Resolutie van het Europees Parlement van 27 oktober 2011 over de huidige ontwikkelingen in Oekraïne
Het Europees Parlement,
– gezien zijn eerdere resoluties over Oekraïne,
– gezien het voortgangsverslag 2010 betreffende Oekraïne en de evaluatie van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) van 25 mei 2011,
– gezien de verklaring van zijn Voorzitter over het vonnis tegen de voormalige Oekraïense premier Joelia Timosjenko van 11 oktober 2011,
– gezien de verklaringen van 5 augustus en 11 oktober 2011 van hoge vertegenwoordiger Catherine Ashton namens de Europese Unie over het vonnis in de strafzaak tegen mevrouw Joelia Timosjenko,
– gezien de gezamenlijke verklaring van de topbijeenkomst van het Oostelijke Partnerschap die op 29 en 30 september 2011 plaatsvond in Warschau,
– gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de Europese Unie en Oekraïne, die op 1 maart 1998 in werking is getreden, en de lopende onderhandelingen over een associatieovereenkomst, inclusief een diepe en brede vrijhandelsruimte, die in de plaats moet komen van de PSO,
– gezien het nationaal indicatief programma 2011-2013 voor Oekraïne,
– gezien artikel 110, lid 4, van zijn Reglement,
A. overwegende dat de EU een stabiel en democratisch Oekraïne voorstaat dat de beginselen van de sociale markteconomie, de rechtsstaat en de mensenrechten eerbiedigt, minderheden beschermt en de grondrechten waarborgt; dat binnenlandse politieke stabiliteit in Oekraïne, waarbij de nadruk ligt op interne hervormingen en eerbiediging van de rechtsstaat en daarmee van een eerlijke, onpartijdige en onafhankelijke rechtsgang, een voorwaarde vormen voor de verdere ontwikkeling van betrekkingen tussen de EU en Oekraïne;
B. overwegende dat de bevordering en intensivering van de betrekkingen met Oekraïne en de versterking van het ENB, dat tot doel heeft van de politieke, economische en culturele betrekkingen van de betrokken landen met de EU en haar lidstaten aan te moedigen, tot de belangrijkste doelstellingen van het Europees Parlement op het gebied van het buitenlands beleid behoren;
C. overwegende dat het besluit van de districtsrechtbank van Petsjersk van 11 oktober 2011 om oud-premier Joelia Timosjenko te veroordelen tot zeven jaar gevangenisstraf, drie jaar uitsluiting van politieke activiteiten, een boete van 200 miljoen dollar en inbeslagname van al haar eigendommen, algemeen gezien wordt als een wraakactie of als een onderdeel van pogingen om oppositieleden te veroordelen en in de gevangenis te zetten om hen te verhinderen zich kandidaat te stellen bij en campagne te voeren voor de parlementsverkiezingen van volgend jaar en de presidentsverkiezingen in 2015;
D. overwegende dat de Oekraïense veiligheidsdiensten op 12 oktober 2011 een nieuwe strafzaak hebben aangespannen tegen Joelia Timosjenko en oud-premier Pavlo Lazarenko wegens samenzwering en Timosjenko ervan beschuldigen als voorzitter en daadwerkelijke eigenaar van het staatsnutsbedrijf United Energy Systems of Ukraine op grote schaal misbruik te hebben gemaakt van staatsgeld;
E. overwegende dat een toenemend aantal functionarissen, waaronder voormalige ministers, maar hoofdzakelijk (adjunct-) hoofden van departementen en inspectoraten, hoofden van onderafdelingen en wetshandhavingsdiensten, rechters van districtsrechtbanken en hoofden van plaatselijke autoriteiten, strafrechtelijk wordt vervolgd;
F. overwegende dat de regering van Oekraïne zich heeft verbonden tot een reeks rechtshervormingen die het Oekraïense privaat- en publiekrecht in overeenstemming moeten brengen met Europese en internationale normen;
G. overwegende dat de EU nadruk blijft leggen op de noodzaak van eerbiediging van de rechtsstaat, onder meer door het waarborgen van een eerlijke, onpartijdige en onafhankelijke rechtsgang, waarbij wordt vermeden dat zelfs ook maar de indruk kan worden gewekt dat gerechtelijke maatregelen selectief worden aangewend; dat de EU deze beginselen bijzonder belangrijk vindt voor een land dat nadere contractuele betrekkingen wenst aan te knopen en zijn politieke associatie met de Unie verder wil uitbouwen;
1. is van mening dat het van grote betekenis en in het belang van beide partijen is dat de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne worden aangehaald en dat Oekraïne een Europees perspectief wordt geboden; erkent de aspiraties van Oekraïne overeenkomstig artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, mits aan alle criteria wordt voldaan, met inbegrip van eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten, de fundamentele vrijheden en de rechtsstaat;
2. betreurt de veroordeling van oud-premier Joelia Timosjenko, dat het beschouwt als een schending van de mensenrechten en als een geval van misbruik van de rechtspraak met als doel de belangrijkste oppositieleider van Oekraïne politiek uit de weg te ruimen; benadrukt dat de wet die selectief tegen Timosjenko wordt gebruikt dateert uit de Sovjettijd en voorziet in strafrechtelijke vervolging voor politieke besluiten; wijst erop dat de Verchovna Rada – het Oekraïense Parlement – zich momenteel buigt over een herziening van de artikelen 364 en 365 van die wet, die niet in overeenstemming zijn met de Europese en de VN-normen;
3. verzoekt de autoriteiten van Oekraïne met klem om, indien Joelia Timosjenko in hoger beroep zou gaan, alsook bij andere rechtszaken tegen leden van de vorige regering, een eerlijke, transparante en onpartijdige rechtsgang te waarborgen; onderstreept dat Joelia Timosjenko nu en bij de komende verkiezingen in Oekraïne haar recht op volledige deelname aan het politieke proces moet mogen uitoefenen;
4. constateert met verontrusting dat de rechtszaak tegen Timosjenko haaks staat op de verklaringen van de Oekraïense regering dat zij de democratie en de Europese waarden onderschrijft;
5. maakt zich oprecht zorgen over het feit dat de voormalige minister van Defensie Joeri Loetsenko, tegen wie nog steeds geen vonnis is uitgesproken, nog steeds in de gevangenis zit, alsook over andere vergelijkbare gevallen;
6. wijst er met klem op dat bij alle rechtszaken tegen voormalige en zittende hoge regeringsambtenaren de Europese normen inzake een eerlijke, onpartijdige, transparante en onafhankelijke rechtsgang moeten worden nageleefd;
7. is van mening dat, als het vonnis tegen Joelia Timosjenko niet wordt herzien, dit de sluiting van de associatieovereenkomst en de ratificatie ervan in gevaar zal brengen en het land verder zal afbrengen van de verwezenlijking van zijn Europese aspiraties; uit zijn bezorgdheid over bepaalde tekenen die erop duiden dat de democratische vrijheden op hun retour zijn en dat staatinstellingen wellicht gebruikt worden voor partijdoeleinden en voor politieke wraakneming;
8. benadrukt dat versterking van de rechtsstaat en binnenlandse hervormingen, met inbegrip van een geloofwaardige corruptiebestrijding, niet alleen van wezenlijk belang zijn voor het sluiten en ratificeren van de associatieovereenkomst en het aanhalen van de betrekkingen tussen de EU en Oekraïne, maar ook voor het consolideren van de democratie in Oekraïne;
9. is verheugd over de overeenstemming die is bereikt over een diepe en brede vrijhandelsruimte; beschouwt deze overeenkomst als een stevige basis voor de mogelijke afronding van de onderhandelingen over een associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Oekraïne;
10. is gealarmeerd over berichten over de verslechtering van de situatie op het gebied van mediavrijheid en pluralisme in Oekraïne; verzoekt de autoriteiten met klem al het nodige te doen om deze essentiële aspecten van een democratische samenleving te verdedigen en zich te onthouden van pogingen om direct of indirect invloed uit te oefenen op de inhoud van de berichtgeving in de nationale media;
11. steunt met klem de aanbevelingen in het gezamenlijk advies van de Commissie van Venetië en de OVSE/ODIHR over de ontwerpwet inzake parlementsverkiezingen; acht het essentieel dat deze aanbevelingen snel en in hun geheel worden goedgekeurd en uitgevoerd en dat zowel de oppositie als het maatschappelijk middenveld daarbij worden betrokken;
12. vraagt alle politieke krachten in Oekraïne een eerlijk en transparant debat te houden over het politieke besluitvormingsproces; dringt aan op de instelling van een parlementaire onderzoekscommissie die mogelijke tekortkomingen in dat proces onderzoekt;
13. is van mening dat de onlangs uitgestelde ontmoeting met president Janoekovitsj een uitstekende gelegenheid zou zijn geweest om de ernstige bezorgdheid die aan het adres van de Oekraïense regering is geuit, aan de orde te stellen en weer een constructieve dialoog te starten die zou kunnen leiden tot de parafering van een associatieovereenkomst, op voorwaarde dat er aanzienlijke vorderingen zijn geboekt bij het opheffen van de resterende technische en politieke belemmeringen; verzoekt de Raad en de Commissie een nieuwe datum vast te stellen voor de bijeenkomst met president Janoekovitsj, vóór de geplande topbijeenkomst EU-Oekraïne in december 2011;
14. verzoekt de Commissie steun te verlenen aan de rechtshervorming in Oekraïne door beter gebruik te maken van het EU-programma voor capaciteitsopbouw, en de oprichting te overwegen van een EU-adviesgroep op hoog niveau voor Oekraïne, om het land bij te staan bij zijn inspanningen om zich aan te passen aan de wetgeving van de EU, ook op het gebied van de rechtspraak;
15. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie / hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de regeringen en parlementen van de lidstaten, de regering en het parlement van Oekraïne en de parlementaire vergaderingen van de Raad van Europa en de OVSE.