Resolutie van het Europees Parlement van 26 oktober 2011 over de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen (2011/2067(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 november 2010 getiteld „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen: een Europese bijdrage aan volledige werkgelegenheid” (COM(2010)0682),
– gezien zijn standpunt van 8 september 2010 over het voorstel voor een beschikking van de Raad over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020(1),
– gezien Beschikking 2010/707/EU van de Raad van 21 oktober 2010 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten(2),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over het bevorderen van de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt en het versterken van de positie van stagiair en leerling(3),
– gezien zijn resolutie van 6 juli 2010 over atypische arbeidsovereenkomsten, verzekerde beroepstrajecten, flexizekerheid en nieuwe vormen van sociale dialoog(4),
– gezien zijn resolutie van 7 september 2010 over de ontwikkeling van het werkgelegenheidspotentieel van een nieuwe duurzame economie(5),
– gezien de conclusies van de Raad van 6 december 2010 over „Werkgelegenheidsbeleid voor een concurrerende, koolstofarme, hulpbronnenefficiënte en groene economie”,
– gezien de studie van het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) van 2010 getiteld „Skills for Green Jobs”,
– gezien zijn resolutie van 25 oktober 2011 over bevordering van de mobiliteit van werknemers binnen de Europese Unie(6),
– gezien het Communiqué van Brugge over intensievere Europese samenwerking inzake onderwijs en opleiding voor de periode 2011-2020, dat op 7 december 2010 werd aangenomen(7),
– gezien de „Medium-Term Forecast up to 2020: Skills Supply and Demand in Europe” van het Cedefop van 2010(8),
– gezien de Cedefop-studie van mei 2009 getiteld „Skills for Europe's future: anticipating occupational skill needs”,
– gezien de kaderovereenkomst van 25 maart 2010 over inclusieve arbeidsmarkten die door het EVV, BUSINESSEUROPE, de UEAPME en het CEEP is ondertekend,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),
– gezien de mededeling van de Commissie van 12 januari 2011 getiteld „Jaarlijkse groeianalyse: naar een krachtiger alomvattend antwoord van de EU op de crisis” (COM(2011)0011) en het daarbij gevoegde ontwerp voor een gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid,
– gezien de mededeling van de Commissie van 23 februari 2011 getiteld „Evaluatie van de ”Small Business Act' voor Europa' (COM(2011)0078),
– gezien de mededeling van de Commissie van 9 november 2010 getiteld „Conclusies van het vijfde verslag over de economische, sociale en territoriale samenhang: de toekomst van het cohesiebeleid” (COM(2010)0642),
– gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over „Vooruitgang bij de verwezenlijking van de gemeenschappelijke Europese doelstellingen inzake onderwijs en opleiding” (SEC(2011)0526),
– gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de inwerkingtreding daarvan in de Unie op 21 januari 2011, overeenkomstig Besluit nr. 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap(9),
– gezien het rapport van de Europese Vereniging van Dienstverleners voor personen met een handicap (EASPD), volgens welk rapport het door de stijgende werkloosheid in Europa voor personen met een handicap steeds moeilijker wordt om arbeidsplaatsen te vinden of te behouden en het werkloosheidsniveau onder personen met een handicap in veel staten hoger is dan dat onder personen zonder handicap,
– gezien de mededeling van de Commissie van 21 september 2010 over de strategie voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2010-2015 (COM(2010)0491),
– gezien de conclusies van de Raad van 7 maart 2011 over het Europees pact voor gendergelijkheid voor de periode 2011-2020,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 oktober 2008 over een aanbeveling van de Commissie over de actieve inclusie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten (COM(2008)0639) en de resolutie van het Europees Parlement hierover van 6 mei 2009(10),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie cultuur en onderwijs en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0320/2011),
A. overwegende dat door de mondiale economische crisis de werkloosheid in de Europese Unie volgens recente cijfers van Eurostat is oplopen tot 9,5%, wat betekent dat er in totaal 22,828 miljoen mensen werkloos zijn, waarvan 19,4% langdurig werkloos is; overwegende dat de jeugdwerkloosheid 20,4% bedraagt, en in sommige lidstaten zelfs 40%;
B. overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's), die een drijvende kracht voor economische groei, het scheppen van arbeidsplaatsen en de verwezenlijking van de 2020-doelstellingen zijn, door de economische crisis meer dan 3,5 miljoen arbeidsplaatsen zijn kwijtgeraakt;
C. overwegende dat er in de primaire en secundaire sector ten gevolge van de economische crisis van 2008 meer banen verloren gaan dan verwacht en dat daar tegen 2020 naar verwachting nog eens 2,5 miljoen banen verloren zullen gaan;
D. overwegende dat de economische recessie van 2008 van invloed was op zowel de vraag naar als het aanbod van vaardigheden in de werkgelegenheidssector, wat de onzekerheid over de werkgelegenheidskansen sterk heeft doen toenemen en waardoor het voor mensen nog belangrijker is geworden om beter geïnformeerd te zijn over de werkgelegenheidskansen op de arbeidsmarkt;
E. overwegende dat de bezuinigingsmaatregelen die in een groot aantal lidstaten worden doorgevoerd, samenvallen met en ten dele de oorzaak vormen van een sterke toename van de werkloosheid;
F. overwegende dat beleidsmakers burgers moeten beschermen tegen het risico van werkloosheid, door te garanderen dat de beroepsbevolking over de geschikte vaardigheden beschikt voor een optimale inzetbaarheid;
G. overwegende dat het vanwege de voordelen van nieuwe technologieën en de veranderingen in de structuur van de Europese economieën voor individuele personen onontbeerlijk is dat zij hun vaardigheden gedurende hun beroepsleven op peil houden en verbeteren;
H. overwegende dat een van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie gericht is op het bevorderen van een sociale, milieuvriendelijke en concurrerende economie die de natuurlijke hulpbronnen ontziet;
I. overwegende dat de dienstensector, zoals de verkoop-, veiligheids-, schoonmaak-, horeca-, zorg- en personeledienstensector, tussen nu en 2020 naar verwachting nog steeds voor een sterke banengroei zal zorgen en de snelst groeiende sector zou kunnen zijn;
J. overwegende dat de agrolevensmiddelensector wereldwijd weer belangrijker wordt, waardoor vaardigheden van een andere aard en van hoger niveau nodig zijn, waardoor echter het aantal laaggekwalificeerde banen sterk terugloopt;
K. overwegende dat voor het bewerkstelligen van duurzame groei en de overstap naar een koolstofarme economie, milieubescherming en de ontwikkeling van nieuwe groene technologieën de juiste vaardigheden beschikbaar moeten zijn;
L. overwegende dat technologische veranderingen en nieuwe patronen voor arbeidsorganisatie in de sectoren natuurlijk gevolgen hebben voor de arbeidspatronen wat betreft de benodigde vaardigheden voor beroepen en de gevraagde kwalificatieniveaus;
M. overwegende dat in de economie steeds meer vraag bestaat naar creatieve, interactieve communicatie en probleemoplossende vaardigheden op de werkplek, terwijl laaggekwalificeerde werknemers of werknemers die routinewerkzaamheden uitvoeren het meeste risico lopen hun baan te verliezen;
N. overwegende dat werknemers met een laag kwalificatie- en vaardighedenniveau, naast werknemers uit andere kwetsbare groepen, meer risico op ontslag, onzekere arbeidsvoorwaarden en armoede lopen, tenzij zij de nodige scholings- en omscholingsmogelijkheden krijgen die hen in staat stellen in te blijven spelen op de behoeften van de markt;
O. overwegende dat de doeltreffendheid van de beroepsopleiding en het hoger onderwijs op lange termijn van verscheidene dingen afhangt, zoals de beschikbaarheid van onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, gelijke kanszorg verzorgingsdiensten, aanhoudende publieke investeringen, de staat en het doeltreffend beheer van de openbare financiën, en een betere verbinding tussen individuele en arbeidsmarktbehoeften;
P. overwegende dat de EU verplicht is het onderwijsniveau te verbeteren en tegen 2020 het aantal voortijdige schoolverlaters tot 10% of minder te reduceren en het aantal jongeren dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs met succes volgt, op te voeren tot ten minste 40%;
Q. overwegende dat wordt verwacht dat het aantal banen waarvoor hogere technische en wetenschappelijke kwalificaties vereist zijn, zal stijgen, dat in 2020 ongeveer de helft van de banen voor werknemers met middelbare beroepsvaardigheden zal zijn en tegen 2020 voor 35% van alle banen een hogere opleiding vereist zal zijn, terwijl dat op dit moment geldt voor 29%, en overwegende dat er in alle beroepen en vaardigheden aanvullende kwalificaties voor een duurzame economie nodig zullen zijn;
R. overwegende dat migratie binnen, naar en uit de EU, alsook demografische veranderingen op velerlei wijzen van invloed zal zijn op de toekomstige grootte en samenstelling van de beroepsbevolking in de lidstaten en belangrijke implicaties heeft voor de vraag naar en het aanbod aan vaardigheden, met name in de lidstaten waar het aantal inwoners snel terugloopt of die aan braindrain op grote schaal onderhevig zijn;
S. overwegende dat de vaardigheden en bekwaamheden van werknemers vaak onvoldoende worden erkend en niet optimaal worden benut, en overwegende dat migrerende werknemers het vaak moeilijk hebben om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt, onderwijs en opleiding, ook wegens een gebrek aan kennis van hun arbeids- en sociale rechten en hun gebrek aan betrokkenheid bij werknemersorganisaties; overwegende dat een integratiebeleid waarmee de toegang van migranten tot onderwijs, beroepsopleidingen en werk wordt bevorderd, daarom een belangrijke bijdrage kan leveren aan het voldoen aan toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt;
T. overwegende dat vrouwen, ondanks het feit dat microkredieten een belangrijk instrument zijn voor vrouwelijk ondernemerschap en voor de oprichting van gezinsbedrijven, in de Europese Unie nog steeds ondervertegenwoordigd zijn binnen het bedrijfsleven, waar zij gemiddeld 30% van het totale aantal ondernemers vormen;
U. overwegende dat overwegende dat meer dan 60% van de aan universiteiten afstuderende studenten vrouwen zijn, dat te weinig vrouwen en meisjes kiezen voor een natuurwetenschappelijke richting, wat zorgt voor een sterke sectorale segregatie, en dat de genderkloof qua arbeidsparticipatie in de IT-sector mettertijd eerder is toe- dan afgenomen;
V. overwegende dat vrouwen op de arbeidsmarkt benadeeld worden en dat ze onevenredig vertegenwoordigd zijn als het om deeltijdwerk en nieuwe, vaak onzekere, arbeidsorganisatievormen gaat en dat ze daardoor geen volledige toegang hebben tot sociale rechten, sociale bescherming en sociale voordelen;
W. overwegende dat duurzame economie groei het aantal fatsoenlijke banen kan doen toenemen en kan bijdragen tot het herstel van de economieën in de hele EU;
X. overwegende dat de EU nog steeds minder dan haar economische partners en concurrenten in de wereld investeert in onderzoek, innovatie en onderwijs, die van fundamenteel belang zijn voor groei en verbetering van de levenstandaard; overwegende dat er behoefte is aan belangrijke investeringen in de kenniseconomie, in technische opleidingen en in aanvulling van de beroepsopleiding;
Y. overwegende dat gerichte en aangepaste bijscholing noodzakelijk is om mensen te helpen nieuwe vaardigheden op te doen zodat zij kunnen profiteren van de overstap naar een meer duurzame economie; overwegende dat er overtuigende economische argumenten zijn voor bijscholing, arbeidsmarktintegratie en sociale integratie; overwegende dat wanneer er minder wordt geïnvesteerd in bijscholing, dit negatieve gevolgen zal hebben op lange termijn;
Uitdagingen voor het werkgelegenheidsbeleid
1. herinnert eraan dat de lidstaten in het kader van de Europa 2020-strategie een arbeidsparticipatiedoelstelling van 75% voor de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar in 2020 zijn overeengekomen, en dat deze doelstelling onverbrekelijk verbonden is met economische groei en houdbare socialezekerheidsstelsels en overheidfinanciën in Europa; herinnert eraan dat de arbeidsparticipatie van vrouwen thans 58,2% bedraagt; benadrukt dat een drastische vermindering van de jeugdwerkloosheid, een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en een effectieve uitvoering van de integratiedoelstelling van de strategie enkele van de noodzakelijke voorwaarden zijn om de arbeidsparticipatiedoelstelling te kunnen halen; benadrukt dat in de meeste nationale hervormingsprogramma's niet wordt voldaan aan beide doelstellingen inzake arbeidsparticipatie en armoede, en vraagt alle betrokken partijen hun inspanningen op te voeren om de Europa 2020-strategie te doen slagen;
2. herhaalt de vijf kerndoelen van de Europese Unie: stimuleren van werkgelegenheid, verbeteren van de voorwaarden voor innovatie, onderzoek en ontwikkeling, bereiken van de doelstellingen voor klimaatverandering en energie, verbeteren van onderwijsniveaus en bevorderen van sociale inclusie;
3. herinnert eraan dat er grote belemmeringen bestaan voor een aanzienlijke verhoging van de arbeidsparticipatie in de EU, de bestrijding van structurele werkloosheid, het scheppen van nieuwe banen en het vergroten van het concurrentievermogen en de productiviteit; is van mening dat, naast het beter laten functioneren van de arbeidsmarkten, de prioritair aan te pakken uitdagingen het thans ontoereikende vaardighedenniveau van veel werknemers en de lage rangschikking in onderwijsniveaus in sommige Europese landen, vergeleken met internationale cijfers, omvatten; meent dat een geïntegreerde aanpak van de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden essentieel zal zijn om het potentieel van een nieuwe, duurzame economie optimaal te benutten, en vraagt de Commissie in haar geplande mededeling over banen in de nieuwe duurzame economie in te gaan op de verzoeken van het Parlement in dit verband;
4. wijst erop dat arbeidsparticipatie en economische prestaties elkaar wederzijds versterken en in het bijzonder hoge groei- en werkgelegenheidsniveaus genereren; beveelt de lidstaten echter ten zeerste aan de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 voor het werkgelegenheidsbeleid en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid te volgen, en het beleid tegelijk af te stemmen op de nationale, regionale en lokale omstandigheden en de bijzondere situatie in de afzonderlijke lidstaten;
5. benadrukt dat de lidstaten het nog altijd voor het zeggen hebben waar het centrale elementen van het sociaal beleid betreft, zoals belastingen, socialebijstandprogramma's, bepaalde onderdelen van het arbeidsrecht, gezondheidszorg en onderwijs; acht het van essentieel belang dat sociaal beleid is afgestemd op nationale, regionale en lokale omstandigheden en met name de situatie in afzonderlijke lidstaten;
6. vraagt om een betere coördinatie van het economisch beleid tussen de lidstaten om groei en werkgelegenheid te stimuleren en effectieve concurrentie te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de regionale ongelijkheden in Europa wat betreft werkgelegenheid en werkloosheid; vraagt de lidstaten met klem de regels inzake begrotingsdiscipline na te leven om het risico van een buitensporig tekort te beperken, waarbij tegelijkertijd ruimte wordt gelaten voor overheidsinvesteringen overeenkomstig de doelstellingen van de EU voor groei en werkgelegenheid; benadrukt evenwel het belang van de sociale effectbeoordeling waarin het Verdrag voorziet, en vraagt de Commissie en de lidstaten te evalueren wat de sociale kosten zijn van besparingen op met name onderwijs en actief arbeidsmarktbeleid, die de vooruitgang bij de aanpak van het tekort aan vakmensen in Europa en het veiligstellen van de economische prestaties op de helling kunnen zetten;
7. steunt het vlaggenschipinitiatief van de Commissie in het kader van de Europa 2020-strategie als kader om concurrentievermogen en werkgelegenheid te bevorderen en over te schakelen op een duurzame, slimmere, en inclusieve economie; wijst erop dat de regionale dimensie bij de uitvoering van de agenda belangrijk is; vraagt de Commissie de prioritaire acties voor werkgelegenheid en vaardigheden in het kader van het vlaggenschipinitiatief uit te voeren en het nodige belang toe te kennen aan de bevordering van zowel aanbod als vraag in de context van een duurzame en inclusieve kenniseconomie;
8. wijst erop dat „Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen” in relatie tot het kaderprogramma voor onderzoek van de EU moet worden beschouwd, en dat de synergie hiertussen groei en arbeidsplaatsen kan creëren;
9. benadrukt dat er in het licht de recente economische en arbeidsmarktontwikkelingen, alsook toekomstige uitdagingen zoals demografische veranderingen en de overschakeling op een duurzame economie, betere strategieën inzake werkgelegenheid, onderwijs en arbeidsorganisatie nodig zijn om het concurrentievermogen van de EU en de werk- en leefomstandigheden te verbeteren, nieuwe banen te scheppen en dus „slimme groei” tot stand te brengen, waarbij volledige werkgelegenheid hand in hand gaat met welvaart en duurzame productie gepaard gaat met duurzame levenswijzen; onderstreept in dit verband het belang van universele toegang tot een leven lang leren, kwalificaties en vaardigheden voor alle leeftijdsgroepen; wijst met nadruk op de economische argumenten voor verhoging van het kwalificatieniveau, arbeidsintegratie en sociale inclusie, een doeltreffende bestrijding van discriminatie en een betere benutting van de kwaliteiten van alle werknemers; herinnert eraan dat evenwicht tussen werk en privéleven, onderwijs en verbetering van het menselijk kapitaal ook niet-economische voordelen voor het individu hebben;
10. benadrukt dat de nationale flexizekerheidsregelingen opnieuw moeten worden bekeken in het licht van de nieuwe sociaaleconomische context, moeten worden behouden en zo nodig moeten versterkt en aangepast aan de specifieke behoeften in elke afzonderlijke lidstaat, om te zorgen voor een flexibele, inclusieve en actieve arbeidsmarkt, efficiënte opleidingen die voor iedereen toegankelijk zijn en solide socialezekerheidsstelsels; doet een beroep op de lidstaten om niet alleen hun arbeidsmarkt te hervormen, maar tevens armoedebestendige socialezekerheids- en werkloosheidsregelingen te versterken en de kwaliteit van de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten te verbeteren; benadrukt dat flexizekerheid niet mag worden gezien als standaardoplossing;
11. benadrukt het belang van informele scholing en scholing in vaardigheden door sterkere samenwerking tussen generaties, waarbij jongeren nieuwe vaardigheden kunnen leren van ervaren oudere werknemers;
12. betreurt dat het combineren van werk en gezin voor veel werknemers nog steeds een moeilijke taak is; vraagt de lidstaten alle ouders, en met name vrouwen, eenoudergezinnen, kansarmen en mensen met een handicap, kansen te geven om zich niet alleen in het beroepsleven, maar ook in een leven lang leren-processen te integreren; benadrukt dat als noodzakelijke voorwaarden de arbeidsorganisatie en de opleidingsmogelijkheden combineerbaar moeten zijn met ouderschap, dat de kinderopvangstructuren effectiever moeten worden en dat ouders de nodige ondersteuning moeten krijgen; roept de lidstaten bovendien op beleidsmaatregelen te nemen en programma's in gebruik te nemen ter ondersteuning van mantelzorgers;
13. acht het gewenst om arbeidsomstandigheden te bevorderen die thuiswerken mogelijk maken als dat bevorderlijk is voor het evenwicht tussen werk en gezin;
Antwoorden De beschikbaarheid van geschoolde arbeidskrachten garanderen
14. is verheugd over de oprichting van de Europese Waarnemingspost voor de werkgelegenheid en over het initiatief van de Commissie om een „EU skills panorama” te maken en EURES, het Europese netwerk van arbeidsbemiddelingsdiensten, te hervormen om de transparantie en de toegang voor werkzoekenden te verbeteren en beroepsmobiliteit binnen de EU te stimuleren; wijst erop dat EURES een sleutelrol speelt bij de adviesverlening aan mobiele werknemers en werkzoekenden ten aanzien van hun rechten en dus ook bij de totstandbrenging van een ware interne markt, en is tevreden met de start van het proefproject „Je eerste EURES-baan” voor jonge werkzoekenden in de 27 lidstaten; wijst ook op de rol van EURES in grensoverschrijdende regio's en is van mening dat de grensoverschrijdende EURES-partnerschappen de nodige middelen moeten krijgen om te kunnen reageren op de uitdagingen van de Europese arbeidsmarkt;
15. onderstreept hoe belangrijk het is de deelneming aan een leven lang leren en meer specifiek aan beroepsonderwijs en -opleiding te versterken om de inzetbaarheid te bevorderen, werknemers meer vaardigheden bij te brengen en het concurrentievermogen te versterken; wijst erop dat ook het percentage mensen dat vervolgopleidingen volgt moet worden verhoogd, zodat gekwalificeerde mensen ook op een gevorderde leeftijd nog voor hen geschikt werk kunnen vinden en doen; is in dit verband van mening dat er stimulansen moeten worden geboden aan zowel werknemers als werkgevers, met name in kmo's; meent voorts dat meer alomvattende strategieën voor een leven lang leren moeten worden ontwikkeld en dat de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding moeten worden afgestemd op de snel veranderende behoeften van de arbeidsmarkt, de technologische ontwikkelingen en nieuwe vormen van arbeidsorganisatie;
16. betreurt het dat de lidstaten in deze crisisperiode de begrotingen voor onderwijs en beroepsopleiding hebben ingekrompen; roept de Commissie en de lidstaten op om meer te investeren in onderwijs- en beroepsopleidingssystemen;
17. wenst dat de verwachte vraag naar vaardigheden in Europa per bedrijfstak en per kwalificatieniveau beter wordt gemonitord en dat de bevindingen onmiddellijk worden omgezet in het beleid inzake onderwijs en een leven lang leren en andere relevante beleidsgebieden van de lidstaten; benadrukt dat het belangrijk is de aantrekkelijkheid van banen en carrières voor jonge werknemers te verbeteren, en dat met name jonge mensen voortdurend over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt moeten worden geïnformeerd, zodat ze zich kunnen richten op de ontwikkeling van vaardigheden die daadwerkelijk nodig zijn; is van mening dat een „kennisalliantie” tussen bedrijven, sociale partners en onderwijsinstellingen een nuttig instrument zou zijn om lacunes op het gebied van innovatie en vaardigheden aan te pakken, aangezien dit een aanzienlijke bijdrage zou leveren aan de bevordering van de economie en de belangen van de maatschappij als geheel, in het bijzonder gezien de cruciale uitdaging om in de mondiale economie armoede uit te bannen en volledige werkgelegenheid, sociale inclusie en duurzame economische groei te bewerkstelligen;
18. benadrukt dat het van belang is behoeften aan vaardigheden vroegtijdig vast te stellen, met ten minste een tijdpad van tien jaar voor ogen, nodigt de lidstaten en, al naar het geval, de regio's uit om waarnemingscentra voor werkgelegenheid op te richten die zich in de toekomstige behoeften verdiepen; benadrukt voorts dat het belangrijk is betrouwbaardere systemen te ontwikkelen voor de anticipatie op een toekomstige behoefte aan vaardigheden in de EU en de lidstaten, en te blijven investeren in het opwaarderen van vaardigheden en vooral in het koppelen van arbeidsplaatsen aan kwalificaties; wijst andermaal op de noodzaak te waarborgen dat het publiek in dit verband toegang heeft tot kwaliteitsinformatie, en vraagt in dit verband om uitwisseling van ervaringen en goede praktijken; beklemtoont dat daartoe sterkere en effectievere samenwerking nodig is tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen, waaronder enerzijds universiteiten en onderzoekscentra en anderzijds openbare arbeidsbemiddelingsdiensten, de sociale partners en ondernemingen en werkgevers;
19. onderstreept de noodzaak om het profiel en de attractiviteit van beroepen en banen waarvoor een tekort aan arbeidskrachten bestaat, te verbeteren;
20. verzoekt de Commissie om het programma Leonardo da Vinci, dat mensen in staat stelt om nieuwe vaardigheden, kennis en diploma's te verwerven en dat beroepsonderwijs aantrekkelijker maakt, meer zichtbaarheid en financiële steun te geven; wijst er verder op dat opleiding op de werkplek bijzonder belangrijk is, en dringt aan op steun voor nationale regelingen die dit soort beroepsontwikkelingsmogelijkheden bevorderen;
21. merkt op dat dit subprogramma van Erasmus een uitvoeringspercentage van bijna 100% scoort; herinnert eraan dat duidelijk is aangetoond dat Erasmus studeren in het buitenland aanzienlijk vergemakkelijkt en studenten uitrust met een breder scala aan vaardigheden, hetgeen de arbeidskansen voor deze studenten nadien aanzienlijk vergroot en aldus wezenlijk bijdraagt aan het Europese concurrentievermogen;
22. onderstreept het belang van een kwalitatief hoogwaardig openbaar onderwijsstelsel, dat een vrije, gelijke toegang voor iedereen garandeert;
23. meent dat het van essentieel belang is een omgeving voor nauwe samenwerking tussen onderzoeksinstituten en de industrie te creëren en bedrijven aan te moedigen in onderzoek en ontwikkeling te investeren en hen hierbij te ondersteunen; herinnert eraan dat instellingen voor hoger onderwijs en opleidingsinstellingen een centrale rol spelen in de regionale economieën van de lidstaten en dat zij unieke plekken zijn waar innovatie, onderwijs en onderzoek samenkomen en kunnen leiden tot het creëren van werkgelegenheid, het ontwikkelen van ondernemers- en andere vaardigheden en meer werkgelegenheid; erkent de rol die het initiatief inzake de dialoog tussen universiteiten en het bedrijfsleven in dit verband speelt; verzoekt de lokale en regionale autoriteiten om het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) actief aan de man te brengen en alle economische sectoren aan te moedigen te streven naar EMAS-registratie;
24. verzoekt de Commissie in de context van de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen door te gaan met het bevorderen van de oprichting van Europese „sectorale raden voor werkgelegenheid en vaardigheden”, die moeten worden aangemoedigd als platforms voor het verzamelen en uitwisselen van in de lidstaten en regio's beschikbare informatie, zodat de inspanningen van alle deelnemende partijen beter gecoördineerd kunnen worden, alsook als instrument ter ondersteuning van de sociale dialoog;
25. acht een substantiële toename van de investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie fundamenteel, en is dan ook van mening dat, om de lidstaten hierin te stimuleren, bij het evalueren van de middellangetermijnbegrotingsdoelstelling van de lidstaten extra aandacht moet worden geschonken aan de overheidsuitgaven voor onderwijs, onderzoek en beroepsopleiding;
26. stelt vast dat instrumenten zoals enquêtes naar de beroepsprofielen en banen die in verschillende sectoren gevraagd worden – uitgevoerd op basis van sociaal partnerschap – dan ook adequate steun moeten krijgen;
27. roept de comités van de Europese sociale dialoog op bij te dragen aan een betere afstemming tussen de bestaande opleidingen en de huidige en toekomstige vraag, in de vorm van een routekaart met duidelijke doelstellingen en indicatoren waarmee de vooruitgang kan worden gevolgd;
28. benadrukt de noodzaak om werkgevers te betrekken bij het beheer van onderwijsinstellingen, bij het opstellen van cursussen, onderwijsmethoden, stages, beoordeling en kwalificatie; benadrukt het belang om werkgevers te belonen die opleidingen bieden voor laaggeschoolden of ongeschoolden en hen derhalve kansen bieden om direct op de werkplek praktijkervaring op te doen;
29. betreurt dat het aantal voortijdige schoolverlaters in de EU te hoog blijft; wijst erop dat een daling van het percentage voortijdige schoolverlaters met slechts één procentpunt circa 500 000 potentiële werknemers zou kunnen opleveren; vraagt de lidstaten efficiëntere beleidsmaatregelen op basis van modern onderwijs en beroepsopleiding van hoge kwaliteit te nemen om schooluitval te voorkomen en obstakels die het voortzetten van de opleiding in de weg staan, weg te nemen, om leerlingen met leermoeilijkheden of een handicap leer- en opleidingsalternatieven en omscholingsmogelijkheden te bieden, en om ervoor te zorgen dat de overgang van de initiële opleiding naar het beroepsleven vlotter verloopt; onderstreept dat onderwijs aan jonge kinderen niet alleen belangrijk is voor de ontwikkeling van hun toekomstige functionele vaardigheden, maar ook van hun vermogen om te leren, zich te specialiseren en zich verder te ontwikkelen, en vraagt dat er een samenhangende, holistische langetermijnvisie wordt ontwikkeld op het gebied van opvang en onderwijs voor jonge kinderen, zoals voorgesteld in de desbetreffende mededeling van de Commissie;
30. betreurt het feit dat een groot aantal personen met een handicap die in staat zijn werkzaamheden te verrichten, niet zijn opgenomen in de arbeidsmarkt en roept de lidstaten op beleid in te voeren voor alternatieven voor onderwijs, kwalificatie en tewerkstelling van personen met een handicap;
31. roept de lidstaten ertoe op openbaar gefinancierde en goed gereguleerde instellingen voor initieel onderwijs, waaronder voorscholen, basis- en voortgezet onderwijs, beroepsopleidingen en tertiair onderwijs, met gekwalificeerd en goed opgeleid onderwijs- en onderwijsondersteunend personeel, werkend onder goede arbeidsvoorwaarden, te ondersteunen;
32. benadrukt het belang van voor iedereen toegankelijke openbare onderwijsstelsels met voor iedereen gelijke mogelijkheden;
33. is verheugd over het voorstel van de Commissie om een lijst van Europese centres of excellence op te stellen en deze binnen nieuwe academische specialisaties voor de banen van de toekomst te promoten en om de mobiliteit van jongeren in dit verband te bevorderen; onderstreept dat het van belang is de vereiste voorwaarden te scheppen voor de groei van clusters van innovatieve ondernemingen, die een doorslaggevende rol kunnen spelen in de ontwikkeling van de lokale economie en voor nieuwe banen in de regio's kunnen zorgen; in een situatie van versnelde economische herstructurering zijn de randvoorwaarden voor duurzame groei: gekwalificeerde werknemers en een deskundig bestuur, innovatie, wetenschap, technologie en groene arbeidsplaatsen;
34. moedigt de lidstaten ertoe aan ICT-vaardigheden, digitale geletterdheid, ondernemerschap en transversale sleutelcompetenties zoals communiceren in vreemde talen en competenties voor persoonlijke verwezenlijking en ontwikkeling, actief burgerschap, creativiteit, cultureel bewustzijn en interculturele vaardigheden, alsook sleutelcompetenties op het gebied van milieu, klimaatverandering en duurzame ontwikkeling op alle niveaus van de opleidingsstelsels op te nemen; benadrukt dat het in dit verband belangrijk is dat zowel „harde” als „zachte” competenties worden erkend en gestimuleerd om de mogelijkheden van mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren; wijst erop hoe nuttig het is in vreemde talen te kunnen communiceren, en ondersteunt het leren van talen en de ontwikkeling van talenonderwijs;
35. onderstreept de behoefte aan onderwijs dat gericht is op innovatie; benadrukt dat zowel niet-schematisch als abstract denken moet worden bevorderd, evenals technisch onderwijs om aan de behoeften van de toekomst te voldoen;
36. onderstreept dat ernaar gestreefd moet worden dat alle kinderen in een vroeg stadium fundamentele ICT-vaardigheden ontwikkelen en daarom moet ICT in het basisonderwijs worden geïntegreerd en dienen alle Europeanen gemakkelijk en goedkoop toegang te hebben tot het internet;
37. roept de Commissie en de lidstaten op om maatregelen te nemen voor het waarborgen van de nodige hoeveelheid competente medewerkers in de ICT en de zorg, aangezien het gebrek aan ICT-specialisten in 2015 naar schatting 384 000 à 700 000 arbeidsplaatsen zal zijn, er in de zorgsector een tekort van ongeveer 1 miljoen werknemers verwacht wordt en nog eens 1 miljoen onderzoekers;
38. stelt vast dat de internationalisering van het onderwijs van maatschappelijk, cultureel en economisch belang is, en dringt er dan ook bij de Commissie op aan de internationale mobiliteit onder onderzoekers, studenten, wetenschappers en docenten te vergemakkelijken, zowel binnen als buiten de EU;
39. is bezorgd dat hoogopgeleide burgers banen beneden hun vaardigheidsniveau of ongeschoold werk aannemen, hetgeen tot een „brain waste” in de EU zou kunnen leiden;
40. verzoekt de lidstaten nadrukkelijk opleidingsprogramma's voor leraren te ontwikkelen zodat ze over de nodige informatie beschikken om zich beter aan te kunnen passen aan de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en om voor elk onderwijsniveau de dienovereenkomstige vaardigheden te ontwikkelen;
41. moedigt de lidstaten ertoe aan opleidingen op de werkplek, waaronder een alternerend onderwijs- en opleidingsstelsel, te bevorderen om jongeren zo vroeg mogelijk met de arbeidsmarkt kennis te laten maken, en een kwaliteitskader in te stellen voor stages en leerplaatsen, die zo veel mogelijk tot vaste banen moeten leiden; vraagt de betrokken partijen ook ervoor te zorgen dat stages en leerlingwezen worden begeleid door professionele mentoren en leiden tot de verwerving van echte vaardigheden en ervaring die aan de behoeften op de arbeidsmarkt beantwoorden en tot het scheppen van nieuwe banen; verzoekt de lidstaten minimumnormen voor stages ten aanzien van inkomen en sociale rechten vast te stellen, en dringt aan op de invoering van een bindend Europees kwaliteitskader voor stages, fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en regels om te voorkomen dat de stagiairs worden ingezet ter vervanging van reguliere werknemers;
42. vraagt de Commissie en de lidstaten om een op ervaringen gestoelde beleidsuitwisseling tot stand te brengen met betrekking tot de leermobiliteit en de overgang van onderwijs en opleiding naar werk, die bijdragen aan de ontwikkeling van vaardigheden en de inzetbaarheid van jongeren;
43. spoort de Commissie aan om in het volgende wetgevingsinitiatief over beroepskwalificaties de wederzijdse erkenning van diploma's en beroepskwalificaties te versterken en vorderingen te maken met een mechanisme voor de versterkte erkenning van competenties en vaardigheden, met inbegrip van competenties die door informeel en niet-formeel leren zijn verworven, en de erkenningsmechanismen uit te breiden tot werknemers uit derde landen; is van mening dat dit mechanisme moet voortbouwen op relevante Europese kaders, zoals het Europees kwalificatiekader (EKK) en het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET);
44. roept nationale statistiekbureaus ertoe op passende indicatoren voor het beoordelen van vaardigheden en de verschillende niveaus in hun nationale onderwijsstelsel te ontwikkelen;
45. is van mening dat de Dienst voor extern optreden (EDEO), meer bepaald de delegaties van de EU in derde landen, een belangrijke rol kunnen spelen bij het verstrekken van informatie over de competenties die Europa nodig heeft en over de beschikbare banen, en om te helpen bij de procedures die gevolgd moeten worden om naar Europa te komen;
46. merkt op dat er ten gevolge van de demografische veranderingen een groot potentieel aan oudere vrijwilligers bestaat, dat een enorme, ongebruikte hulpbron in onze gemeenschappen vormt; verzoekt de Commissie de mogelijkheden voor oudere vrijwilligers te bevorderen en een actieprogramma Senioren te ontwikkelen voor het toenemend aantal ervaren oudere burgers die bereid zijn vrijwilligerswerk te doen, een programma dat parallel kan lopen aan en een aanvulling kan vormen op het bovengenoemde programma „Jeugd in actie”, en voorts specifieke programma's te bevorderen voor generatie-overbruggend vrijwilligerswerk en voor mentorschap;
47. is van mening dat er tegen de achtergrond van de strategie ter verlenging van het werkzame leven te weinig wordt gedaan voor het aanleren van digitale competenties door ouderen en roept de Commissie en de lidstaten op om brede onderwijsprogramma's te ontwikkelen die op deze groep gericht zijn;
48. benadrukt de noodzaak om de ambachtelijke traditie en de daarbij behorende vaardigheden te behouden en om strategieën te ontwikkelen voor ambachtelijke bedrijven, opdat de culturele identiteit van de ambachtelijke sector behouden blijft; wijst er in dit verband op hoe belangrijk het is dat de alternerende beroepsopleiding en de mobiliteit van jonge ambachtslieden worden ondersteund; stelt vast dat de bevordering van stages als middel om jongeren in deze sector te integreren een actieve beleidsmaatregel kan zijn die het verdient te worden gestimuleerd en dringt er bij de lidstaten op in dit verband de passende stappen te ondernemen; onderstreept het belang van de geesteswetenschappen als terrein voor onderzoek naar het verleden en een beter behoud van de culturele identiteit;
De vraag naar arbeid en het scheppen van banen bevorderen
49. wijst op het belang van kmo's voor de Europese economie, zowel vanwege hun grote aantal als vanwege hun strategische rol bij de werkloosheidsbestrijding; herinnert eraan dat kmo's 85% van de arbeidsplaatsen in de EU scheppen en 58% van de door EU-bedrijven toegevoegde waarde uitmaken; vraagt alle betrokken partijen met aandrang om alle maatregelen in te trekken die een belemmering kunnen vormen voor het oprichten van ondernemingen en voor het vrije verkeer van ondernemingen; vraagt de lidstaten en de Commissie de oprichting en de groei van kmo's te bevorderen, met bijzondere aandacht voor vrouwelijke ondernemers, in een kmo-vriendelijk regelgevings- en fiscaal kader te voorzien, gunstige voorwaarden voor toetreding tot de markt te creëren, een lijst op te stellen van alle belemmeringen die de aanwerving van werknemers in de weg staan, de administratieve lasten tot een minimum te beperken en de toegang van kmo's tot financiering te verbeteren;
50. wijst op de noodzaak om doelgerichter innovaties en een concurrerende basis voor de industrie te realiseren om het scheppen van arbeidsplaatsen nieuw leven in te blazen; wijst erop dat er ondersteuning dient te komen voor de werkgelegenheid voor jongeren, businessmodellen met wetenschappelijk initiatief, alsook afzonderlijke stimuli voor het aannemen van een breder scala aan werklozen;
51. juicht het initiatief van de Commissie toe om in de toekomst een vereenvoudigde vergunningsprocedure in te voeren voor een tijdelijk verblijf binnen de EU van medewerkers van een bedrijf die uit derde landen afkomstig zijn;
52. roept de lidstaten en de Commissie ertoe op meer in het scheppen van banen te investeren en ondernemerschap, het oprichten van bedrijven en het werken als zelfstandige te ondersteunen zodat werkgelegenheid wordt geschapen en sociale uitsluiting wordt verminderd; is van mening dat totstandbrenging van het juiste klimaat en stimulering van de ontwikkeling van bedrijven en steun voor de invoering van nieuwe technologieën belangrijk, maar niet voldoende zijn voor de ontwikkeling van de Europese economieën; benadrukt daarom dat er meer nadruk moet worden gelegd op het bevorderen van ondernemersgeest en ondernemersvaardigheden op verschillende onderwijsniveaus, persoonlijke ondersteuning voor nieuwe ondernemers en een effectieve ontwikkeling van de vaardigheden van personeel van kmo's; onderstreept de rol van het Europees Instituut voor innovatie en technologie en de EIB, en met name programma's als JASMINE en JEREMIE, bij het stimuleren van het opzetten en ontwikkelen van bedrijven en het verlenen van steun aan kmo's;
53. verzoekt de Commissie bij het ontwerpen van arbeidsgerelateerde wetgeving rekening te houden met de behoeften van kmo's en uit te gaan van het beginsel „eerst in het klein denken”;
54. onderstreept hoe belangrijk een vrij en intelligent gereguleerd internet is voor het opzetten van nieuwe ondernemingen en voor het creëren van banen; acht het voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen via internet van cruciaal belang dat internetgebruikers vertrouwen houden in het systeem en in de eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer;
55. benadrukt dat de EU te weinig O&O-intensieve en innovatieve bedrijven kent en dat het grote tekort aan innovatieve en digitale vaardigheiden kmo's beletten om nieuwe en innovatieve bedrijfsmodellen en nieuwe technologieën toe te passen;
56. verzoekt de Commissie en de lidstaten nadrukkelijk hun samenwerking voort te zetten om een geïntegreerde en concurrerende risicokapitaalmarkt te creëren omdat dit essentieel is voor de oprichting en de groei van innovatieve kmo's;
57. is van mening dat een onbelemmerde en concurrerende interne markt moet worden voltooid om het vrije verkeer van werknemers te vergemakkelijken; meent voorts dat de voltooiing van de interne markt vergezeld moet gaan van arbeidswetgeving die zorgt voor gelijke voorwaarden, een sterke coördinatie van de sociale zekerheid en de mogelijkheid voor de werknemers om hun opgebouwde rechten, in het bijzonder pensioenrechten, over de grenzen heen te behouden of over te dragen; vraagt de Commissie en de lidstaten in dit verband nauw samen te werken met de sociale partners om hindernissen voor de mobiliteit van studenten en werknemers uit de weg te ruimen en de uitwisseling van best practices en ervaring op dit gebied aan te moedigen om na te gaan hoe de interne markt zich ontwikkelt op het punt van de sociale zekerheid voor de werknemers en de geldende belonings- en arbeidsvoorwaarden in het gastland; onderstreept in dit verband dat loondumping moet worden voorkomen;
58. veroordeelt ten stelligste zwartwerk, dat een gevaar is voor zowel de maatschappij als de werknemers; vraagt de lidstaten regelmatig en vaker controles te verrichten, passende sancties op te leggen en voorlichtingscampagnes op te zetten om mensen bewust te maken van de rechten van werknemers en de nadelen op lange termijn voor mensen die in de zwarte economie werken; verzoekt de lidstaten voorts preventieve maatregelen en sancties te combineren met stimulansen om te voorkomen dat mensen hun toevlucht nemen tot zwartwerk en om ervoor te zorgen dat zwartwerk in reguliere banen wordt omgezet;
59. is van mening dat er voor de gezondheidssector een cruciale rol is weggelegd bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie; meent voorts dat de gezondheids- en sociale sector door de demografische veranderingen een belangrijke bron van werkgelegenheid is, die waarschijnlijk nog aan belang zal winnen, en tevens een onmisbare bijdrage levert aan de bevordering van sociale inclusie; roept op tot ontwikkeling van een zorgeconomie teneinde aan werkelijke behoeften te voldoen en voor iedereen toegankelijke zorgdiensten van hoge kwaliteit en goede arbeids- en betalingsvoorwaarden te waarborgen, om te voorkomen dat tot zwartwerk wordt overgegaan; vraagt de Commissie het IAO-verdrag, aangevuld door een aanbeveling, over huishoudelijk personeel te ondersteunen, teneinde de arbeidsomstandigheden van werknemers in deze sector verbeteren; vraagt de Commissie het initiatief te nemen tot een studie naar verpleeghulpen die bij cliënten thuis werken, in aanvulling op andere passende en duurzame oplossingen die zelfstandig wonen ondersteunen, om na te gaan of de EU-wetgeving deze categorie werknemers, die vaak vrouwen zijn, voldoende bescherming biedt;
60. benadrukt de mogelijkheden voor het scheppen van arbeidsplaatsen in de sociale diensten, zorg- en onderwijsdiensten en de gezondheidszorg en eist een krachtige en duurzame investering in deze sleuteldiensten en infrastructuren, evenals in fatsoenlijke arbeidsomstandigheden ter ondersteuning van een goede dienstverlening; verheugt zich op het actieplan van de Commissie voor de aanpak van het gebrek aan arbeidskrachten in de gezondheidszorg;
61. vraagt de Commissie, de lidstaten, de sociale partners en de andere betrokken partijen ervoor te zorgen dat EU-fondsen zoals het ESF, het EFRO en het Cohesiefonds, alsook faciliteiten zoals de microfinancieringsfaciliteit op efficiënte en eenvoudige wijze en in onderlinge samenhang worden gebruikt voor het scheppen van banen, ook in de sociale economie; wijst op de voordelen van investering van de structuurfondsen in onderwijs en beroepsopleidingen in sectoren met een hoge toegevoegde waarde op technologisch gebied, en in opleidingen die van bijzonder belang zijn voor de overgang naar duurzamere groeimodellen; vraagt bijzondere aandacht voor de lidstaten waar het werkloosheidsniveau hoog is en het maandelijkse minimuminkomen onder de armoedegrens ligt;
62. benadrukt het feit dat synergie tussen de diverse Europese fondsen belangrijk is en onderstreept het feit dat een gedecentraliseerde aanpak bij het gebruik van de fondsen belangrijk is om aan de eisen van de arbeidsmarkt te voldoen; is ook van mening dat particulieren en bedrijven de passende stimuli moeten krijgen om in opleiding te investeren; wijst in dit verband in het bijzonder op de bijdrage van het cohesiebeleid aan het vlaggenschipinitiatief „efficiënt gebruik van hulpbronnen” en vraagt dat rekening wordt gehouden met het potentieel hiervan voor duurzame groei;
63. is het ermee eens dat ervoor wordt gezorgd dat de instrumenten van het cohesiebeleid, inclusief het ESF, meer effect hebben, door ze te richten op een concentratie van de financiële middelen op een kleiner aantal prioriteiten, het versterken van de voorwaarden voor institutionele hervormingen, bevordering van het partnerschapsbeginsel, een gerichtheid op duidelijke en meetbare doelstellingen en de invoering van ontwikkelings- en partnerschapsinvesteringsovereenkomsten tussen de Commissie en de lidstaten;
64. vraagt de Commissie de huidige EU-regelingen voor rechtstreekse steunverlening aan bedrijven te herbekijken en de mogelijkheid na te gaan een zo groot mogelijk deel van die steunverlening te besteden aan het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen in bedrijven, het ontwikkelen van de vaardigheden van de werknemers, het verhogen van de kwalificaties en het verwezenlijken van programma's voor een leven lang leren;
De werking van de arbeidsmarkt verbeteren
65. merkt op dat de agenda voor nieuwe vaardigheden en banen flexizekerheidsbeleid centraal stelt, en deelt het oordeel van de Commissie dat de crisis de nationale flexizekerheidsregelingen zwaar op de proef heeft gesteld, onder meer waar op de arbeidsmarkt maatregelen inzake externe flexibiliteit zijn getroffen en de nodige versterking van de socialezekerheidsstelsels achterwege is gebleven; benadrukt echter dat het noodzakelijk is de arbeidsmarkthervormingen voort te zetten zonder succesvol beleid en consensus en vertrouwen tussen nationale regeringen en de sociale partners aan te tasten; onderstreept dat flexizekerheidsbeleid aan sociale omstandigheden en de specifieke structuur van de nationale arbeidsmarkt, evenals aan de belangen van werkgevers en werknemers moet zijn aangepast;
66. benadrukt evenwel dat flexizekerheid alleen de crisis niet kan verhelpen, en vraagt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners de arbeidsmarkthervormingen voort te zetten en daarbij bijzondere aandacht te besteden aan de integratie van werknemers uit kwetsbare en kansarme groepen in de arbeidsmarkt; raadt aan daarvoor een bottom-upbenadering te hanteren om de dialoog en de participatie van alle politieke en sociale bestuurslagen te verbeteren;
67. meent dat de vier componenten van flexizekerheid – flexibele en voldoende zekerheid biedende contractuele regelingen, actief arbeidsmarktbeleid, een leven lang leren en moderne socialezekerheidsstelsels – en hun onderlinge evenwicht moeten worden heroverwogen om aan de behoeften van werknemers en bedrijven op moderne arbeidsmarkten te beantwoorden, fatsoenlijke banen te scheppen en de inzetbaarheid van de werknemers, een adequate sociale bescherming, alsook de eerbiediging van het beginsel van een gelijke beloning voor gelijke arbeid in samenhang met gendergelijkheid te waarborgen; acht het met het oog op dit hele proces van essentieel belang dat arbeidsmarktinstellingen worden versterkt om ervoor te zorgen dat werknemers baat hebben bij het overstappen naar een andere baan, een ander beroep, een andere sector of een andere arbeidsstatus; meent voorts dat de sociale partners in het kader van de sociale dialoog een bijdrage aan de heroverweging moeten leveren;
68. verzoekt de Commissie, overeenkomstig artikel 152 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), de bevordering van de rol van de sociale partners, met name per bedrijfstak, op het niveau van de Unie, te versnellen met inachtneming van hun autonomie;
69. steunt, overeenkomstig artikel 155 VWEU, de dialoog tussen de sociale partners en moedigt ze aan contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten, aan te gaan; beveelt de sociale partners, met name per bedrijfstak, aan om voor de tenuitvoerlegging van de op het niveau van de Unie gesloten overeenkomsten gebruik te maken van de procedure zoals bedoeld in lid 2 van artikel 155 VWEU voor de zaken die onder artikel 153 VWEU vallen;
70. moedigt de lidstaten ertoe aan om telewerken te bevorderen, d.w.z. alle vormen van werk op afstand, alsook alle oplossingen die het mogelijk maken om werk buiten de klassieke eenheid van tijd en plaats te organiseren en/of uit te voeren, met behulp van telecommunicatiemiddelen en van het internet in het kader van dienstverlening of binnen een arbeidsverhouding;
Inclusieve arbeidsmarkten bevorderen
71. onderstreept dat Europa, teneinde sterker uit de economische crisis te voorschijn te komen, concurrerender en convergenter te worden, met hogere groeiniveaus, en onze socialezekerheidsstelsels op lange termijn veilig te stellen, het potentieel van zijn arbeidskrachten beter moet benutten, zowel het functioneren van zijn arbeidsmarkten als de sociale inclusie en sociale bescherming moet verbeteren, en de kwalificaties en vaardigheden van de arbeidskrachten moet verbeteren;
72. onderstreept in dit verband dat de segmentering moet worden teruggedrongen door werknemers adequate zekerheid te bieden en de inclusie op de arbeidsmarkt te verbeteren teneinde alle werknemers met alle soorten contracten, en met name werknemers uit de meest kansarme en kwetsbare groepen, meer kansen te geven om de arbeidsmarkt te betreden en zich op te werken;
73. benadrukt hoe belangrijk het is de rechten van mensen met een handicap bij de uitvoering van de agenda alsook in alle aspecten van de Europa 2020-strategie te mainstreamen; verzoekt de Commissie passende maatregelen te nemen om de ontwikkeling van en de toegang tot universeel ontworpen goederen en diensten, als bedoeld in artikel 29 van het VN-Verdrag inzake de rechten van de personen met een handicap, te bevorderen, onder meer door de uitwisseling van goede praktijken;
74. onderstreept dat de salarissen in veel lidstaten minder hard zijn gestegen dan de productiviteit en stelt zeer bezorgd vast dat er steeds meer „arme werkenden” zijn, die ondanks hun salaris onder de armoedegrens leven; vindt dat er dringend maatregelen moeten worden getroffen om hier een einde aan te maken;
75. benadrukt hoe belangrijk het is de jeugdwerkloosheid als prioriteit aan te pakken; vraagt de Commissie en de lidstaten zich verder in te spannen om de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt te bevorderen, onder meer door stimulansen te bieden voor jongeren en werkgevers en door het aanbod van stages en mogelijkheden in het leerlingwezen verder te ontwikkelen; onderstreept in dit verband dat het van cruciaal belang is de overgang van school naar werk te faciliteren, in adviesverlening en persoonlijke begeleiding te voorzien en mogelijkheden te bieden om reële vaardigheden te verwerven en zich bij te scholen overeenkomstig de vereisten van de arbeidsmarkt; benadrukt dat dit vlaggenschipinitiatief nauw verbonden moet worden aan het vlaggenschipinitiatief „Jeugd in beweging”;
76. benadrukt dat het belangrijk is om de nodige voorwaarden te scheppen opdat oudere werknemers langer op de arbeidsmarkt kunnen blijven, intergenerationele solidariteit en samenwerking te mainstreamen in de arbeidssfeer en initiatieven te nemen ter bevordering van langer doorwerken, zoals duobanen, herwaardering van vaardigheden en loopbanen, vrijwilligerswerk en gefaseerde pensionering, ook onder freelancers;
77. verzoekt de lidstaten, gelet op de veroudering van de Europese bevolking, een reeks instrumenten te creëren om de toegang tot de arbeidsmarkt voor ouderen te vergemakkelijken en vraagt om bevordering van en ruime steun voor de begeleiding en activering van ouderen in het licht van het innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, alsmede stimulansen voor werkgevers, nu de bedrijfswereld minder in oudere werknemers is geïnteresseerd; benadrukt het feit dat het belangrijk is dat de bedoelde personen bijkomende opleiding krijgen en nieuwe kwalificaties verwerven die hen in staat zullen stellen hun wederintrede op de arbeidsmarkt te doen; benadrukt in verband hiermee het feit dat het belangrijk is de kennis en ervaring van oudere mensen te gebruiken, bijvoorbeeld via coaching-projecten;
78. vraagt de lidstaten, gezien de stijgende werkloosheid, de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten te moderniseren en te versterken, zodat zij een grotere rol kunnen spelen als permanente dienstverleners voor zowel werknemers als werkgevers; is van mening dat de openbare arbeidsbemiddelingsdiensten, in nauwe samenwerking met de plaatselijke werkgevers, diensten kunnen verlenen op het gebied van beoordeling van competenties, opstellen van profielen en individuele beroepsoriëntatie en advies, en informatie kunnen verstrekken over ondernemerskansen en een reeks opleidings- en omscholingsprogramma's;
79. spoort de Commissie en de lidstaten aan om de bijdrage van de sociale economie officieel te erkennen, die goed is voor 10% van de banen in de EU en een essentiële rol speelt in de economische, sociale en territoriale cohesie van de EU; is van mening dat de sociale economie verder moet worden ontwikkeld zo bij te dragen aan het scheppen van welvaart zonder sociale uitsluiting en de ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten, om banen te behouden in sectoren en bedrijven die een crisis doormaken en/of met sluiting worden bedreigd, om de baanzekerheid te verbeteren, om vaardigheden te behouden en een weg naar werk te ontwikkelen voor bijzonder kansarme groepen;
80. benadrukt dat beter en krachtiger beleid ter bevordering van gendergelijkheid en het combineren van werk, gezin en privéleven zou moeten bijdragen tot een grotere participatie van de actieve vrouwelijke en mannelijke bevolking op de arbeidsmarkt; benadrukt hoe belangrijk het is vrouwen de mogelijkheid te geven de arbeidsmarkt te betreden, te herintreden en hogerop te komen, met name vrouwen die het moeilijk hebben om na zwangerschaps- of moederschapsverlof weer een baan te vinden;
81. is van mening dat er inspanningen moeten worden gedaan om technische studies (wiskunde, informatica, natuurwetenschappen en technologie) te promoten bij meisjes en genderstereotypen en beroepssegregatie van vrouwen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt te bestrijden; dringt er bij de lidstaten op aan doelgerichte maatregelen te nemen om de aanwezigheid van vrouwen in leidinggevende functies te bevorderen;
82. is van mening dat de antidiscriminatiewetgeving van de EU het beschermingsniveau in de EU aanzienlijk heeft verhoogd; meent echter dat er meer moet worden gedaan om discriminatie, en ook meervoudige discriminatie, van verschillende groepen op de arbeidsmarkt, in het onderwijs en op het werk te bestrijden teneinde het beginsel van gelijke behandeling in de praktijk te brengen; meent dat een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen ook moet worden bevorderd door gericht beleid inzake sociale bescherming met oog voor kinderopvang en gezinsbijstand, door de uitvoering van programma's voor gendermainstreaming en door het op vrijwillige basis aanwerven van vrouwen en mannen in niet-traditionele beroepen aan te moedigen, met bijzondere aandacht voor sectoren die van oudsher door mannen worden gedomineerd;
83. wijst op de economische argumenten voor het bestrijden van discriminatie, naast het mensenrechtenaspect daarvan; verzoekt de lidstaten de nodige stappen te zetten om snel overeenstemming te bereiken over de aanneming van het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; verzoekt de Commissie om steun te blijven geven aan het overwinnen van technische moeilijkheden in de Raad teneinde die overeenstemming te bereiken, aangezien een sterk EU-antidiscriminatiebeleid de 2020-strategie zal ondersteunen;
84. is van mening dat als de beroepskwalificaties- en vaardigheden van vrouwelijke werknemers in een veranderende economische ruimte behouden dienen te blijven en degenen die in het arbeidsproces willen terugkeren daarbij geholpen moeten worden, het van groot belang is dat ook werknemers die met moederschapsverlof zijn, deel kunnen nemen aan de opleidingsactiviteiten die hun werkgever organiseert;
85. dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij inzetten op maatregelen om werk en gezinsleven beter op elkaar af te stemmen en investeren in de arbeidsparticipatie onder vrouwen en deze stimuleert door bevordering van diversiteitsmanagement, een aanmoedigingsbeleid voor werkende vrouwen en bevordering van nieuwe arbeidsplaatsen met flexibelere arbeidsomstandigheden;
86. benadrukt dat het creëren van nieuwe banen gepaard moet gaan met het creëren van nieuwe manieren om werk te organiseren, die werkneemsters met kinderen de mogelijkheid bieden van alternatieve werktijden, kortere werktijden of telewerk;
87. wijst erop dat mogelijkheden voor verhoging van de arbeidsparticipatie bij vrouwen niet alleen te vinden zijn in de hulpverlening en de zorg maar ook in de binnenlandse defensiesector, de logistieke sector (inclusief transport), de zakelijke dienstverlening, zoals het verzekeringswezen en de consultancy, en in de milieusector en bij de duurzame banen;
88. spoort de Commissie en de lidstaten ertoe aan, programma's te ondersteunen en te ontwikkelen die specifiek gericht zijn op het aantrekken van vrouwen in technische beroepen, door middel van subsidies voor jonge universiteitsstudenten, en daarbij het goede voorbeeld te volgen van bepaalde lidstaten, zoals het „Excellence”-programma in Oostenrijk, in het kader waarvan men erin geslaagd is het aantal vrouwelijke universitaire docenten op het gebied van W&T te verdubbelen en hoogwaardige onderzoekscentra onder leiding van vrouwen mogelijk te maken;
89. verzoekt de Commissie en de lidstaten de particuliere en overheidssector aan te sporen alle mogelijke en noodzakelijke maatregelen te treffen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen te dichten en een einde te maken aan de grote verschillen op het gebied van toegang tot de arbeidsmarkt, beloning, carrièreverloop, arbeidsparticipatie en governance ten einde de arbeidsparticipatie bij vrouwen te verhogen; onderstreept in dit verband het belang van transparantie in de vorm van betere statistieken en een bruikbare definitie van de term „gelijkwaardig werk”; juicht de aankondiging van de Commissie toe dat zij het pensioenstelsel wil herzien voor degenen met een pensioenbreuk die het gevolg is van tijdelijke werkloosheid, ziekte of zorgplichten, die vooral vrouwen betreffen;
De kwaliteit van de banen en de arbeidsomstandigheden verbeteren
90. is van mening dat de doelstelling van volledige werkgelegenheid moet worden aangevuld met grotere inspanningen om de kwaliteit van de banen en de arbeids- en levensomstandigheden van alle werknemers te verbeteren, met inbegrip van gezondheid en veiligheid op het werk en gendergelijkheid;
91. meent dat de kwaliteit van de banen moet worden bevorderd als multidimensionaal concept dat zowel de arbeidsbetrekkingen als het werk zelf omvat; vraagt de Commissie haar inspanningen op te voeren om de EU-definitie van en de gemeenschappelijke indicatoren voor de kwaliteit van banen te herzien teneinde deze bruikbaarder te maken voor de evaluatie en benchmarking van het beleid van de lidstaten; is van mening dat de sociale dialoog een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van fatsoenlijk werk, kwalitatief hoogwaardige banen en een adequate sociale bescherming, en verzoekt daarom de voornaamste spelers op het gebied van de arbeidsverhoudingen op EU-niveau te werken aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese aanpak ter zake en actief deel te nemen aan de herziening van de definitie van en de indicatoren voor de kwaliteit van banen;
92. is van mening dat de toegankelijkheid van de werkplek, met name de gebouwen en de IT, de een essentiële arbeidsvoorwaarde is en beslissend is voor de arbeidsintegratie van personen met een handicap;
93. verwelkomt het voorstel van de Commissie om de gezondheids- en veiligheidswetgeving te herzien en waarschuwt dat onveilige arbeidsomstandigheden, voortdurend van baan veranderen en toenemende stress negatieve effecten hebben op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van werknemers; verzoekt de Commissie actie te ondernemen tegen het probleem dat werkgerelateerde gevaren en ziekten niet worden erkend;
94. benadrukt het belang van een samenspel tussen de inspanningen van de betrokken partijen om de kwaliteit van de banen te verbeteren en het gebruik van passende beleidsinstrumenten, waaronder wetgeving, beleidscoördinatie, uitwisseling van good practices en autonome overeenkomsten tussen de sociale partners;
95. is van mening dat de kwaliteit van werkplekken aanzienlijk onder druk staat gezien het hoge aantal en het stijgende percentage beroepsziekten, vooral de verspreiding van aandoeningen aan het skelet en het spierstelsel, en dat daarom verdere inspanningen moeten worden geleverd ter vermindering hiervan om de vergrijzende samenleving duurzamer te maken;
96. meent dat de rechten van de werknemers, overleg tussen de sociale partners (werknemers en werkgevers) en een adequate sociale bescherming die armoede onder werkenden voorkomt, centraal moeten staan in de kwaliteit van werkgelegenheid en dus ook in het concept kwaliteit van banen;
97. moedigt de Commissie ertoe aan haar voorbereidende werkzaamheden af te ronden en de in de agenda aangekondigde wetgevingsvoorstellen in te dienen, met volledige inachtneming van de uitkomst van de economische en sociale effectbeoordeling en de autonomie van de sociale partners; is verheugd over de plannen van de Commissie om de doeltreffendheid van de wetgeving inzake de kwaliteit van banen en arbeidsomstandigheden te beoordelen, rekening houdend met de ontwikkelingen;
98. onderstreept dat de vastgestelde werkgelegenheidsdoelen en de strategieën om deze doelen te verwezenlijken moeten worden gemonitord en gecoördineerd met de doelen die zijn vastgesteld op andere belangrijke gebieden, zoals de openbare financiën en het innovatiebeleid;
o o o
99. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten.