Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2006(INL)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0355/2011

Ingediende teksten :

A7-0355/2011

Debatten :

Stemmingen :

PV 15/11/2011 - 7.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0484

Aangenomen teksten
PDF 240kWORD 69k
Dinsdag 15 november 2011 - Straatsburg
Insolventieprocedures in het kader van het vennootschapsrecht van de EU
P7_TA(2011)0484A7-0355/2011
Resolutie
 Bijlage

Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende insolventieprocedures in het kader van het vennootschapsrecht van de EU (2011/2006(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures(1) (de insolventieverordening),

–  gezien de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 mei 2006(2), 10 september 2009(3) en 21 januari 2010(4),

–  gezien de artikelen 42 en 48 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie juridische zaken en de adviezen van de Commissie economische en monetaire zaken en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken (A7-0355/2011),

A.  overwegende dat verschillen tussen het insolventierecht in de lidstaten tot concurrentievoordelen of -nadelen leiden en tot problemen voor ondernemingen met grensoverschrijdende activiteiten, die een succesvolle herstructurering van insolvente ondernemingen in de weg kunnen staan; overwegende dat dergelijke verschillen „forum-shopping” in de hand werken; overwegende dat de interne markt gebaat is bij gelijke voorwaarden;

B.  overwegende dat maatregelen moeten worden getroffen om misbruik te voorkomen en een eventuele verspreiding van „forum-shopping” te vermijden, en overwegende dat concurrerende hoofdprocedures vermeden moeten worden;

C.  overwegende dat er bepaalde gebieden van het insolventierecht zijn waar harmonisatie nuttig en haalbaar is, zelfs wanneer de totstandbrenging van materieel insolventierecht op EU-niveau niet mogelijk is;

D.  overwegende dat het insolventierecht van de lidstaten geleidelijk naar elkaar toegroeit;

E.  overwegende dat de insolventieverordening in 2000 is vastgesteld en inmiddels al meer dan negen jaar van kracht is; overwegende dat de Commissie uiterlijk 1 juni 2012 verslag moet uitbrengen over de toepassing van de verordening;

F.  overwegende dat de insolventieverordening het resultaat was van een zeer langdurig onderhandelingsproces, waarbij veel gevoelige onderwerpen buiten beschouwing zijn gelaten, en dat de wijze waarop de verordening een aantal kwesties regelt al achterhaald was op het moment dat zij werd vastgesteld;

G.  overwegende dat er veel veranderd is sinds de inwerkingtreding van de insolventieverordening: 12 nieuwe lidstaten zijn toegetreden tot de Unie en het fenomeen „concern” heeft een hoge vlucht genomen;

H.  overwegende dat insolventie niet alleen voor de betrokken ondernemingen nadelige gevolgen heeft, maar ook voor de economie van de lidstaten, en dat er daarom naar gestreefd moet worden om elke economische actor, elke belastingbetaler en elke werkgever voor de onaangename gevolgen van insolventie te behoeden;

I.  overwegende dat de benadering van insolventieprocedures momenteel meer gericht is op de redding van ondernemingen als alternatief voor liquidatie;

J.  overwegende dat het insolventierecht een instrument moet zijn om ondernemingen op EU-niveau te redden; overwegende dat dergelijke reddingsoperaties waar mogelijk gunstig moeten zijn voor de schuldenaar, de schuldeisers en de werknemers;

K.  overwegende dat een schuldeiser de insolventieprocedure niet mag misbruiken om een collectieve tenuitvoerlegging van zijn vorderingen te verhinderen, en overwegende dat daarom voldoende procedurele waarborgen moeten worden ingevoerd;

L.  overwegende dat een rechtskader moet worden ontwikkeld dat beter is toegesneden op tijdelijk insolvente ondernemingen;

M.  overwegende dat de Commissie in haar mededeling van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010) 2020) verwijst naar de ontbrekende schakels en knelpunten die de totstandbrenging van een interne markt voor de 21e eeuw in de weg staan, en het volgende vaststelt: „De interne markt moet toegankelijker worden gemaakt voor KMO's. Ondernemerschap moet worden ontwikkeld door concrete beleidsinitiatieven, waaronder een vereenvoudiging van het vennootschapsrecht (faillissementsprocedures, statuut van besloten vennootschap enz.) en initiatieven om ondernemers na een zakelijk fiasco een doorstart te laten maken”;

N.  overwegende dat het insolventierecht tevens regelgeving moet vaststellen voor het sluiten van een onderneming, op een manier die het minst schadelijk en het gunstigst is voor alle betrokkenen wanneer eenmaal is vastgesteld dat de redding van de onderneming waarschijnlijk gaat mislukken of is mislukt;

O.  overwegende dat in elk concreet geval onderzocht moet worden welke redenen ten grondslag liggen aan de insolventie van een onderneming, oftewel dat moet worden vastgesteld of de financiële problemen van een onderneming slechts van voorbijgaande aard zijn of dat de onderneming volledig insolvabel is; overwegende dat het van cruciaal belang is het totale vermogen van een schuldenaar te bepalen en zijn verplichtingen vast te stellen voordat over diens solvabiliteit of insolvabiliteit geoordeeld kan worden;

P.  overwegende dat concerns een wijdverbreid verschijnsel zijn, maar dat op EU-niveau nog geen aandacht is besteed aan hun insolventie; overwegende dat de insolventie van een concern waarschijnlijk voor elk van de leden van het insolvente concern meerdere afzonderlijke insolventieprocedures binnen verschillende rechtsstelsels in gang zet; overwegende dat het concern als geheel waarschijnlijk niet kan worden gereorganiseerd tenzij deze procedures gecoördineerd kunnen worden, en dat het concern wellicht moet worden opgedeeld in zijn samenstellende delen, hetgeen verliezen voor de schuldeisers, de aandeelhouders en de werknemers tot gevolg heeft;

Q.  overwegende dat een sanering bij insolventie van concerns momenteel slechts moeilijk door te voeren in de EU is vanwege de verschillende regelingen die in de lidstaten gelden, waardoor duizenden banen gevaar lopen;

R.  overwegende dat de koppeling van nationale insolventieregisters die zou leiden tot de oprichting van een algemene en volledig toegankelijke EU-databank over insolventieprocedures, schuldeisers, aandeelhouders, werknemers en rechtbanken de mogelijkheid biedt te achterhalen of in een andere lidstaat een insolventieprocedure is geopend, en wat de uiterste termijnen en details voor de indiening van vorderingen zijn; overwegende dat dit kosteneffectief bestuur zou bevorderen en voor meer transparantie zou zorgen;

S.  overwegende dat grensoverschrijdende levenstestamenten („living wills”) juridisch afdwingbaar zouden moeten zijn voor financiële instellingen en dat zij tevens in overweging moeten worden genomen voor alle systeemrelevante vennootschappen, zelfs indien het geen financiële instellingen betreft, hetgeen een belangrijke stap zou betekenen in het proces om een adequate grensoverschrijdende insolventieregeling tot stand te brengen;

T.  overwegende dat bepalingen inzake insolventieprocedures speciale regelingen moeten toestaan met betrekking tot de afsplitsing van levensvatbare onderdelen die essentiële diensten leveren, zoals betalingssystemen en andere mechanismen die in „living wills” worden gedefinieerd; overwegende in dit verband dat lidstaten tevens moeten waarborgen dat in hun insolventiewetgeving passende bepalingen worden opgenomen die speciale regelingen op EU-niveau toestaan voor de opsplitsing van insolvente grensoverschrijdende conglomeraten in levensvatbare onderdelen;

U.  overwegende dat bij insolventieprocedures rekening moet worden gehouden met interne overdrachten binnen een concern, teneinde te waarborgen dat het vermogen in voorkomende gevallen grensoverschrijdend recupereerbaar is zodat een rechtvaardig resultaat kan worden behaald;

V.  overwegende dat de liquidatie van sommige beleggingsmaatschappijen, in het bijzonder verzekeringsmaatschappijen, niet mogelijk is op basis van een momentopname en dat voor deze maatschappijen een oplossing moet worden gevonden met een rechtvaardige spreiding van de activa over een langere tijdsperiode; overwegende dat overdrachten, run-offs of voortzetting van ondernemingen niet verhinderd mogen worden, en een prioriteitsstelling kunnen vereisen;

W.  overwegende dat een besluit om volledige concerns en geen aparte rechtspersonen bij de insolventieprocedure te betrekken resultaatgericht moet zijn en dat daarbij rekening moet worden gehouden met een domino-effect, zoals het in gang zetten van andere afwikkelingsinstrumenten, of de gevolgen voor garantiestelsels die meerdere merken binnen een concern omvatten;

X.  overwegende dat moet worden gekeken naar de precisering van geharmoniseerde bail-in-procedures en normen voor grensoverschrijdende conglomeraten, met inbegrip van met name de omruiling van schulden tegen aandelen („debt-to-equity swaps”);

Y.  overwegende dat het arbeidsrecht weliswaar tot de bevoegdheden van de lidstaten behoort, maar dat het insolventierecht van invloed kan zijn op het arbeidsrecht, en dat in een context van sterkere globalisering en economische crisis het insolventievraagstuk moet worden benaderd uitgaande van het arbeidsrecht, aangezien de verschillende definities van de termen'werkgelegenheid' en „werknemer” in de lidstaten er niet toe moeten leiden dat de rechten van werknemers in geval van insolventie worden afgezwakt; overwegende dat specifieke discussies over insolventie echter geen automatisch voorwendsel moeten zijn voor het vaststellen van arbeidsrecht op EU-niveau;

Z.  overwegende dat Richtlijn 2008/94/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever(5) als doel heeft een minimum beschermingsniveau voor werknemers bij insolventie te waarborgen, met behoud van de nodige flexibiliteit voor de lidstaten; overwegende dat er verschillen tussen de lidstaten bestaan wat betreft de uitvoering ervan en dat met deze verschillen rekening moet worden gehouden;

AA.  overwegende het feit dat in Richtlijn 2008/94/EG expliciet staat vermeld dat werknemers in deeltijd, werknemers met een contract van bepaalde duur en uitzendkrachten onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen; overwegende dat ook werknemers die geen standaardcontract hebben sterkere bescherming in geval van insolventie moeten genieten;

AB.  overwegende dat er momenteel een gebrek is aan harmonisatie inzake de rangorde van schuldeisers, waardoor de uitkomst van gerechtelijke procedures minder voorspelbaar is; overwegende dat een sterkere prioriteit moet worden gegeven aan vorderingen van werknemers ten opzichte van vorderingen van andere schuldeisers;

AC.  overwegende dat het toepassingsgebied van Richtlijn 2008/94/EG te breed is en dat in het bijzonder de term „onvervulde aanspraken” te breed kan worden uitgelegd terwijl een aantal lidstaten een strikte definitie van de term „loon” handhaaft (bijvoorbeeld exclusief ontslagvergoeding, bonussen, vergoedingsregelingen, enz.), hetgeen ertoe kan leiden dat aanzienlijke vorderingen niet worden gehonoreerd;

AD.  overwegende dat de lidstaten de bevoegdheid hebben om de begrippen „loon” en „bezoldiging” te definiëren, mits zij de algemene beginselen van gelijkheid en non-discriminatie van werknemers naleven, zodat zij bij elk geval van insolventie dat ten koste kan gaan van de werknemers schadeloos worden gesteld overeenkomstig de sociale doelstelling van Richtlijn 2008/94/EG en met inachtneming van de vast te stellen minimumbedragen;

AE.  overwegende dat het wegens de arbeidscontracten in de hele EU en de verscheidenheid van deze contracten binnen de lidstaten momenteel niet mogelijk is om op Europees niveau een definitie van het begrip „werknemer” vast te stellen;

AF.  overwegende dat uitsluitingen van de werkingssfeer van Richtlijn 2008/94/EG voor zover mogelijk moeten worden vermeden;

AG.  overwegende dat de wetgevingsmaatregelen waarop in deze resolutie wordt aangedrongen moeten berusten op gedetailleerde effectbeoordelingen, zoals het Parlement gevraagd heeft;

1.  verzoekt de Commissie op grond van artikel 50, artikel 81, lid 2, of artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een of meer voorstellen in te dienen met betrekking tot een Europees kader voor insolventieprocedures voor ondernemingen, op basis van de gedetailleerde aanbevelingen in de bijlage, met het oog op de totstandbrenging van gelijke uitgangsvoorwaarden, en gebaseerd op een grondige analyse van alle haalbare alternatieven;

2.  bevestigt dat de aanbevelingen in overeenstemming zijn met de grondrechten en met het subsidiariteitsbeginsel;

3.  is van oordeel dat de financiële gevolgen van het verlangde voorstel gedekt moeten worden door voldoende middelen uit de begroting;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande gedetailleerde aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad.

(1) PB L 160 van 30.6.2000, blz. 1.
(2) Zaak C-341/04 Eurofood IFSC Ltd, [2006] ECR I-3813.
(3) Zaak C-97/08 P Akzo Nobel e.a. / Commissie [2009] ECR I-8237.
(4) Zaak C-444/07 MG Probud Gdynia sp. z.o.o. [2010] ECR I-417.
(5) PB L 283 van 28.10.2008, blz. 36.


BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

GEDETAILLEERDE AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

Deel 1: Aanbevelingen betreffende de harmonisatie van specifieke aspecten van insolventie- en vennootschapsrecht

1.1.  Aanbeveling betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van de opening van insolventieprocedures

Het Europees Parlement stelt voor de voorwaarden waaronder insolventieprocedures geopend kunnen worden te harmoniseren. Het Europees Parlement is van mening dat aspecten van de opening van procedures door middel van een richtlijn als volgt geharmoniseerd moeten worden:

   insolventieprocedures kunnen worden gestart tegen schuldenaars die natuurlijke personen, rechtspersonen of verenigingen zijn;
   insolventieprocedures worden bijtijds geopend om redding van een onderneming in moeilijkheden mogelijk te maken;
   insolventieprocedures kunnen worden geopend met betrekking tot het vermogen van bovengenoemde schuldenaars, het vermogen van organisaties zonder rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld een Europees economisch samenwerkingsverband), de nalatenschap en het vermogen van een goederengemeenschap;
   bij tijdelijke insolventie kan elke onderneming ter zelfbescherming verzoeken om opening van een insolventieprocedure;
   insolventieprocedures kunnen ook worden geopend na ontbinding van een rechtspersoon of van een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid, zolang verdeling van de boedel nog niet heeft plaatsgevonden, of indien er nog vermogen aanwezig is;
   insolventieprocedures kunnen worden geopend door een rechtbank of door een andere bevoegde autoriteit, op schriftelijk verzoek van een schuldeiser of de schuldenaar; het verzoek om opening van de procedure kan worden ingetrokken zolang de procedure niet is geopend of het verzoek niet door een rechtbank is afgewezen;
   een schuldeiser kan verzoeken om opening van een procedure wanneer hij daarbij een juridisch belang heeft en geloofwaardig kan aantonen dat hij een vordering heeft;
   een procedure kan worden geopend wanneer de schuldenaar insolvent is, dat wil zeggen niet in staat is aan de betalingsverplichtingen te voldoen; indien de schuldenaar het verzoek indient, kan de procedure ook worden geopend wanneer insolventie van de schuldenaar dreigt, dat wil zeggen wanneer de schuldenaar waarschijnlijk niet in staat zal zijn om aan de betalingsverplichtingen te voldoen;
   wanneer het een verplicht verzoek tot faillietverklaring door de schuldenaar betreft, moet de procedure binnen een periode van tussen de een en de twee maanden na staking van de betalingen worden geopend indien de rechter niet al een voorlopige procedure heeft geopend of andere passende maatregelen heeft getroffen ter bescherming van het vermogen, en mits voldoende vermogen beschikbaar is ter dekking van de kosten van de insolventieprocedure;
   de lidstaten wordt verzocht regels op te stellen op grond waarvan de schuldenaar aansprakelijk is bij niet-indienen of bij ondeugdelijk indienen, en zij dienen te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

1.2  . Aanbevelingen betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van de indiening van vorderingen

Het Europees Parlement stelt voor de voorwaarden waaronder vorderingen in insolventieprocedures moeten worden ingediend te harmoniseren. Het Parlement is van mening dat aspecten van de indiening van vorderingen door middel van een richtlijn als volgt geharmoniseerd moeten worden:

   het tijdstip waarop onvervulde aanspraken worden vastgesteld is het tijdstip waarop de insolvabiliteit van de werkgever begint, dat wil zeggen het tijdstip waarop besloten is een verzoek tot opening van de insolventieprocedure in te dienen, of het tijdstip waarop de opening van de procedure is afgewezen wegens het feit dat de kosten niet gedekt werden;
   schuldeisers dienen binnen een bepaalde termijn hun vordering schriftelijk in bij de curator;
   de lidstaten stellen bovengenoemde termijn binnen een tot drie maanden na bekendmaking van het faillissementsbesluit vast;
   de schuldeiser wordt verzocht documentatie voor te leggen ter staving van zijn vordering;
   de curator stelt een lijst op van alle ingediende vorderingen en deze lijst wordt ter inzage gelegd bij de bevoegde rechtbank in de zin van artikel 2, onder d) van de insolventieverordening;
   te late indieningen, dat wil zeggen indieningen van een schuldeiser die de uiterste termijn voor de indiening van de vordering heeft overschreden, worden geverifieerd, maar kunnen extra kosten voor de schuldeiser in kwestie met zich meebrengen.

1.3.  Aanbevelingen betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het beroep tot nietigverklaring

Het Europees Parlement stelt voor aspecten van het beroep tot nietigverklaring als volgt te harmoniseren:

   de wetten van de lidstaten voorzien in de mogelijkheid handelingen aan te vechten die vóór de opening van de procedure zijn verricht en die schuldeisers benadelen;
   handelingen die het voorwerp van een beroep tot nietigverklaring kunnen zijn, zijn transacties in een situatie van dreigende insolventie, het vestigen van zekerheidsrechten, transacties met verbonden partijen en transacties met het oogmerk schuldeisers te bedriegen;
   de perioden gedurende welke een handeling kan worden aangevochten door middel van een beroep tot nietigverklaring variëren al naar gelang de aard van de betreffende handeling; de periode begint op de datum van het verzoek tot opening van de procedure; de perioden kunnen tussen de drie en de negen maanden bestrijken voor transacties verricht in een situatie van dreigende insolventie, tussen de zes en de twaalf maanden voor het vestigen van zekerheidsrechten, tussen de een en de twee jaar voor transacties met verbonden partijen, en tussen de drie en de vijf jaar voor transacties verricht met het oogmerk schuldeisers te bedriegen;
   in principe berust de bewijslast om aan te tonen dat een handeling kan worden aangevochten bij de partij die stelt dat aanvechting mogelijk is; bij transacties met verbonden partijen berust de bewijslast bij de verbonden persoon.

1.4.  Aanbeveling betreffende de harmonisatie van bepaalde algemene aspecten van de eisen aan de kwalificatie en het werk van de curator

   de curator moet zijn toegelaten door een bevoegd lichaam van een lidstaat of door een bevoegde rechtbank van een lidstaat benoemd zijn, moet van onbesproken gedrag zijn en moet de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke opleiding hebben afgerond;
   de curator moet bevoegd en gekwalificeerd zijn om de situatie van de organisatie van de schuldeiser in te schatten en bestuurstaken voor de onderneming over te nemen;
   bij opening van een hoofdprocedure inzake insolventie dient de curator binnen een termijn van zes maanden bevoegd te worden verklaard om met terugwerkende kracht te besluiten over de bescherming van het vermogen indien een onderneming haar kapitaal heeft verplaatst;
   de curator moet door middel van aangepaste prioritaire procedures de aan de onderneming verschuldigde bedragen kunnen invorderen voordat de schuldeisers worden voldaan en als alternatief voor de overdracht van vorderingen;
   de curator moet onafhankelijk zijn van de schuldeisers en van andere belanghebbenden bij de insolventieprocedure;
   in geval van een belangenconflict legt de curator zijn functie neer.

1.5.  Aanbeveling betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van herstructureringsplannen

Het Europees Parlement stelt voor aspecten van de vaststelling, gevolgen en inhoud van herstructureringsplannen als volgt te harmoniseren:

   als alternatief voor handelingen overeenkomstig de wettelijke voorschriften kunnen schuldenaren of curatoren een herstructureringsplan indienen;
   het plan moet regelingen bevatten voor de voldoening van de schuldeisers en voor de aansprakelijkheid van de schuldenaar na afronding van de insolventieprocedure;
   het plan moet alle relevante informatie bevatten die de schuldeisers in staat stelt te besluiten of zij het plan kunnen accepteren;
   het plan moet in een bijzondere procedure voor de bevoegde rechter worden goedgekeurd of afgewezen;
   schuldeisers die niet benadeeld zijn door of partijen die geen rol spelen in het plan, mogen niet stemmen over het plan, of mogen in elk geval niet de gelegenheid krijgen de goedkeuring van het plan in de weg te staan.

Deel 2: Aanbevelingen betreffende de herziening van Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures,

2.1.  Aanbeveling betreffende de werkingssfeer van de insolventieverordening

Het Europees Parlement is van mening dat het toepassingsgebied van de insolventieverordening uitgebreid moet worden tot insolventieprocedures waarbij de schuldenaar bezitter blijft of een voorlopige curator is benoemd. Bijlage A van de insolventieverordening moet dienovereenkomstig worden herzien.

2.2.  Aanbeveling betreffende de definitie van „centrum van de voornaamste belangen”

Het Europees Parlement is van mening dat de insolventieverordening een definitie van de term „centrum van de voornaamste belangen” moet bevatten, die dusdanig is geformuleerd dat het frauduleuze „forum-shopping” kan worden tegengegaan. Het Europees Parlement stelt voor een formele, op overweging 13 gemodelleerde definitie in te voegen, die is gericht op de objectieve herkenbaarheid voor derden.

Het Europees Parlement is van mening dat bij de formulering van de definitie rekening gehouden moet worden met de duidelijk herkenbare uitoefening van de activiteiten, de plaats waar het vermogen zich bevindt, het centrum van de operationele of productie-activiteiten, de aanwezigheid van werknemers, enz.

2.3.  Aanbeveling betreffende de definitie van „vestiging” in het kader van een secundaire procedure

Het Europees Parlement is van mening dat de insolventieverordening een definitie moet bevatten van het begrip „vestiging” als elke plaats van handeling waar de schuldenaar met behulp van mensen, goederen en diensten een economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is.

2.4.  Aanbeveling betreffende de samenwerking tussen rechtbanken

Het Europees Parlement is van mening dat artikel 32 van de insolventieverordening moet voorzien in een duidelijke plicht tot kennisgeving en samenwerking, niet alleen tussen curatoren, maar ook tussen rechtbanken.

Bij opening van een insolventieprocedure en een secundaire procedure dient de tijd die het doorlopen van de procedures vergt, geharmoniseerd en verkort te worden.

2.5.  Aanbevelingen betreffende bepaalde aspecten van het beroep tot nietigverklaring

Het Europees Parlement is van mening dat artikel 13 van de insolventieverordening zodanig gewijzigd moet worden dat het artikel geen stimulans vormt voor een grensoverschrijdend beroep tot nietigverklaring, maar helpt voorkomen dat een dergelijk beroep succesvol is door het invoegen van clausules over de keuze van het toepasselijke recht.

In elk geval dient er bij de herziening van de voorschriften betreffende het beroep tot nietigverklaring rekening mee gehouden te worden dat gezonde dochters van insolvente holdingmaatschappijen niet via een beroep tot nietigverklaring in de insolventie meegezogen worden in plaats van in het belang van de schuldeisers verkocht te worden als renderende ondernemingen.

Deel 3: Aanbevelingen betreffende de insolventie van concerns

In het licht van de uiteenlopende integratieniveaus die binnen een concern kunnen bestaan, is het Europees Parlement van mening dat de Commissie een flexibel voorstel moet indienen voor de regulering van de insolventie van concerns, en daarbij rekening moet houden met het volgende:

1.  indien de functionele structuur/eigendomsstructuur dit mogelijk maakt, dient de volgende aanpak te worden gevolgd:

   A. Procedures worden geopend in de lidstaat waar het hoofdkantoor van het concern is gevestigd. De opening van de procedure dient automatisch erkend te worden.
   B. De opening van de hoofdprocedure moet leiden tot schorsing van de in een andere lidstaat geopende procedure tegen andere leden van het concern.
   C. Er wordt één enkele curator benoemd.
   D. In elke lidstaat waarin secundaire procedures worden geopend, moet een commissie worden ingesteld die de belangen van plaatselijke schuldeisers en werknemers behartigt en vertegenwoordigt.
   E. Wanneer niet kan worden vastgesteld welke vermogensbestanddelen aan welke schuldenaar toebehoren, of wanneer het niet mogelijk is de vorderingen binnen een concern te beoordelen, dient het bij wijze van uitzondering mogelijk te zijn het vermogen samen te voegen.

2.  Het instrument dient voor insolventieprocedures met betrekking tot gedecentraliseerde concerns in het volgende te voorzien:

   A. Regels betreffende verplichte coördinatie en samenwerking tussen rechtbanken, tussen rechtbanken en curatoren en tussen curatoren onderling.
   B. Regels betreffende onmiddellijke erkenning van vonnissen betreffende de opening, het verloop en de beëindiging van een insolventieprocedure en van vonnissen die rechtstreeks met deze insolventieprocedure verband houden.
   C. Regels betreffende toegang tot de rechter voor curatoren en schuldeisers.
  D. Regels ter vergemakkelijking en bevordering van het gebruik van diverse vormen van samenwerking tussen rechtbanken ter coördinatie van de insolventieprocedures, en vaststelling van de voorwaarden en waarborgen die op deze vormen van samenwerking van toepassing zijn. Deze hebben gevolgen voor de uitwisseling van informatie, voor de coördinatie van handelingen en voor het vinden van gemeenschappelijke oplossingen:
   uitwisseling van informatie tussen rechtbanken met alle middelen,
   coördinatie van het beheer van en het toezicht op het vermogen en de zaken van de schuldenaar,
   onderhandeling over en goedkeuring en uitvoering van een insolventieovereenkomst betreffende de coördinatie van de procedure,
   de coördinatie van hoorzittingen.
   E. Regels op grond waarvan benoeming van een gemeenschappelijke curator voor alle procedures mogelijk wordt gemaakt en bevorderd. De gemeenschappelijke curator wordt benoemd door de betrokken rechtbanken en wordt bijgestaan door plaatselijke vertegenwoordigers, die een stuurcomité vormen; regels tot vaststelling van de procedure voor samenwerking tussen leden van het stuurcomité.
  F. Regels die grensoverschrijdende insolventieovereenkomsten mogelijk maken en bevorderen en die betrekking hebben op de verdeling van de verantwoordelijkheid voor diverse aspecten van het verloop en het beheer van de procedure tussen de verschillende betrokken rechtbanken en tussen insolventievertegenwoordigers, met inbegrip van:
   verdeling van verantwoordelijkheden tussen de partijen bij de overeenkomst;
   beschikbaarheid en coördinatie van herstelmaatregelen;
   coördinatie van de invordering van vermogensbestanddelen ten bate van schuldeisers in het algemeen;
   indiening en verwerking van vorderingen;
   communicatiemethoden, waaronder taal, frequentie en middelen;
   gebruik en vervreemding van vermogensbestanddelen;
   coördinatie en harmonisatie van de reorganisatieplannen;
   kwesties die specifiek verband houden met de overeenkomst, waaronder wijziging en beëindiging, interpretatie, effectiviteit en geschillenbeslechting;
   beheer van de procedure, in het bijzonder wat betreft schorsing van de procedure of overeenkomsten tussen partijen die geen toegang hebben tot bepaalde rechtshandelingen;
   waarborgen;
   kosten en vergoedingen.

Deel 4: Aanbeveling betreffende de opening van een EU-insolventieregister

Het Europees Parlement stelt voor een EU-insolventieregister te openen in het kader van het Europese e-justitieportaal, dat voor elke grensoverschrijdende geopende insolventieprocedure ten minste de volgende elementen moet bevatten:

   de relevante gerechtelijke beslissingen en vonnissen,
   de benoeming van de curator en de contactgegevens van deze persoon,
   de uiterste termijnen voor de indiening van vorderingen.

Rechtbanken zouden verplicht moeten zijn deze gegevens aan het EU-register te verstrekken.

De informatie moet zijn opgesteld in de officiële taal van de lidstaat waarin de procedure is geopend, en in het Engels.

Juridische mededeling - Privacybeleid