, onder g)

Artikel 23, lid 4, onder h)

Artikel 23, lid 4, onder i)

Artikel 23, lid 4, onder j)

Artikel 27, lid 6, onder f)

Artikel 23, lid 4, onder k) tot en met n)

Artikel 23, lid 4, onder o)

Artikel 27, lid 6, onder e)

Artikel 27, lid 7

Artikel 27, lid 8

Artikel 27, lid 9

Artikel 28

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 29

Artikel 25, lid 1

Artikel 29, lid 1

Artikel 25, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 29, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 25, lid 2, onder d) en e)

Artikel 25, lid 2, onder f) en g)

Artikel 29, lid 2, onder d) en e)

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 27

Artikel 32

Artikel 27, lid 1, onder a)

Artikel 32, lid 1, onder a)

Artikel 32, lid 1, onder b)

Artikel 27, lid 1, onder b) tot en met d)

Artikel 32, lid 1, onder c) tot en met e)

Artikel 27, leden 2 tot en met 5

Artikel 32, leden 2 tot en met 5

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 33

Artikel 30, leden 2 tot en met 4

Artikel 33, lid 2

Artikel 30, lid 5

Artikel 33, lid 3

Artikel 30, lid 6

Artikel 33, lid 4

Artikel 31

Artikel 34

Artikel 31, lid 2

e

Artikel 31, lid 3

Artikel 34, lid 2

Artikel 32, leden 1 tot en met 7

Artikel 35, leden 1 tot en met 7

Artikel 35, leden 8 en 9

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 36

Artikel 34, lid 1 en lid 2, onder a)

Artikel 36, lid 1 en lid 2, onder a)

Artikel 34, lid 2, onder b)

Artikel 34, lid 2, onder c)

Artikel 36, lid 2, onder b)

Artikel 34, lid 3, onder a) en b)

Artikel 36, lid 3, onder a) en b)

Artikel 35, lid 1

Artikel 37, lid 1, onder a)

Artikel 37, lid 1, onder b)

Artikel 35, lid 2 en lid 3, onder a) tot en met f)

Artikel 35, lid 4

Artikel 37, lid 2

Artikel 35, lid 5

Artikel 37, lid 3

Artikel 36, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 38, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 36, lid 2, onder d)

Artikel 36, lid 3

Artikel 36, lid 4

Artikel 38, lid 3

Artikel 36, lid 5

Artikel 38, lid 4

Artikel 36, lid 6

Artikel 38, lid 5

Artikel 36, lid 7

Artikel 37

Artikel 39

Artikel 38

Artikel 40

Artikel 39

Artikel 41

Artikel 39, lid 1, onder a)

Artikel 41, lid 1, onder a)

Artikel 41, lid 1, onder a), i)

Artikel 39, lid 1, onder a), i)

Artikel 41, lid 1, onder a), ii)

Artikel 39, lid 1, onder a), ii)

Artikel 41, lid 1, onder a), iii)

Artikel 39, lid 1, onder a), iii)

Artikel 39, lid 1, onder b)

Artikel 41, lid 1, onder b)

artikel 39, lid 1, onder c) en d)

Artikel 39, lid 1, onder e)

Artikel 41, lid 1, onder c)

Artikel 41, leden 2 en 3

Artikel 39, lid 2

Artikel 41, lid 4

Artikel 39, lid 3

Artikel 41, leden 5 tot en met 8

Artikel 39, lid 4

Artikel 41, lid 9

Artikel 39, lid 5

Artikel 41, lid 10

Artikel 39, lid 6

Artikel 41, lid 11

Artikel 40

Artikel 42

Artikel 41

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 42

Artikel 45

Artikel 43

Artikel 46

Artikel 44

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 45

Artikel 49

Artikel 46

Artikel 50

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

(1) PB C 18 van 19.1.2011, blz. 85.
(2) PB C 77 van 28.3.2002, blz. 1.
(3) PB C 87 E van 1.4.2010, blz. 10.
(4) PB C 18 van 19.1.2011, blz. 85.
(5) Standpunt van het Europees Parlement van 6 april 2011.
(6) PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.
(7) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.
(8) PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.
(9)* Twee jaar na de uiterste datum voor de omzetting van deze richtlijn.
(10) De concordantietabel werd nog niet bijgewerkt.


Europese statistieken over toerisme ***I
PDF 196kWORD 32k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese statistieken over toerisme (COM(2010)0117 – C7-0085/2010 – 2010/0063(COD))
P7_TA(2011)0137A7-0329/2010

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0117),

–  gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 338, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0085/2010),

–  gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de bijdragen die door de Assemblee van de Republiek Portugal en de Italiaanse Senaat inzake de ontwerpwetgevingshandeling zijn ingediend,

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 22 maart 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0329/2010),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. ..../2011 van het Europees Parlement en de Raad betreffende Europese statistieken over toerisme en tot intrekking van Richtlijn 95/57/EG van de Raad

P7_TC1-COD(2010)0063


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 692/2011.)


Communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht ***I
PDF 198kWORD 34k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht (COM(2010)0145 – C7-0107/2010 – 2010/0080(COD))
P7_TA(2011)0138A7-0017/2011

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2010)0145),

–  gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0107/2010),

–  gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de bijdragen die door de Assemblee van de Republiek Portugal en de Italiaanse Senaat inzake het wetsvoorstel zijn ingediend,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juli 2010(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 11 maart 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0017/2011),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens isingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. …/2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad houdende communautaire financieringsmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk visserijbeleid en op het gebied van het zeerecht

P7_TC1-COD(2010)0080


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 693/2011.)

(1) PB C 44 van 11.2.2011, blz. 171.


Visserij − Technische overgangsmaatregelen ***I
PDF 209kWORD 34k
Resolutie
Tekst
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad tot vaststelling van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2011 (COM(2010)0488 – C7-0282/2010 – 2010/0255(COD))
P7_TA(2011)0139A7-0024/2011

(Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

Het Europees Parlement,

–  gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2010)0488),

–  gelet op artikel 294, lid 2, en artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0282/2010),

–  gelet op artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 19 januari 2011(1),

–  gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 9 maart 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 55 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie visserij (A7-0024/2011),

1.  stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

2.  verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

3.  verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 6 april 2011 met het oog op de aanneming van Verordening (EU) nr. ..../2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen en Verordening (EG) nr. 1288/2009 van de Raad tot vaststelling van technische overgangsmaatregelen van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2011

P7_TC1-COD(2010)0255


(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met het definitieve wetsbesluit: Verordening (EU) nr. 579/2011.)

(1) PB C 84 van 17.3.2011, blz. 47.


Raming van de inkomsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2012 − Afdeling I − Parlement
PDF 141kWORD 48k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2012 (2011/2018(BUD))
P7_TA(2011)0140A7-0087/2011

Het Europees Parlement,

–  gelet op artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name artikel 31 daarvan,

–  gelet op het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(2),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2011 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2012 – afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X(3),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau met het oog op de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement voor het begrotingsjaar 2012,

–  gezien het voorontwerp van raming, opgesteld door het Bureau op 23 maart 2011, overeenkomstig artikel 23, lid 7, en artikel 79, lid 1, van het Reglement van het Parlement,

–  gezien de ontwerpraming, opgesteld door de Begrotingscomissie overeenkomstig artikel 79, lid 2, van het Reglement van het Parlement,

–  gelet op artikel 79 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0087/2011),

A.  overwegende dat de huidige financiële, economische en sociale situatie van de Unie de instellingen ertoe verplicht uit een oogpunt van kwaliteit en efficiëntie adequaat te reageren en strikte beheersprocedures toe te passen om tot bezuinigingen te komen; is van mening dat dergelijke bezuinigingen zich ook moeten uitstrekken tot begrotingslijnen die betrekking hebben op de leden van het Europees Parlement,

B.  overwegende dat de instellingen voldoende middelen toegewezen moeten krijgen, met dien verstande dat deze middelen in de huidige economische context zorgvuldig en efficiënt beheerd moeten worden,

C.  overwegende dat het bijzonder wenselijk is dat de nauwere samenwerking tussen de Begrotingscommissie en het Bureau gedurende de gehele jaarlijkse begrotingsprocedure wordt voortgezet overeenkomstig de artikelen 23 en 79 van het Reglement van het Parlement, die bepalen dat het Bureau verantwoordelijk is voor het nemen van besluiten van financiële, organisatorische en administratieve aard over aangelegenheden die de interne organisatie van het Parlement betreffen en voor de opstelling van het voorontwerp van raming van het Parlement, en dat de Begrotingscommissie verantwoordelijk is voor het aan de plenaire vergadering uit te brengen verslag over de raming van het Parlement in het kader van de jaarlijkse procedure,

D.  overwegende dat de voorrechten van de plenaire vergadering tot vaststelling van de raming en van de definitieve begroting overeenkomstig het Verdrag en het Reglement volledig van kracht blijven,

E.  overwegende dat er op 15 maart en 22 maart 2011 vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen delegaties van het Bureau en de Begrotingscommissie,

F.  overwegende dat de commissaris voor begrotingszaken er in een recent schrijven alle instellingen toe heeft opgeroepen om bij de voorbereiding van hun eigen uitgavenramingen voor de ontwerpbegroting 2012 alles in het werk te stellen om de uitgaven te beperken,

Algemeen kader en de begroting als geheel

1.  is verheugd over het feit dat het Bureau en de Begrotingscommissie gedurende de huidige begrotingsprocedure tot dusver goed hebben kunnen samenwerken en het Bureau en de Begrotingscommissie tijdens het vooroverleg op 22 maart 2011 overeenstemming hebben bereikt;

2.  stelt vast dat het bij het voorontwerp van raming voor de begroting 2012 dat door de secretaris-generaal aan het Bureau is voorgesteld gaat om een bedrag van 1 773 560 543 EUR, hetgeen neerkomt op 20,26% van rubriek 5 van het meerjarig financieel kader (MFK); merkt op dat het voorgestelde verhogingspercentage 5,20% bedraagt ten opzichte van de begroting 2011;

3.  is ermee ingenomen dat het Bureau in zijn ontwerpraming voor de begroting 2012, goedgekeurd op zijn vergadering van 23 maar 2011, na vooroverleg met de Begrotingscommissie, besparingen heeft opgenomen ten opzichte van de oorspronkelijk voorgestelde ontwerpraming, bevestigt het voorstel van het Bureau en stelt het totaalbedrag van de ontwerpraming 2012 vast op 1 724 575 043 EUR, neerkomend op 19,70% van rubriek 5 van het MFK; merkt op dat het voorgestelde verhogingspercentage 2,30% bedraagt ten opzichte van de begroting 2011;

4.  dringt aan op een langetermijnevaluatie van de begroting van het Parlement; verlangt dat daarbij potentiële toekomstige bezuinigingen worden geïnventariseerd om de kosten te kunnen drukken en middelen te creëren voor de langetermijnfinanciering van het Parlement als onderdeel van de wetgevingsautoriteit;

5.  stelt zich eens te meer op het standpunt dat het Parlement, in het licht van de moeilijke economische en begrotingssituatie in de lidstaten, moet laten zien dat het op budgettair gebied over verantwoordelijkheidsbesef en zelfbeheersing beschikt door onder het inflatiepercentage te blijven(4); conform de interinstitutionele beleidslijn moet in de behoeften die samenhangen met de uitbreiding worden voorzien via een nota van wijzigingen of een gewijzigde begroting; ook de bedragen die nodig zijn voor de 18 nieuwe EP-leden die er door het Verdrag van Lissabon zijn bijgekomen moeten in de begroting worden verwerkt via een nota van wijzigingen of een gewijzigde begroting;

6.  dringt er voorts bij de administratie op aan een objectieve evaluatie van de begroting van het Europees Parlement op te maken met het oog op een complete inventarisering van mogelijke besparingen en deze evaluatie tijdig en nog vóór de afronding van de begrotingsprocedure aan de Begrotingscommissie voor te leggen;

7.  brengt in herinnering dat het plafond voor rubriek 5 van het MFK in de Uniebegroting voor 2012 is vastgesteld op 8 754 miljoen EUR;

8.  is van mening dat het Europees Parlement en de andere Europese instellingen in de huidige context van economische crisis, een zware staatsschuldenlast en bezuinigingen om de nationale begrotingen op orde te krijgen, op budgettair gebied verantwoordelijkheidsbesef en zelfbeheersing aan de dag moeten leggen, zonder afbreuk te doen aan het streven naar optimale wetgeving;

Specifieke aspecten

9.  spoort het Bureau aan tot het volgen van een stringent personeelsmanagementbeleid alvorens tot de invoering van nieuwe posten binnen het Parlement over te gaan;

10.  is van mening dat de voortdurende inspanningen tot modernisering en rationalisering van de administratie en de voorstellen voor 2012 normaliter zouden moeten helpen de hoeveelheid uit te besteden diensten terug te dringen en verwacht dat er op dit vlak aanzienlijke besparingen zullen worden gerealiseerd, zodat een uitgavenniveau kan worden bereikt dat op zijn minst te vergelijken valt met dat van 2010;

11.  is ingenomen met het voorstel van de secretaris-generaal om door te gaan met de uitvoering van het milieubeleid van het Parlement, om een informatiecampagne op te zetten, om de meerjarige ICT-strategie te ondersteunen en om door te gaan met de modernisering en rationalisering van de administratie;

12.  is van mening dat de inspanningen ter modernisering en rationalisering van de administratie zich ook moeten uitstrekken tot de beveiliging van het Parlement; dringt aan op de instelling van een reserve van 3 miljoen EUR, die zou moeten worden gedeblokkeerd zodra er een levensvatbaar concept voor verbeteringen en kostenplannen wordt gepresenteerd; herinnert aan zijn bovenvernoemde resolutie van 9 maart 2011, waarin wordt aangedrongen op een grondige herziening waarbij het recht van de Europese burgers op vrije toegang om hun Europese vertegenwoordigers te ontmoeten efficiënter wordt afgestemd op de dringende noodzaak de veiligheid van de mensen die bij de instellingen werken te garanderen; verzoekt de secretaris-generaal hierover uiterlijk 30 juni 2011 een verslag op te stellen;

13.  wijst nogmaals op het belang van alle punten die zijn vermeld in de richtsnoeren voor de begroting 2012, zoals de modernisering van softwaretoepassingssystemen, inclusief de digitale strategie voor Web 2.0-instrumenten en sociale netwerken, het systeem voor cloud computing en Wifi, het voorlichtings- en communicatiebeleid, het kennisbeheersysteem, vertaling en vertolking, het milieubeleid en EMAS en actieve discriminatiebestrijdingsmaatregelen;

14.  is van mening dat bij de tenuitvoerlegging van de begroting 2012 verdere besparingen kunnen worden verwezenlijkt door een vermindering van het gebruik van vooral water, elektriciteit en papier, en dat er inspanningen moeten worden verricht om de vervoerskosten in verband met dienstreizen te verminderen;

15.  onderstreept de noodzaak de Europese burgers in een constant en gelijkmatig tempo van informatie te voorzien en verzoekt zijn administratie voortdurend nauwlettend toezicht te houden op de bestaande en potentiële locaties voor zijn voorlichtingsbureaus, vooral op plaatsen waar gratis ruimte wordt aangeboden;

16.  dringt aan op een grondige doorlichting van de bestaande banden tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen om na te gaan hoe de sectorale contacten tussen de parlementaire commissies van het Europees Parlement en van de nationale parlementen kunnen worden verbeterd om een substantiëlere en bevredigendere dialoog tot stand te brengen;

Gebouwen in aanbouw

17.  herhaalt zijn standpunt zoals weergegeven in zijn resolutie van 9 maart 2011 over de richtsnoeren voor de begrotingsprocedure 2012; is van mening dat vervroegde betaling met het oog op de vermindering van de financieringskosten één van de hoofdprioriteiten blijft voor de toekomst; verzoekt in dit verband om een optimaal gebruik van de begrotingsmiddelen en om de ontwikkeling van een middellange- en langetermijnstrategie die gericht is op het vinden van de beste oplossing, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak een afweging te maken tussen meerdere opties en alternatieve financieringsmogelijkheden en waarbij de beginselen van transparantie en goed financieel beheer worden geëerbiedigd;

18.  herhaalt dat het Europees Parlement bijkomende financiering enkel zal overwegen als het beschikt over 1) de vereiste informatie betreffende het bedrag en de herkomst van de verwachte financieringsmiddelen en 2) bijkomende informatie over de juridische gevolgen, en op voorwaarde dat 3) alle besluiten met betrekking tot het project worden genomen in het kader van een degelijke besluitvormingsprocedure die een open debat en transparantie waarborgt; neemt nota van de geraamde totale kosten voor het opzetten van het Huis van de Europese geschiedenis, de geraamde exploitatiekosten en de personeelsbehoeften; verzoekt het Bureau de geraamde exploitatiekosten te verlagen; wenst conform artikel 179, lid 3, van het Financieel Reglement zo snel mogelijk te worden geïnformeerd over het desbetreffende bouwproject, zodat er met de betrokken partijen een transparante en vruchtbare dialoog kan worden onderhouden, die vergezeld moet gaan van een op de lange termijn georiënteerde exploitatiestrategie voor het Huis van de Europese geschiedenis; stelt voor om in afwachting van het bovenvermelde exploitatieplan een bedrag van 2 miljoen EUR in de reserve te plaatsen;

19.  is het in dit stadium niet eens met de instelling van een nieuwe, specifiek voor het Huis van de Europese geschiedenis bedoelde begrotingslijn; verzoekt derhalve om het bedrag van 1 miljoen EUR dat is toegewezen aan de nieuwe post 3247 (Huis van de Europese geschiedenis) over te schrijven naar hoofdstuk 10 1 (reserve voor onvoorziene uitgaven); is echter van mening dat de invoering van een dergelijke begrotingslijn plaats zou moeten vinden via een transparante procedure en door de begrotingsautoriteit moet worden goedgekeurd;

Slotopmerkingen

20.  keurt de raming voor het begrotingsjaar 2012 goed en brengt in herinnering dat het standpunt van het Parlement over de door de Raad gewijzigde ontwerpbegroting in oktober 2011 zal worden vastgesteld overeenkomstig de in het Verdrag bepaalde procedure;

o
o   o

21.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en de raming te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(2) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0088.
(4) Persbericht Eurostat 41/2011, 16 maart 2011.


Het Europees internationaal investeringsbeleid
PDF 153kWORD 58k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid (2010/2203(INI))
P7_TA(2011)0141A7-0070/2011

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 7 juli 2010 met als titel „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” (COM(2010)0343), en het voorstel van de Commissie van 7 juli 2010 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (COM(2010)0344),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel „Europa 2020 − Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020), en de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 9 november 2010 met als titel „Handel, groei en wereldvraagstukken − Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0612),

–  gezien de conclusies van de Raad van 25 oktober 2010 over een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid,

–  gezien de herziene richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen,

–  gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie over het niet-nakomen door de lidstaten van hun verplichtingen, in het bijzonder het arrest van 3 maart 2009 − Commissie / Oostenrijk (zaak C-205/06), het arrest van 3 maart 2009 − Commissie / Zweden (zaak C-249/06) en het arrest van 19 november 2009 − Commissie / Finland (zaak C-118/07),

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0070/2011),

A.  overwegende dat op basis van het Verdrag van Lissabon de EU exclusief bevoegd is op het gebied van buitenlandse directe investeringen (BDI), zoals vastgelegd in artikel 3, lid 1, onder e, artikel 206 en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

B.  overwegende dat sinds 1959 meer dan 1 200 bilaterale investeringsverdragen (Bilateral Investment Treaties of BIT's) door de lidstaten op bilateraal niveau zijn gesloten en dat er in totaal bijna 3 000 BIT's zijn gesloten,

C.  overwegende dat algemeen erkend wordt dat inkomende investeringen het concurrentievermogen van ontvangende landen kunnen verbeteren, maar dat steun voor de aanpassing van laaggeschoolde werknemers noodzakelijk kan zijn in geval van uitgaande investeringen; overwegende dat het de verantwoordelijkheid van elke regering is de positieve uitwerkingen van investeringen te stimuleren en eventuele schadelijke gevolgen te voorkomen,

D.  overwegende dat in de artikelen 206 en 207 VWEU geen definitie van de term BDI is opgenomen en dat het Europees Hof van Justitie(1) deze term heeft toegelicht op basis van drie criteria: het gaat om langetermijninvesteringen, die tenminste 10% van het eigen vermogen/de aandelen van de gelieerde onderneming vertegenwoordigen en de investeerder zeggenschap op managementniveau over de activiteiten van de gelieerde onderneming geven; overwegende dat deze definitie overeenkomt met de definities van het IMF en de OESO en buitenlandse directe investeringen in het bijzonder onderscheidt van portfolio-investeringen en intellectuele-eigendomsrechten; overwegende dat het moeilijk is om een duidelijk onderscheid tussen BDI en portfolio-investeringen te maken en dat een starre juridische definitie moeilijk toepasbaar zal zijn op de werkelijke investeringspraktijken in de wereld,

E.  overwegende dat sommige lidstaten brede definities van de term „buitenlandse investeerder” handhaven, waarbij een eenvoudig postadres voldoende kan zijn om te kwalificeren als een onderneming van de betreffende lidstaat; overwegende dat hierdoor bepaalde ondernemingen via een door een derde land gesloten BIT een klacht tegen hun eigen land hebben kunnen indienen; overwegende dat elke Europese onderneming zou moeten kunnen vertrouwen op toekomstige door de EU te sluiten investeringsovereenkomsten of vrijhandelsovereenkomsten met hoofdstukken over investeringen,

F.  overwegende dat de opkomst van nieuwe landen als plaatselijke of mondiale mogendheden met een groot investeringsvermogen het klassieke beeld heeft gewijzigd waarin de meer ontwikkelde landen de enige investeerders waren,

G.  overwegende dat na de eerste arbitragezaken uit de jaren negentig van de vorige eeuw, ondanks de in het algemeen positieve ervaringen, een aantal problemen aan het licht zijn gekomen, vanwege vaag, voor velerlei uitleg vatbaar taalgebruik in overeenkomsten, in het bijzonder betreffende mogelijke conflicten tussen particuliere belangen en de regelgevende taken van openbare autoriteiten, bijvoorbeeld in gevallen waarin nieuwe legitieme wetgeving ertoe heeft geleid dat een land door internationale arbiters voor een schending van het beginsel van „eerlijke en billijke behandeling” is veroordeeld,

H.  overwegende dat de VS en Canada, die tot de eerste landen behoren jegens welke dergelijke uitspraken zijn gedaan, hun BIT-model hebben aangepast om de interpretatiemogelijkheid voor arbiters te beperken en een betere bescherming van hun mogelijkheid tot overheidsinterventie te waarborgen,

I.  overwegende dat de Commissie een lijst heeft opgesteld van partners die voorrang krijgen bij het sluiten van de eerste investeringsovereenkomsten (Canada, China, India, Mercosur, Rusland en Singapore),

J.  overwegende dat de onlangs in het leven geroepen Europese dienst voor extern optreden (EDEO) de aanwezigheid en rol van de EU op het wereldtoneel eveneens dient te versterken, en onder andere de handelsdoelen van de EU op het gebied van investeringen dient te bevorderen en te verdedigen,

1.  wijst erop dat buitenlandse directe investeringen als gevolg van het Verdrag van Lissabon nu onder de exclusieve bevoegdheden van de EU vallen; merkt op dat deze nieuwe bevoegdheid van de EU haar voor een dubbele uitdaging plaatst: enerzijds moeten de bestaande BIT's worden beheerd en anderzijds moet een Europees investeringsbeleid tot stand worden gebracht dat aan de verwachtingen van investeerders en ontvangende staten voldoet en tegelijkertijd rekening houdt met de bredere economische belangen en de doelstellingen voor het extern beleid van de EU;

2.  is verheugd over deze nieuwe EU-bevoegdheid en verzoekt de Commissie en de lidstaten deze gelegenheid aan te grijpen om met het Parlement een volledig en samenhangend investeringsbeleid vast te stellen dat kwalitatief hoogstaande investeringen bevordert en een positieve bijdrage levert aan economische vooruitgang en duurzame ontwikkeling in de hele wereld; is van oordeel dat het Parlement nauw betrokken moet worden bij de vormgeving van het toekomstige investeringsbeleid en dat dit gedegen overleg vereist over de mandaten voor komende onderhandelingen, evenals het regelmatig verstrekken van inhoudelijke informatie over de stand van lopende onderhandelingen;

3.  constateert dat de EU een belangrijk economisch blok is dat bij onderhandelingen veel gewicht in de schaal legt; is van mening dat een gemeenschappelijk investeringsbeleid tegemoet zal komen aan de wensen van zowel investeerders als van de betrokken staten en zal helpen het concurrentievermogen van de EU en haar ondernemingen te vergroten en banen te scheppen;

4.  stelt vast dat er behoefte is aan een gecoördineerd Europees kader dat zekerheid moet bieden en dat de bevordering van de beginselen en de doelstellingen van de EU moet aanmoedigen;

5.  wijst erop dat de huidige globalisatiefase een dramatische toename van BDI met zich heeft meegebracht, hetgeen in 2007, het jaar voordat de investeringen negatief beïnvloed werden door de wereldwijde economische en financiële crisis, goed was voor een recordniveau van bijna 1 500 miljard EUR, waarbij de EU de grootste bron van BDI in de totale wereldwijde economie was; benadrukt echter dat in 2008 en 2009 de investeringen zijn afgenomen vanwege de wereldwijde financiële en economische crisis; onderstreept eveneens dat ongeveer 80% van de totale waarde van wereldwijde BDI betrekking heeft op grensoverschrijdende fusies en overnames;

6.  is verheugd over de mededeling van de Commissie met als titel „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid”, maar benadrukt dat de mededeling zich met name richt op de bescherming van investeerders en dieper zou moeten ingaan op het recht om de regelgevende rol van de overheid te beschermen en zou moeten voldoen aan de verplichting van de EU om een coherent ontwikkelingsbeleid te ontwikkelen;

7.  is van mening dat investeringen een positief effect kunnen hebben op de groei en de werkgelegenheid in de EU maar ook in ontwikkelingslanden, mits investeerders actief bijdragen aan de ontwikkelingsdoelen van de landen waar geïnvesteerd wordt, bijvoorbeeld door ondersteuning van de plaatselijke economie door middel van technologieoverdracht en door gebruikmaking van lokale arbeidskrachten en productiemiddelen;

8.  verzoekt de Commissie rekening te houden met de lessen geleerd op multilateraal, plurilateraal en bilateraal niveau, in het bijzonder uit de mislukking van de OESO-onderhandelingen over een multilaterale investeringsovereenkomst;

9.  dringt er bij de Commissie op aan de investeringsstrategie van de EU op zorgvuldige en gecoördineerde wijze te ontwikkelen en daarbij gebruik te maken van de beste praktijken op het gebied van BIT's; wijst op de verschillen in inhoud tussen de overeenkomsten van de lidstaten en verzoekt de Commissie deze verschillen weg te nemen en zo te voorzien in een krachtig EU-model voor investeringsovereenkomsten, dat kan worden aangepast aan het ontwikkelingsniveau van de partnerlanden;

10.  vraagt de Commissie een niet-verplichte leidraad uit te brengen in een zo geschikt mogelijke vorm, bijvoorbeeld in de vorm van een modelverdrag voor BIT's, dat de lidstaten kunnen gebruiken om rechtszekerheid en een consequente lijn te waarborgen;

Definities en reikwijdte

11.  verzoekt de Commissie een duidelijke definitie te verschaffen van de investeringen die moeten worden beschermd, met inbegrip van zowel BDI als portfolio-investeringen; is echter van mening dat speculatieve investeringen, zoals omschreven door de Commissie, niet moeten worden beschermd; benadrukt dat indien intellectuele-eigendomsrechten binnen de reikwijdte van investeringsovereenkomsten vallen, met inbegrip van overeenkomsten waarvoor reeds voorstellen voor mandaten zijn gedaan, ervoor moet worden gezorgd dat deze geen negatieve gevolgen hebben voor de productie van generieke geneesmiddelen en de TRIPS-uitzonderingen voor de volksgezondheid eerbiedigen;

12.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat het onderhandelen over vele verschillende soorten investeringen tot verwarring tussen exclusieve en gedeelde bevoegdheden zou leiden;

13.  verzoekt om de invoering van de term „Europese investeerder” aan de hand waarvan, in de geest van artikel 207 VWEU, het belang kan worden benadrukt van het tegen gelijke voorwaarden ondersteunen van investeerders uit alle lidstaten, waardoor zij verzekerd zijn van een gelijke basis onder het functioneren en de bescherming van hun investeringen;

14.  wijst erop dat in de standaard BIT's van de EU-lidstaten een brede definitie wordt gebruikt van „buitenlandse investeerder”; verzoekt de Commissie te onderzoeken of dit tot misbruik heeft geleid; verzoekt de Commissie een nauwkeurige definitie van de term „buitenlandse investeerder” vast te stellen op basis van dit onderzoek en gebruikmakend van de nieuwste benchmarkdefinitie van BDI van de OESO;

Bescherming van investeerders

15.  benadrukt dat de bescherming van alle investeerders uit de EU de eerste prioriteit van de investeringsovereenkomsten moet blijven;

16.  wijst erop dat de vaststelling van BIT's een tijdrovend proces is; verzoekt de Commissie personele en materiële middelen in te zetten voor het onderhandelen over en aangaan van Europese investeringsovereenkomsten;

17.  is van mening dat het door de Raad in zijn conclusies over de mededeling geformuleerde verzoek − dat het nieuwe Europese wettelijke kader geen nadelige gevolgen heeft voor de bescherming van investeerders en de waarborgen waar zij op grond van de huidige overeenkomsten recht op hebben − ertoe kan leiden dat elke nieuwe overeenkomst wordt tegengehouden en dat het noodzakelijke evenwicht tussen de bescherming van investeerders en de bescherming van het recht om regels op te stellen - op een moment waarop de inkomende investeringen toenemen - onder druk komt te staan; is bovendien van mening dat een dergelijke formulering van het evaluatiecriterium in tegenspraak kan zijn met de betekenis en de geest van artikel 207 VWEU;

18.  meent dat de noodzaak om optimale praktijken te definiëren, zoals ook volgt uit de conclusies van de Raad, een redelijker en doeltreffender doel is, op basis waarvan een samenhangend Europees investeringsbeleid kan worden ontwikkeld;

19.  is van mening dat de toekomstige door de EU te sluiten investeringsovereenkomsten op de beste praktijken van de lidstaten moeten worden gebaseerd en de volgende normen moeten bevatten:

   non-discriminatie (nationale behandeling en meest begunstigde natie), met een nauwkeuriger formulering van de definitie waarin wordt vermeld dat buitenlandse investeerders en investeerders uit eigen land onder „gelijkwaardige omstandigheden” moeten kunnen handelen en waarin in een zekere flexibiliteit van de meestbegunstigingsclausule (MFN-clausule) wordt voorzien om regionale integratieprocessen in ontwikkelingslanden niet te belemmeren,
   eerlijke en billijke behandeling, gedefinieerd op basis van het in het internationale gewoonterecht vastgestelde behandelingsniveau,
   bescherming tegen directe en indirecte onteigening, op basis van een definitie die een duidelijk en eerlijk evenwicht waarborgt tussen doelstellingen gericht op het openbaar welzijn en particuliere belangen, en op basis waarvan toereikende schadevergoeding kan worden uitgekeerd in overeenstemming met de schade opgelopen als gevolg van onwettige onteigening;

20.  verzoekt de Commissie de mogelijke gevolgen van de opneming van een „parapluclausule” in toekomstige Europese investeringsovereenkomsten te onderzoeken en een verslag voor te leggen aan zowel het Europees Parlement als de Raad;

21.  verzoekt de Commissie wederkerigheid te waarborgen in haar onderhandelingen over markttoegang met haar belangrijkste ontwikkelde handelspartners en de belangrijkste opkomende economieën, en tegelijk rekening te houden met de noodzaak gevoelige sectoren uit te sluiten en asymmetrie te behouden in de handelsbetrekkingen tussen de EU en ontwikkelingslanden;

22.  wijst erop dat de verwachte grotere zekerheid het voor het mkb makkelijker zal maken om in het buitenland te investeren en meent in dit verband dat bij onderhandelingen rekening moet worden gehouden met de mening van het mkb;

Bescherming van de regelgevende bevoegdheden

23.  benadrukt dat in toekomstige door de EU te sluiten investeringsovereenkomsten de mogelijkheid tot overheidsinterventie moet worden geëerbiedigd;

24.  is zeer bezorgd over de grote vrijheid die internationale arbiters genieten bij het interpreteren van de bepalingen over de bescherming van investeerders, waardoor overheidsregulering – ook al is zij rechtmatig – wordt uitgesloten; verzoekt de Commissie duidelijke normen voor de bescherming van investeerders vast te leggen om dergelijke problemen in toekomstige investeringsovereenkomsten te voorkomen;

25.  verzoekt de Commissie om in alle toekomstige overeenkomsten specifieke bepalingen op te nemen betreffende het recht van de partijen bij de overeenkomst om regels op te stellen onder andere op het gebied van de bescherming van de nationale veiligheid, het milieu, volksgezondheid, de rechten van werknemers en consumenten, industrieel beleid en culturele diversiteit;

26.  benadrukt dat de Commissie van geval tot geval moet beslissen over sectoren die worden uitgesloten van de werkingssfeer van toekomstige overeenkomsten, zoals gevoelige sectoren als cultuur, onderwijs, volksgezondheid en de voor de nationale defensie belangrijke strategische sectoren, en verzoekt de Commissie het Europees Parlement op de hoogte te brengen van ieder mandaat dat zij ontvangt; merkt op dat de EU eveneens bereid moet zijn naar de zorgen van haar partnerontwikkelingslanden te luisteren en niet om verdere liberalisering moet vragen als deze landen het voor hun ontwikkeling nodig achten om bepaalde sectoren te beschermen, in het bijzonder de overheidsdiensten;

Sociale en milieunormen

27.  benadrukt dat het toekomstige EU-beleid ook moet leiden tot duurzame investeringen die milieuvriendelijk zijn (in het bijzonder bij de winning van delfstoffen) en goede arbeidsomstandigheden bevorderen in de bedrijven waarin wordt geïnvesteerd; verzoekt de Commissie om in alle toekomstige overeenkomsten te verwijzen naar de herziene OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;

28.  herhaalt zijn verzoek om opneming in de hoofdstukken over investeringen in door de EU te sluiten bredere vrijhandelsovereenkomsten van een bepaling over de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen en van doeltreffende sociale en milieubepalingen;

29.  verlangt dat de Commissie onderzoekt hoe dergelijke bepalingen zijn opgenomen in de BIT's van lidstaten en hoe deze eveneens kunnen worden opgenomen in toekomstige autonome investeringsovereenkomsten;

30.  is verheugd over het feit dat in een aantal bestaande BIT's een bepaling is opgenomen om te voorkomen dat de sociale en milieuwetgeving wordt afgezwakt om investeringen aan te trekken en verzoekt de Commissie te overwegen een dergelijke bepaling in alle toekomstige overeenkomsten op te nemen;

Geschillenbeslechting en aansprakelijkheid van de EU

31.  is van mening dat de huidige geschillenregeling moet worden gewijzigd om deze transparanter te maken, partijen de mogelijkheid te geven in beroep te gaan en te verplichten eerst de lokale bezwaar- en beroepsprocedures volledig te benutten, indien deze betrouwbaar genoeg zijn om een behoorlijke rechtsgang te waarborgen, het gebruik van amicus curiae-opmerkingen mogelijk te maken en partijen te verplichten om één plaats voor arbitrage tussen investeerders en staten te kiezen;

32.  is van mening dat naast de procedures voor geschillenbeslechting tussen staten ook procedures voor geschillenbeslechting tussen investeerders en staten moeten worden ingevoerd om een algemene bescherming van investeringen te waarborgen;

33.  is zich ervan bewust dat de EU geen gebruik kan maken van de bestaande mechanismen voor geschillenbeslechting van het Internationaal Centrum voor beslechting van investeringsgeschillen (ICSID) en de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (UNCITRAL) aangezien de EU als zodanig van geen van beide organisaties lid is; verzoekt de EU een hoofdstuk over geschillenbeslechting in elk nieuw investeringsverdrag dat zij sluit op te nemen overeenkomstig de in deze resolutie voorgestelde hervormingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten als belangrijke internationale spelers hun verantwoordelijkheden te nemen en zich in te spannen om de ICSID- en UNCITRAL-regels waar noodzakelijk te herzien;

34.  verzoekt de Commissie oplossingen aan te dragen om kleine ondernemingen in staat te stellen om de hoge kosten van procedures voor geschillenbeslechting beter te kunnen dragen;

35.  verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk een verordening voor te leggen over de manier waarop de verantwoordelijkheden tussen de EU-autoriteiten en de nationale autoriteiten worden verdeeld in het geval dat de EU een internationale arbitragezaak verliest, in het bijzonder wat betreft de financiële afwikkeling ervan;

Keuze van partners en bevoegdheden van het Parlement

36.  onderschrijft het beginsel dat de EU bij voorkeur investeringsovereenkomsten sluit met landen met een groot marktpotentieel, waar buitenlandse investeringen echter beter moeten worden beschermd;

37.  merkt op dat het investeringsrisico in het algemeen hoger is in de ontwikkelings- en de minst ontwikkelde landen en dat een krachtige en doeltreffende bescherming van investeerders in de vorm van investeringsverdragen van essentieel belang is voor het beschermen van Europese investeerders en kan bijdragen aan een verbetering van het bestuur, en daardoor de stabiele omgeving kan bewerkstelligen die nodig is om BDI in deze landen te doen toenemen; merkt op dat deze landen nog meer profijt kunnen trekken van investeringsovereenkomsten indien deze overeenkomsten voorzien in verplichtingen voor investeerders zoals eerbiediging van de mensenrechten en van anticorruptienormen als onderdeel van een breder partnerschap tussen de EU en ontwikkelingslanden, met als doel armoede te bestrijden; verzoekt de Commissie geschikte toekomstige partners te identificeren op basis van de beste praktijken van de lidstaten op het gebied van BIT's;

38.  spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat BDI in de minst ontwikkelde landen uiterst beperkt zijn en doorgaans uitsluitend betrekking hebben op natuurlijke hulpbronnen;

39.  is van mening dat meer steun moet worden gegeven aan plaatselijke ondernemingen in ontwikkelingslanden, in het bijzonder door middel van stimulansen voor de verhoging van hun productiviteit, nauwere samenwerking en verbetering van de vaardigheden van de werknemers - gebieden die een groot potentieel hebben als het erom gaat de economische ontwikkeling, het concurrentievermogen en de groei in ontwikkelingslanden aan te zwengelen; moedigt tevens de overdracht van nieuwe, groene Europese technologieën naar ontwikkelingslanden aan, als de beste manier om groene en duurzame groei te bevorderen;

40.  verzoekt de Commissie en de lidstaten met klem om voorafgaand aan en tijdens onderhandelingen over investeringen ten volle rekening te houden met het standpunt van het Parlement; herinnert aan de inhoud van het kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie en verzoekt de Commissie het Parlement tijdig te raadplegen over voorstellen voor onderhandelingsmandaten zodat het Parlement een standpunt kan bepalen waarmee de Commissie en de Raad vervolgens naar behoren rekening moeten houden;

41.  benadrukt dat de rol van de EDEO-delegaties in de strategie van het toekomstige investeringsbeleid moet worden opgenomen, waarbij hun potentieel en hun kennis van de directe omgeving als strategische middelen om de nieuwe beleidsdoelen te bereiken, worden erkend;

o
o   o

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de lidstaten, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

(1) Arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation/Commissioners of Inland Revenue (Zaak C-446/04).


Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding
PDF 240kWORD 58k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding – Jaarverslag 2009 (2010/2247(INI))
P7_TA(2011)0142A7-0050/2011

Het Europees Parlement,

–  onder verwijzing naar zijn resoluties over vroegere jaarverslagen van de Commissie en het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

–  gezien het op 14 juli 2010 gepubliceerde verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad met als titel „Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslag 2009” (COM(2010)0382), en de bijbehorende documenten (SEC(2010)0897 en SEC(2010)0898),

–  gezien het tiende activiteitenverslag van OLAF – Jaarverslag 2010(1),

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de uitvoering van de begroting over het begrotingsjaar 2009, vergezeld van de antwoorden van de instellingen(2),

–  gezien het jaarverslag van de Rekenkamer over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende en tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) over het begrotingsjaar 2009, vergezeld van de antwoorden van de Commissie(3),

–  gelet op artikel 319, lid 3, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(4),

–  onder verwijzing naar zijn verklaring van 18 mei 2010 over de inspanningen van de Unie ter bestrijding van corruptie(5), met als doel te voorkomen dat EU-steun onderhevig is aan corruptie,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0050/2011),

Algemene beschouwingen

1.  betreurt dat het verslag van de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen en fraudebestrijding – Jaarverslag 2009 (COM(2010)0382), dat is gepubliceerd overeenkomstig artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), over het algemeen geen informatie verstrekt over het geraamde peil van onregelmatigheden en fraude in de afzonderlijke lidstaten omdat het zich toespitst op het peil van de rapportering, en dat het bijgevolg niet mogelijk is om een algemeen zicht te hebben op de werkelijke omvang van onregelmatigheden en fraude in de lidstaten en om de lidstaten met de meeste onregelmatigheden en fraude te identificeren en te sanctioneren;

2.  benadrukt dat fraude een voorbeeld van opzettelijk wangedrag en een misdrijf is, en dat een onregelmatigheid het niet naleven van een regel is; betreurt dat in het verslag van de Commissie niet nader op fraude wordt ingegaan en dat onregelmatigheden zeer algemeen worden behandeld; wijst erop dat artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over fraude gaat, niet over onregelmatigheden, en vraagt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen fraude en fouten of onregelmatigheden;

3.  wijst erop dat er de afgelopen jaren technieken zijn ontwikkeld om fraude te meten als onderdeel van een ruimere poging om fraude te bestrijden, en dringt er bij de Commissie op aan deze onderzoeksinspanningen op te drijven en, aanvankelijk als proefprojecten, in samenwerking met de lidstaten passende nieuwe methoden toe te passen die worden ontwikkeld om onregelmatigheden en fraude te meten;

4.  verzoekt de Commissie haar verantwoordelijkheid op zich te nemen om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun rapporteringsverplichtingen nakomen, d.w.z. dat ze betrouwbare en vergelijkbare gegevens verstrekken over onregelmatigheden en fraude, zelfs als de Commissie daartoe het systeem van sancties wegens niet-nakoming van deze rapporteringsverplichtingen moet wijzigen;

5.  betreurt dat nog steeds een groot bedrag aan EU-middelen ten onrechte wordt besteed en verzoekt de Commissie passende actie te ondernemen om te zorgen voor onmiddellijke terugbetaling van deze middelen;

6.  is bezorgd over het aantal niet-afgewikkelde onregelmatigheden in Italië dat aan het einde van het begrotingsjaar 2009 nog niet teruggevorderd was of niet terugvorderbaar verklaard was;

7.  verzoekt de Commissie de lidstaten meer verantwoording te doen afleggen voor het bedrag aan onregelmatigheden dat nog moet worden teruggevorderd;

8.  wijst erop dat de EU-wetgeving de lidstaten verplicht alle onregelmatigheden te melden uiterlijk twee maanden na het kwartaal waarin hierover een eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal is opgesteld en/of nieuwe informatie over een gemelde onregelmatigheid bekend wordt; roept de lidstaten op om alles in het werk te stellen, onder meer door stroomlijning van de nationale administratieve procedures, om zich te houden aan de vastgestelde termijnen en de tijdspanne tussen vaststelling en melding van een onregelmatigheid te verkleinen; roept de lidstaten op om bij hun inspanningen om fraude te bestrijden in de eerste plaats op te treden als beschermers van het geld van de belastingbetalers;

9.  vraagt welke maatregelen de Commissie heeft genomen om de toename van het aantal gevallen en de bedragen van vermoedelijke fraude in verhouding tot het totale aantal onregelmatigheden in de lidstaten Polen, Roemenië en Bulgarije tegen te gaan;

10.  is bezorgd over het verdacht lage percentage vermoedelijke fraude in Spanje en Frankrijk, in het bijzonder gezien de grootte van deze lidstaten en de financiële steun die zij volgens het verslag over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen over 2009 hebben ontvangen, en vraagt de Commissie daarom gedetailleerde informatie over de toegepaste meldingsmethode en de fraude-opsporingscapaciteit in deze lidstaten te verschaffen;

11.  verzoekt de lidstaten die de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen(6) of de protocollen erbij(7) nog niet hebben geratificeerd, met name de Tsjechische Republiek, Malta en Estland, onverwijld over te gaan tot de ratificatie van deze rechtsinstrumenten; verzoekt de lidstaten die deze instrumenten reeds hebben geratificeerd hun inspanningen op te drijven om via krachtiger nationaal strafrecht de financiële belangen van de Unie te beschermen, met name door de bestaande tekortkomingen aan te pakken waarop wordt gewezen in het tweede verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de daarbij behorende protocollen (COM(2008)0077);

12.  is verheugd over de invoering in 2009 van het beheersysteem voor onregelmatigheden (Irregularity Management System − IMS), een door OLAF ontwikkelde en onderhouden toepassing, en over de positieve ontwikkelingen die dit systeem heeft teweeggebracht; is bezorgd over het feit dat de Commissie de toename van het aantal gemelde gevallen en de financiële gevolgen daarvan wijt aan het gebruik van de nieuwe technologische melding; vraagt de Commissie het Parlement de methode van de nieuwe technologische melding gedetailleerd toe te lichten en deze methode in het verslag van volgend jaar te vermelden; verzoekt de lidstaten het IMS volledig toe te passen en de naleving van hun rapporteringsverplichtingen verder te verbeteren;

13.  vraagt de Commissie in haar verslag van volgend jaar het bedrag te vermelden van de onregelmatigheden die met behulp van de nieuwe technologische melding, respectievelijk volgens de traditionele meldingsmethode zijn gemeld; vraagt de lidstaten onregelmatigheden sneller te melden;

14.  herhaalt zijn ontgoocheling − gezien de ernstige twijfels over de kwaliteit van de door de lidstaten verstrekte informatie − over het feit dat de Commissie meer energie stopt in het overtuigen van het Europees Parlement dat er een „tolereerbaar foutenrisico” moet worden ingevoerd dan in het overtuigen van de lidstaten dat zij verplicht nationale beheersverklaringen moeten overleggen die behoorlijk gecontroleerd zijn door hun nationale auditdienst en bekrachtigd zijn door de Rekenkamer; vraagt de Commissie om, in samenwerking met de lidstaten en aan de hand van een passend verslag overeenkomstig het Verdrag, het Parlement redelijke zekerheid te geven dat deze doelstelling is verwezenlijkt en dat fraude naar behoren wordt bestreden;

Ontvangsten: eigen middelen

15.  is bezorgd over het aantal fraudegevallen in verhouding tot het aantal onregelmatigheden in de sector eigen middelen in de lidstaten Oostenrijk, Spanje, Italië, Roemenië en Slowakije, aangezien fraude in elk van deze lidstaten meer dan de helft van de totale onregelmatigheden uitmaakt; vraagt de lidstaten alle nodige maatregelen, waaronder nauwe samenwerking met de Europese instellingen, te treffen om alle oorzaken van fraude met EU-middelen aan te pakken;

16.  betreurt de door de Rekenkamer aan het licht gebrachte tekortkomingen in het nationale douanetoezicht, met name wat betreft het functioneren van de risicoanalyse voor de selectie van handelaren en importen die onder douanecontroles moeten vallen, waardoor het risico toeneemt dat onregelmatigheden niet worden gedetecteerd en wat kan leiden tot een verlies aan traditionele eigen middelen; verzoekt de lidstaten hun douanetoezichtsystemen te verbeteren en verzoekt de Commissie hun hierbij de passende bijstand te verlenen;

17.  benadrukt dat ongeveer 70% van alle douane-importprocedures vereenvoudigd is, wat betekent dat zij een wezenlijke impact hebben op de inning van de traditionele eigen middelen en op de efficiëntie van het gemeenschappelijk handelsbeleid; acht in deze context het in speciaal verslag nr. 1/2010 van de Rekenkamer onthulde ontbreken van effectieve controles op de vereenvoudigde procedures voor invoer in de lidstaten onaanvaardbaar, en verzoekt de Commissie een verdergaand onderzoek in te stellen naar de efficiëntie van de controles op de vereenvoudigde procedures in de lidstaten, met name naar de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het verrichten van audits achteraf, en uiterlijk eind 2011 over dit onderzoek een verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

18.  neemt kennis van de resultaten van de onderzoeken die OLAF op het gebied van eigen middelen heeft verricht; is ten zeerste bezorgd over de omvang van de fraude met vanuit China ingevoerde goederen en verzoekt de lidstaten met klem de desbetreffende bedragen onverwijld terug te vorderen;

19.  is ingenomen met de succesvolle resultaten van de gezamenlijke douaneoperatie Diabolo II, die door de Commissie via OLAF werd gecoördineerd en waaraan douanebeambten uit 13 Aziatische landen en 27 EU-lidstaten hebben meegewerkt;

20.  is ingenomen met de overeenkomsten die de Europese Unie en haar lidstaten met tabaksproducenten hebben gesloten om de illegale tabakshandel te bestrijden; is van mening dat het in het financiële belang van de EU is verder te werken aan de bestrijding van sigarettensmokkel, die jaarlijks naar schatting een verlies van een miljard EUR voor de EU-begroting vertegenwoordigt; vraagt OLAF met aandrang verder een leidende rol te spelen bij de internationale onderhandelingen over een protocol om de illegale handel in tabaksproducten een halt toe te roepen krachtens artikel 15 van het kaderverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik, dat de illegale handel in de EU zou helpen bestrijden; is van mening dat de 500 miljoen EUR die de twee betrokken ondernemingen, British American Tobacco en Imperial Tobacco, zullen betalen, door de Commissie en de betrokken lidstaten ook moeten worden gebruikt om de fraudebestrijdingsmaatregelen te versterken;

Uitgaven: landbouw

21.  is ingenomen met de conclusie van de Commissie dat de globale rapporteringsdiscipline op dit beleidsgebied verbeterd is en dat de naleving nu 95% bedraagt; verzoekt de lidstaten die nog steeds niet tijdig verslag uitbrengen (Oostenrijk, Finland, Nederland, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk) onmiddellijk aan deze situatie te verhelpen;

22.  verzoekt de Commissie nauwgezet toe te zien op de situatie in Spanje en Italië, die respectievelijk het grootste aantal gevallen van onregelmatigheden en de grootste bedragen hebben gemeld, en aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de specifieke maatregelen die zijn getroffen om de problemen in deze twee lidstaten aan te pakken;

23.  vraagt de Commissie na te gaan of de discrepantie tussen hogere uitgaven en een minimumpercentage aan gemelde onregelmatigheden, en de grote verschillen in het gemelde percentage onregelmatigheden (Estland: 88,25%, Cyprus, Hongarije, Letland, Malta, Slovenië en Slowakije: 0,00%) samenhangen met de doeltreffendheid van de controlesystemen, teneinde een evaluatie van die systemen te verrichten;

24.  is ten zeerste bezorgd over de bevindingen van de Rekenkamer dat de betalingen voor 2009 op dit beleidsgebied onderhevig waren aan materiële fouten en dat de toezichts- en controlesystemen over het algemeen in het beste geval slechts gedeeltelijk de regelmatigheid van de betalingen konden waarborgen; betreurt de bevinding van de Rekenkamer dat, hoewel het geïntegreerde beheers- en controlesysteem (GBCS-systeem) in beginsel goed is opgezet, de doeltreffendheid van het GBCS-systeem evenwel lijdt onder onnauwkeurige gegevens in de databanken, onvolledige kruiscontroles of een onjuiste dan wel onvolledige follow-up van anomalieën; verzoekt de Commissie nauwgezet toe te zien op de doeltreffendheid van de toezichts- en controlesystemen in de lidstaten om ervoor te zorgen dat de informatie over het aantal onregelmatigheden per lidstaat een waar en correct beeld van de feitelijke situatie geeft; verzoekt de Commissie de zwakke punten op het gebied van doeltreffendheid van het GBCS-systeem aan te pakken;

25.  merkt op dat er slechts definitieve cijfers kunnen worden vastgesteld voor de begrotingsjaren die als afgesloten kunnen worden beschouwd, en dat in dit licht gezien tot nog toe 2004 het recentste begrotingsjaar is dat als afgesloten kan worden beschouwd;

26.  betreurt de rampzalige situatie betreffende het globale terugvorderingspercentage op dit beleidsgebied, dat in 2009 slechts 42% bedroeg van de 1,266 miljard EUR die aan het eind van het begrotingsjaar 2006 nog open stond; is ten zeerste bezorgd over de opmerking van de Rekenkamer dat de 121 miljoen EUR die in de jaren 2007 t/m 2009 van begunstigden werd teruggevorderd, minder dan 10% van de totale terugvorderingen vertegenwoordigt; acht deze situatie onaanvaardbaar en verzoekt de lidstaten met klem er iets aan te doen; verzoekt de Commissie met klem alle nodige stappen te ondernemen om een doeltreffend terugvorderingssysteem in te voeren en het Europees Parlement in het verslag van volgend jaar over de bescherming van de financiële belangen van de EU in te lichten over de gemaakte vorderingen;

Uitgaven: cohesiebeleid

27.  betreurt het feit dat de gegevens in het verslag 2009 over de bescherming van de financiële belangen geen betrouwbaar beeld geven van het aantal onregelmatigheden en fraudegevallen op dit beleidsgebied, aangezien een hoog peil van onregelmatigheden en/of fraude gewoon kan wijzen op efficiënte rapportering en/of efficiënte fraudebestrijdingssystemen;

28.  is ten zeerste bezorgd over het feit dat de betalingen voor het jaar 2009 volgens de Rekenkamer veel materiële fouten vertonen (meer dan 5%);

29.  wijst erop dat een belangrijke bron van fouten bij de cohesie-uitgaven een ernstige tekortkoming is in de toepassing van de openbare-aanbestedingsregels; verzoekt de Commissie bijgevolg onverwijld nieuwe regelgeving voor te stellen om deze regels te vereenvoudigen en te moderniseren;

30.  is ten zeerste bezorgd over de vaststelling van de Rekenkamer dat minstens 30% van de fouten die de Rekenkamer in het monster 2009 heeft aangetroffen, vóór de validering van de uitgaven aan de Commissie door de lidstaten zelf kon worden gedetecteerd en gecorrigeerd op basis van de informatie waarover zij beschikken; verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te drijven om hun detectie- en correctiemechanismen te verbeteren;

31.  verzoekt de Commissie het Europees Parlement informatie te verschaffen over de getroffen maatregelen ten aanzien van de onregelmatigheden op dit beleidsgebied die de lidstaten hebben gemeld en die de Commissie heeft gedetecteerd;

32.  is niet tevreden met een terugvorderingspercentage van iets meer dan 50% voor de programmeringsperiode 2000-2006; verzoekt de lidstaten met klem meer inspanningen aan de dag te leggen om ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen en verzoekt de Commissie actie te ondernemen om een hoger terugvorderingspercentage te waarborgen, aangezien de Commissie de begroting overeenkomstig artikel 317 van het VWEU onder haar eigen verantwoordelijkheid uitvoert;

Uitgaven: pretoetredingsfondsen

33.  is ten zeerste bezorgd over het vermoedelijk hoge percentage fraude in Bulgarije voor het Speciaal toetredingsprogramma op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling (Sapard) in 2009, dat voor de gehele programmeringsperiode 20% bedraagt en het hoogste percentage is dat in alle onderzochte fondsen (cohesie en landbouw) is opgemerkt; merkt op dat meer vermeende fraudegevallen aan het licht zijn gekomen door externe controles/interventies dan door interne/nationale controles; merkt op dat de Commissie zich naar behoren van haar verplichtingen heeft gekweten door de betalingen van Sapard in 2008 te staken en deze staking op 14 september 2009 na grondige controles op te heffen; verzoekt de Commissie verder toezicht uit te oefenen op de Bulgaarse autoriteiten om deze situatie verder te verbeteren;

34.  wijst erop dat de Tsjechische Republiek, Estland, Letland en Slovenië voor Sapard een fraudepeil van nul procent hebben gemeld, en heeft twijfels bij de betrouwbaarheid van de overgelegde informatie of bij het fraudedetectievermogen van deze landen; onderstreept dat soortgelijke nulpercentages of zeer lage fraudepercentages kunnen wijzen op tekortkomingen in de controlesystemen en omgekeerd; vraagt de Commissie gegevens over de doeltreffendheid van de controlemechanismen te verstrekken en samen met OLAF striktere controles op de besteding van EU-middelen te verrichten;

35.  acht het bijzonder lage terugvorderingspercentage voor vermeende fraude in de pretoetredingsfondsen, namelijk 4,6% voor de gehele programmeringsperiode, onaanvaardbaar en verzoekt de Commissie een doeltreffend systeem in te voeren om deze situatie aan te pakken;

Overheidsopdrachten, grotere transparantie en fraudebestrijding

36.  verzoekt de Commissie, de betrokken EU-agentschappen en de lidstaten maatregelen te nemen en middelen uit te trekken om ervoor te zorgen dat EU-steun niet onderhevig is aan corruptie, afschrikkende sancties te treffen wanneer corruptie en fraude worden vastgesteld, en criminele eigendommen die afkomstig zijn van fraude, belastingontduiking en witwaspraktijken vaker in beslag te laten nemen;

37.  verzoekt de Commissie en de lidstaten uniforme systemen voor overheidsopdrachten te ontwerpen, uit te voeren en periodiek te evalueren ter voorkoming van fraude en corruptie, om duidelijke voorwaarden voor deelneming aan overheidsopdrachten en criteria op grond waarvan besluiten daarover worden genomen vast te stellen en uit te voeren en ook om systemen om besluiten over overheidsopdrachten op nationaal niveau te kunnen herzien aan te nemen en uit te voeren ten einde te zorgen voor transparantie en verantwoordingsplicht bij de overheidsfinanciën, en om systemen voor risicobeheer en interne controle vast te stellen en uit te voeren;

38.  is ingenomen met het groenboek van de Commissie betreffende de modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten – Naar een meer efficiënte Europese aanbestedingsmarkt; verzoekt de Commissie en de Raad de goedkeuring van de hervorming van de EU-basisregels voor het plaatsen van opdrachten (Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG) uiterlijk eind 2012 af te ronden;

39.  verzoekt OLAF, in aansluiting op het verzoek van het Parlement in zijn verslag van vorig jaar over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, in zijn komende verslag een gedetailleerde analyse op te nemen van de strategieën en maatregelen die elke lidstaat heeft genomen om fraude te bestrijden en onregelmatigheden bij de uitgaven van de Europese fondsen, onder meer als gevolg van corruptie, te voorkomen en te signaleren; is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de tenuitvoerlegging van de landbouw- en de structuurfondsen; is van mening dat in het verslag met 27 landenprofielen moet worden onderzocht welke aanpak de nationale gerechtelijke en onderzoekinstanties hebben gevolgd, hoeveel controles zijn verricht en wat de kwaliteit ervan was, en hoeveel gevallen niet zijn gevolgd door een tenlastelegging door de nationale autoriteiten na een verslag van OLAF en waarom dat niet gebeurde;

40.  vraagt de Raad, in aansluiting op het verzoek van het Parlement in zijn verslag van vorig jaar over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen, de sluiting van de samenwerkingsovereenkomsten met Zwitserland zo spoedig mogelijk af te ronden en vraagt de Raad de Commissie te machtigen met Andorra, Monaco en San Marino te onderhandelen over fraudebestrijdingovereenkomsten;

41.  vraagt de Commissie maatregelen te nemen om te zorgen voor centrale, transparante informatie over de ontvangers van EU-steun; vraagt de Commissie maatregelen te treffen om de wettelijke regelingen transparanter te maken en een systeem te ontwerpen om alle ontvangers van EU-steun op één website bekend te maken, ongeacht wie de middelen beheert en op basis van standaardinformatie die alle lidstaten in ten minste één EU-werktaal moeten verstrekken; dringt er bij de lidstaten op aan samen te werken met de Commissie en haar complete en betrouwbare informatie te verstrekken over de ontvangers van EU-steun die door de lidstaten wordt beheerd; verzoekt de Commissie prioritair het systeem van „gedeeld beheer” te evalueren en hierover verslag uit te brengen aan het Parlement;

o
o   o

42.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Rekenkamer, het Comité van toezicht van OLAF en OLAF zelf.

(1) http://ec.europa.eu/anti_fraud/reports/olaf/2009/en.pdf.
(2) PB C 303 van 9.11.2010, blz. 1.
(3) PB C 303 van 9.11.2010, blz. 243.
(4) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0176.
(6) PB C 316 van 27.11.1995, blz. 48.
(7) PB C 313 van 23.10.1996, blz. 1, PB C 151 van 20.5.1997, blz. 1, en PB C 221 van 19.7.1997, blz. 11.


Statuut en financiering van politieke partijen op Europees niveau
PDF 228kWORD 55k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over de toepassing van Verordening (EG) nr. 2004/2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau (2010/2201(INI))
P7_TA(2011)0143A7-0062/2011

Het Europees Parlement,

–  gelet op artikel 10, lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien artikel 12, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gelet op Verordening (EG) nr. 2004/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau(1) (Europese politieke partijen en de daarmee verbonden Europese politieke stichtingen, zoals bedoel in artikel 2, lid 3 en 4 daarvan) (de Financieringsverordening), met name artikel 12 daarvan,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 maart 2006 over Europese politieke partijen(2),

–  gezien het verslag van de secretaris-generaal aan het Bureau van 18 oktober 2010 inzake de financiering van politieke partijen op Europees niveau, ingediend overeenkomstig artikel 15 van het besluit van het Bureau van 29 maart 2004(3) houdende uitvoeringsbepalingen voor de Financieringsverordening,

–  gezien de nota van het Bureau van 10 januari 2011 als de herziene versie van de op 13 december 2010 genomen besluiten van het Bureau,

–  gelet op artikel 210, lid 6 en artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie constitutionele zaken (A7-0062/2011),

A.  overwegende dat in artikel 10, lid 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt bepaald dat „politieke partijen op Europees niveau [bijdragen] tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie”, en dat het Parlement en de Raad volgens artikel 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie het statuut en in het bijzonder de regels inzake de financiering van politieke partijen en hun politieke stichtingen vaststellen,

B.  overwegende dat in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie duidelijk is bepaald dat partijen op het niveau van de Unie bijdragen tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie,

C.  overwegende dat de werking van de Europese Unie op het beginsel van de „representatieve democratie” gegrond is, zoals vastgelegd in artikel 10, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

D.  overwegende dat de basis voor Europese politieke partijen gelegd is in de Verdragen van Maastricht en Nice, die de mogelijkheid van financiering invoerden, waardoor de partijen functionele autonomie kregen ten opzichte van de fracties,

E.  overwegende dat de Commissie in 2007, na een oproep van het Europees Parlement(4), een voorstel heeft ingediend voor de financiering van politieke stichtingen op Europees niveau (Europese politieke stichtingen), dat in december 2007 is aangenomen met het oog op de ondersteuning van Europese politieke partijen in het debat over openbare beleidskwesties en over de Europese integratie,

F.  overwegende dat met de wijzigingsverordening van 2007(5) wordt getracht het integratieproces voor de Europese politieke partijen te vergemakkelijken door de politieke partijen in de Unie in staat te stellen zichzelf doelmatiger te structureren en te organiseren,

G.  overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 de rol van de Europese politieke partijen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement aanzienlijk heeft vergroot door te bepalen dat hun uitgaven eveneens de financiering van verkiezingscampagnes mogen omvatten; overwegende dat deze optie echter wordt beperkt door de voorwaarde dat de betreffende kredieten niet rechtstreeks of onrechtstreeks mogen worden gebruikt om nationale partijen of kandidaten te financieren,

H.  overwegende dat alle Europese politieke partijen die financiering ontvangen een gedragscode hebben ondertekend, die door het Bureau als bindend voor alle partijen wordt beschouwd, en waarin regels worden vastgesteld die tijdens verkiezingscampagnes moeten worden nageleefd,

I.  overwegende dat de grotere rol van de Europese politieke partijen noodzakelijkerwijs verbonden is met hun betrokkenheid bij verkiezingen voor het Europees Parlement,

J.  overwegende dat in de wijzigingsverordening van 2007 wordt aangedrongen op een formelere erkenning van de Europese politieke partijen,

K.  overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 gericht is op de oprichting van volledig georganiseerde en doeltreffende politieke partijen op Europees niveau en op het niveau van de lidstaten door middel van een evenwichtig proces van institutionalisering,

L.  overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 gericht is op de totstandbrenging van organisatorische convergentie van de politieke partijen en hun stichtingen op Europees niveau, waarbij tegelijkertijd de uiteenlopende taken van politieke partijen c.q. politieke stichtingen erkend worden,

M.  overwegende dat deze organisatorische convergentie uitsluitend bereikt kan worden door een gemeenschappelijke politieke, juridische en fiscale status voor de Europese politieke partijen vast te stellen, zonder dat dit enige standaardisering van de organisatie van de Europese politieke partijen en hun stichtingen mag inhouden, waarvoor uitsluitend de Europese politieke partijen en hun stichtingen zelf bevoegd zijn,

N.  overwegende dat de vaststelling van een statuut voor Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen dat gebaseerd is op het recht van de Europese Unie, een duidelijke en belangrijke stap voorwaarts is bij de versterking van de democratie in de Unie,

O.  overwegende dat de organisatorische en functionele convergentie en verbeteringen van het financieringsproces uitsluitend kunnen worden verwezenlijkt door voor alle Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen een eenvormig en gemeenschappelijk Europees statuut vast te stellen, dat gebaseerd is op het recht van de Europese Unie,

P.  overwegende dat de verordening inzake politieke partijen op Europees niveau geen onderscheid maakt tussen de erkenning en de financiering van politieke partijen,

Q.  overwegende dat in de nota van het Bureau van 10 januari 2011 wordt aanbevolen de criteria voor de financiering van Europese politieke partijen aan te scherpen; overwegende dat dit neerkomt op een inperking van de concurrentie tussen partijen op Europees niveau zolang de criteria voor de juridische erkenning en de financiering van de politieke partijen identiek zijn,

R.  overwegende dat de wijzigingsverordening van 2007 in een duidelijke juridische en financiële grondslag voorziet voor de oprichting van geïntegreerde politieke partijen op het niveau van de Europese Unie, met het doel het Europese bewustzijn te bevorderen en de wil van de burgers van de Europese Unie doeltreffend te uiten,

S.  overwegende dat de financiering van de Europese politieke partijen valt onder de bepalingen van titel VI „Subsidies” van het Financieel Reglement(6) en de uitvoeringsvoorschriften ervan(7),

T.  overwegende dat het Bureau, als het verantwoordelijke orgaan voor de tenuitvoerlegging van de Financieringsverordening binnen het Parlement, in 2006 besloot een aantal belangrijke verbeteringen in de uitvoeringsbepalingen aan te brengen, zoals de verhoging van de voorfinanciering van 50% naar 80% om de procedure te vereenvoudigen en de solvabiliteit van de begunstigden te verbeteren, en de versoepeling van de regels omtrent de kredietoverschrijvingen tussen de hoofdstukken in de begrotingen van de begunstigden, zodat zij hun begrotingen aan de veranderende politieke omstandigheden kunnen aanpassen,

U.  overwegende dat de ervaring met de financiering van Europese politieke partijen en de daarmee verbonden Europese politieke stichtingen heeft geleerd dat zij behoefte hebben aan meer flexibiliteit en vergelijkbare voorwaarden wat betreft de overdracht van kredieten naar het volgende begrotingsjaar en het opbouwen van financiële reserves uit eigen middelen boven het voorgeschreven minimum van uit eigen middelen te financieren uitgaven,

V.  overwegende dat de Europese politieke partijen gemiddeld bijna de helft van hun begroting aan gecentraliseerde administratie (personeel, huur enz.) besteden, nog een kwart aan vergaderingen van (statutaire en niet-statutaire) organen van de partij, en de rest aan verkiezingscampagnes en steun voor gelieerde organisaties,

W.  overwegende dat de Europese politieke stichtingen een ander bestedingpatroon hebben, waarbij gemiddeld 40% van hun begrotingen aan gecentraliseerde administratie en vergaderingen wordt besteed en eenzelfde percentage aan externe diensten zoals studies, onderzoek, publicaties en seminars,

X.  overwegende dat de contributies van de partijen die lid zijn, de belangrijkste bron van eigen middelen voor de Europese politieke partijen vormen en dat minder dan 5% van de totale inkomsten bestaat uit contributies en donaties van individuele leden,

Y.  overwegende dat het aandeel in hun totale inkomsten afkomstig van financiering uit de begroting van de Unie bij de Europese politieke partijen groter is dan bij de Europese politieke stichtingen,

Z.  overwegende dat donaties nog geen substantieel onderdeel van de financiering uitmaken, daar slechts drie partijen en twee stichtingen in 2009 op regelmatige basis donaties ontvingen,

AA.  overwegende dat er een potentieel conflict bestaat tussen enerzijds de doelstelling de financiering te vereenvoudigen en te bespoedigen, en daarmee doeltreffender te maken, en anderzijds de doelstelling het financiële risico voor de begroting van de Unie tot een minimum te beperken,

AB.  overwegende dat het Parlement in de periode waarop dit verslag betrekking heeft, namelijk 2008 tot 2011, aan geen enkele gefinancierde partij of stichting sancties heeft moeten opleggen,

AC.  overwegende dat de Europese politieke partijen en stichtingen in overeenstemming met het recht van de lidstaat waarin zij hun zetel hebben, rechtspersoonlijkheid moeten verwerven teneinde voor financiering in aanmerking te komen, en overwegende dat zij geen gemeenschappelijke juridische status bezitten,

AD.  overwegende dat de subsidies voor Europese politieke partijen en stichtingen subsidies zijn in de zin van Titel VI van het Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften ervan, maar dat zij door hun specifieke aard niet vergelijkbaar zijn met subsidies die door de Commissie worden toegekend en beheerd; overwegende dat dit tot uiting komt in een aanzienlijk aantal bepalingen van het Financieel Reglement waarin uitzonderingen worden uiteengezet; overwegende dat deze oplossing te wensen overlaat,

Het nieuwe politieke klimaat

1.  merkt op dat politieke partijen, en de hiermee verbonden politieke stichtingen, essentiële instrumenten van een parlementaire democratie zijn: ze vragen rekenschap aan parlementsleden, helpen vorm te geven aan de politieke wil van de burgers, stellen politieke programma's op, trainen en selecteren kandidaten, onderhouden de dialoog met de burgers en stellen burgers in staat hun mening te uiten;

2.  onderstreept dat het Verdrag van Lissabon voorziet in deze rol van de politieke partijen en hun stichtingen met het oog op het creëren van een Europese polis, een politieke ruimte op EU-niveau, en een Europese democratie, waarvan het Europees burgerinitiatief een essentieel onderdeel is;

3.  stelt vast dat de Europese politieke partijen in hun huidige vorm niet in staat zijn deze rol volledig te vervullen, omdat ze slechts overkoepelende organisaties van nationale partijen zijn en niet rechtstreeks in contact staan met het electoraat in de lidstaten;

4.  constateert echter met tevredenheid dat de Europese politieke partijen en politieke stichtingen desondanks onmisbare actoren in het politieke leven van de Europese Unie zijn geworden, met name als het gaat om het vorm geven aan en uiten van de respectieve standpunten van de diverse „politieke families”;

5.  onderstreept dat alle Europese politieke partijen aan de hoogste normen inzake interne partijdemocratie moeten voldoen (ten aanzien van de democratische verkiezing van partijorganen en democratische besluitvormingsprocessen, met inbegrip van de selectie van kandidaten);

6.  is van oordeel dat, zodra een partij heeft voldaan aan de voorwaarden om als politieke partij op EU-niveau te worden beschouwd, deze partij alleen financiering kan verkrijgen wanneer zij door tenminste één van haar leden in het Europees Parlement is vertegenwoordigd;

7.  wijst erop dat politieke partijen rechten, plichten en verantwoordelijkheden hebben en derhalve convergerende algemene organisatorische patronen moeten volgen; meent dat deze organisatorische convergentie uitsluitend bereikt kan worden door een gemeenschappelijke juridische en fiscale status voor de Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen op basis van het EU-recht vast te stellen;

8.  is ervan overtuigd dat een authentieke juridische status voor de Europese politieke partijen en een eigen rechtspersoonlijkheid, rechtstreeks gebaseerd op het recht van de Europese Unie, de Europese politieke partijen en hun politieke stichtingen in staat zullen stellen op te treden als vertegenwoordigers van het Europees openbaar belang;

9.  is van mening de Europese politieke partijen in aangelegenheden in verband met de gemeenschappelijke Europese uitdagingen en de Europese Unie en haar ontwikkeling op drie verschillende niveaus met elkaar in wisselwerking moeten staan en met elkaar moeten concurreren: op regionaal, nationaal en Europees niveau; is van mening dat voor de Europese politieke partijen efficiëntie en productiviteit uiterst belangrijk zijn, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaat en daarbuiten;

10.  onderstreept de belangrijke uitdagingen op het vlak van de organisatiecapaciteit waarmee de Europese politieke partijen zullen worden geconfronteerd in het licht van de hervormingen die waarschijnlijk in het Europese kiesstelsel zullen worden doorgevoerd (het creëren van een extra kiesdistrict, de invoering van transnationale lijsten);

11.  merkt op dat het bovenstaande in beginsel in overeenstemming is met het idee om de Europese politieke partijen deel te laten nemen aan referendumcampagnes, als de betreffende referenda direct verband houden met kwesties op het gebied van de Europese Unie;

12.  besluit derhalve de Commissie te verzoeken een ontwerpstatuut voor de Europese politieke partijen voor te leggen overeenkomstig artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

13.  merkt op dat wat er op kortere termijn nodig is, het verbeteren van het regelgevingsklimaat voor de Europese politieke partijen en stichtingen is, met als eerste stap de vaststelling van het Europees statuut;

Aanvullende hervormingsvoorstellen

14.  is van mening dat leden die zitting hebben in regionale parlementen of assemblees alleen in aanmerking moeten worden genomen in verband met het voldoen aan de financieringsvoorwaarden als het parlement of de assemblee in kwestie wetgevende bevoegdheden heeft;

15.  wijst erop dat de toekenning van financiering en de afsluiting van de rekeningen van de Europese politieke partijen en stichtingen bureaucratische en omslachtige procedures zijn; meent dat dit voor een groot deel voortvloeit uit het feit dat financieringsbetalingen als subsidies in de zin van het Financieel Reglement worden beschouwd, hetgeen gepast is voor de financiering van projecten of verenigingen, maar niet voor partijen;

16.  is derhalve van mening dat de Commissie moet voorstellen een nieuwe titel in het Financieel Reglement op te nemen die alleen bedoeld is voor en speciaal is toegesneden op de financiering van Europese partijen en stichtingen; meent dat het Financieel Reglement, als het gaat om de uitvoering ervan, naar de bepalingen in deze nieuwe titel zou moeten verwijzen;

17.  onderstreept dat de financiering uit eigen middelen van partijen en stichtingen een teken van vitaliteit is; is van mening dat deze vorm van financiering gestimuleerd zou moeten worden door de huidige grens voor donaties te verhogen van 12 000 naar 25 000 EUR per jaar/per donateur, waarbij echter wel de eis wordt gesteld dat de identiteit van de donateur bij ontvangst van de donatie openbaar wordt gemaakt, overeenkomstig de geldende wetgeving en in het belang van de transparantie;

18.  is van oordeel dat de eis een „jaarlijks werkprogramma” in te dienen als voorwaarde voor financiering, niet passend is voor politieke partijen; wijst er bovendien op dat in geen enkele lidstaat van de EU een dergelijke eis wordt gesteld;

19.  onderstreept dat de timing van de financiering van cruciaal belang is voor het bereiken van de doelstelling ervan; dringt erop aan dat, als uitzondering op de uitvoeringsvoorschriften voor het Financieel Reglement, de financiering die aan het begin van het begrotingsjaar beschikbaar wordt gesteld, op 100% in plaats van op 80% wordt vastgesteld; vindt dat, gezien de positieve ervaring in het verleden, het risico voor het Parlement te verwaarlozen is;

20.  wijst erop dat het Financieel Reglement bepaalt dat subsidies „niet [mogen] dienen tot volledige financiering van de huishoudelijke uitgaven van de begunstigde organisatie”; stelt vast dat het vooral voor stichtingen moeilijk is om aan deze regel te voldoen en dat dit leidt tot ontwijkende boekhoudingtechnieken (bijvoorbeeld „bijdragen in natura”); wijst erop dat bijna geen enkele lidstaat een financieringsregeling heeft waarin gedeeltelijke financiering uit eigen middelen vereist is, aangezien dit kleinere of net opgerichte partijen kan benadelen;

21.  wijst erop dat de onafhankelijke middelen die de Europese politieke partijen moeten kunnen aantonen tot 10% van hun totale begroting teruggebracht zouden kunnen worden, teneinde hun ontwikkeling verder te bevorderen; is tegelijkertijd van mening dat hun eigen middelen in de vorm van fysieke middelen niet meer dan 7,5% van hun totale begroting mogen bedragen;

22.  merkt op dat in het geval van Europese politieke stichtingen de herziening van het rechtsinstrument aangegrepen moet worden om de eis te schrappen dat stichtingen moeten kunnen aantonen over eigen middelen te beschikken;

23.  stelt dat in het kader van deze herziening de beperking die voor de Europese politieke stichtingen geldt, namelijk dat zij hun middelen binnen de Europese Unie moeten besteden, moet vervallen; is van mening dat de stichtingen aldus in staat worden gesteld zowel binnen als buiten de EU een rol te vervullen;

24.  onderstreept echter dat er als tegenwicht voor het versoepelen van de financieringsregeling sancties in de Financieringsverordening moeten worden opgenomen waar deze thans ontbreken; dergelijke sancties kunnen de vorm aannemen van financiële boetes bij overtreding van de regels met betrekking tot bijvoorbeeld de transparantie van donaties; onderstreept dat voor zowel de Europese politieke partijen als de hiermee verbonden Europese politieke stichtingen dezelfde voorwaarden moeten gelden ten aanzien van het opbouwen van financiële reserves uit eigen middelen boven de grens en de overdracht van middelen;

25.  wijst erop dat de Europese politieke partijen sinds 2008 het recht hebben bedragen die zij als subsidies hebben ontvangen, te gebruiken voor de „financiering van campagnes die... worden gevoerd naar aanleiding van de verkiezingen voor het Europees Parlement...” (artikel 8, derde alinea, van de Financieringsverordening); meent echter dat, willen de Europese politieke partijen een politieke rol spelen op EU-niveau, zij het recht moeten hebben aan dergelijke campagnes deel te nemen, zolang het onderwerp van het referendum direct verband houdt met kwesties betreffende de Europese Unie;

26.  verzoekt de Europese politieke partijen een proces op gang te brengen om na te denken over de voorwaarden voor een rechtstreeks individueel lidmaatschap en een passende regeling voor de rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van individuen in de interne activiteiten en de besluitvormingsprocessen van de partijen;

o
o   o

27.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 297 van 15.11.2003, blz. 1.
(2) PB C 292 van 1.12.2006, blz. 127.
(3) Gewijzigd bij besluit van het Bureau van 1 februari 2006 en 18 februari 2008.
(4) Resolutie van 23 maart 2006 over Europese politieke partijen, paragraaf 14 (PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 127).
(5) Verordening (EG) nr. 1524/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2007, PB L 343 van 27.12.2007, blz. 5.
(6) Verordening (EG, Euratom) Nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002, PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(7) Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002, PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1.


Governance en partnerschap op de interne markt
PDF 157kWORD 65k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over governance en partnerschap op de interne markt (2010/2289(INI))
P7_TA(2011)0144A7-0083/2011

Het Europees Parlement,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act. Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen: 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen” (COM(2010)0608),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een interne markt voor de 21e eeuw” (COM(2007)0724) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De interne markt: overzicht van verwezenlijkingen” (SEC(2007)1521),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 4 september 2007 over de evaluatie van de interne markt(1) en het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De evaluatie van de interne markt: een jaar later” (SEC(2008)3064),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Slimme regelgeving in de Europese Unie” (COM(2010)0543),

–  gezien het 27e jaarverslag van de Commissie betreffende de controle op de toepassing van het EU-recht en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Situatie in de verschillende sectoren” (SEC(2010)1143),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 29 juni 2009 over maatregelen ter verbetering van de werking van de interne markt(2),

–  gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2010 over de Single Market Act,

–  gezien het verslag van professor Mario Monti aan de Commissie over het opnieuw tot leven brengen van de interne markt,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(3),

–  gezien het scorebord van de interne markt nr. 21 (2010) en onder verwijzing naar zijn resoluties van 9 maart 2010(4) en 23 september 2008(5) over het scorebord van de interne markt,

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een Europa van resultaten − Toepassing van het Gemeenschapsrecht” (COM(2007)0502),

–  gelet op de artikelen 258 tot en met 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gelet op de artikelen 7, 10 en 15 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie juridische zaken (A7-0083/2011),

A.  overwegende dat voor het weer op gang brengen van de interne markt de actieve steun nodig is van alle burgers, Europese instellingen, lidstaten en belanghebbenden,

B.  overwegende dat het, teneinde de actieve steun te krijgen van alle belanghebbenden, cruciaal is dat er zowel tijdens het overleg en de dialoog met de Commissie als binnen de deskundigengroepen wordt gezorgd voor effectieve vertegenwoordiging van het maatschappelijk middenveld en kmo's,

C.  overwegende dat goede verspreiding, goede verwoording en goed beheer van de diverse raadplegingen van EU-instellingen en verslagen (EU 2010, het verslag over het EU-burgerschap 2010, het geïntegreerd industriebeleid, de digitale agenda voor Europa, het verslag-Monti, de resolutie van het Parlement over de verwezenlijking van een interne markt voor consumenten en burgers, het verslag-Gonzales, het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, enz.) van bijzonder belang zijn voor de succesvolle herintroductie van de interne markt,

D.  overwegende dat er nog steeds een aanzienlijke kloof bestaat tussen de regels die voor de interne markt gelden, en de voordelen die zij in de praktijk voor burgers en bedrijven opleveren,

E.  overwegende dat de gemiddelde omzettingsachterstand in de EU 1,7% bedraagt, uitgaande van de gevallen waarin bij de omzetting van een richtlijn de uiterste termijn wordt overschreden en door de Commissie een inbreukprocedure wegens niet-naleving is ingeleid,

Inleiding

1.  neemt met belangstelling kennis van de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act”, met name het derde hoofdstuk ervan, en van de algemene aanpak die zij daarin voorstelt om binnen de interne markt het evenwicht tussen ondernemingen en burgers te herstellen en de democratie en transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren; onderstreept dat deze aanpak het evenwicht tussen de voorstellen in de drie delen van de mededeling het best probeert te garanderen;

2.  is van mening dat de drie hoofdstukken van de mededeling van even groot belang zijn en onderling samenhangen en een coherente benadering vereisen waarin de verschillende aandachtsgebieden niet geïsoleerd van elkaar worden behandeld;

3.  dringt er bij de Commissie en de Raad op aan nog sterker te kiezen voor een holistische benadering bij het weer op gang brengen van de interne markt en de internemarktprioriteiten te integreren in alle beleidsterreinen die essentieel zijn voor de totstandbrenging van de interne markt ten behoeve van de Europese burgers, consumenten en bedrijven;

4.  is van mening dat de verbetering van de Europese economische governance, de uitvoering van de EU 2020-strategie en het weer op gang brengen van de interne markt even belangrijk zijn om de Europese economie nieuw leven in te blazen, en dat dit alles in onderlinge samenhang moet worden beschouwd;

5.  is van mening dat een competitieve interne markt zonder grenzen moet worden voltooid die in het dagelijkse leven concrete voordelen oplevert voor werknemers, studenten, gepensioneerden en burgers in het algemeen, alsook voor bedrijven, met name kmo's;

6.  verzoekt de Commissie het tijdsschema voor de verwezenlijking van de Single Market Act bekend te maken en regelmatig te publiceren over de concrete vorderingen, om de Europese burgers bewust te maken van de uitvoering van dit project en er de voordelen van te laten inzien;

Algemene beoordeling
Versterking van politiek leiderschap en partnerschap

7.  is ervan overtuigd dat een van de grootste uitdagingen bij het weer op gang brengen van de interne markt is dat er moet worden gezorgd voor politiek leiderschap, engagement en coördinatie; is van mening dat brede sturing door het hoogste politieke niveau cruciaal is om de interne markt een nieuwe impuls te geven;

8.  stelt voor aan de voorzitter van de Commissie een mandaat te verlenen om in nauwe samenwerking met de voorzitter van de Europese Raad en de bevoegde autoriteiten in de lidstaten zorg te dragen voor de coördinatie van en het toezicht op de maatregelen om de interne markt weer op gang te brengen; dringt er bij de voorzitters van de Commissie en de Europese Raad op aan de respectieve acties die de economische groei, het concurrentievermogen, de socialemarkteconomie en de duurzaamheid van de Unie moeten verbeteren, goed te coördineren;

9.  wijst op de grotere rol die het EP en de nationale parlementen door het Verdrag van Lissabon hebben gekregen; dringt erop aan dat de rol van het Parlement in het wetgevingsproces betreffende de interne markt wordt versterkt; moedigt de nationale parlementen aan om zich gedurende de hele wetgevingscyclus bezig te houden met internemarktvoorschriften en deel te nemen aan gezamenlijke activiteiten met het Europees Parlement, wat moet leiden tot een betere synergie tussen de twee parlementaire niveaus;

10.  is verheugd over de benadering van de Commissie, die dialoog en partnerschap centraal stelt in de hernieuwde interne markt, en dringt bij alle belanghebbenden aan op grotere inspanningen om deze benadering in de praktijk te brengen, zodat de interne markt een volwaardige rol kan vervullen bij het bevorderen van groei en een markteconomie met veel concurrentiekracht;

11.  verzoekt de Commissie samen met het Voorzitterschap jaarlijks een internemarktforum te organiseren waaraan belanghebbenden van de EU-instellingen, de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven deelnemen, teneinde de vorderingen inzake het weer op gang brengen van de interne markt te beoordelen, goede praktijken uit te wisselen en de voornaamste bekommernissen van de Europese burgers aan te pakken; moedigt de Commissie aan te blijven werken aan de opstelling van een top-20 van aan de vrije markt gerelateerde bronnen van ontevredenheid en frustratie waarmee de burgers te maken hebben; stelt voor dat de Commissie het internemarktforum zou gebruiken om deze problemen en de respectieve oplossingen toe te lichten;

12.  dringt er bij de regeringen van de lidstaten op aan de doorstart van de interne markt tot hun eigen verantwoordelijkheid te maken; is verheugd over initiatieven van de lidstaten om hun omgang met internemarktrichtlijnen te optimaliseren door het verbeteren van de coördinatie, het opzetten van aanmoedigingsstelsels en het vergroten van het politieke belang dat aan de omzetting wordt toegekend; acht het cruciaal dat in het debat over de prioriteiten voor nieuwe wetgeving meer aandacht wordt besteed aan tijdige en juiste omzetting, correcte toepassing en betere naleving van de wetgeving inzake de interne markt, en dat er ten behoeve hiervan prikkels worden gegeven;

13.  merkt op dat de internemarktvoorschriften vaak door lokale en regionale instanties worden uitgevoerd; onderstreept de noodzaak van een grotere betrokkenheid van de regionale en lokale overheden bij de totstandbrenging van de interne markt, overeenkomstig de beginselen van subsidiariteit en partnerschap, en wel in alle stadia van het besluitvormingsproces; stelt voor, teneinde deze gedecentraliseerde aanpak te benadrukken, in elke lidstaat een „Territoriaal pact van lokale en regionale overheden met betrekking tot de Europa 2020-strategie” in het leven te roepen, om zo een sterker gevoel van verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de EU 2020-strategie te bewerkstelligen;

14.  is van oordeel dat „goed bestuur” van de interne markt de rol moet respecteren van de twee adviesorganen op Europees niveau – het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – alsook die van de sociale partners;

15.  onderstreept dat de dialoog met de sociale partners en het maatschappelijk middenveld essentieel is om het vertrouwen in de interne markt te herstellen; verwacht dat de Commissie met nieuwe en gedurfde ideeën komt over hoe deze dialoog daadwerkelijk kan worden verbeterd; dringt erop aan dat de sociale partners worden betrokken bij en geraadpleegd over alle relevante regelgeving betreffende de interne markt die een invloed heeft op de arbeidsmarkt;

16.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om de open, transparante en regelmatige dialoog met het maatschappelijk middenveld te verbeteren;

17.  verzoekt de Commissie een groenboek op te stellen met richtsnoeren voor overleg van de EU-instellingen met representatieve verenigingen en het maatschappelijk middenveld, waarbij wordt gewaarborgd dat dit overleg breed en interactief is en waarde toevoegt aan de voorgestelde beleidsmaatregelen;

18.  verzoekt de Commissie de dialoog en de communicatie maximaal af te stemmen op de gewone burger, bijvoorbeeld door alle openbare raadplegingen van de Commissie te publiceren in alle officiële talen van de Europese Unie en door taal te gebruiken die de gewone burger kan begrijpen;

19.  verzoekt de Commissie met klem een informatieve en educatieve campagne te lanceren over de essentie van de interne markt en de doelstellingen die zijn overeengekomen om haar dynamiek te vergroten, waarbij sociale en regionale cohesie worden geïntegreerd; benadrukt dat deze voorlichtingscampagne een gunstig effect moet hebben op de bereidheid tot medewerking en aanpassing van elke burger, werknemer en consument om een competitieve, rechtvaardige en evenwichtige markt te bewerkstelligen;

20.  is van oordeel dat het gebruik van de nieuwe collaboratieve middelen en benaderingen van Web 2.0 een mogelijkheid biedt om te komen tot een openere, verantwoordelijkere, ontvankelijkere en efficiëntere governance van de interne markt;

Regulering van de interne markt

21.  is van mening dat initiatieven van afzonderlijke staten geen kans van slagen hebben zonder gecoördineerde actie op EU-niveau en dat het daarom van fundamenteel belang is dat de Europese Unie met één krachtige stem spreekt en gezamenlijk optreedt; is van oordeel dat solidariteit, waarop het Europees model van de sociale economie is gebaseerd, en de coördinatie van nationale oplossingen van cruciaal belang zijn geweest om protectionistische kortetermijnmaatregelen van afzonderlijke lidstaten te voorkomen; spreekt de vrees uit dat het heroplaaien van economisch protectionisme op nationaal niveau naar alle waarschijnlijkheid tot een fragmentatie van de interne markt en verlies van concurrentievermogen zal leiden, en vindt daarom dat dit moet worden voorkomen; is bezorgd dat de huidige financiële en economische crisis door diverse lidstaten gebruikt zou kunnen worden om een terugkeer naar protectionistische maatregelen te rechtvaardigen, terwijl deze crisis juist vraagt om gemeenschappelijke vrijwaringsmechanismen;

22.  is van mening dat vooruitgang op het gebied van de interne markt niet gebaseerd mag zijn op het principe van de kleinste gemene deler; dringt er daarom bij de Commissie op aan het voortouw te nemen en met gedurfde voorstellen te komen; moedigt de lidstaten aan gebruik te maken van het instrument van nauwere samenwerking op gebieden waar overeenstemming tussen de 27 lidstaten niet haalbaar is; wijst erop dat het andere landen vrij staat zich in een later stadium aan te sluiten bij deze speerpuntinitiatieven;

23.  is van mening dat de efficiëntie en legitimiteit van de interne markt globaal gezien te lijden hebben van het feit dat de governance van de interne markt zo complex is;

24.  is van mening dat er meer aandacht moet uitgaan naar de kwaliteit en de duidelijkheid van de EU-wetgeving om de uitvoering van de internemarktvoorschriften door de lidstaten te vergemakkelijken;

25.  is van mening dat het zou bijdragen tot een duidelijker reguleringssituatie en een vermindering van de transactiekosten in verband met de omzetting als er waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van verordeningen in plaats van richtlijnen; verzoekt de Commissie gerichter te werk te gaan bij de keuze van wetgevingsinstrumenten en deze te laten afhangen van de juridische en inhoudelijke kenmerken van de uit te voeren bepalingen, waarbij de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid worden geëerbiedigd;

26.  moedigt de Commissie en de Raad aan hun inspanningen op te drijven om de strategie inzake slimme regelgeving uit te voeren en zo de kwaliteit van de regelgeving te verbeteren, waarbij de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid volledig worden geëerbiedigd;

27.  verzoekt de Commissie met klem de wetgeving ex-ante en ex-post onafhankelijk te blijven beoordelen, met de deelname van de belanghebbenden, om de efficiëntie van de wetgeving te verbeteren;

28.  stelt voor dat de Commissie de kmo-toets systematiseert en verfijnt, waarbij zij oog heeft voor de diversiteit van de verschillende situaties van kmo's, om de gevolgen van wetsvoorstellen voor deze ondernemingen te beoordelen;

29.  is van mening dat concordantietabellen bijdragen aan een betere omzetting en de handhaving van de regels inzake de interne markt aanzienlijk vergemakkelijken; verzoekt de lidstaten met klem voor alle wetgeving inzake de interne markt concordantietabellen op te stellen en openbaar te maken; wijst erop dat het Parlement voortaan wellicht geen verslagen over compromisteksten waarover met de Raad overeenstemming is bereikt, op de agenda voor de plenaire vergadering zal zetten als deze geen bepalingen betreffende concordantietabellen bevatten;

Administratieve coördinatie, instrumenten om problemen op te lossen en informatie

30.  steunt de voorstellen in de Single Market Act die erop gericht zijn de administratieve samenwerking tussen de lidstaten verder te ontwikkelen, o.a. door het informatiesysteem voor de interne markt naar andere relevante wetgevingsterreinen uit te breiden, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid en de bruikbaarheid van het systeem; verzoekt de Commissie de lidstaten te steunen door in te staan voor opleiding en begeleiding;

31.  is van mening dat lokale en regionale overheden kunnen worden betrokken bij de ontwikkeling en uitbreiding van het informatiesysteem voor de interne markt, nadat een grondige afweging is gemaakt van de voor- en nadelen die een dergelijke uitbreiding van het systeem teweeg kan brengen;

32.  onderstreept het belang van een betere communicatie en van uitbreiding van het informatiesysteem voor de interne markt, aangezien dit van cruciaal belang is om met name kmo's van duidelijke informatie over de interne markt te voorzien;

33.  is ingenomen met het voornemen van de Commissie om samen te werken met de lidstaten en zo informele instrumenten om problemen op te lossen, zoals SOLVIT, het EU-proefproject en Europese consumentencentra, te consolideren en te versterken; verzoekt de Commissie een stappenplan op te stellen voor de ontwikkeling en onderlinge koppeling van verschillende instrumenten om problemen op te lossen, teneinde de efficiëntie en de gebruiksvriendelijkheid te waarborgen en onnodige overlapping te voorkomen; verzoekt de lidstaten voldoende middelen uit te trekken voor deze instrumenten om problemen op te lossen;

34.  verzoekt de Commissie de website „Uw Europa” verder te ontwikkelen en te bevorderen, zodat deze één ingang biedt tot alle informatie en hulpdiensten die burgers en bedrijven nodig hebben om gebruik te maken van hun rechten op de interne markt;

35.  verzoekt de lidstaten centrale aanspreekpunten, als bedoeld in de dienstenrichtlijn, te ontwikkelen en deze om te vormen tot gebruiksvriendelijke en makkelijk toegankelijke e-Government centra waar bedrijven in de relevante EU-talen via elektronische weg alle informatie kunnen krijgen, alle formaliteiten kunnen afhandelen en de nodige stappen kunnen nemen om in de respectieve lidstaat diensten te verlenen;

36.  erkent de belangrijke rol van EURES bij de bevordering van het vrij verkeer van werknemers in de Unie en bij het waarborgen van nauwe samenwerking tussen nationale arbeidsbureaus; verzoekt de lidstaten het bestaan van deze nuttige dienst sterker onder de publieke aandacht te brengen opdat meer EU-burgers ten volle kunnen profiteren van werkgelegenheidskansen in geheel de EU;

37.  verzoekt de nationale parlementen, de regionale en lokale overheden en de sociale partners een actieve rol te spelen bij het overbrengen van de voordelen van de interne markt;

Omzetting en handhaving

38.  verzoekt de Commissie alle bevoegdheden uit hoofde van de Verdragen te gebruiken om de omzetting, de toepassing en de handhaving van de internemarktvoorschriften te verbeteren ten behoeve van de Europese burgers, consumenten en bedrijven; verzoekt de lidstaten hun inspanningen op te drijven om de internemarktvoorschriften volledig en correct uit te voeren;

39.  is van mening dat de inbreukprocedure een centraal instrument blijft om de werking van de interne markt te waarborgen, maar benadrukt dat andere instrumenten, die minder tijd vragen en minder omslachtig zijn, moeten worden overwogen als aanvulling hierop;

40.  verzoekt de Commissie weerstand te bieden aan alle politieke inmenging en onmiddellijk een inbreukprocedure te beginnen wanneer instrumenten voor precontentieuze probleemoplossing het laten afweten;

41.  merkt op dat de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie de Commissie nieuwe aanknopingspunten biedt voor de aanpak van „algemene en structurele inbreuken” van de lidstaten op de internemarktvoorschriften;

42.  verzoekt de Commissie ten volle gebruik te maken van de met artikel 260 van het VWEU ingevoerde wijzigingen, die het mogelijk moeten maken om in de context van inbreukprocedures eenvoudiger en sneller boetes op te leggen;

43.  is van mening dat de Commissie een actievere rol moet spelen bij de handhaving van de internemarktvoorschriften, door meer systematische en onafhankelijke controles te verrichten teneinde inbreukprocedures te versnellen en te vergemakkelijken;

44.  betreurt het dat te veel inbreukprocedures lang aanslepen voordat zij worden afgesloten of aan het Hof van Justitie worden voorgelegd; verzoekt de Commissie een periode van 12 maanden als benchmark te hanteren voor de gemiddelde maximumtermijn voor de behandeling van inbreuken, vanaf het aanleggen van het dossier tot het verzenden van de aanvraag naar het Hof van Justitie; betreurt ten zeerste dat zulke procedures geen direct effect hebben op de burgers of ingezetenen van de EU die mogelijk het slachtoffer zijn van het gebrek aan rechtshandhaving in de EU;

45.  verzoekt de Commissie op transparante wijze betere informatie te verstrekken over de lopende inbreukprocedures;

46.  verzoekt de Commissie een benchmark voor te stellen voor de periode waarbinnen de lidstaten aan arresten van het Hof van Justitie moeten voldoen;

47.  steunt de initiatieven van de Commissie om het gebruik van alternatieven voor de oplossing van geschillen in de EU verder te verbeteren, teneinde consumenten en bedrijven snelle en efficiënte toegang te bieden tot goedkope buitengerechtelijke oplossingen voor nationale en grensoverschrijdende geschillen, zowel voor online- als voor offline-aankopen; is ingenomen met de door de Commissie gestarte raadpleging, benadrukt het belang om burgers beter voor te lichten over het bestaan van alternatieve geschillenregelingen;

48.  verzoekt de Commissie tevens aandacht te besteden aan het voorkomen van geschillen, onder meer door krachtiger maatregelen te treffen ter bestrijding van oneerlijke handelspraktijken;

49.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een openbare raadpleging te organiseren over een Europese aanpak van collectieve vorderingen, en spreekt zich uit tegen de invoering van mechanismen voor collectieve vorderingen volgens het Amerikaanse model, dat sterke financiële prikkels biedt voor instelling van chicaneuze vorderingen;

50.  wijst erop dat elk voorstel inzake collectief verhaal voor inbreuken op de mededingingsregels rekening moet houden met het standpunt van het Parlement dat is verwoord in zijn resolutie van 26 maart 2009 betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire mededingingsregels; dringt erop aan dat het Parlement in het kader van de gewone wetgevingsprocedure bij elk dergelijk initiatief wordt betrokken en verzoekt de Commissie minimumnormen te overwegen ten aanzien van het recht op vergoeding van schade die het gevolg is van een inbreuk op het recht van de Unie in het algemeen;

Toezicht, evaluatie en modernisering

51.  is voorstander van een gerichte en op feiten gebaseerde benadering van markttoezicht en -evaluatie; verzoekt de Commissie haar instrumenten voor het markttoezicht, zoals dat van het alarmmechanisme in de dienstenrichtlijn, verder te blijven ontwikkelen door de methodologie, de indicatoren en de gegevensverzameling te verbeteren, met inachtneming van de beginselen van uitvoerbaarheid en rentabiliteit;

52.  wijst erop dat een snellere en duidelijkere evaluatie van de stand van tenuitvoerlegging van de internemarktwetgeving door de lidstaten noodzakelijk is;

53.  wijst op de procedure van wederzijdse beoordeling waarin de dienstenrichtlijn voorziet als innovatief middel om van intercollegiale toetsing gebruik te maken voor de verbetering van de omzettingskwaliteit; is er voorstander van om in voorkomend geval de procedure van wederzijdse beoordeling ook op andere terreinen toe te passen, bijv. bij het vrije verkeer van goederen;

54.  moedigt de lidstaten ertoe aan de nationale voorschriften en procedures die van invloed zijn op het vrije verkeer van diensten en goederen regelmatig te bekijken om de nationale regelgeving te vereenvoudigen en te moderniseren en overlappingen uit de weg te ruimen; is van mening dat het screeningproces van de nationale wetgeving zoals dat wordt gebruikt voor de uitvoering van de dienstenrichtlijn, ook op andere vlakken een efficiënt middel kan zijn om overlappingen en ongerechtvaardigde nationale belemmeringen voor het vrije verkeer weg te nemen;

55.  dringt er bij de Commissie op aan steun te verlenen aan de inspanningen die de overheden zich getroosten om in het openbaar bestuur innovatieve benaderingen in te voeren, nieuwe technologieën en procedures toe te passen en goede praktijken te verspreiden die erop zijn gericht de bureaucratie te verminderen en een beleid tot stand te brengen waarin de burger centraal staat;

Voornaamste prioriteiten

56.  wenst dat elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad wordt gewijd aan de beoordeling van de toestand van de interne markt, aan de hand van een monitoringproces;

57.  verzoekt de Commissie een groenboek op te stellen met richtsnoeren voor overleg van de EU-instellingen met representatieve verenigingen en het maatschappelijk middenveld, waarbij wordt gewaarborgd dat dit overleg breed, interactief en transparant is en waarde toevoegt aan de voorgestelde beleidsmaatregelen;

58.  verzoekt de lidstaten met klem voor alle wetgeving inzake de interne markt concordantietabellen op te stellen en openbaar te maken;

59.  verzoekt de lidstaten de omzettingsachterstand bij internemarktrichtlijnen zowel bij de nog niet omgezette als bij de incorrect omgezette wetgeving tegen eind 2012 tot 0,5% terug te brengen;

60.  verzoekt de Commissie voor het eind van 2011 een wetsvoorstel in te dienen over het gebruik van alternatieven voor het oplossen van geschillen in de EU, en benadrukt dat het belangrijk is dit voorstel spoedig goed te keuren;

o
o   o

61.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, en aan de regeringen en de parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 80.
(2) PB L 176 van 7.7.2009, blz. 17.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0186.
(4) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 25.
(5) PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 7.


De interne markt voor Europeanen
PDF 180kWORD 92k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 over een interne markt voor Europeanen (2010/2278(INI))
P7_TA(2011)0145A7-0072/2011

Het Europees Parlement,

–  gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zoals geïntegreerd in de Verdragen middels artikel 6 van het EU-Verdrag,

–  gelet op artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het volgende is bepaald: „De interne markt omvat een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen”,

–  gelet op artikel 3, lid 3, van het EU-Verdrag, waarin wordt bepaald dat de Unie zich inzet voor „een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang” en voor „een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu”,

–  gelet op artikel 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het volgende is bepaald: „Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid”,

–  gelet op artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het volgende is bepaald: „De eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Unie, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling”,

–  gelet op artikel 12 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin het volgende is bepaald: „Met de eisen terzake consumentenbescherming wordt rekening gehouden bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Unie op andere gebieden”,

–  gelet op artikel 14 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het daaraan gehechte Protocol nr. 26 over diensten van algemeen (economisch) belang,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Europese Raad getiteld „Europa 2020, een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” (COM(2010)0608),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een agenda voor de burger – Concrete resultaten voor Europa” (COM(2006)0211),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2007)0724) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De interne markt: overzicht van verwezenlijkingen” (SEC(2007)1521), de resolutie van het Parlement van 4 september 2007 over de evaluatie van de interne markt(1) en het werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „De evaluatie van de interne markt: een jaar later” (SEC(2008)3064),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Kansen, toegang en solidariteit: naar een nieuwe sociale visie voor het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2007)0726) en de mededeling van de Commissie getiteld „Diensten van algemeen belang, inclusief sociale diensten van algemeen belang: een nieuw Europees engagement” (COM(2007)0725), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 27 september 2006 over het Witboek van de Commissie over diensten van algemeen belang(2),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 29 juni 2009 over maatregelen ter verbetering van de werking van de interne markt(3) en de aanbeveling van de Commissie van 12 juli 2004 betreffende de omzetting in nationaal recht van internemarktrichtlijnen(4),

–  gezien het scorebord van de interne markt van juli 2009 (SEC(2009)1007) en onder verwijzing naar de resoluties van het Parlement van 9 maart 2010(5) en 23 september 2008(6) over het scorebord van de interne markt,

–  gezien de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité getiteld „EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 – Consumenten mondig maken, hun welzijn verbeteren en hun effectief bescherming bieden” en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 20 mei 2008 over de EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013(7),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 28 januari 2009 getiteld „Doorlichting van de beleidsresultaten voor consumenten in de interne markt – Tweede editie van het scorebord voor de consumentenmarkten”(COM(2009)0025) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „Tweede editie van het scorebord voor de consumentenmarkten” (SEC(2009)0076),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2009 betreffende de handhaving van het consumentenacquis (COM(2009)0330) en het verslag van de Commissie van 2 juli 2009 over de toepassing van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming (de „verordening betreffende de samenwerking inzake consumentenbescherming”) (COM(2009)0336),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „De grensoverschrijdende elektronische handel tussen ondernemingen en consumenten in de EU” (COM(2009)0557),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2010 over consumentenbescherming(8),

–  gezien het verslag van professor Mario Monti aan de Commissie over het opnieuw tot leven brengen van de interne markt,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(9),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 oktober 2010 over de financiële, economische en sociale crisis(10),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Jeugd in beweging” (COM(2010)0477),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 september 2010 over de voltooiing van de interne markt voor e-handel(11),

–  gezien de mededeling van de Commissie getiteld „Verslag over het EU-burgerschap 2010 − Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers” (COM(2010)0603),

–  gezien het verslag van de afdeling interne markt, productie en consumptie van het Europees Economisch Sociaal Comité getiteld „Obstakels voor de Europese interne markt 2008”(12),

–  gezien het jaarverslag van 2008 van Solvit over de ontwikkeling en prestaties van het Solvit-netwerk (SEC(2009)0142) en het interne werkdocument van de Commissie van 8 mei 2008 over een actieplan voor een geïntegreerde benadering voor het verbeteren van de bijstandsdiensten voor de interne markt voor de burgers en het bedrijfsleven (SEC(2008)1882), en onder verwijzing naar de resolutie van het Parlement van 9 maart 2010 over Solvit(13),

–  gezien Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten(14), die bedoeld is om een algemeen kader van regels en beginselen te creëren met betrekking tot accreditatie en markttoezicht,

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie juridische zaken, de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie verzoekschriften (A7-0072/2011),

A.  overwegende dat een werkende interne markt de belangrijkste drijvende kracht is die de Europese Unie in staat zal stellen haar volledige potentieel te verwezenlijken op het vlak van concurrentievermogen, slimme, duurzame en inclusieve groei, het scheppen van meer en betere banen, inspanningen om te zorgen voor gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle soorten ondernemingen, de totstandbrenging van gelijke rechten voor alle Europese burgers en de versterking van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen,

B.  overwegende dat de Single Market Act de Europese burgers als actieve deelnemers aan de Europese economie aangaat,

C.  overwegende dat de interne markt niet enkel vanuit economisch oogpunt kan worden beschouwd, maar moet worden gezien als onderdeel van een breder wetgevingskader waaraan burgers, consumenten, werknemers, ondernemers en bedrijven, met name alle vormen van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), specifieke grondrechten ontlenen,

D.  overwegende dat er te veel obstakels bestaan voor burgers die willen studeren of werken in of verhuizen naar een andere lidstaat of willen winkelen over de grenzen heen, en voor kmo's die zichzelf in een andere lidstaat willen vestigen en grensoverschrijdend handel willen drijven; overwegende dat deze obstakels onder meer het gevolg zijn van in onvoldoende mate geharmoniseerde nationale wetten, de beperkte overdraagbaarheid van socialezekerheidsrechten en buitensporige bureaucratie, wat afbreuk doet aan het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal binnen de Unie,

E.  overwegende dat de voltooiing van de interne markt een totaalvisie vereist om de ontwikkeling ervan verder te versterken, zoals werd benadrukt in het verslag-Monti en de resolutie over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers, wat gepaard moet gaan met de integratie van alle relevante beleidsgebieden in een strategische doelstelling voor de interne markt, die niet enkel beperkt is tot het mededingingsbeleid, maar onder meer ook het beleid omvat op het gebied van industrie, consumenten, energie, vervoer, digitale technologie, het milieu, klimaatverandering, handel, de regio's, justitie en burgerschap, teneinde een hoge mate van integratie te bereiken,

F.  overwegende dat de interne markt de Europese consumenten meer keuzemogelijkheden moet bieden aan lagere prijzen, en met name aan personen die in minder toegankelijke gebieden, zoals eilanden, berggebieden en dunbevolkte regio's, leven en personen die beperkt mobiel zijn,

G.  overwegende dat door de Commissie gepubliceerde drukwerken en online-informatie vaak ofwel te abstract of te ingewikkeld zijn om de aandacht van de burgers te krijgen en een breed publiek te bereiken,

H.  overwegende dat het belangrijk is dat de Single Market Act niet uit een reeks geïsoleerde maatregelen bestaat en dat alle voorstellen gezamenlijk moeten bijdragen tot de verwezenlijking van een samenhangende doelstelling,

Inleiding

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act”, en met name hoofdstuk II daarvan („De Europeanen centraal stellen in de eengemaakte markt voor het herwinnen van het vertrouwen”), waarin 19 initiatieven zijn opgenomen die afgestemd zijn op de noden van de Europese burgers;

2.  is van mening dat de voorstellen in de mededeling algemeen genomen overeenstemmen met de verwachtingen van het Parlement, maar verder moeten worden versterkt om de burgers centraal te stellen in het project van de interne markt;

3.  betreurt dat de mededeling in drie hoofdstukken is ingedeeld die betrekking hebben op Europeanen, ondernemingen en bestuur, in plaats van gebaseerd te zijn op doorgaande thematische lijnen; wijst erop dat het concurrentievermogen van de interne markt en de acceptatie ervan door de burgers geen tegenstellingen, maar elkaar wederzijds versterkende doelstellingen zijn; is echter van mening dat de drie hoofdstukken van de mededeling van even groot belang zijn en onderling samenhangen en een coherente benadering vereisen, waarbij rekening moet worden gehouden met voorstellen en bezorgdheden van belanghebbenden op EU-niveau en in de lidstaten;

4.  is ervan overtuigd dat de Single Market Act een coherent en evenwichtig pakket maatregelen moet zijn, in de geest van het verslag-Grech (A7-0132/2010) en het verslag-Monti, dat de basis legt voor een Europa met meerwaarde voor zowel burgers als bedrijven;

5.  stelt dat de revitalisering en verdieping van de interne markt van essentieel belang zijn in het kader van de beleidsmaatregelen van de EU ter bestrijding van de gevolgen van de financiële en economische crisis en als onderdeel van de EU 2020-strategie;

6.  is van mening dat de Europeanen het potentieel van de interne markt op een groot aantal gebieden, zoals het vrije verkeer van personen, goederen en diensten, nog niet ten volle benutten en dat er nieuwe stimulansen nodig zijn, in het bijzonder om te zorgen voor een daadwerkelijke pan-Europese geografische arbeidsmobiliteit;

7.  is van oordeel dat de strategie voor de interne markt het sociaal welzijn moet bevorderen, en tot meer rechten voor werknemers en billijke arbeidsvoorwaarden voor alle Europeanen moet leiden;

8.  steunt het idee van de Commissie om door middel van de Single Market Act een omvattend en pragmatisch debat op gang te brengen in heel Europa over de kosten en baten van de interne markt, en verzoekt de Commissie een doeltreffende toepassing te waarborgen van de regels voor de interne markt die de administratieve lasten voor de burgers verminderen;

9.  deelt de overtuiging dat de volledige verwezenlijking van de Europese interne markt het fundament moet vormen van de voltooiing van het proces van politieke en economische integratie;

10.  benadrukt in het bijzonder de toezegging van de Commissie in deze mededeling om nieuwe benaderingen voor duurzame ontwikkeling te bevorderen;

11.  benadrukt dat het niet alleen de internemarktwetgeving is die door de lidstaten op onbevredigende wijze wordt uitgevoerd, maar ook andere wetgeving met betrekking tot de Europese burgers en andere wettige ingezetenen; doet een beroep op de lidstaten om met name te zorgen voor een betere uitvoering van Richtlijn (2004/38/EG) inzake vrij verkeer;

12.  is van mening dat inspanningen om de interne markt te voltooien toegespitst moeten zijn op de bezorgdheden en rechten van de burgers, consumenten, gebruikers van openbare diensten en bedrijven en dat die inspanningen voor hen concrete voordelen moeten opleveren, opdat zij weer volledig vertrouwen kunnen krijgen in de interne markt en ze zich meer bewust zijn van de mogelijkheden die de interne markt biedt;

13.  dringt er bij de lidstaten en de Commissie op aan de krachten te bundelen om de burgers voor te lichten over de interne markt en om ervoor te zorgen dat de voordelen ervan worden erkend en dat de rechten van de burgers als consumenten algemeen worden begrepen en gehandhaafd; erkent in dit verband dat er behoefte bestaat aan betere communicatiestrategieën die de meerderheid van de burgers echt weten te interesseren en aan uitgebreid en verbeeldingrijk gebruik van moderne technologieën;

14.  onderstreept dat de interne markt voor Europeanen hoofdzakelijk draait om banen en het scheppen van werkgelegenheid, en dat het van cruciaal belang is een omgeving te creëren waarbinnen ondernemingen en burgers ten volle hun rechten kunnen uitoefenen;

15.  onderstreept dat de interne markt enorme kansen biedt op het vlak van werkgelegenheid, groei en concurrentievermogen en dat stevige structurele maatregelen nodig zijn om dit potentieel volledig te kunnen benutten;

16.  benadrukt dat er in verband met de demografische uitdagingen een strategie vereist is die bijdraagt tot het scheppen van werkgelegenheid om de gaten in de arbeidsmarkt van de EU te dichten;

17.  herhaalt het in de resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers geformuleerde standpunt dat de Commissie consumentvriendelijke internemarktwetgeving dient te bevorderen, om ervoor te zorgen dat de belangen van de consumenten volledig in rekening worden genomen bij de opbouw van de interne markt;

18.  wijst erop dat het vertrouwen van de burgers en consumenten van cruciaal belang is voor de werking van de interne markt en dat dit niet als vanzelfsprekend mag worden beschouwd, maar moet worden gevoed; is met name van mening dat de lidstaten en de EU-instellingen ervoor moeten zorgen dat het huidige kader voor de interne markt optimaal functioneert, willen zij hun toezeggingen kunnen waarmaken; onderstreept dat het vertrouwen van de burgers net zo onontbeerlijk is voor een succesvolle voltooiing van de interne markt als een gunstig klimaat voor ondernemingen; is van mening dat de economische integratie dient te worden geflankeerd door gepaste sociale, milieu- en consumentenbeschermingsmaatregelen, teneinde beide doelstellingen te kunnen verwezenlijken;

19.  is voorts van oordeel dat de voorstellen inzake de interne markt het subsidiariteitsbeginsel en de soevereiniteit van de lidstaten moeten eerbiedigen en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten moeten bevorderen, teneinde een daadwerkelijke meerwaarde voor de Europese burgers te kunnen opleveren;

20.  wijst op het gebrek aan directe communicatie met burgers en vindt dat de EU-vertegenwoordigingen in de lidstaten gemachtigd moeten worden onmiddellijk te reageren op negatieve en misleidende berichten in de media door de feiten te presenteren, en dat zij verdere inspanningen moeten leveren om informatie te geven over Europese wetgeving, projecten en programma's om zo een geïnformeerd debat over Europese kwesties te bevorderen; is voorts voorstander van het uitgebreid en verbeeldingrijk gebruik van moderne technologie, met inbegrip van videospellen met rollenspel, die jongeren als een wedstrijd kunnen spelen op Europees niveau (bijvoorbeeld als deel van een EU-wedstrijd voor scholen), terwijl zij tegelijk leren over de manier waarop de economie en de EU werken;

21.  wijst erop dat de doeltreffendheid en de democratische legitimiteit van de uitgebreide EU kunnen en moeten worden verbeterd, aangezien de steun van de Europese burgers voor de EU duidelijk afneemt; is van mening dat er te weinig tijd en inspanningen worden gewijd aan of dat een verkeerde methode wordt gebruikt voor het verenigen van de Europeanen, wat toch de kernactiviteit van de EU zou moeten zijn; roept de lidstaten en de EU-instellingen daarom op meer te doen om te zorgen voor steun voor de EU en om de Europese bevolking te overtuigen van het belang van de waarden van de EU en van het nut en de voordelen van de EU;

22.  acht de bestrijding van corruptie en georganiseerde misdaad van essentieel belang voor het adequate functioneren van de interne markt en doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om hun werkzaamheden op dit gebied voort te zetten en daarbij gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten, waaronder het Samenwerkings- en Toetsingsmechanisme;

23.  benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de doelstellingen van het Stockholm-programma, met name open grenzen en het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen, bij de opstelling van de Single Market Act;

24.  bevestigt dat de lidstaten de plicht hebben de Europese wetgeving inzake de interne markt en de daarmee samenhangende rechten van de Europese burgers aan te nemen en ten uitvoer te leggen;

25.  benadrukt dat de interne markt ten uitvoer moet worden gelegd met volledig respect voor de rechten van de burgers en ingezetenen van de Unie, zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten;

26.  is van oordeel dat de verzoekschriftenprocedure een goede bijdrage kan leveren aan het helpen van de burgers om meer voordeel te halen uit de interne markt;

27.  verzoekt de Commissie een duidelijk en eenvoudig toegankelijk „Handvest voor de burgers” aan te nemen inzake het recht om overal in de EU te leven en te werken en doelgerichte, meertalige informatie te ontwikkelen over de dagelijkse problemen die de burgers tegenkomen als zij zich in Europa bewegen of in Europa kopen of verkopen en de basisbescherming op het gebied van sociale zekerheid, gezondheid, consumenten en milieu waar zij op kunnen rekenen;

28.  meent dat aan de 19 door de Commissie voorgestelde acties een prioriteit moet worden toegekend op basis van hun effect op de werkgelegenheid en de tastbare voordelen die zij binnen een redelijk tijdsbestek opleveren voor de Europese burgers, alsook op basis van hun haalbaarheid;

29.  herinnert eraan dat het Parlement in zijn resolutie over de sociale economie heeft aangedrongen op een betere erkenning van ondernemingen van de sociale economie, met inbegrip van de algemene integratie van het concept in het EU-beleid, een intensievere dialoog met vertegenwoordigers van de sociale economie, en maatregelen voor betere bedrijfsondersteuning en erkenning in het kader van de sociale dialoog; herinnert eraan dat het Parlement in dezelfde resolutie heeft gevraagd dat nationale registers rekening houden met ondernemingen van de sociale economie en heeft aangedrongen op de terbeschikkingstelling van specifieke statistieken over de activiteiten van ondernemingen van de sociale economie;

30.  pleit ervoor een Europese televisiewedstrijd voor de „Europese grensoverschrijdende onderneming van het jaar” te starten om de aandacht van het publiek op de mogelijkheden en voordelen van de interne markt en het potentieel van jongeren met ideeën te vestigen; meent dat het schouwspel van mensen uit verschillende delen van Europa die samen aan de ontwikkeling van een bedrijfsplan werken, kapitaal bijeenbrengen en iets positiefs op poten zetten, de idee van Europa en de interne markt en ondernemingsgeest zou helpen bevorderen; is voorts van mening dat door het winnende bedrijf een jaar lang te volgen – en daarbij ook aandacht te besteden aan het personeel, vrienden en familieleden – zou kunnen worden gewezen op de voordelen en tekortkomingen van de interne markt, en op mogelijke oplossingen daarvoor, teneinde bij het publiek meer bewustzijn voor Europa te kweken, ook op het menselijk vlak;

31.  herinnert eraan dat in het kader van het geïntegreerde beleid van de EU rekening moet worden gehouden met de situatie van regio's met specifieke geografische kenmerken, met name de ultraperifere regio's zoals gedefinieerd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, teneinde die regio's en hun ondernemingen, werknemers en burgers in staat te stellen volledig in de interne markt te integreren en daar ten volle van te profiteren; spoort de Commissie aan de specifieke voorzieningen voor deze regio's te behouden en verder te ontwikkelen; herinnert eraan dat het in de mededeling van de Commissie COM(2004)0343 genoemde actieplan voor het grote Europese nabuurschap moet worden opgezet als aanvulling op de integratie van de interne markt; dringt er tot slot op aan dat de voorstellen onder het hoofdstuk met als titel „Versterken van de solidariteit in de eengemaakte markt” worden uitgebreid en versterkt, en met name dat er voldoende rekening wordt gehouden met de weerslag die de interne markt heeft op de meest achtergebleven regio's, zodat de aanpassingsinspanningen van die regio's kunnen worden versneld en ondersteund;

Algemene beoordeling

32.  verzoekt de Commissie dringend maatregelen te nemen om de mobiliteit van de burgers aan te moedigen, met als doel de duurzame groei, werkgelegenheid en sociale integratie te bevorderen, en pleit voor de instelling van een „mobiliteitsscorebord” om de mobiliteit binnen de EU te meten; is in dit verband verheugd over de initiatieven van de Commissie met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties, het programma „Jeugd in beweging”, het „Europees vaardighedenpaspoort”, het voorstel betreffende de rechten van luchtreizigers, het initiatief met betrekking tot de toegang tot bepaalde basisbankdiensten en het aangekondigde initiatief ter vergroting van de transparantie en de vergelijkbaarheid van bankkosten; beveelt de Commissie aan om in het kader van haar effectbeoordeling een kosten-batenanalyse uit te voeren en op zoek te gaan naar synergieën tussen de bovengenoemde initiatieven; verzoekt de Commissie de deelname aan mobiliteitsprogramma's te versterken en uit te breiden, met name onder jongeren, en de zichtbaarheid van deze programma's te verhogen;

33.  merkt op dat vraagstukken met betrekking tot productveiligheid en markttoezicht van het hoogste belang zijn voor de Europese burgers; is daarom verheugd over het meerjarenactieplan voor de ontwikkeling van Europees markttoezicht op basis van richtsnoeren voor douanecontroles en voor productveiligheid, en dringt er bij de Commissie op aan een toezichtsysteem voor de interne markt te ontwikkelen dat van toepassing is op alle producten en gebaseerd is op één wetgevingshandeling, die zowel de richtlijn algemene productveiligheid als de verordening betreffende het markttoezicht omvat; verzoekt de Commissie een actievere rol te spelen bij de coördinatie en het verspreiden van beste praktijken tussen de nationale markttoezicht- en douaneautoriteiten, om zo de doeltreffendheid van de grenscontroles op ingevoerde goederen uit derde landen te verhogen; roept de lidstaten en de Commissie op de nodige middelen uit te trekken om markttoezichtactiviteiten doeltreffend te maken;

34.  verzoekt de Commissie om bij lidstaten die restricties blijven opleggen op hun arbeidsmarkten aan te dringen op herziening van hun overgangsbepalingen, teneinde hun arbeidsmarkten open te stellen voor alle Europese werknemers;

35.  is van oordeel dat een instroom van hooggekwalificeerde migranten en seizoenarbeiders een positieve impact op de Europese economie zou hebben; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan vaart te zetten achter de verwijdering van de op hun arbeidsmarkten nog bestaande beperkingen ten aanzien van EU-burgers; dringt er bijgevolg bij de Commissie op aan het immigratiebeleid voor deze groepen verder te ontwikkelen, weliswaar met inachtneming van het feit dat de landen van oorsprong niet volledig mogen worden beroofd van hun essentiële menselijke hulpbronnen, en tegelijkertijd maatregelen op het vlak van het beheer van de buitengrenzen en de preventie van illegale immigratie te verbeteren;

36.  wijst er eens te meer op dat onderdanen van een andere lidstaat op grond van het binnen de interne markt geldende non-discriminatiebeginsel niet kunnen worden verplicht originele documenten, gewaarmerkte afschriften, een nationaliteitsbewijs of authentieke vertalingen van documenten te verstrekken om een dienst of bepaalde voordelen of prijzen te kunnen bekomen;

37.  is van mening dat de dienstenrichtlijn een fundamenteel kader schept voor een grotere vrijheid van verkeer voor dienstverleners en er tevens op is gericht de rechten van de consumenten als ontvangers van diensten te versterken en de beschikbare informatie, bijstand en transparantie met betrekking tot dienstverleners en hun diensten te verruimen;

38.  vraagt de Commissie praktische voorstellen te doen om de consumentenbescherming tegen oneerlijke commerciële praktijken uit te breiden tot kleine ondernemingen;

39.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een wetgevingsinitiatief voor te stellen ter hervorming van het systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties; verzoekt de Commissie het acquis te evalueren en uiterlijk in september 2011 een groenboek te publiceren; vestigt de aandacht op het feit dat het nodig is de overdraagbaarheid van pensioenrechten te verzekeren; verzoekt de lidstaten hun pensioenbeleid doeltreffender te coördineren en goede praktijken op Europees niveau uit te wisselen;

40.  vraagt dat de middelbare en hogere onderwijsprogramma's duidelijker worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt, en onderstreept de belangrijke rol van praktijkstages; verzoekt de Commissie formeel en informeel leren te bevorderen; is van mening dat beroepsbewijzen een concrete maatregel kunnen zijn ter vergemakkelijking van de mobiliteit van beroepsbeoefenaren op de interne markt, althans in bepaalde sectoren; dringt er bij de Commissie op aan om voorafgaand aan de herziening van de richtlijn een beoordeling uit te voeren van de impact van de invoering van Europese beroepsbewijzen en daarbij rekening te houden met de voordelen, de meerwaarde, de vereisten op het vlak van gegevensbescherming en de kosten ervan;

41.  is van oordeel dat de Commissie steun dient te verlenen aan een Europese uitwisseling van vaardigheden, die het kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk maakt om van de aanwezige knowhow in grotere ondernemingen te profiteren, teneinde op die manier het ontstaan van synergieën en mentoring te bevorderen;

42.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een mededeling aan te nemen over de prioriteiten op het gebied van energie voor de periode tot 2020-2030; verzoekt de Commissie een antwoord op de problematiek van ontbrekende schakels in de infrastructuur te bieden en de integratie van hernieuwbare energiebronnen te faciliteren teneinde een volledig operationele interne energiemarkt te ontwikkelen;

43.  is verheugd over het aangekondigde wetgevingsinitiatief inzake de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers (Richtlijn 96/71/EG), met als doel de eerbiediging van de rechten van ter beschikking gestelde werknemers te waarborgen en de verplichtingen van nationale autoriteiten en ondernemingen te verduidelijken; verzoekt de lidstaten de tekortkomingen bij de implementatie en handhaving van de richtlijn op te lossen;

44.  is verheugd over de door de Commissie aangekondigde maatregel ter waarborging van toegang tot bepaalde basisbankdiensten; merkt op dat toetsingsmaatregelen die worden toegepast op cliënten die geacht worden een groter risico te vertegenwoordigen, objectief gerechtvaardigd en proportioneel moeten zijn; is ingenomen met het aangekondigde initiatief ter vergroting van de transparantie en de vergelijkbaarheid van bankkosten;

45.  vraagt dat de Commissie initiatieven inzake financiële dienstverlening (zoals voor de gemeenschappelijke eurobetalingsruimte (SEPA) en de verhoging van de rechtszekerheid voor effectenbezit) die van essentieel belang zijn voor de interne markt opneemt in haar programma; benadrukt dat een onsamenhangend betalingssysteem een belemmering vormt voor de grensoverschrijdende handel; verzoekt de Commissie te blijven werken aan de verbetering van het SEPA-systeem teneinde een fundamentele, voor alle kredietkaarten werkende betalingsdienst te definiëren, de transparantie bij de transactiekosten te verhogen en de afwikkelingsvergoedingen binnen de EU te verminderen;

46.  roept op maatregelen te nemen om een gepast wettelijk kader tot stand te brengen voor stichtingen, onderlinge maatschappijen en verenigingen teneinde deze entiteiten een Europese status te verlenen, rechtsonzekerheid te voorkomen en andere ondernemingen van de sociale economie en andere sociale projecten te bevorderen; juicht het toe dat de Commissie voornemens is Verordening (EG) nr. 1435/2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap te herzien; vraagt dat als deel van deze herziening een waar autonoom statuut wordt gecreëerd; benadrukt dat het nodig is de grensoverschrijdende toegang voor ondernemingen van de sociale economie te verbeteren en hun ondernemerspotentieel en hun sociale, culturele en innovatieve potentieel op de interne markt te optimaliseren;

47.  juicht het toe dat de Commissie voornemens is rekening te houden met de sociale gevolgen van de voorgestelde wetgeving met betrekking tot de interne markt waar dit nodig is om met kennis van zaken en op basis van feitenmateriaal politieke besluiten te nemen; spoort de Commissie aan een reeks indicatoren voor te stellen die kunnen worden gebruikt ter beoordeling van de sociale gevolgen van wetgeving; meent dat een dergelijke effectbeoordeling moet worden verricht in het kader van een geïntegreerde evaluatie waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante effecten van een voorstel (d.w.z. effecten op financieel gebied, voor het milieu, het concurrentievermogen, werkgelegenheid en groei);

48.  dringt er bij de Commissie op aan om, in het kader van de herlancering van een mededingingskrachtigere interne markt die duurzame groei en meer en betere banen creëert, te waarborgen dat alle sociale rechten worden geëerbiedigd; is van mening dat de Commissie hiertoe een verwijzing naar sociaal beleid en sociale rechten dient op te nemen in de wetgeving inzake de interne markt, indien zulks in het licht van een beoordeling van de sociale gevolgen van de voorgestelde wetgeving gerechtvaardigd is; benadrukt bovendien dat in de wetgeving inzake de interne markt, indien van toepassing, terdege rekening moet worden gehouden met de nieuwe artikelen 8 en 9 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met de inwerkingtreding van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat een hele reeks burgerlijke, politieke, economische en sociale rechten van de Europese burger waarborgt, evenals het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen, deze te sluiten en naleving ervan af te dwingen, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijken en met inachtneming van het EU-recht;

49.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een wetgevingsinitiatief voor te stellen over hypothecaire leningen om een antwoord te kunnen bieden op het huidige gebrek aan consumentenbescherming, de rechtsonzekerheid met betrekking tot hypothecaire leningen en de ontoereikende vergelijkbaarheid van de voorwaarden en keuzemogelijkheden die worden aangeboden door verstrekkers van hypothecaire leningen, om te zorgen voor de stabiliteit van het economische en financiële stelsel en om obstakels weg te nemen zodat verstrekkers van hypothecaire leningen handel kunnen drijven en burgers een hypotheek kunnen verkrijgen in een andere lidstaat;

50.  betreurt dat de mededeling van de Commissie over de Single Market Act niet voorziet in maatregelen inzake roamingkosten, ondanks de concrete relevantie van dergelijke maatregelen en de hoge verwachtingen van de burgers in deze kwestie; dringt er bij de Commissie op aan een uitbreiding voor te stellen van zowel de toepassingstermijn (tot juni 2015) als het toepassingsgebied van de bestaande verordening over roaming, door retailprijsplafonds voor dataroaming in te voeren; is van mening dat dit initiatief, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de digitale agenda, dient te worden opgenomen in het toepassingsgebied van de Single Market Act; roept de telecommunicatiesector op een bedrijfsmodel te bevorderen op basis van forfaitaire kosten voor roaming met betrekking tot datatransmissie, voicemails en tekstberichten in de hele EU;

51.  verzoekt de Commissie dringend maatregelen te nemen om de financiële markten te stabiliseren, ervoor te zorgen dat deze markten ten gunste van de reële economie werken, en een adequaat gereguleerde en gecontroleerde interne retailmarkt tot stand te brengen met een tweeledig doel, namelijk een hoog niveau van consumentenbescherming en financiële stabiliteit door het voorkomen van zeepbellen, met name in de vastgoedsector;

52.  verzoekt de Commissie aan te geven met welke fiscale belemmeringen Europese burgers nog steeds worden geconfronteerd en hoe deze kunnen worden opgeheven; verzoekt om een daadkrachtiger optreden om te voorkomen dat Europese burgers dubbel belast worden;

53.  is verheugd over het initiatief van de Commissie om openbare raadplegingen te houden over corporate governance en over de verbetering van de transparantie van de informatie die ondernemingen over sociale en milieuaspecten en de eerbiediging van de mensenrechten verstrekken, maar onderstreept het belang van verdere specifieke maatregelen ter bevordering van een degelijk en verantwoord beloningsbeleid, een adequate deelname van vrouwen aan leidinggevende en besluitvormingsorganen, de benutting van een langdurig engagement van de aandeelhouders en een verbetering van de raadpleging van de werknemers, participatie en aandelenregelingen; dringt in het bijzonder aan op het bevorderen van regelingen betreffende aandeelhouderschap van werknemers, het versterken van langetermijnaandeelhouderschap en het bevorderen van de informatie- en raadplegingsrechten van de werknemers en hun vertegenwoordigers, alsmede het recht aan directievergaderingen deel te nemen; onderstreept dat meer transparantie, goede betrekkingen met het personeel en productieprocessen die oog hebben voor duurzame ontwikkeling, ook in het belang zijn van de ondernemingen, hun eigenaars en degenen die erin investeren;

54.  neemt nota van het voorstel van de Commissie inzake het Initiatief voor een Sociaal Ondernemerschap en beveelt aan om een openbare raadpleging over dit project te organiseren teneinde het potentieel van deze maatregel in termen van groei en werkgelegenheid te beoordelen;

55.  is van mening dat in het kader van de Single Market Act manieren dienen te worden voorgesteld die de openbare sector in staat stellen bedrijven beter te betrekken bij de bevordering van innovatieve regelingen voor het verlenen van openbare diensten; verzoekt de Commissie en de lidstaten er, op de grondslag van hun respectieve bevoegdheden, op toe te zien dat in een kader van algemene beschikbaarheid, hoge kwaliteit, betaalbaarheid en heldere financieringsvoorschriften wordt gezorgd voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB) o.m. sociale diensten van algemeen belang (SDAB) door openbare instanties van een instrumentarium te voorzien om de kwaliteit van deze diensten te evalueren; is van mening dat de Commissie met gebruik van alle beschikbare alternatieven sectorspecifieke initiatieven moet ontplooien op de grondslag van en verenigbaar met artikel 14 van en protocol 26 bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om ervoor te zorgen dat DAEB en SDAB overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel op adequaat niveau ter beschikking kunnen worden gesteld;

56.  verzoekt de Commissie de toepassing van de EU-regels te vergemakkelijken door de criteria voor de verenigbaarheid van overheidssteun en overheidsopdrachten met betrekking tot sociale diensten van algemeen belang (SDAB) met de interne markt te verduidelijken;

57.  dringt aan op een strategisch en passend gebruik van de middelen uit de structuurfondsen en het Cohesiefonds alsmede op uitbreiding van de trans-Europese netwerken met het oog op de ontwikkeling van de interne markt;

58.  vestigt met name de aandacht op de toegevoegde waarde van het TEN-T-netwerk, in het bijzonder van de projecten die transnationaal van aard zijn en die knelpunten ontlasten; wijst erop dat TEN-T een efficiënt kader biedt voor het verkeer van personen en goederen in de EU, en merkt op dat de Europese toegevoegde waarde van het versnellen van strategische projecten die grensoverschrijdend zijn, knelpunten ontlasten en intermodale knooppunten steunen (steden, havens, luchthavens, logistieke platforms) wordt erkend in het kader van de Europa 2020-strategie;

59.  is voorstander van een essentieel netwerk van prioritaire projecten die op deze beginselen zijn gebaseerd en die vervolgens de belangrijkste begunstigden van EU-financiering moeten zijn, en staat erop dat door de EU gesteunde investeringen in vervoer naadloos moeten aansluiten bij andere gerelateerde vervoersinfrastructuurprojecten die EU-financiering ontvangen uit andere bronnen;

60.  is verheugd over de invoering van concrete rechten voor passagiers die binnen de EU per vliegtuig, trein, schip of bus reizen, en erkent dat deze rechten van essentieel belang zijn voor de vergemakkelijking van het vrije verkeer van personen op de interne markt;

61.  vraagt een herziening van de handhaving van deze rechten in de luchtvaartsector, indien nodig gevolgd door wetgevingsvoorstellen om deze rechten te verduidelijken en te consolideren, met als doel ervoor te zorgen dat ze op een uniforme manier worden toegepast in de hele Europese Unie en dat het risico van concurrentieverstoring binnen de interne markt wordt weggenomen, zowel binnen als tussen verschillende vormen van vervoer; vraagt dat deze voorstellen passende bescherming van consumenten omvatten op het vlak van pakketreizen, faillissementen en buitensporige kosten voor diensten;

62.  wijst erop dat het bestaande wetgevingskader met betrekking tot passagiersrechten moet worden versterkt door betere handhavingsmaatregelen, opdat de burgers, met name passagiers met beperkte mobiliteit, ten volle gebruik kunnen maken van hun rechten; verzoekt de Commissie haar goedkeuring te hechten aan een voorstel tot wijziging van de verordening betreffende de rechten van vliegtuigpassagiers, teneinde voor betere consumentenbescherming te zorgen, en eveneens een mededeling aan te nemen over de rechten van passagiers voor alle vervoermiddelen, gevolgd door wetgevingsvoorstellen;

63.  vraagt de Commissie de tot dusver opgedane ervaring op het vlak van passagiersrechten te inventariseren, gemeenschappelijke patronen tussen vervoerswijzen te identificeren en algemene beleidsrichtsnoeren vast te leggen voor de komende jaren, en daarbij vooral aandacht te besteden aan hoe passagiers meer bewust kunnen worden gemaakt van hun rechten en hoe ze deze kunnen laten gelden;

64.  roept de Commissie op het gebruik aan te moedigen van nieuwe technologieën in een efficiënt, intelligent en duurzaam vervoerssysteem, waarmee passagiers worden geholpen door het gebruik van geïntegreerde ticketverkoopsystemen te steunen;

65.  benadrukt dat het noodzakelijk is de digitale interne markt te voltooien en merkt op dat de voordelen ervan een rechtstreeks effect zullen hebben op het dagelijks leven van de Europeanen; pleit voor maatregelen ter bevordering van e-gezondheid en universele toegang tot breedbanddiensten tegen betaalbare prijzen; is verheugd over het voorstel voor een besluit tot vaststelling van een actieprogramma voor het Europees radiospectrum, en in het bijzonder over het vrijgeven vóór 2013 van de digitale dividendband van 800 MHz zodat de markt voor draadloze breedbanddiensten kan groeien en zodat kan worden gezorgd voor snelle internettoegang voor alle burgers, en met name voor inwoners van minder toegankelijke gebieden van Europa, zoals eilanden, berg- en plattelandsgebieden en dunbevolkte regio's;

66.  dringt er bij de lidstaten op aan om het voorstel van de Commissie voor een horizontale antidiscriminatierichtlijn (COM(2008)0426) niet alleen te bekijken vanuit kostenoogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van de potentiële voordelen wanneer personen die zich tevoren in bepaalde gebieden niet veilig voelden, toegang beginnen te krijgen tot aldaar geleverde diensten;

67.  uit zijn resolute steun voor de „25 maatregelen om het dagelijks leven van de burgers van de EU te verbeteren”, zoals die vervat zijn in het verslag over het EU-burgerschap 2010 (COM(2010)0603), en vooral voor de maatregelen ter verbetering van de bescherming van slachtoffers, verdachten en in staat van beschuldiging gestelde personen;

68.  is ingenomen met de richtlijn inzake de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg en dringt bij de lidstaten aan op volledige tenuitvoerlegging ervan;

Voornaamste prioriteiten

69.  vraagt de Commissie er nota van te nemen dat de volgende voorstellen moeten worden beschouwd als centrale prioriteiten van het Parlement:

o
o   o

   verzoekt de Commissie de mobiliteit van de Europese burgers te vergroten, met name door uiterlijk in september 2011 een groenboek over de erkenning van beroepskwalificaties te publiceren, inclusief een evaluatie van het bestaande regelgevingskader, en om, voor zover gepast, in 2012 een wetgevingsinitiatief ter hervorming van dit kader voor te stellen, en tegelijkertijd in 2011 te beoordelen wat de haalbaarheid en de meerwaarde is van het Europese beroepsbewijs en het vaardighedenpaspoort en een „mobiliteitsscorebord” in te stellen om de mobiliteit binnen de EU te meten,
   verzoekt de Commissie een actievere rol te spelen bij de coördinatie van de activiteiten van de nationale markttoezicht- en douaneautoriteiten, om zo de doeltreffendheid van de grenscontroles op ingevoerde goederen uit derde landen te verhogen, en in 2011 een meerjarenactieplan op te stellen voor de ontwikkeling van een effectief stelsel voor Europees markttoezicht voor alle producten, en de lidstaten tegelijkertijd speelruimte te bieden bij het vervullen van hun wettelijke verplichtingen,
   dringt er bij de Commissie op aan een uitbreiding voor te stellen van zowel de toepassingstermijn (tot juni 2015) als het toepassingsgebied van de bestaande verordening over roaming, door retailprijsplafonds voor dataroaming in te voeren, om zo de kosten voor roaming voor burgers en bedrijven te verminderen,
   verzoekt de Commissie om vóór juni 2011 een wetgevingsvoorstel in te dienen ter waarborging van toegang tot bepaalde basisbankdiensten en om tegen eind 2011 de transparantie en de vergelijkbaarheid van bankkosten te verbeteren,
   vraagt de Commissie met een wetgevingsvoorstel te komen om obstakels weg te nemen waarmee mobiele werknemers worden geconfronteerd, teneinde te zorgen voor de volledige overdraagbaarheid van pensioenrechten;

70.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) PB C 187 E van 24.7.2008, blz. 80.
(2) PB C 306 E van 15.12.2006, blz. 277.
(3) PB L 176 van 7.7.2009, blz. 17.
(4) PB L 98 van 16.4.2005, blz. 47.
(5) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 25.
(6) PB C 8 E van 14.1.2010, blz. 7.
(7) PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 17.
(8) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 1.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0186.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0376.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0320.
(12) http://www.eesc.europa.eu/smo/news/Obstacles_December-2008.pdf.
(13) PB C 349 E van 22.12.2010, blz. 10.
(14) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.


Een interne markt voor ondernemingen en groei
PDF 178kWORD 83k
Resolutie van het Europees Parlement van 6 april 2011 inzake een interne markt voor ondernemingen en groei (2010/2277(INI))
P7_TA(2011)0146A7-0071/2011

Het Europees Parlement,

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act” Voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen 50 voorstellen om beter samen te werken, te ondernemen en zaken te doen' (COM(2010)0608),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 20 mei 2010 over het verwezenlijken van een interne markt voor consumenten en burgers(1),

–  gezien het op 9 mei 2010 gepubliceerde verslag-Monti getiteld „Een nieuwe strategie voor de interne markt”,

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Europa 2020-kerninitiatief. Innovatie-Unie” (COM(2010)0546),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Slimme regelgeving in de Europese Unie” (COM(2010)0543),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Een digitale agenda voor Europa” (COM(2010)0245),

–  gezien het verslag van de beoordeling van de toegang van het MKB tot de markten voor overheidsopdrachten in de EU(2),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „De grensoverschrijdende elektronische handel tussen ondernemingen en consumenten in de EU” (COM(2009)0557),

–  gezien de aanbeveling van de Commissie van 29 juni 2009 over maatregelen ter verbetering van de werking van de interne markt(3),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Overheidsopdrachten voor een beter milieu” (COM(2008)0400),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Denk eerst klein − een ”Small Business Act' voor Europa' (COM(2008)0394),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Een interne markt voor de 21e eeuw” (COM(2007)0724) en het begeleidend werkdocument van de diensten van de Commissie getiteld „The single market: review of achievements” (SEC(2007)1521),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Kansen, toegang en solidariteit: naar een nieuwe sociale visie voor het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2007)0726),

–  gezien de interpretatieve mededeling van de Commissie over de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten op geïnstitutionaliseerde publiek-private samenwerking (geïnstitutionaliseerde PPS) (C(2007)6661),

–  gezien de Mededeling van de Commissie getiteld „Tijd voor een hogere versnelling. Het nieuwe partnerschap voor groei en werkgelegenheid” (COM(2006)0030),

–  gezien de conclusies van de Raad inzake de Single Market Act van 10 december 2010,

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 21 september 2010 over voltooiing van de interne markt voor e-handel(4),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 18 mei 2010 over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten(5),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 maart 2010 over het scorebord van de interne markt(6),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 3 februari 2009 over „Precommerciële inkoop: Aansturen van innovatie voor het waarborgen van duurzame hoogkwalitatieve overheidsdiensten in Europa(7),

–  onder verwijzing naar zijn resolutie van 30 november 2006 over „Tijd voor een hogere versnelling: Een Europa van ondernemerschap en groei tot stand brengen”(8),

–  gezien het Groenboek van de Commissie over de modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten (COM(2011)0015),

–  gelet op artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, en de adviezen van de Commissie internationale handel, de Commissie economische en monetaire zaken, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling en de Commissie juridische zaken (A7-0071/2011),

A.  overwegende dat een op vrije en eerlijke concurrentie gebaseerde interne markt de voornaamste economische hervormingsdoelstelling van de EU is en Europa in de wereldeconomie een essentieel concurrentievoordeel biedt,

B.  overwegende dat een van de grote voordelen van de interne markt is dat de belemmeringen voor mobiliteit zijn opgeheven en de institutionele regelgeving is geharmoniseerd, hetgeen heeft bijgedragen aan het begrip tussen de culturen, integratie, economische groei en Europese solidariteit,

C.  overwegende dat het belangrijk is het vertrouwen in de interne markt op alle niveaus te vergroten en een eind te maken aan de nog altijd bestaande obstakels die bedrijven belemmeren bij de toegang tot de markt; overwegende dat het grote aantal administratieve procedures en hun complexiteit nieuwe ondernemers afschrikken,

D.  overwegende dat het belangrijk is dat de Single Market Act niet uit een reeks op zichzelf staande maatregelen bestaat en dat alle voorstellen gezamenlijk bijdragen tot de verwezenlijking van een samenhangende doelstelling,

E.  overwegende dat alle ondernemingen met de gevolgen van marktversnippering te maken hebben, maar dat met name kleine en middelgrote ondernemingen kwetsbaar zijn voor de gevolgen daarvan,

F.  overwegende dat vaak de indruk bestaat dat de interne markt tot nu toe vooral grote ondernemingen ten goede is gekomen, terwijl juist de kleine en middelgrote ondernemingen dé stuwende kracht achter groei in de EU zijn,

G.  overwegende dat te weinig innovatie in de EU een van de belangrijkste oorzaken is voor het feit dat de groeicijfers de voorbije jaren zo laag waren; overwegende dat innovatieve groene technologie een kans biedt om langetermijngroei en milieubescherming met elkaar te verzoenen,

H.  overwegende dat, om de doelstellingen van de EU 2020-strategie te verwezenlijken, de interne markt de voorwaarden dient te bieden voor stevige, duurzame en inclusieve groei; overwegende dat de interne markt betere kansen moet bieden voor innovatie en onderzoek door ondernemingen in de EU,

I.  overwegende dat het mededingingsbeleid een essentieel instrument vormt om te waarborgen dat de EU over een dynamische, efficiënte en innovatieve interne markt kan beschikken en wereldwijd de concurrentie aan kan gaan,

J.  overwegende dat risicokapitaal een belangrijke bron van financiering voor nieuwe innovatieve bedrijven is; overwegende dat risicokapitaalfondsen problemen ondervinden bij het doen van investeringen in de verschillende lidstaten van de EU,

K.  overwegende dat het ontwikkelen van ict en het grootschaliger gebruik daarvan door ondernemingen in de EU van cruciaal belang zijn voor onze toekomstige groei,

L.  overwegende dat e-handel en e-diensten, met inbegrip van e-government en e-gezondheid, op het niveau van de EU nog onvoldoende zijn ontwikkeld,

M.  overwegende dat de postsector en de bevordering van interoperabiliteit en samenwerking tussen postsystemen en -diensten de ontwikkeling van grensoverschrijdende e-handel in belangrijke mate ten goede kunnen komen,

N.  overwegende dat er sprake is van obstakels van regelgevende aard die een doeltreffende verlening van licenties voor auteursrechten belemmeren en tot een grote mate van versnippering van de markt voor audiovisuele producten leiden, hetgeen slecht is voor het bedrijfsleven in de EU; overwegende dat zowel het bedrijfsleven, als de consumenten zouden profiteren van de totstandbrenging van een daadwerkelijke interne markt voor audiovisuele producten en diensten, op voorwaarde dat de grondrechten van internetgebruikers volledig worden geëerbiedigd,

O.  overwegende dat namaak en piraterij het vertrouwen van het bedrijfsleven in e-handel ondermijnen en tot een grotere versnippering van de regels voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten leiden, hetgeen innovatie op de interne markt ernstig bemoeilijkt,

P.  overwegende dat verschillen tussen de belastingregels grensoverschrijdende transacties in ernstige mate kunnen hinderen; overwegende dat de coördinatie van het nationale fiscale beleid, zoals voorgesteld in het verslag van Mario Monti, voor ondernemingen en burgers een belangrijke toegevoegde waarde zou opleveren,

Q.  overwegende dat overheidsopdrachten, die rond 17% van het bbp van de Unie uitmaken, een belangrijke rol spelen bij de stimulering van economische groei; overwegende dat grensoverschrijdende overheidsopdrachten slechts een klein deel van de totale markt voor overheidsopdrachten vertegenwoordigen, en dat hier dus kansen voor het bedrijfsleven in de EU liggen; overwegende dat het MKB nog altijd beperkt toegang tot de markten voor overheidsopdrachten heeft,

R.  overwegende dat diensten een belangrijke sector vormen voor de economische groei en de werkgelegenheid, maar dat de interne markt voor diensten nog altijd onderontwikkeld is, met name ten gevolge van leemten in de dienstenrichtlijn in combinatie met de moeilijkheden die de lidstaten hebben ondervonden bij de implementatie daarvan,

Inleiding

1.  is verheugd over de mededeling van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act”; is van oordeel dat de drie hoofdstukken van de mededeling van gelijk belang en onderling verbonden zijn, en moeten worden omgezet in een consistente benadering zonder dat de verschillende punten die worden behandeld, van elkaar worden geïsoleerd;

2.  benadrukt in het bijzonder dat de Commissie er in deze mededeling naar streeft nieuwe benaderingen voor duurzame ontwikkeling te bevorderen;

3.  dringt er bij de Commissie op aan de prioritaire onderdelen van de EU-begroting voor het volgende financiële kader aan een financiële audit te onderwerpen en prioriteit te geven aan projecten met een Europese meerwaarde die ertoe bijdragen het concurrentievermogen van de EU en de integratie op het gebied van onderzoek, kennis en innovatie te versterken;

4.  onderstreept, in het bijzonder gezien de economische en financiële crisis, het belang van de interne markt voor het concurrentievermogen van het EU-bedrijfsleven en voor de groei en de stabiliteit van Europa's economieën, doet een beroep op de Commissie en de lidstaten om voldoende middelen uit te trekken voor een betere uitvoering van de regels voor de interne markt, en is verheugd over het feit dat in de mededeling voor een holistische aanpak is gekozen; onderstreept de complementariteit van de verschillende maatregelen in het Monti-verslag, en merkt op dat de coherentie van dit verslag niet geheel terug te vinden is in de Single Market Act;

5.  verzoekt de Commissie derhalve voorstellen voor een ambitieus pakket maatregelen in te dienen dat op een duidelijke en coherente strategie ter bevordering van het concurrentievermogen van de interne markt berust; verzoekt de Commissie opnieuw aansluiting te zoeken bij de zienswijze van het verslag van Mario Monti, die erin bestaat liberalisering en competitiviteit aan te moedigen en tegelijk de fiscale en sociale convergentie te verbeteren;

6.  benadrukt dat het belangrijk is dat het economische bestuur van de Europese Unie verbeterd wordt, zodat economische omstandigheden gecreëerd worden waarin ondernemingen de door de interne markt geboden mogelijkheden kunnen benutten om groter en competitiever te worden, en vraagt dat dit verband expliciet wordt vermeld in de Single Market Act; vraagt dat de Commissie de impact van de groeiende economische divergentie tussen de EU-lidstaten op de cohesie van de interne markt nauwlettend in het oog houdt;

7.  beklemtoont de noodzaak van een ambitieus Europees industriebeleid voor het versterken van de reële economie en het bewerkstelligen van de overgang naar een intelligentere en meer duurzame economie;

8.  wijst erop dat de externe dimensie van het Europees beleid, die onder meer de internationale handel omvat, steeds belangrijker wordt als gevolg van de integratie van de markten, waardoor een goed extern beleid erg bevorderlijk kan zijn voor duurzame groei, werkgelegenheid en versterking van de interne markt voor ondernemingen, overeenkomstig de doelstellingen van de EU 2020-strategie; benadrukt dat het handelsbeleid van de EU moet worden omgevormd tot een doeltreffend instrument voor duurzame ontwikkeling en het scheppen van meer en betere banen; vraagt de Commissie een handelsbeleid uit te werken dat de nodige samenhang vertoont met een sterk op werkgelegenheid gericht industriebeleid;

9.  merkt op dat het beleid van de Europese Unie voor de interne markt en dat voor regionale ontwikkeling elkaar in grote mate aanvullen, en benadrukt dat vorderingen op het gebied van de interne markt en verdere ontwikkeling van de regio´s van de Unie onderling van elkaar afhankelijk zijn, beide gericht op een Europa dat wordt gekenmerkt door samenhang en concurrentievermogen; is ingenomen met de voorstellen van de Commissie die erop gericht zijn de interne markt te verdiepen; onderstreept dat reële en daadwerkelijke toegang tot de interne markt voor alle regio's in de EU een eerste vereiste is voor vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten, en daarmee voor een sterke en dynamische interne markt; wijst in dit verband op de essentiële rol die het regionaal beleid van de Unie speelt bij de ontwikkeling van infrastructuur en bij de economisch en sociaal samenhangende ontwikkeling van regio's;

Algemene beoordeling
Een innovatieve interne markt

10.  verzoekt de Commissie om in samenwerking met de belanghebbenden een consequente en evenwichtige strategie vast te stellen, gericht op bevordering van innovatie en steun voor innovatieve bedrijven, als beste wijze van beloning van creatieve prestaties, en bescherming van de grondrechten, zoals het recht op privacy en bescherming van persoonsgegevens;

11.  is sterk voorstander van de ontwikkeling van een MKB-vriendelijk EU-octrooi en van een geharmoniseerd systeem voor de beslechting van octrooigeschillen, teneinde de interne markt tot een leider op innovatiegebied te maken en het Europese concurrentievermogen te bevorderen; onderstreept dat het in een groot aantal talen vertalen van octrooien een extra last vormt en een belemmering voor innovatie op de interne markt, en dat zo snel mogelijk een compromis voor de taalaspecten moet worden gevonden;

12.  is voorstander van de ontwikkeling van EU-projectobligaties, teneinde de langetermijninnovatie en het scheppen van nieuwe werkgelegenheid op de interne markt te steunen en de tenuitvoerlegging van grote grensoverschrijdende infrastructuurprojecten, met name op het gebied van energie, transport en telecommunicatie, te financieren, en de ecologische transformatie van onze economieën dichterbij te brengen; onderstreept de noodzaak van passende structuren voor risicobeheersing en van volledige openbaarmaking van alle potentiële risico's;

13.  wijst op het belang van een volledig operationele interne markt voor energie voor het tot stand brengen van een grotere energiebevoorradingsautonomie; is van oordeel dat dit kan worden gerealiseerd middels een benadering van regionale clusters, alsmede middels diversifiëring van de energieroutes en -bronnen; onderstreept dat de infrastructuurvoorzieningen in Oost-Europa moeten worden verbeterd, teneinde deze op het niveau van de lidstaten in West-Europa te brengen; onderstreept dat de interne markt voor energie moet bijdragen aan het betaalbaar houden van energie voor zowel consumenten, als het bedrijfsleven; is van mening dat met het oog op de verwezenlijking van de klimaat- en energiedoelstellingen van de EU een nieuwe benadering geboden is, met de toepassing van minimumaccijnstarieven voor CO2-emissies en energie-inhoud; onderstreept de noodzaak van plannen voor een grotere energie-efficiëntie en van maatregelen voor het flink vergroten van de energiebesparingen; onderstreept de noodzaak van bevordering van zogenaamde „smart grids”, alsook van hernieuwbare energieën, en van het bevorderen van plaatselijke en regionale autoriteiten om in hun energie-efficiëntieplannen van ICT gebruik te maken; verzoekt de Commissie van nabij toezicht uit te oefenen op de tenuitvoerlegging van de richtlijnen inzake energie-etikettering, eco-design, vervoer, gebouwen en infrastructuur, teneinde tot een gemeenschappelijke Europese kaderbenadering te komen en te waarborgen;

14.  steunt het initiatief met betrekking tot de ecologische voetafdruk van producten, en dringt er bij de Commissie op aan snel te komen met een concreet gemeenschappelijk evaluatie- en etiketteringssysteem;

15.  verzoekt de Commissie grensoverschrijdende investeringen te bevorderen, voorwaarden te creëren die ertoe leiden dat risicokapitaal op doeltreffende wijze op de interne markt worden geïnvesteerd, investeerders te beschermen en te bevorderen dat deze middelen in duurzame projecten worden geïnvesteerd, teneinde de ambitieuze doelstellingen van de EU 2020-strategie te verwezenlijken; verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om een Europees risicokapitaalfonds in het leven te roepen dat zich voor investeringen in de startfase van demonstratie en bedrijfsontwikkeling vóór de commerciële investeringsfase leent; verzoekt de Commissie jaarlijks een beoordeling te maken van de behoeften aan overheids- en particuliere investeringen en de manier waarop daarin wordt of zou moeten worden voorzien in haar voorstellen;

16.  erkent het belang van overheidsopdrachten, in het bijzonder precommerciële opdrachten, en de rol die zij spelen bij het bevorderen van innovatie op de interne markt; spoort de lidstaten aan precommerciële opdrachten te gebruiken om nieuwe markten voor innovatieve en groene technologieën een beslissend eerste steuntje in de rug te geven, en tegelijkertijd de kwaliteit en de doeltreffendheid van de publieke dienstverlening te verbeteren; verzoekt de Commissie en de lidstaten de bestaande mogelijkheden om van precommerciële overheidsopdrachten gebruik te maken beter bij overheden onder de aandacht te brengen; verzoekt de Commissie te onderzoeken hoe grensoverschrijdende gezamenlijke overheidsopdrachten kunnen worden bevorderd;

17.  verzoekt de lidstaten met klem meer te doen om hulpmiddelen voor innovatie bijeen te brengen door middel van de totstandbrenging van innovatieclusters en door te bevorderen dat het MKB aan onderzoekprogramma's van de EU deelneemt; onderstreept de noodzaak van het uitwisselen en grensoverschrijdend benutten van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en innovatie;

Een digitale interne markt

18.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om de richtlijn inzake e-handtekeningen te herzien om een wettelijk kader te creëren voor grensoverschrijdende erkenning en interoperabiliteit van beveiligde e-authenticatiesystemen; onderstreept de noodzaak van wederzijdse erkenning van elektronische identificatie en authenticatie in de hele EU, en verzoekt de Commissie om in dit verband met name de discriminatieproblemen aan te pakken die dienstenontvangers op grond van hun nationaliteit of woonplaats ondervinden;

19.  is van mening dat het witboek over vervoerbeleid vooral aandacht moet besteden aan de bevordering van duurzame vervoermiddelen en aan intermodaliteit; benadrukt het belang van het voorgestelde pakket inzake e-mobiliteit gericht op het gebruik van nieuwe technologieën ter bevordering van een efficiënt en duurzaam vervoerssysteem, met name door het gebruik van geïntegreerde ticketverkoopsystemen; spoort de lidstaten aan de richtlijn inzake intelligente vervoerssystemen spoedig ten uitvoer te leggen;

20.  verzoekt de Commissie en de lidstaten passende maatregelen te nemen om het vertrouwen van het bedrijfsleven en de burgers in e-handel te vergroten, met name door op dit terrein een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen; onderstreept dat dit kan worden gerealiseerd na een grondige evaluatie van de richtlijn consumentenrechten en een gedetailleerde effectbeoordeling van alle beleidsopties in het Groenboek over het Europees verbintenissenrecht; wijst erop dat ook het vereenvoudigen van de grensoverschrijdende registratie van domeinnamen voor internetbedrijven, alsmede het verbeteren van elektronische betalingssystemen en het vereenvoudigen van schuldinvordering over grenzen heen nuttig zou zijn voor het bevorderen van e-handel in de hele EU;

21.  onderstreept de dwingende noodzaak het normalisatiebeleid van de EU inzake informatie- en communicatietechnologieën (ICT) aan de markt- en beleidsontwikkelingen aan te passen, met als doel de Europese beleidsdoelstellingen te verwezenlijken waarbij interoperabiliteit essentieel is;

22.  onderstreept de noodzaak de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende e-handel in de EU weg te nemen; onderstreept de noodzaak van een actief beleid om burgers en bedrijven in staat te stellen ten volle te profiteren van dit instrument, dat kwalitatief hoogstaande goederen en diensten tegen concurrerende prijzen biedt; is van mening dat dit van essentieel belang is in de huidige economische crisis, en dat dit in hoge mate zou bijdragen aan voltooiing van de interne markt, als middel om de groeiende ongelijkheid te bestrijden en consumenten die kwetsbaar zijn, op afgelegen locaties wonen of wier mobiliteit beperkt is, lage inkomensgroepen en kleine en middelgrote ondernemingen die er bijzonder in geïnteresseerd zijn aansluiting te vinden bij de wereld van de e-handel, te beschermen;

23.  benadrukt dat de EU-regio's het potentieel hebben om een aanzienlijke rol te spelen door de Commissie bij te staan in haar streven naar de totstandbrenging van een digitale interne markt; wijst er in dit verband op dat het belangrijk is de middelen die voor de EU-regio's beschikbaar zijn, te gebruiken om hun ontwikkelingsachterstand weg te werken op het gebied van e-handel en e-diensten, die een vruchtbare bron van toekomstige groei in de regio's zouden kunnen zijn;

24.  is van mening dat kmo's in staat moeten worden gesteld op grote schaal gebruik te maken van e-handel in Europa; betreurt het feit dat de Commissie pas in 2012 een voorstel zal indienen voor een Europees stelsel voor de beslechting van online geschillen bij digitale transacties, twaalf jaar nadat het Parlement om een dergelijk initiatief had gevraagd in september 2000(9);

25.  spoort de lidstaten met klem aan de derde richtlijn postdiensten (2008/6/EG) volledig uit te voeren; onderstreept de noodzaak van het waarborgen van universele toegang tot kwalitatief hoogwaardige postdiensten, het voorkomen van sociale dumping en het bevorderen van interoperabiliteit en samenwerking tussen poststelsels en -diensten, met het oog op een doeltreffende distributie en tracering van online aankopen, hetgeen het vertrouwen van consumenten in grensoverschrijdende aankopen ten goede zal komen;

26.  onderstreept de noodzaak van de totstandbrenging van een interne markt voor online audiovisuele goederen middels het bevorderen van open ict-normen, en van steun voor innovatie en creativiteit door middel van een doeltreffend beheer van auteursrechten, inclusief de ontwikkeling van een pan-Europees vergunningensysteem, gericht op het waarborgen van een breder en billijker toegang tot cultuurgoederen en -diensten voor burgers, en het garanderen dat houders van rechten adequaat voor hun creativiteit worden vergoed en dat de grondrechten van internetgebruikers worden gerespecteerd; onderstreept dat het belangrijk is online wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten in overeenstemming te brengen met offline wetgeving inzake intellectuele-eigendomsrechten, met name ten aanzien van handelsmerken, teneinde consumenten en het bedrijfsleven meer vertrouwen in e-handel te geven;

27.  wijst op de noodzaak van het intensiveren van de strijd tegen online piraterij en van het vergroten van de rechten van scheppers, met inachtneming van de grondrechten van de consument; is van oordeel dat organisaties en burgers beter moeten worden geïnformeerd over de gevolgen van namaak en piraterij; is verheugd over het door de Commissie aangekondigde initiatief ter bestrijding van namaak en piraterij van producten, met name de beoogde indiening van wetgevingsvoorstellen in 2011, die erop zijn gericht het rechtskader aan de nieuwe uitdagingen van het internet aan te passen en de maatregelen van de douaneautoriteiten op dit gebied te versterken; wijst erop dat in dit verband ook synergie met het aangekondigde actieplan ter versterking van de Europese marktcontrole kan worden bereikt;

28.  onderstreept tevens dat de bescherming en handhaving van intellectuele-eigendomsrechten in het kader van een bredere benadering dient te worden ontwikkeld door rekening te houden met de rechten en behoeften van de consumenten en de EU-burgers, zonder afbreuk te doen aan andere interne en externe beleidsmaatregelen van de EU, zoals de bevordering van de informatiemaatschappij, de ondersteuning van onderwijs, gezondheidszorg en ontwikkeling in derde landen en de wereldwijde stimulering van biologische en culturele diversiteit;

Een bedrijfsvriendelijke interne markt

29.  beklemtoont dat het pakket voor financieel toezicht daadwerkelijk moet worden afgerond en uitgevoerd opdat er een duurzame interne markt kan ontstaan; vraagt dat de Commissie elk jaar met het oog op de feitelijke uitvoering van dit pakket in de hele EU een evaluatie uitvoert en een concordantietabel publiceert; vindt dat nationale en communautaire toezichthoudende instanties hiertoe goede praktijken moeten hanteren;

30.  verzoekt de Commissie de toegang van het MKB tot kapitaalmarkten te verbeteren door het stroomlijnen van de informatie over de verschillende financieringsmogelijkheden van de EU, zoals het programma concurrentievermogen en innovatie, de Europese Investeringsbank of het Europees Investeringsfonds, en door de financieringsprocedures eenvoudiger, sneller en minder bureaucratisch te maken; beveelt aan om met het oog hierop te kiezen voor een holistischer benadering van de toekenning van financiering, in het bijzonder voor de overgang op een duurzamer economie;

31.  meent dat de pluralistische structuur van de Europese banksector optimaal inspeelt op de uiteenlopende financieringsbehoeften van KMO's en dat de verscheidenheid van rechtsvormen en bedrijfsdoelstellingen de toegang tot financiering verbetert;

32.  onderstreept de belangrijke plaats die KMO's en micro-bedrijven innemen in de Europese economie; hamert derhalve op de noodzaak om ervoor te zorgen dat het in de Single Market Act verankerde „think small first”-beginsel naar behoren wordt toegepast en steunt de maatregelen van de Commissie gericht op het elimineren van de onnodige administratieve rompslomp voor het MKB; pleit voor ondersteuning van mkb-bedrijven met een specifiek groeipotentieel, hoge lonen en goede arbeidsvoorwaarden en dringt aan op differentiëring binnen de Small Business Act om deze in overeenstemming te brengen met de EU-strategie voor 2020;

33.  vestigt de aandacht op het belang van het plaatselijke bedrijfsleven voor de sociale banden, de werkgelegenheid en de dynamiek in achtergebleven gebieden, met name stedelijke agglomeraties met problemen of dunbevolkte gebieden; dringt erop aan dat deze gebieden op passende wijze worden ondersteund in het kader van het regionaal beleid van de Unie;

34.  onderstreept de noodzaak van een versterking van het vermogen van KMO's om projecten te ontwerpen en voorstellen te schrijven, waartoe onder meer technische bijstand en geschikte scholingsprogramma's moeten worden aangeboden;

35.  dringt aan op de goedkeuring van het Europees Statuut van de besloten vennootschap, teneinde de vestiging en exploitatie van kleine en middelgrote ondernemingen op de interne markt te vergemakkelijken;

36.  meent dat risicokapitaalinvesteerders eerder geneigd zullen zijn om kleine en micro-ondernemingen in de aanloopfase te financieren indien efficiëntere exitmogelijkheden zouden bestaan via nationale of Europese beurzen voor groeiaandelen, die thans niet goed genoeg functioneren;

37.  dringt er bij alle lidstaten op aan het „goederenpakket” volledig ten uitvoer te leggen;

38.  wijst op het belang van onderling gekoppelde ondernemingsregisters en verzoekt de Commissie een duidelijk wetgevingskader te ontwikkelen dat waarborgt dat de gegevens in dergelijke registers correct en volledig zijn;

39.  erkent de belangrijke bijdrage van de detailhandel aan groei en werkgelegenheid; verzoekt de Commissie om in de Single Market Act een voorstel op te nemen voor een Europees actieplan voor de detailhandel, dat erop gericht is de talrijke uitdagingen waarmee detailhandelaren en leveranciers op de interne markt te kampen hebben, aan te wijzen en aan te pakken; meent dat het actieplan moet worden gebaseerd op de resultaten van de actuele werkzaamheden van het Europees Parlement inzake „een efficiëntere en billijkere detailhandelsmarkt”;

40.  onderstreept dat het belangrijk is onnodige fiscale, administratieve en wettelijke belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten weg te nemen; is van oordeel dat het btw-kader en de rapportageverplichtingen voor het bedrijfsleven moeten worden verduidelijkt om duurzame productie- en consumptiepatronen te stimuleren, aanpassingskosten te beperken, btw-fraude te bestrijden en het concurrentievermogen van EU-ondernemingen te vergroten;

41.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een groenboek over corporate governance te publiceren en een openbare raadpleging te houden over sociale, milieu- en mensenrechtenaspecten van investeringen door ondernemingen; dringt er bij de Commissie op aan met concrete voorstellen over particuliere investeringen te komen teneinde doeltreffende prikkels voor duurzame en ethisch verantwoorde langetermijninvesteringen te bieden, voor een betere coördinatie van het beleid inzake vennootschapsbelastingen te zorgen en maatschappelijk verantwoord ondernemen aan te moedigen;

42.  verheugt zich over de herziening van de energiebelastingrichtlijn, die tot doel heeft de doelstellingen in verband met de klimaatverandering beter te weerspiegelen, op voorwaarde dat de belastingdruk niet overmatig op kwetsbare consumenten terechtkomt;

43.  is zeer verheugd dat de Commissie het initiatief neemt tot een richtlijn tot invoering van een gemeenschappelijke, geconsolideerde grondslag voor vennootschapsbelasting, en onderstreept dat dit belastingontduiking zou verminderen en de transparantie en de vergelijkbaarheid van de desbetreffende tarieven ten goede zou komen, en aldus zou bijdragen aan het verkleinen van de belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten;

44.  verzoekt de Commissie de procedures voor overheidsopdrachten efficiënter en minder bureaucratisch te maken om EU-ondernemingen over de streep te trekken aan grensoverschrijdende overheidsopdrachten mee te doen; onderstreept dat verdere vereenvoudiging nodig is, in het bijzonder voor plaatselijke en regionale autoriteiten en om kleine en middelgrote ondernemingen een betere toegang tot overheidsopdrachten te geven; verzoekt de Commissie met klem gegevens over te leggen met betrekking tot de mate van toegankelijkheid van procedures voor overheidsopdrachten en voor wederkerigheid met andere geïndustrialiseerde landen en de belangrijkste opkomende economieën te zorgen; verzoekt de Commissie nieuwe mogelijkheden te verkennen om de toegang voor Europese ondernemingen tot de markten voor overheidsopdrachten buiten de EU te verbeteren, teneinde voor een gelijk speelveld te zorgen voor Europese en buitenlandse bedrijven die om overheidsopdrachten concurreren;

45.  stelt in meer algemene zin voor dat toekomstige handelsovereenkomsten die door de Unie worden gesloten, een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling bevatten dat is gebaseerd op de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals omschreven in de bijgewerkte versie van 2010 van de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen;

46.  verzoekt de Commissie om op Europees en internationaal niveau voor een nauwere coördinatie van mkb-maatregelen te zorgen en kmo's te identificeren en te steunen die over een groot commercieel potentieel beschikken; is van mening dat de lidstaten meer moeten doen om kmo's aan te moedigen gebruik te maken van bestaande initiatieven en instrumenten, zoals de markttoegangsdatabank en de exporthelpdesk;

47.  is van oordeel dat de Commissie haar inspanningen ter vergemakkelijking van grensoverschrijdend bankieren dient te versterken door alle bestaande belemmeringen voor het gebruik van concurrerende clearing- en afwikkelingsystemen weg te nemen en de handel aan gemeenschappelijke regels te onderwerpen;

48.  is van oordeel dat de Commissie steun dient te verlenen aan een Europese beurs voor de uitwisseling van vaardigheden, die het kleine en middelgrote ondernemingen mogelijk maakt om van de aanwezige knowhow in grotere ondernemingen te profiteren, teneinde op die manier het ontstaan van synergie en mentoring te bevorderen;

49.  verzoekt de Commissie voorstellen te doen voor de herziening van de jaarrekeningenrichtlijnen om te vergaande voorschriften die veel kosten met zich meebrengen en ondoelmatig zijn te voorkomen, vooral voor het MKB, zodat ondernemingen hun concurrentievermogen kunnen versterken en hun groeipotentieel beter kunnen benutten;

Een interne markt voor diensten

50.  onderstreept de noodzaak van een volledige en goede implementatie van de dienstenrichtlijn, met inbegrip van het opzetten van volledig operationele „één-loketten” die in de mogelijkheid voorzien om procedures online te doen en formaliteiten online af te wikkelen, waardoor de operationele kosten voor ondernemingen flink kunnen worden verlaagd en de interne markt voor diensten kan worden gestimuleerd; verzoekt de Commissie en de lidstaten samen te werken en op basis van het proces van wederzijdse evaluatie verdere stappen te doen in de ontwikkeling van de interne markt voor diensten; verzoekt de Commissie prioriteit toe te kennen aan de ontwikkeling van de interne markt voor online-diensten;

51.  verzoekt de Commissie te werken aan de totstandkoming van de sector bedrijfsdiensten en de noodzakelijke regelgevingsmaatregelen te nemen om bedrijven, in het bijzonder het MKB, te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken van grotere ondernemingen in de bevoorradingsketen; verzoekt de Commissie in samenwerking met de belanghebbenden een definitie op te stellen van „overduidelijk oneerlijke handelspraktijken” in de bevoorradingsketen, en aanvullende maatregelen voor te stellen ter voorkoming van oneerlijke handelspraktijken op het gebied van mededinging en contractvrijheid; herinnert aan zijn resolutie van 16 december 2008 over misleidende gegevensbankdiensten(10), en dringt er nogmaals bij de Commissie op aan met een voorstel te komen ter bestrijding van misleidende praktijken van ondernemingen achter bedrijvengidsen;

52.  is van oordeel dat elk wetgevingsvoorstel betreffende dienstenconcessies een wettelijk kader moet bieden dat zorgt voor transparantie en daadwerkelijke juridische bescherming voor zowel economische marktdeelnemers, als aanbestedende autoriteiten in de EU; verzoekt de Commissie om voor het indienen van wetgevingsvoorstellen bewijzen te leveren voor de bewering dat de algemene beginselen in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (non-discriminatie, het beginsel van gelijke behandeling en transparantie) niet bevredigend worden toegepast op bestaande dienstenconcessies;

53.  is verheugd over het voornemen van de Commissie om een vorstel in te dienen voor hervorming van het wetgevingskader voor normalisatie; benadrukt dat de normalisatie van diensten op gebieden waar dit doelmatig is gebleken moet worden gebruikt om tot de voltooiing van de interne markt bij te dragen, waarbij met name met de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen ten volle rekening moet worden gehouden; erkent het belang van productnormen voor de werking van de Europese interne markt en beschouwt normen als een essentieel instrument voor het bevorderen van duurzame en kwalitatief hoogwaardige goederen en diensten voor consumenten en ondernemingen; dringt aan op maatregelen ter bevordering van transparantie, kostenreducering en een verbeterde betrokkenheid van belanghebbende partijen;

54.  benadrukt dat voor de bevordering van het regionale concurrentievermogen „slimme specialisatie” van de regio´s belangrijk is; is van mening dat de interne markt van de EU alleen als geheel kan floreren indien alle spelers en alle regio's − met inbegrip van de kleine- en middelgrote ondernemingen in alle sectoren, inclusief de publieke sector, de sociale economie en de burgers zelf − erbij zijn betrokken; is daarnaast van mening dat niet slechts enkele high-techgebieden, maar alle regio's in Europa en elke lidstaat erbij moeten worden betrokken, waarbij zij zich concentreren op hun eigen sterke punten („slimme specialisatie”) binnen Europa;

55.  onderstreept het belang van de externe dimensie van de interne markt en met name van zowel bilaterale als multilaterale samenwerking op het gebied van regelgeving met de belangrijkste handelspartners gericht op bevordering van convergentie van de regelgeving, totstandbrenging van equivalentie van de regelgevingen van derde landen en de ruimere goedkeuring van internationale normen; spoort de Commissie aan om de bestaande overeenkomsten met derde landen te onderzoeken die elementen van de interne markt bevatten die zich tot over de grenzen van de EU uitstrekken, teneinde na te gaan in welke mate zij rechtszekerheid bieden voor hen die potentieel in het genot van dergelijke bepalingen komen;

Voornaamste prioriteiten
Ontwikkeling van een EU-octrooi en een uniform systeem voor geschillenbeslechting

56.  benadrukt dat de invoering van het EU-octrooi en een uniform systeem voor geschillenbeslechting evenals van een beter systeem voor het beheer van auteursrechten van beslissend belang is voor de bevordering van innovatie en creativiteit op de interne markt (voorstellen 1 en 2 van de Single Market Act);

Innovatie op het gebied van financiering

57.  verzoekt de Commissie en de lidstaten het belang van innovatie voor sterke en duurzame groei en nieuwe banen te erkennen door te waarborgen dat innovatie naar behoren wordt gefinancierd, met name door Europese projectobligaties in te voeren, in het bijzonder op de gebieden energie, vervoer en telecommunicatie, steun voor de ecologische transformatie van onze economieën, en door middel van een wettelijk kader dat risicokapitaalfondsen de mogelijkheid geeft om overal in de Unie vrijelijk te investeren; onderstreept dat er stimulansen moeten worden ontwikkeld voor langetermijninvesteringen in innovatieve sectoren en sectoren die nieuwe werkgelegenheid creëren (voorstellen 15 en 16 van de Single Market Act);

Het stimuleren van e-handel

58.  dringt er bij de Commissie op aan alle noodzakelijke maatregelen te nemen om het vertrouwen van bedrijven en consumenten in de elektronische handel te bevorderen en de ontwikkeling ervan op de interne markt te stimuleren; onderstreept dat een EU-actieplan tegen namaak en piraterij, alsmede een kaderrichtlijn betreffende het beheer van auteursrechten van essentieel belang zijn voor het verwezenlijken van deze doelstelling (voorstellen 2, 3 en 5 van de Single Market Act);

Het verbeteren van de deelname van het MKB aan de interne markt

59.  onderstreept dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de interne markt voor het MKB aantrekkelijker te maken; is van oordeel dat deze maatregelen onder andere gericht zouden moeten zijn op het verbeteren van de toegang voor het MKB tot kapitaalmarkten, het elimineren van administratieve en fiscale belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen door het vaststellen van een duidelijker btw-kader en een gemeenschappelijke geconsolideerde grondslag voor vennootschapsbelasting, en het herzien van het kader voor overheidsopdrachten, teneinde procedures flexibeler en minder bureaucratisch te maken (voorstellen 12, 17, 19 en 20 van de Single Market Act);

Het rationaliseren van de procedures voor overheidsopdrachten

60.  verzoekt de Commissie om een herziening van de wetgeving inzake overheidsopdrachten en publiek-private partnerschappen, teneinde slimme, duurzame en inclusieve groei op de interne markt te bevorderen en grensoverschrijdende overheidsopdrachten te stimuleren; onderstreept de noodzaak van een duidelijker kader, dat zowel de economische marktdeelnemers, als de aanbestedende autoriteiten juridische zekerheid biedt; spoort de lidstaten met klem aan precommerciële overheidsopdrachten te gebruiken om de markt voor innovatieve en groene technologie te stimuleren; hamert op de noodzaak van wederkerigheid met geïndustrialiseerde landen en belangrijke opkomende economieën op het gebied van overheidsopdrachten (voorstellen 17 en 24 van de Single Market Act);

o
o   o

61.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, en de regeringen en parlementen van de lidstaten.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0186.
(2) http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/business-environment/files/smes_access_to_public_procurement_final_report_2010_en.pdf.
(3) PB L 176 van 7.7.2009, blz. 17.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0320.
(5) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0173.
(6) PB C 349 E van 22.10.2010, blz. 25.
(7) PB C 67 E van 18.3.2010, blz. 10.
(8) PB C 316 E van 22.12.2006, blz. 378.
(9) PB C 146 van 17.5.2001, blz. 101.
(10) PB C 45 E van 23.2.2010, blz. 17.

Juridische mededeling - Privacybeleid