Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/2270(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0213/2011

Ingediende teksten :

A7-0213/2011

Debatten :

PV 26/09/2011 - 22
CRE 26/09/2011 - 22

Stemmingen :

PV 27/09/2011 - 8.14
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0409

Aangenomen teksten
PDF 148kWORD 62k
Dinsdag 27 september 2011 - Straatsburg
Versterking van dammen in ontwikkelingslanden
P7_TA(2011)0409A7-0213/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over de financiering van versterking van daminfrastructuur in ontwikkelingslanden (2010/2270(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien zijn resolutie van 17 februari 2011 over de energiestrategie van de Wereldbank voor ontwikkelingslanden(1),

–  gezien het „Wereld Ontwikkelingsrapport 2010: Ontwikkeling en klimaatverandering”,

–  gezien het verslag van 2011 van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO), getiteld „Geïntegreerde evaluatie van roet en troposferisch ozon - samenvatting voor beleidsmakers”,

–  gezien het derde VN-verslag over Wereld Waterontwikkeling van 2009,

–  gezien het verslag van 2008 van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), getiteld „De situatie betreffende de toegang tot energie in ontwikkelingslanden”,

–  gezien het rapport van 2007 van het UNEP-project Dammen en Ontwikkeling, getiteld „Dammen en Ontwikkeling: relevante praktijken voor betere besluitvorming. Een overzicht van relevante praktijken voor betere besluitvorming met betrekking tot dammen en alternatieven hiervoor”,

–  gezien het eindverslag van de Wereldcommissie voor dammen, getiteld „Dammen en Ontwikkeling: een nieuw kader voor besluitvorming” van 16 november 2000,

–  gezien het verslag van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP), getiteld „Gletsjers in hooggebergten en klimaatverandering” van 8 november 2010,

–  gezien het UNEP-verslag uit 2008, getiteld „Zoetwater bedreigd: Zuid-Azië. Beoordeling van de kwetsbaarheid van zoetwaterbronnen voor milieugerelateerde veranderingen”,

–  gezien artikel 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie ontwikkelingssamenwerking (A7-0213/2011),

A.  overwegende dat er volgens de huidige schattingen wereldwijd meer dan 50 000 grote dammen, 100 000 kleinere dammen en een miljoen kleine dammen zijn,

B.  overwegende dat volgens internationale standaarddefinities onder een grote dam een dam met een hoogte van meer dan 15 meter en onder een kleine dam over het algemeen een dam met een hoogte van minder dan 15 meter wordt verstaan,

C.  overwegende dat er tussen 1999 en 2001 in Azië 589 grote dammen werden gebouwd en dat er sinds 2006 270 dammen van 60 meter of langer werden gepland of in aanbouw zijn,

D.  overwegende dat de toestemming voor de bouw van „s werelds op twee na grootste dam, de Belo Monte-stuwdam in Brazilië, werd verleend ondanks ernstige bezorgdheid met betrekking tot de gevolgen voor het milieu op grond van het feit dat door de bouw van de dam 500 vierkante kilometer land onder water komt te staan, waardoor ernstige schade aan het uiterst belangrijke ecosysteem en de biodiversiteit in het Amazonegebied wordt toegebracht en 50 000 mensen, die merendeels tot de inheemse bevolking behoren, ontheemd raken,

E.  overwegende dat de Europese Investeringsbank betrokken is geweest bij een aantal grote damprojecten, onder meer in Azië (in landen zoals Laos en Pakistan),

F.  overwegende dat water van vitaal belang is voor de landbouw, maar dat slechts 5% van de landbouwgrond in Afrika wordt geïrrigeerd, terwijl minder dan 10% van het waterkrachtpotentieel wordt benut en slechts 58% van de Afrikanen toegang heeft tot veilig drinkwater,

G.  overwegende dat slecht beheer van waterreserves in Afrika heeft geleid tot ernstige bodemerosie, hogere kosten voor waterzuivering, snelle verzilting van reservoirs, economische achteruitgang en ontwrichting van de watervoorziening,

H.  overwegende dat grote waterkrachtprojecten goed zijn voor 25% van de in het kader van het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) voorgestelde emissiereductiekredieten,

I.  overwegende dat de ontwikkeling van gedecentraliseerde waterinfrastructuursystemen een absolute voorwaarde is voor een duurzame en veilige watervoorziening in Afrika, alsook voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; overwegende dat de methoden voor wateropslag moeten worden verbeterd, zodat in tijden van droogte een betrouwbare watervoorziening kan worden gewaarborgd, terwijl gedurende overstromingsperioden de wateroverschotten kunnen worden opgevangen; overwegende dat de gemiddelde opslagcapaciteit per hoofd van de bevolking in Afrika circa 200 kubieke meter per jaar bedraagt, hetgeen beduidend minder is dan in ontwikkelingslanden in andere regio's,

J.  overwegende dat steun voor handelsgerelateerde infrastructuur tussen 2007 en 2008 sterk is gestegen (een stijging van 75%), en dat, hoewel de aangegane verplichtingen op dit gebied in grote mate varieerden, het cijfer voor 2008 van in het totaal bijna 5 miljard EUR een recordhoogte is,

K.  overwegende dat de Wereldbank de grootste externe financier van de watersector is, met investeringen van 20 miljard USD in lopende watergerelateerde projecten in meer dan honderd landen,

L.  overwegende dat dammen, die de loop van rivieren en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ingrijpend veranderen, aanzienlijke gevolgen hebben voor menselijke gemeenschappen, ecosystemen in rivier- en waterrijke gebieden en de biodiversiteit,

M.  overwegende dat de Wereldcommissie voor dammen in haar verslag van 16 november 2000 concludeert dat grote dammen niet in de beoogde mate bijdragen aan de elektriciteitsopwekking, de watervoorziening of de beperking van overstromingsschade, doch wel enorme gevolgen hebben voor de samenleving en het milieu, en dat de inspanningen om deze gevolgen te beperken veelal niet succesvol zijn gebleken,

N.  overwegende dat damreservoirs broeikasgassen uitstoten, onder meer methaan, als gevolg van de rotting van planten,

O.  overwegende dat volgens schattingen van de VN tegen 2050 2 miljard mensen met ernstig overstromingsgevaar zullen kampen,

P.  overwegende dat volgens schattingen van de Wereldcommissie voor dammen wereldwijd circa 40 tot 80 miljoen mensen hun woonplaats zijn verloren als gevolg van de aanleg van dammen,

Q.  overwegende dat de Wereldcommissie voor dammen tot de conclusie komt dat grote dammen in veel gevallen hebben geleid tot een aanzienlijk en onomkeerbaar verlies van soorten en ecosystemen; voorts overwegende dat kennis over en bescherming en herstel van ecosystemen op stroomgebiedniveau van essentieel belang is om zowel een rechtvaardige menselijke ontwikkeling als het welzijn van alle soorten te bevorderen,

1.  is van mening dat wereldwijd geen enkele andere natuurramp gedurende de afgelopen eeuw zo verwoestend is gebleken met betrekking tot bezittingen en mensenlevens als overstromingen, ondanks de miljarden dollars die in overstromingsbeheer zijn geïnvesteerd;

2.  benadrukt dat water een schaarse natuurlijke hulpbron is, hetgeen betekent dat rechtvaardigheid een factor vormt die bij de verdeling ervan in aanmerking moet worden genomen; onderstreept derhalve dat heroverweging van het zoetwaterbeheer tegen de achtergrond van de klimaatverandering, onmiskenbaar een van de belangrijkste mondiale uitdagingen is;

3.  wijst erop dat de frequentie van ernstige overstromingen gedurende de tweede helft van de 20e eeuw aantoonbaar is toegenomen en dat overstromingen de komende decennia een cruciale kwestie zullen vormen;

4.  merkt op dat de minst ontwikkelde landen (MOL's) het kwetsbaarst zijn voor de gevolgen van overstromingen; steunt de door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties geformuleerde aanbevelingen inzake de aanpak van overstromingen, waarin wordt gepleit voor een verbetering van het bodembeheer in combinatie met betere methoden voor wateropslag die zijn gebaseerd op zowel traditionele als recentere wetenschappelijke kennis; pleit voor het herstel en de wederopbouw van cruciale ecosystemen variërend van bossen tot wetlands, die aan een grotere watervoorraad kunnen bijdragen en als buffer kunnen fungeren tegen extreme klimaatverschijnselen zoals overstromingen;

5.  wijst erop dat de opwarming van de aarde neerslagpatronen beïnvloedt, gevolgen heeft voor gletsjers en ijskappen en derhalve een steeds grotere bedreiging vormt voor de voedselzekerheid;

6.  wijst er voorts op dat bergachtige gebieden in toenemende mate door overstromingen en lawines worden bedreigd als gevolg van de versnelde smelting van gletsjers, met name in de Himalaya en de Andes; merkt echter op dat het smelten van gletsjers niet de enige factor is die de waterstromen in de Himalaya beïnvloedt, maar dat het tijdstip en de intensiteit van de moesson, overige regenval en met name bepaalde vormen van bodemgebruik, zoals ontbossing, overbeweiding, landbouwstelsels en nederzettingspatronen beslissende factoren zijn; onderstreept in het bijzonder dat ontbossing in veel gevallen tot een sterkere en snellere afvoer van water naar grote kanalen leidt, terwijl overstromingen als gevolg van plotseling wegstromende watermassa's uit gletsjermeren (glacier lake outburst floods – GLOF's) vaak worden verergerd door niet-duurzaam bodemgebruik;

7.  acht het van essentieel belang om een meerzijdige strategie ter bestrijding van overstromingen te hanteren in gebieden die met ernstig overstromingsgevaar worden bedreigd als gevolg van instabiele gletsjermeren, een dreiging die wordt versterkt door de gevolgen van de opwarming van de aarde op neerslagpatronen en door roetneerslag, waarvan is bewezen dat ze de verdwijning van gletsjers versnellen; betreurt dan ook het complete gebrek aan preventiemaatregelen tegen overstromingen in veel van de minst ontwikkelde landen, maar waarschuwt ervoor om ter bestrijding van overstromingen op grote dammen te vertrouwen, met name gezien de klimaatverandering en de daarmee samenhangende extreme neerslagverschijnselen, als gevolg waarvan de intensiteit en frequentie van stortvloeden naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen, hetgeen de veiligheid van dammen in gevaar kan brengen;

8.  benadrukt dat de aanleg van dammen moet worden beoordeeld op basis van de gevolgen ervan voor de loop van rivieren, het recht van toegang tot water en uit de rivier afkomstige hulpbronnen, de eventueel noodzakelijke verplaatsing van nederzettingen, de mogelijke ontwrichting van de cultuur en de middelen van bestaan van de lokale gemeenschappen alsmede de potentiële uitputting of aantasting van natuurlijke rijkdommen;

9.  onderstreept dat de Wereldcommissie voor dammen in haar verslag van 16 november 2000, getiteld „Dammen en ontwikkeling: een nieuw kader voor besluitvorming”, concludeert dat het economische rendement van grote damprojecten nog steeds onduidelijk is, aangezien in het verleden onvoldoende rekening is gehouden met de milieugerelateerde en sociale kosten die grote dammen in economische termen met zich meebrengen;

10.  wijst erop dat het smelten van gletsjers leidt tot een snelle expansie van natuurlijk gevormde gletsjermeren tot op het punt waar het risico ontstaat van een vloedgolf als gevolg van de uitbarsting van een gletsjermeer (Glacial lake outburst flood - GLOF); is verheugd dat in het Zuid-Aziëprogramma van de mondiale faciliteit voor de beperking van rampen en wederopbouw, in partnerschap met het VN-programma inzake een internationale strategie voor de beperking van rampen, prioriteit wordt gegeven aan het gevaar van GLOF's;

11.  herinnert aan de tragische ramp in 1941 toen de Peruaanse stad Huaraz werd vernietigd door het doorbreken van een gletsjerdam met 4 500 doden tot gevolg;

12.  wijst erop dat overstromingen in MOL's niet alleen levens, maar ook de ontwikkeling van gebieden in gevaar brengen; brengt in herinnering dat een GLOF die zich in 1985 voordeed en zijn oorsprong vond in het Nepalese gletsjermeer Khumbu Himal, het haast voltooide Namche Small Hydel Project vernietigde;

13.  benadrukt dat het ICIMOD (Internationaal Centrum voor Geïntegreerde Ontwikkeling van Berggebieden) alleen al in het Hindu-Kush-Himalaya-gebied meer dan 8 000 gletsjermeren heeft waargenomen, waarvan er 203 als potentieel gevaarlijk worden beschouwd wegens de locatie en de instabiliteit van hun natuurlijke dammen (morenes);

14.  wijst erop dat in Zuid-Azië naar schatting 1,3 miljard mensen afhankelijk zijn van de tien permanente riviersystemen die worden gevoed door regenval en smeltwater van sneeuw en gletsjers in de Himalaya; dringt erop aan dat de EU het gebied als prioriteit aanmerkt teneinde toekomstige humanitaire catastrofes als gevolg van de toenemende frequentie van watergerelateerde rampen te voorkomen;

15.  benadrukt voorts dat stroomafwaarts gelegen gebieden in MOL's afhankelijk zijn van de natuurlijke rijkdommen in stroomgebieden en dat zij tot de rijkste landbouwgebieden ter wereld behoren; brengt in herinnering dat de snelle economische groei van zowel China als India deels wordt veroorzaakt door hun gezamenlijke status van „s werelds grootste rijstproducenten, waarbij het grootste gedeelte van hun productie afkomstig is uit de stroomgebieden van de Ganges, de Yangtze, en de Gele Rivier, gebieden die zonder uitzondering door GLOF's worden bedreigd;

16.  merkt op dat evenwichtige investeringen in maatregelen betreffende vraagzijdebeheer, bodembeheer en verbeterde methoden en instituties voor het opvangen en de opslag van water, noodzakelijk zijn om een duurzaam en efficiënt gebruik van water te bevorderen, het effect van terugkerende overstromingen en perioden van droogte te verminderen en een elementaire veilige watervoorziening te bewerkstelligen als basis voor economische ontwikkeling in Afrika; dringt erop aan prioriteit te verlenen aan investeringen die zijn gericht op groei, de bestrijding van armoede op het platteland, grotere bestendigheid tegen en een beter aanpassingsvermogen aan de klimaatverandering en bevordering van samenwerking in internationale stroomgebieden;

17.  merkt op dat er geen methode bekend is om gletsjermeren te beveiligen, maar wijst erop dat in het UNEP-verslag „Gletsjers in hooggebergten en klimaatverandering” (2010) andere methoden worden genoemd om de gevolgen van GLOF's te beperken door gebruik te maken van hevels en constructies van open kanalen en tunnels teneinde het wateroppervlak in gletsjermeren te doen dalen, en door de waterafvoer naar het lokale rivierenstelsel te beheersen door middel van waterreservoirs;

18.  is van mening dat indien productie-intensieve landbouwgebieden niet worden beschermd tegen de gevolgen van overstromingen, opkomende economieën met een abrupte ommekeer in hun ontwikkeling en een snel groeiend voedselzekerheidsprobleem te maken kunnen krijgen; herinnert eraan dat terwijl het smelten van de gletsjers in de Himalaya naar verwachting aanvankelijk gedurende 2 à 3 decennia tot een groter debiet van rivieren zal leiden, dit debiet op de lange termijn aanzienlijk zal afnemen; acht het derhalve van essentieel belang strategieën te ontwikkelen ter beperking van en aanpassing aan perioden van droogte in de toekomst;

19.  is van mening dat investeringen in capaciteitsopbouw noodzakelijk zijn aangezien degelijke waterbeheerinstanties een duurzaam rendement kunnen waarborgen op investeringen in efficiënt watergebruik en de verdeling en het gebruik van water door tal van economische sectoren en over administratieve en politieke grenzen heen kunnen optimaliseren;

20.  staat ten volle achter de aanbevelingen van de Wereldcommissie voor dammen volgens welke prioriteit moet worden gegeven aan de optimalisering van de bestaande infrastructuur alvorens met de ontwikkeling van nieuwe projecten te beginnen; is van mening dat geregeld publieke enquêtes dienen te worden gehouden met betrekking tot bestaande dammen, ten einde kwesties als de veiligheid van dammen en de mogelijkheid dammen te ontmantelen te evalueren;

21.  wijst erop dat het zonder gedetailleerde informatie over gebieden die bedreigd worden door watergerelateerde rampen welhaast ondoenlijk zal zijn om systemen voor vroegtijdige waarschuwing op te zetten, gletsjermeren te monitoren en in berggebieden praktische maatregelen te nemen voor de aanpassing aan en de beperking van de gevolgen van klimaatverandering; steunt het door lokale universiteiten opgezette initiatief Himalaya University Consortium voor samenwerking bij toekomstige wetenschappelijke studies op dit gebied;

22.  merkt op dat de meeste dammen worden ontworpen op basis van historische gegevens betreffende rivierdebieten, waarbij ervan uit wordt gegaan dat het patroon van de debieten niet zal veranderen; wijst erop dat de fundamentele parameters die een rol spelen bij damprojecten als gevolg van de klimaatverandering zeer onzeker zijn geworden (aangezien klimaatverandering niet alleen van invloed is op gemiddelde waarden, maar ook extreme verschijnselen met zich meebrengt); wijst er voorts op dat de klimaatverandering naar verwachting zal leiden tot een verdere verergering van de met sedimentatie samenhangende problemen, die erin zijn gelegen dat door de opeenhoping van sedimenten voor de dam de stroomafwaarts gelegen vlakten niet meer van nutriënten worden voorzien die van essentieel belang zijn voor de bodemvruchtbaarheid;

23.  benadrukt dat grote infrastructuurvoorzieningen die van essentieel belang zijn voor de bevordering van de in het kader van het EU-beleid opgestelde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en een grotere voedselzekerheid, overeenkomstig de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, in toenemende mate worden bedreigd door de gevolgen van overstromingen, en dat zij moeten worden veiliggesteld; beveelt aan dat financieringsorganen (bilaterale hulporganisaties, multilaterale ontwikkelingsbanken, exportkredietinstellingen, de EIB) ervoor dienen te zorgen dat aan beoogde dammen waarvoor de financiering is goedgekeurd een door de betrokken partijen overeengekomen procedure ten grondslag ligt, waarbij een rangorde wordt vastgesteld van alternatieven met betrekking tot irrigatie, wateropslag en waterkracht, en waarbij de richtsnoeren van de Wereldcommissie voor dammen in acht worden genomen; benadrukt voorts dat waterkrachtcentrales tevens bijzonder kwetsbaar zijn voor stortvloeden en lawines;

24.  wijst erop dat kleine wateropslagfaciliteiten de klimaatbestendigheid kunnen verhogen daar zij kosteneffectieve oplossingen voor de watervoorziening en de droogtebestrijding bieden en bijdragen aan de voedselzekerheid door de productiviteit van de landbouw te vergroten; verstaat onder kleine opslagmogelijkheden onder meer spaarbekkens, netwerken van kleine reservoirs die voor meerdere doeleinden kunnen worden gebruikt, en grondwateropslag;

25.  benadrukt dat niets erop duidt dat grote dammen de enige, de beste of de optimale oplossing voor het elektriciteitsvraagstuk zijn, aangezien zij niet noodzakelijkerwijs bijdragen aan een betere toegang tot stroom voor armen en kwetsbare groepen van de samenleving;

26.  herinnert aan de verplichtingen betreffende een coherent ontwikkelingsbeleid; benadrukt tevens dat meer aandacht moet worden besteed aan de gevolgen die dammen voor stroomafwaarts levende gemeenschappen hebben, voor welke de bouw van een dam ingrijpende veranderingen met zich mee kan brengen, zoals het verlies van voedselzekerheid;

27.  spoort financieringsorganisaties en de EU aan om financiële steun te verstrekken voor capaciteitsopbouw en opleidingen ten behoeve van beter bodembeheer en betere methoden voor het beheer van de wateropslag, waarbij rekening wordt gehouden met wetenschappelijke en technologische inzichten en wordt teruggegrepen op overgeleverde kennis, zoals eeuwenoude traditionele irrigatiestelsels, als bedoeld in het UNEP-verslag „Gletsjers in hooggebergten en klimaatverandering”; is van mening dat alle door de EU verleende financiële steun moet bijdragen aan de bevordering van de Europese beleidsdoelstellingen voor duurzame ontwikkeling en voedselzekerheid, overeenkomstig de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

28.  wijst erop dat de bouw en versterking van dammen in MOL's niet volstaan om kwetsbare gebieden te beschermen en dringt aan op gecoördineerde inspanningen om de kern van het probleem, en niet slechts de symptomen, aan te pakken en aldus de verspilling van het belastinggeld van EU-onderdanen te voorkomen;

29.  dringt er bij de EU op aan om, met het oog op het aanpakken van de onderliggende oorzaken van de toegenomen frequentie en intensiteit van overstromingen, nadere verplichtingen aan te gaan om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen, teneinde haar doelstelling om de klimaatverandering te beperken tot 2 graden Celsius boven het pre-industriële niveau, te verwezenlijken;

30.  dringt er bij de EU op aan om op brede schaal emissiereductiemaatregelen ter beperking van de uitstoot van roet in te voeren en te bevorderen, zoals de terugwinning van methaan uit kolen, olie- en gaswinning en -vervoer, methaanopslag bij het afvalbeheer en het gebruik van schone fornuizen voor huishoudelijk gebruik, om zo bij te dragen aan de bestrijding van de klimaatverandering en het tegengaan van de verdwijning van gletsjers;

31.  herhaalt zijn standpunt dat kleine dammen voor hydro-elektriciteit duurzamer zijn en economisch gezien over een grotere levensvatbaarheid beschikken dan grootschalige waterkrachtcentrales; benadrukt met name dat gedecentraliseerde kleinschalige oplossingen (microwaterkrachtsystemen, huishoudelijke zonne-energiesystemen, windkracht- en biomassasystemen) die zijn gebaseerd op lokale hernieuwbare hulpbronnen, zich beter lenen voor plattelandsgebieden die ver van de centrale voorzieningsnetwerken gelegen zijn;

32.  benadrukt dat roet een even vaak voorkomende oorzaak voor het smelten van gletsjers is als kooldioxide; herinnert er met name aan dat roet en ozon in de onderste lagen van de atmosfeer schadelijke vervuilende stoffen zijn die een bedreiging vormen voor de gezondheid, de levensverwachting verkorten en het smelten van sneeuw en ijs overal ter wereld, onder meer in de Arctische gebieden, de Himalaya en andere gletsjer- en met sneeuw bedekte regio's, versnellen; wijst erop dat ozon tevens de belangrijkste luchtverontreinigende stof is die tot een vermindering van de landbouwopbrengst leidt en zodoende een negatief effect heeft op de voedselzekerheid; merkt op dat methaan een belangrijke rol speelt bij de vorming van ozon en dat een vermindering van de methaanuitstoot tevens een vermindering van de ozonvorming tot gevolg heeft;

33.  dringt aan op onmiddellijke actie om de roet- en methaanuitstoot terug te brengen, met name door de bevordering van onderzoek en investeringen in technologie ter vermindering van de uitstoot van verontreinigende stoffen, als een snelle interventiemethode om het smelten van gletsjers tegen te gaan; wijst erop dat, gezien de korte atmosferische levensduur van roet en methaan, gecombineerde reductie door middel van snelle interventiestrategieën de dreiging van GLOF's drastisch en snel kan doen verminderen;

34.  verzoekt de EU om bestaande technologie die de roetuitstoot drastisch reduceert, te bevorderen; benadrukt dat maatregelen die erop zijn gericht de tactiek van het kappen en verbranden (slash-and-burn) in bossen te voorkomen, stringente en geregelde emissieproeven voor voertuigen verplicht te stellen, de verbranding van biomassa te beperken en de jaarlijkse emissies van energiecentrales te controleren, moeten worden ondersteund en bevorderd; dringt bij de EU aan op de bevordering van de 16 verschillende maatregelen ter vermindering van de uitstoot van roet en methaan, zoals uiteengezet in het UNEP-verslag „Geïntegreerde evaluatie van roet en troposferisch ozon”, teneinde in haar dialoog met de ontwikkelingslanden zowel een verbetering van de luchtkwaliteit als klimaatverbetering op korte termijn te bewerkstelligen en toe te werken naar een uitbreiding van de verschillende bestaande regionale overeenkomsten ter voorkoming van luchtvervuiling op basis van de werkzaamheden in het kader van het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTRAP);

35.  dringt er bij de EU op aan de oprichting van een mondiaal systeem voor vroegtijdige waarschuwing voor overstromingen, aardverschuivingen en tsunami's te bevorderen (mogelijk onder auspiciën van de VN), en ervoor te zorgen dat deze informatie afgelegen gebieden en de kwetsbaarste segmenten van de bevolking in ontwikkelingslanden bereikt;

36.  wijst op het goede voorbeeld van de lopende onderhandelingen omtrent het opnemen van roet bij de herziening van het protocol van Göteborg bij het Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand (CLRTAP) en benadrukt dat een follow-up van het UNEP-verslag „Geïntegreerde evaluatie van roet en troposferisch ozon” noodzakelijk is in de vorm van de uitwerking van een mondiaal actieplan ter vermindering van de uitstoot van stoffen met een korte levensduur die klimaatverandering veroorzaken;

37.  dringt er, gezien de grensoverschrijdende aard van GLOF's, bij de EU op aan om de dialoog tussen landen te bevorderen teneinde beleid te ontwikkelen om met natuurrampen om te gaan, en om aan te zetten tot investeringen die nodig zijn om de landen in het Hindu Kush-Himalaya-gebied tegen overstromingen te beschermen; dringt aan op erkenning van het feit dat dit probleem niet slechts één land, maar tal van landen betreft, en roept derhalve in zijn resolutie op tot een multilaterale aanpak;

38.  beveelt aan met spoed een grensoverschrijdend agentschap onder auspiciën van de Verenigde Naties op te richten, dat zich uitdrukkelijk richt op het delen van beschikbare gegevens, de aanpak van het probleem en de oorzaken van grensoverschrijdende watergerelateerde rampen en op het voorstellen van passende aanpassings- en bestrijdingsmaatregelen; benadrukt dat cruciale onderhandelingen over de bestrijding en beperking van overstromingen tussen landen die met elkaar in conflict zijn, zonder een dergelijke arbitrerende instantie, wel eens op niets zouden kunnen uitlopen; onderstreept dat gletsjergebieden, waar de oorsprong van overstromingen zo vaak gelegen is, worden beschouwd als strategische plekken die de grens tussen landen vormen, en wijst erop dat de betrokken partijen zich derhalve terughoudend kunnen opstellen met betrekking tot de uitwisseling van essentiële informatie;

39.  wijst erop dat projecten voor de aanleg van dammen effect kunnen hebben op de internationale veiligheidssituatie; benadrukt dat deze effecten negatief kunnen zijn en grensoverschrijdende conflicten, sociale onrust en milieuschade kunnen veroorzaken; brengt evenwel in herinnering dat kwesties inzake de energie- en watervoorziening tevens een positief effect kunnen hebben doordat zij de dialoog tussen buurlanden of -regio's bevorderen;

40.  benadrukt dat de beoogde aanleg van een dam altijd moet worden geëvalueerd op basis van vijf waarden: rechtvaardigheid, efficiëntie, op participatie gebaseerde besluitvorming, duurzaamheid en verantwoordingsplicht; dringt er in bredere zin op aan dat bij het besluitvormingsproces inzake de aanleg van dammen ten volle rekening wordt gehouden met mensenrechten; wijst er met name op dat dergelijke processen, wanneer projecten van invloed zijn op inheemse volkeren en stammen, in het teken moeten staan van hun vrije, voorafgaande en weloverwogen toestemming; dringt erop aan dat voorafgaand aan de goedkeuring van ieder damproject grondige effectbeoordelingen worden uitgevoerd, waarbij de milieugerelateerde en sociale kosten van damprojecten volledig, op transparante wijze en met publieke inspraak worden geëvalueerd;

41.  uit zijn bezorgdheid over het feit dat de Wereldbank meer dan 100 miljard dollar aan de bouw van dammen heeft gespendeerd, hoofdzakelijk aan grootschalige, exportgerichte waterkrachtprojecten, waardoor circa 40 tot 80 miljoen mensen van hun woonplaats en bestaansmiddelen zijn beroofd, ecosystemen zijn aangetast en een enorme schuldenlast in ontwikkelingslanden is ontstaan;

42.  benadrukt dat mensen die als gevolg van de aanleg van een dam ontheemd zijn geraakt niet alleen financiële schadevergoeding zouden moeten ontvangen, maar dat er tevens voor moet worden gezorgd dat zij op lange termijn in hun levensonderhoud kunnen voorzien;

43.  pleit voor een uitvoerige, transparante en op participatie gebaseerde evaluatie van alle opties die ter beschikking staan om de gevolgen van overstromingen in te perken en in de water- en energiebehoeften te voorzien, waarbij prioriteit dient te worden gegeven aan op ecosystemen gebaseerde oplossingen en aan de vergroting van de effectiviteit en duurzaamheid van de bestaande systemen;

44.  spoort de EU aan om zich te richten op „soft-path” managementbeleid, teneinde overstromingen het hoofd te bieden; erkent dat overstromingsomstandigheden veranderlijk zijn en dat derhalve een flexibele benadering is vereist; dringt aan op een verbeterd systeem voor de voorspelling van overstromingen, op het overstromingsbestendig maken van afzonderlijke gebouwen en op de ontwikkeling van wateropslag in uiterwaarden en omleidingssystemen;

45.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0067.

Juridische mededeling - Privacybeleid