Resolutie van het Europees Parlement van 25 oktober 2011 over mondiale economische beleidsaansturing (2011/2011(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de conclusies en overeenkomsten van de in Londen, Pittsburgh, Toronto en Seoul gehouden topbijeenkomsten van de G20,
– gezien het op 8 februari 2011 door het „Initiative du Palais-Royal” uitgebrachte rapport met als titel „De hervorming van het monetaire systeem: een coöperatieve aanpak voor de eenentwintigste eeuw”,
– gezien zijn resolutie van 20 oktober 2010 betreffende verbetering van het EU-kader voor economisch bestuur en stabiliteit, met name in de eurozone(1),
– gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 „De EU als wereldspeler: de rol van de EU in multilaterale organisaties”(2),
– gezien de doorlopende werkzaamheden van de Trans-Atlantische Wetgeversdialoog (TLD) en de Trans-Atlantische Ondernemersdialoog (TABD) op dit terrein,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en het advies van de Commissie internationale handel (A7-0323/2011),
A. overwegende dat de ontwikkeling van de wereldeconomie de laatste decennia over het algemeen groei en welvaart heeft gebracht, en dat daardoor, ondanks de ongelijke verdeling, miljoenen mensen de armoede zijn ontstegen; overwegende echter dat het aantal mensen dat nog altijd in armoede en wanhoop leeft onaanvaardbaar hoog is; overwegende dat de sociale en economische ongelijkheden tussen en binnen landen moeten worden verkleind; overwegende dat de bestrijding van armoede in Europa een van de hoogste prioriteiten moet zijn voor de Europa 2020-strategie;
B. overwegende dat de VS en Europa nog steeds bezig zijn met de verwerking van de ergste gevolgen van de scherpste internationale economische recessie die zich sinds de Grote Depressie heeft voorgedaan;
C. overwegende dat de ontwikkeling van de wereldeconomie de afgelopen decennia onder ondraaglijke onevenwichtigheden gebukt is gegaan;
D. overwegende dat de schadelijke gevolgen van de globalisering tot een minimum zouden kunnen worden beperkt en de kwalijke uitwassen ervan – zoals de toenemende ongelijkheid en de vernietiging van het milieu – zouden kunnen worden gecorrigeerd met behulp van een doeltreffende mondiale economische beleidsaansturing;
E. overwegende dat de opkomst van nieuwe belangrijke spelers in de wereldeconomie, zowel in termen van wereldhandel als van economische groei – met China en India als koplopers – verstrekkende gevolgen heeft en het economisch landschap ingrijpend heeft veranderd, waardoor de behoefte is ontstaan aan handelshervormingen en convertibele wisselkoersen;
F. overwegende dat de bestaande onevenwichtigheden nog steeds voornamelijk toe te schrijven zijn aan een gebrek aan concurrentiekracht en te lage particuliere en overheidsbesparingen in de tekortlanden en hoge besparingen in combinatie met een achterblijvende vraag in de overschotlanden; overwegende dat deze onevenwichtigheden inmiddels nog grotere proporties hebben aangenomen en – mede door toedoen van de intensieve mondialisering en de grote omvang van de kapitaalstromen – de mondiale beleidsaansturing en het stelsel van de bestaande institutionele overeenkomsten voor nieuwe uitdagingen stelt;
G. overwegende dat het in evenwicht brengen van de wereldeconomie in grote lijnen uit twee punten bestaat: het versterken van de concurrentiepositie en uiteenlopende hervormingen met het oog op de bevordering van de groei in de tekortlanden en de opening van markten en een gezond monetair beleid in de overschotlanden;
H. overwegende dat het eerste decennium sinds het ingaan van de EMU heeft aangetoond dat een verantwoord begrotingsbeleid een van de essentiële voorwaarden is om het effect van mondiale financiële en economische schokken tot een minimum te kunnen beperken;
I. overwegende dat er een groot aantal internationale organisaties bestaan die ten doel hebben de wereldeconomie in goede banen te leiden, zoals het IMF, de Wereldbank, de WTO, de UNCTAD en de IFC, en dat er daarnaast ook nog intergouvernementele fora bestaan zoals de G7 en de G20; overwegende dat het IMF en de G20 hiervan de meest doeltreffende organen zijn, maar beiden nog verbetering behoeven;
J. overwegende dat mondiale markten nopen tot het hanteren van mondiale regels;
K. overwegende dat de bestaande monetaire systemen in bepaalde overschotlanden hebben geleid tot een substantiële accumulatie van deviezenreserves, met name in Amerikaanse dollar, waardoor het wereldwijde kapitaalaanbod in tekortlanden op zijn beurt is vergroot en de rentetarieven onder neerwaartse druk zijn komen te staan, met als gevolg dat de bubbel in de activaprijzen – die een centrale rol heeft gespeeld in de laatste financiële crisis – steeds groter werd;
L. overwegende dat de wereldwijde economische crisis, die in de financiële sector is begonnen, inmiddels heeft geresulteerd in hoge schuldenlasten bij een aantal vooraanstaande mondiale economische actoren zoals de VS, Japan en de EU;
M. overwegende dat de G20 in de slotverklaring van de top van Pittsburgh betreffende een kader voor een sterke, duurzame en evenwichtige groei is overeengekomen dat er dringend behoefte is aan een nieuwe multilaterale aanpak als reactie op de crisis;
N. overwegende dat wereldwijd wordt erkend dat bepaalde financiële sectoren duidelijk een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de mondiale financiële crisis, waardoor de zwakke plekken in de financiële regelgeving en de ernst van de overheidsschuldencrisis zijn blootgelegd en men het er in brede kring over eens is geworden dat de financiële sector verantwoordelijker en transparanter moet worden en een billijk aandeel in de door de crisis veroorzaakte kosten op zich moet nemen;
O. overwegende dat betalingsbalansonevenwichtigheden, waarnaar vaak wordt verwezen, het resultaat zijn van onderliggende structurele onevenwichtigheden in de binnenlandse economieën;
P. overwegende dat het ontbreken van een gecoördineerde en effectieve regulering van en toezicht op het mondiale financiële bestel tot een verzwakking van de financiële sector heeft geleid, met een nog kwetsbaardere wereldeconomie als gevolg;
Q. overwegende dat de grotere rol en bekendheid van de G20 als forum voor informele politieke discussies op het hoogste mondiale niveau een positieve ontwikkeling is; overwegende dat het de G20 als instelling aan een rechtsgrondslag en een permanent secretariaat ontbreekt en dat hij een zwakke bestuursstructuur heeft, vooral in vergelijking met andere internationale instellingen zoals het IMF en de WTO;
R. overwegende dat het bestaande internationale monetaire bestel diverse landen in de gelegenheid heeft gesteld competitieve devaluatiestrategieën te ontwikkelen, die in combinatie met het toenemende gebruik van speculatieve transacties door invloedrijke marktpartijen op de valutamarkten in hoge mate hebben bijgedragen tot het ontstaan van excessieve koersvolatiliteit en het creëren van zware risico's op de valutamarkten en in de internationale handel;
S. overwegende dat de EU niet als een sterke partij bij de hervorming van het internationaal monetair en financieel bestel wordt ervaren omdat zij niet met één stem spreekt, en tevens omdat haar externe vertegenwoordiging op het internationale economische toneel zo sterk is gefragmenteerd;
T. overwegende dat wij ons ervan moeten verzekeren dat de economische en financiële systemen niet ten koste gaan van de reële economie;
U. overwegende dat het IMF conform de aanbevelingen van de G20 meer toezichthoudende en controlerende bevoegdheden met betrekking tot het mondiale financiële bestel zijn toegekend, dat zijn financiële middelen zijn verhoogd en dat er een grondige hervorming van zijn bestuursstructuur zit aan te komen;
V. overwegende dat de financiële markten zich de afgelopen decennia hebben ontwikkeld tot mondiaal opererende entiteiten die gebruikmaken van IT-intensieve processen en netwerken, en dat de standaardisatie van gegevens daarbij is achtergebleven, met alle gevolgen van dien in termen van gegevensverzameling, -analyse en -verwerking op de respectieve markten en zelfs op bedrijfsniveau;
Beleidsaanbevelingen voor mondiale economische beleidsaansturing
1. benadrukt dat mondiale evenwichtsverstoringen, zeker wanneer zij buitensporige proporties aannemen, een potentiële bedreiging vormen voor de financiële en macro-economische stabiliteit in de belangrijkste economieën en ook consequenties hebben voor andere economieën; wijst er derhalve op dat evenwichtsverstoringen die voortkomen uit structurele discrepanties en een gebrek aan concurrentievermogen van de binnenlandse economie door zowel de overschot- als de tekortlanden moeten worden rechtgezet, aangezien fundamentele problemen meestal juist daaraan toe te schrijven zijn;
2. benadrukt dat de financiële en economische crisis heeft aangetoond dat de toestroom van kapitaal die het gevolg is van mondiale onevenwichtigheden gepaard moet gaan met een verantwoord monetair beleid en strikte financiële regelgeving en toezicht;
3. onderkent dat de beleidsmakers over de hele wereld moeten blijven werken aan oplossingen voor de hervorming van de mondiale economische beleidsaansturing om de wereldeconomie weer in evenwicht te brengen en een nieuwe inzinking te helpen voorkomen; benadrukt dat er bij de hervorming van de mondiale beleidsaansturing op moet worden gelet dat de markten pas goed kunnen functioneren als zij zijn ingebed in een breed institutioneel kader; is voorts van mening dat het zorgen voor een gunstig klimaat voor langetermijninvesteringen een van de voornaamste doelstellingen van de mondiale economische beleidsaansturing zou moeten zijn;
4. wijst met nadruk op het belang van een verantwoord monetair beleid; dringt er bij de centrale banken van de grote economieën op aan bij de implementatie van conventionele of niet-conventionele maatregelen ook rekening te houden met potentieel negatieve externe effecten zoals het creëren van financiële zeepbellen, de dynamiek van carry trades en financiële destabilisatie in andere landen;
5. geeft er zich rekenschap van dat met name het vertrouwen in de kracht van de onderliggende economie en in de diepgang, transparantie, professionaliteit en stabiliteit van de financiële markten uiteindelijk bepalend zijn voor de vraag welke deviezen centrale banken van derde landen als reserve aanhouden; onderstreept in dit verband dat elke valuta die deel wil uitmaken van de mand van speciale trekkingsrechten van het IMF volledig inwisselbaar moet zijn, en erkent dat het belang van valuta's voor het wereldwijde financiële bestel en handelsstelsel naar voren moet komen uit de samenstelling van de mand van speciale trekkingsrechten van het IMF;
6. stelt zich op het standpunt dat wisselkoersen een afspiegeling moeten vormen van de onderliggende fundamentele marktontwikkelingen om de openheid en flexibiliteit te verhogen en de economische aanpassingsprocessen te vergemakkelijken, en meent dat zij daarom niet door nationale monetaire overheden mogen worden gereguleerd of gemanipuleerd;
7. dringt er bij de leden van het IMF op aan zich te conformeren aan de artikelen van de overeenkomst – en met name aan de verplichting zich te onthouden van wisselkoersmanipulaties – en de desbetreffende bepalingen van de GATT- en WTO-overeenkomsten na te leven;
8. dringt aan op een heroverweging van de mogelijke vervanging van de dollar als mondiale reservevaluta door speciale trekkingsrechten, hetgeen de stabiliteit van het mondiale financiële bestel ten goede zou kunnen komen; dringt er bij het IMF op aan zich te beraden over grootschaliger toewijzing en gebruik van speciale trekkingsrechten, vooral met het oog op de verbetering van het multilaterale wisselkoerssysteem;
9. steunt de inspanningen van de lidstaten van de G20 en de verplichtingen die zij zijn aangegaan tot het op middellange termijn uitvoeren van adequaat gefaseerde groeibevorderende begrotingsconsolidatieplannen om tegelijkertijd de binnenlandse vraag op peil te houden in een tempo dat is afgestemd op de in de respectieve landen heersende omstandigheden, en wel door toepassing van adequate monetaire maatregelen, door verbetering van de wisselkoersflexibiliteit zodat deze meer in overeenstemming is met de onderliggende economische situatie, en door implementatie van structurele hervormingen om het creëren van nieuwe werkgelegenheid te bevorderen en bij te dragen aan het mondiale evenwichtsherstel;
10. stelt echter vast dat de vooruitzichten op G20-niveau voor de correctie van mondiale onevenwichtigheden tot dusver beperkt lijken;
11. dringt er bij de WTO op aan een actieve rol te vervullen bij de opsporing en aanpak van potentiële handelsverstoringen in de financiële dienstverleningssector als gevolg van afwijkende reguleringssystemen;
12. verzoekt de Commissie een veelomvattend mechanisme op te zetten dat grotendeels gebaseerd is op en sterk verweven is met de WTO-voorschriften, waarmee kan worden voorkomen dat handel wordt gebruikt als instrument voor het buitenlands beleid op een manier die in strijd is met de internationaal erkende democratische waarden zoals deze zijn weergegeven in het Handvest van de Verenigde Naties;
13. roept de Commissie op om tijdens de komende EU/VS-bijeenkomst van de Trans-Atlantische Economische Raad het vraagstuk van de wederzijdse samenwerking bij toezicht op grondstoffenderivaten aan de orde te stellen, overeenkomstig de bestaande regelgeving inzake transparantie en marktmisbruik;
14. dringt er bij de EU op aan dat zij uitvoering geeft aan de verklaringen van de G8/G20-topbijeenkomsten, met name met betrekking tot subsidies op fossiele brandstoffen en landbouw – rekening houdende met de OESO-richtsnoeren op dit gebied – en voedselprijsschommelingen en grondstoffenmarkten;
15. verzoekt de Commissie over te gaan tot een herziening van haar handelsstrategie met betrekking tot de zuid-zuidhandel en de intraregionale handel in andere delen van de wereld teneinde de kwetsbaarheid van talloze kleine economieën te verminderen en bij te dragen aan de ontwikkeling van krachtigere economische partners in de toekomst;
16. steunt de vaststelling van een tijdschema voor een actieplan ter implementatie van het raamwerk van de G20 voor sterke, duurzame en evenwichtige groei;
17. is verheugd over alle initiatieven voor verdere discussie en samenwerking op het gebied van gemeenschappelijke mondiale uitdagingen, maar merkt op dat veel van de huidige fora, zoals de G20, slechts fora voor informeel overleg zijn, die voor hun besluitvorming, de uitvoering van hun besluiten en het toezicht daarop niet beschikken over een rechtsgrondslag en de attributen van een internationale organisatie – en daarom zwakke bestuursstructuren zullen blijven;
18. merkt op dat het op consensus gebaseerde besluitvormingssysteem dat kenmerkend is voor veel van de organen voor mondiale samenwerking niet bevorderlijk is voor het treffen van moedige beslissingen, en vaak leidt tot vage, niet-bindende overeenkomsten; spoort dit mondiale forum ertoe aan het voorbeeld van de EU te volgen en zich niet meer uitsluitend op de unanimiteitsregel te baseren;
19. stelt zich op het standpunt dat de in het kader van de G20 gedane toezeggingen concreter gestalte moeten krijgen en dat de geboekte vooruitgang moet worden getoetst door een onafhankelijke, meer formele en alomvattende instantie met een statuut en een secretariaat, zoals het IMF;
20. is ingenomen met de op de topbijeenkomst van de ministers van Financiën van de G20 te Parijs op 19 februari 2011 overeengekomen maatregelen om onevenwichtigheden te meten aan de hand van een reeks indicatoren; onderstreept dat deze indicatoren zich moeten uitstrekken tot interne onevenwichtigheidsfactoren zoals staatsschulden en begrotingstekorten en particuliere besparingen en schulden, alsook tot externe onevenwichtigheidsaspecten in de sfeer van handels- en investeringsstromen en -overdrachten;
21. verzoekt de G20 geregeld wederzijdse evaluaties op te maken op basis van een G20-model en bovengenoemde indicatoren, teneinde beleidsopties voor de verwezenlijking van een krachtige, duurzame en evenwichtige groei te kunnen formuleren;
22. onderstreept dat financiële actoren op mondiaal niveau opereren en is van mening dat de lacunes in de coördinatie van de financiële regelgeving moeten worden weggewerkt om te verhinderen dat bepaalde financiële actoren van regelgevingsarbitrage gebruik kunnen maken;
Hervorming van het internationaal monetair en financieel bestel en de bijbehorende instellingen
23. wijst erop dat de Europese Unie bij de mondiale economische hervormingen een leidende rol dient te vervullen om de internationale instellingen legitiemer, transparanter en beter controleerbaar te maken, en dat zij bij internationale economische kwesties meer dan ooit moet optreden als één partij;
24. dringt aan op een zetel voor de EU in het IMF en de Wereldbank; benadrukt dat het IMF democratischer moet worden, onder meer door zijn directeur via open verkiezingen en op grond van verdienste te benoemen, en de stemrechten voor opkomende en ontwikkelingslanden substantieel uit te breiden;
25. stelt zich op het standpunt dat de mondiale economische beleidsaansturing voldoende evolutiegericht, flexibel en pragmatisch moet zijn om te kunnen bepalen welke structuren naar gelang de omstandigheden en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel het meest geschikt zijn;
26. wijst erop dat de Europese Unie bij de mondiale economische hervormingen een leidende rol dient te vervullen om de internationale instellingen en informele fora legitiemer, transparanter en beter controleerbaar te maken;
27. merkt op dat het deze instellingen en fora, en met name de G20, ontbreekt aan voldoende parlementaire legitimiteit op mondiaal niveau, en dringt er bijgevolg op aan ook de parlementen te betrekken bij hun besluitvormingsprocessen; betreurt de democratische lacunes die bij sommige partners kunnen worden geconstateerd;
28. wijst op de problemen die kunnen ontstaan als gevolg van een gebrek aan consistentie tussen het beleid van de diverse informele fora en internationale economische en financiële instellingen; is van mening dat mondiale institutionele coördinatie-initiatieven via het IMF gestalte moeten krijgen;
29. onderstreept de noodzaak van een mondiaal akkoord en een gemeenschappelijke visie inzake monetair beleid, internationale handel, duurzame overheidsfinanciën en flexibele valutakoersen die zich richten naar de fundamentele economische parameters; gelooft dat de wereldeconomie moet worden gekenmerkt door open markten, ten bate van alle deelnemers; benadrukt dat de hoge sociale en milieunormen van essentieel belang zijn en in alle opzichten moeten worden uitgewerkt; onderstreept dat het IMF en de WTO daarbij een centrale rol moet worden toebedeeld;
30. dringt er bij de leden van de WTO op aan dat zij toetreden tot de multilaterale handelsovereenkomsten en onderhandelen over nieuwe internationale handelsrondes, die erop gericht moeten zijn belemmeringen voor de internationale handel substantieel terug te dringen en tegelijkertijd billijke concurrentievoorwaarden te garanderen in alle sectoren, en aldus bij te dragen aan de economische groei en ontwikkeling;
31. is van mening dat de EU er alle belang bij heeft de ILO te versterken en aan te moedigen dat deze organisatie deelneemt aan de werkzaamheden van de WTO en aan de bewaking van aan het SAP gebonden hoofdstukken inzake duurzaamheid, zodat ontwikkelingslanden meer vruchten kunnen plukken van de handel, en alle werknemers zijn verzekerd van fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en lonen;
32. roept de Commissie op om de EU-strategie voor handel en investeringen te herformuleren en daarin de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) op te nemen als belangrijke toekomstige handelspartners die zelf belang hebben bij een gemeenschappelijk, mondiaal netwerk in het kader van gedeelde belangen inzake duurzame ontwikkeling op sociaal en milieugebied;
33. is van mening dat de multilaterale ontwikkelingsbanken op een doeltreffender manier moeten zorgen voor aanvullende middelen om in lokale behoeften te voorzien, langetermijninvesteringen te ondersteunen en lokale economieën te versterken;
34. pleit voor een sterk en onafhankelijk IMF, dat met voldoende instrumenten en middelen moet zijn toegerust om meer aandacht te kunnen besteden aan grensoverschrijdende verbanden, niet alleen door uitoefening van een strenger multilateraal toezicht, maar ook door zich te concentreren op systeemrelevante economieën en ontwikkelingsindicatoren teneinde langdurige grootscheepse evenwichtsverstoringen te kunnen doorgronden; pleit ervoor dat het interventiemandaat van het IMF ook wordt uitgebreid tot risico's die samenhangen met kapitaalrekeningen;
35. benadrukt dat multilaterale overeenkomsten betreffende de uitwisseling van fiscale informatie moeten voorzien in automatische gegevensuitwisseling, en dringt aan op maatregelen ter versteviging van de rechtsgrondslag voor het bijhouden van een zwarte lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden door de OESO ten einde de fiscale transparantie te verbeteren en fraude en belastingontduiking tegen te gaan; verzoekt de Commissie met klem om eind 2011 met een voorstel te komen voor per land vastgestelde rapportagenormen, teneinde de transparantie en de toegang van belastingdiensten tot relevante gegevens te verbeteren;
36. onderstreept het belang van de internationale initiatieven op het gebied van boekhoud- en auditnormen;
37. verzoekt de G20-leiders de besprekingen over de minimale gemeenschappelijke elementen voor een mondiale heffing op financiële transacties onverwijld af te ronden;
38. beschouwt de G20 zonder af te doen aan het belang van andere organen als een essentieel forum voor mondiale samenwerking, maar merkt op dat hij als mondiale instelling ook een aantal tekortkomingen vertoont, o.a. een gebrekkige vertegenwoordiging van kleine landen, te weinig transparantie en democratische controleerbaarheid en een te zwakke rechtsgrondslag om zijn beslissingen juridisch bindend te maken;
39. spoort het IMF en de G20 ertoe aan de hulp en het advies in te winnen van mondiale economieën met lage begrotingstekorten en een gedisciplineerd overheidsuitgavenpatroon en daarnaar te handelen;
40. onderstreept dat de eurozone in het kader van de discussies over het wereldwijde monetaire bestel als een individuele entiteit moet worden beschouwd, gezien haar gemeenschappelijke munt en haar gemeenschappelijk wisselkoersbeleid;
41. dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan naar oplossingen te zoeken ter verdere verbetering van de coördinatie tussen de verschillende G-formaties en het VN-systeem;
42. pleit voor de oprichting van een internationale raad van centrale banken – voornamelijk bestaande uit de centrale banken van de EU, Japan, het Verenigd Koninkrijk en de VS – met als mandaat het monetaire beleid te coördineren, het financieel toezicht te bewaken en het gebruik van speciale trekkingsrechten als mondiale reservemunt te doen toenemen en te bevorderen;
43. pleit ervoor het IMF politiek te consolideren door middel van jaarlijkse topbijeenkomsten van de leiders van de in de raad van bestuur van het IMF vertegenwoordigde landen; spoort de lidstaten van het IMF er in dit verband tevens toe aan in de raad van bestuur personen te benoemen uit de hoogste overheidskringen, zodat het IMF kan uitgroeien tot het forum bij uitstek voor overleg en besluitvorming omtrent de mondiale economische beleidsaansturing;
44. is van mening dat de transparantie van het internationale kapitaalverkeer moet worden verbeterd door met name te trachten een einde te maken aan het bankgeheim;
Mondiale beleidsaansturing voor de financiële sector
45. wijst er met nadruk op dat het gebrek aan samenwerking tussen financiële toezichthouders de verspreiding van de financiële crisis heeft vergemakkelijkt en de gevolgen ervan heeft verergerd; roept de toezichthoudende instanties van de Unie er in dit verband toe op het voortouw te nemen bij de internationale samenwerking en bij de vaststelling van optimale werkmethoden voor financiële regelgeving; benadrukt ook dat convergentie van de VS en de EU naar een gemeenschappelijk financieel bestel gunstig zou zijn;
46. merkt op dat er behoefte is aan wereldwijde hervormingen die de transparantie en controleerbaarheid van financiële instellingen ten goede komen;
47. wijst erop dat er in de financiële centra van de wereld weliswaar wetgeving is ingevoerd om de regulering op bepaalde terreinen van de financiële sector te verbeteren, maar dat een verdere hervorming van de regels en praktijken in het banken- en schaduwbankenstelsel kan worden verwacht;
48. onderstreept dat de Europese financiële toezichthouders duidelijk opdracht moet worden gegeven om nauw samen te werken met hun tegenhangers in derde landen of op internationaal niveau, zoals het Europees Comité voor systeemrisico's doet met de Raad voor financiële stabiliteit;
49. onderstreept de noodzaak om micro- en macroprudentieel toezicht middels een consistente, uniforme strategie met elkaar te combineren;
50. merkt op dat de VS en de EU samen goed zijn voor nagenoeg 40% van de wereldhandel en praktisch 50% van het mondiale bbp voor hun rekening nemen, en pleit voor intensivering van de macroprudentiële dialoog, waarbij het accent moet liggen op de Atlantische dialoog, volledige en evenwichtige implementatie van het Bazel III-pakket en nader overleg over de verbreding van het toezicht tot niet-bancaire financiële instellingen; roept ertoe op de dynamiek achter de hervorming van de regulering voor de financiële sector vast te houden om te bewerkstelligen dat de financiële sector de stabiliteit en de groei in de reële wereldeconomie daadwerkelijk ondersteunt;
51. respecteert de aanpak van de G20, de WTO, Bazel III en andere multinationale instanties, maar onderkent wel de potentiële risico's die verbonden zijn aan overregulering en regelgevingsconcurrentie;
52. is ingenomen met de instelling van de „Global Economy Meeting” van de centralebankpresidenten onder auspiciën van de Bank voor Internationale Betalingen, die bij de organisatie van de samenwerking tussen centrale banken als referentiegroep zal fungeren;
53. maakt zich zorgen over het risico van fragmentering als gevolg van de diversiteit van de regelgeving met betrekking tot de activiteiten van mondiaal opererende financiële actoren; dringt derhalve aan op nauwere integratie van de in de respectieve sectoren getroffen voorzieningen;
54. erkent de rol van de EIB bij het bevorderen van groei door middel van langetermijninvesteringen;
55. onderstreept de noodzaak tot ontwikkeling van adequate criteria voor de identificatie van systeemrelevante financiële instellingen om te voorkomen dat er instellingen ontstaan die „te groot of te onderling verweven zijn om failliet te kunnen gaan”, en om aldus het ontstaan van systeemrisico's te voorkomen door toepassing van bijkomende reserve- en kapitaaleisen en antitrustwetgeving;
56. roept het Bazels Comité voor bankentoezicht ertoe op met maatregelen te komen om de retailbankactiviteiten van systeemrelevante instellingen af te schermen en voor te schrijven dat deze als een aparte entiteit moeten worden gekapitaliseerd;
57. dringt er bij het Bazels Comité voor bankentoezicht op aan een standaardmodel te ontwikkelen voor de berekening van risicogewogen activa (RWA), zodat de mate waarin banken zijn blootgesteld aan krediet- en marktrisico's accuraat kan worden beoordeeld en vergeleken;
58. pleit voor de ontwikkeling van een adequate internationale infrastructuur onder auspiciën van het IMF waarbij zowel overheden als bedrijfsleven de beschikking krijgen over een unieke bron van gestandaardiseerde financiële basisinformatie bij wijze van technisch hulpmiddel om zowel internationale prudentiële taken te kunnen uitvoeren als om bedrijfsprocessen op een veiligere en efficiëntere manier te laten verlopen;
Herconfiguratie van het internationale monetaire bestel Rol en taken van de EU
59. onderstreept de positieve effecten van een sterker kader voor economische beleidsaansturing in de EU en de eurozone voor de mondiale samenwerking en coördinatie;
60. wijst op het reële belang van versterking en verdieping van de Europese interne markt, niet alleen bij wijze van interne doelstelling, maar ook als een toonaangevend voorbeeld voor andere handelsblokken in de wereld;
61. onderstreept de noodzaak van EU-beleid voor zowel de financiële als de landbouwsector, teneinde mondiale schokken bij de voedselvoorziening en prijsontwikkeling te helpen voorkomen;
62. benadrukt de positieve effecten op de mondiale samenwerking en coördinatie van een meer solide stelsel voor economische beleidsaansturing, waardoor de rol van het stabiliteits- en groeipact in de EU en de eurozone nog verder wordt versterkt;
63. stelt zich op het standpunt dat de EU bij de hervorming van het internationaal monetair en financieel bestel een actieve rol moet vervullen door naar buiten toe krachtiger op te treden middels een efficiëntere en transparantere interne besluitvorming conform de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Lissabon;
64. is verheugd over de oprichting van de vier nieuwe Europese financiële reguleringsorganen, namelijk de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, de Europese Autoriteit voor effecten en markten en het Europees Comité voor systeemrisico's, en spreekt de hoop uit dat zij zullen uitgroeien tot sterke en effectieve instanties;
65. is van oordeel dat de noodzaak tot bevordering van billijke internationale concurrentieverhoudingen de EU en andere landen en regionale blokken er niet van mag weerhouden striktere regionale regelingen te treffen om optimaal gebruik te kunnen maken van de door de WTO en andere internationale normeringsinstanties geboden flexibiliteit teneinde de macro-economische fundamenten weer in evenwicht te brengen en de welvaart te verhogen;
66. roept de EU ertoe op zich toe te leggen op verlaging van zijn energieafhankelijkheid teneinde geïmporteerde inflatie te beteugelen en het handelsevenwicht met olieproducerende landen te herstellen;
67. onderstreept dat de productie van mondiale collectieve voorzieningen, zoals klimaatbescherming en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, gebaat zou kunnen zijn bij een EU-kader voor gekwalificeerde markttoegang;
68. verzoekt de Commissie met een voorstel te komen tot verbetering van de interne besluitvormingsprocedure van de EU, zodat zij consistenter kan optreden wat betreft haar externe vertegenwoordiging op het gebied van economische en financiële aangelegenheden, om te garanderen dat de EU-vertegenwoordiging democratische verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement, de lidstaten en de nationale parlementen;
69. verzoekt de G20 of de WTO met klem de mogelijkheid te onderzoeken van een mondiale overeenkomst voor een CO2-heffing op geïmporteerde producten en diensten;
70. brengt in herinnering dat de eurozone overeenkomstig artikel 138 van het Verdrag van Lissabon wordt geacht zich te voorzien van een gezamenlijke externe vertegenwoordiging; dringt er bij de Commissie op aan een daartoe strekkend voorstel in te dienen;
71. onderstreept dat volledige participatie in de wereldeconomie voor Europa van cruciaal belang is om van al zijn mogelijkheden profijt te kunnen trekken, en dat dit het beste kan worden bereikt door op te treden als één entiteit;
72. roept de EU op ervoor te zorgen dat haar handelsbeleid altijd bijdraagt aan eerlijke handel, democratie, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en duurzame ontwikkeling, in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, haar interne agenda en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;
o o o
73. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.