Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2024(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0373/2011

Ingediende teksten :

A7-0373/2011

Debatten :

PV 14/11/2011 - 17
CRE 14/11/2011 - 17

Stemmingen :

PV 15/11/2011 - 7.14
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0490

Aangenomen teksten
PDF 159kWORD 76k
Dinsdag 15 november 2011 - Straatsburg
Toepassing van de Richtlijn erkenning beroepskwalificaties
P7_TA(2011)0490A7-0373/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over de uitvoering van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (2011/2024(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties(1),

–  gezien zijn resolutie van 19 februari 2009 inzake een Europese beroepskaart voor aanbieders van diensten(2),

–  gezien het arrest van het Hof van 19 januari 2006 in zaak C-330/03, Colegio de Ingenieros de Caminos, Canales y Puertos tegen Administración del Estado (Jurispr. 2006),

–  gezien het verslag over het EU-burgerschap 2010, getiteld „Het wegnemen van de belemmeringen voor de rechten van EU-burgers” (COM(2010)0603),

–  gezien de openbare raadpleging over Richtlijn 2005/36/EG die de Commissie in maart 2011 heeft gestart,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 getiteld „Europa 2020 – Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (COM(2010)2020),

–  gezien het op 9 mei 2010 gepubliceerde rapport van dhr. Monti getiteld „Een nieuwe strategie voor de interne markt”,

–  gezien de hoorzitting met de nationale parlementen op 26 oktober 2010 over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2005/36/EG,

–  gezien de in opdracht van het Europees Parlement uitgevoerde studie over de erkenning van beroepskwalificaties (PE 447.514),

–  gezien de mededeling van 27 oktober 2010 van de Commissie getiteld „Naar een Single Market Act voor een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen” (COM(2010)0608),

–  gezien het jaarverslag 2010 van Solvit over de ontwikkeling en de prestaties van het Solvit-netwerk in 2010,

–  gezien zijn resolutie van 6 april 2011 over een interne markt voor de Europese burger(3),

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 april 2011, getiteld „Single Market Act – Twaalf hefbomen om de groei aan te jagen en het vertrouwen te versterken” (COM(2011)0206),

–  gezien het Groenboek van de Commissie van 22 juni 2011 over modernisering van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (COM(2011)0367),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 5 juli 2011 met een samenvatting van de reacties in het kader van de raadpleging over de modernisering van de richtlijn inzake beroepskwalificaties(4),

–  gezien het werkdocument van de Commissie van 5 juli 2011 over de evaluatie van de richtlijn inzake beroepskwalificaties(5),

–  gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de adviezen van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0373/2011),

A.  overwegende dat de demografische veranderingen het steeds belangrijker maken dat beroepsbeoefenaren door de hele Europese Unie mobiel zijn;

B.  overwegende dat de veranderende arbeidsmarkten meer transparantie, grotere vereenvoudiging en flexibeler regels betreffende de erkenning van beroepskwalificaties noodzakelijk maken;

C.  overwegende dat mobiliteit van beroepsbeoefenaren een sleutelfactor is voor economische ontwikkeling en duurzaam economisch herstel;

D.  overwegende dat het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) verwacht dat de vraag naar hoogopgeleide werknemers in de Europese Unie tussen nu en 2020 met meer dan 16 miljoen banen zal toenemen;

E.  overwegende dat het recht op het krijgen van werk of het aanbieden van diensten in een andere lidstaat een in de Verdragen vastgelegd grondrecht is en een concreet voorbeeld vormt van de manier waarop burgers kunnen profiteren van de interne markt;

F.  overwegende dat het vrije verkeer van personen binnen de EU en het recht op erkenning van verdiensten en beroepsvaardigheden slechts kunnen bestaan als de bestaande onzichtbare barrières zoveel mogelijk worden beperkt en als sommige nationale regels die het gebruik van het recht op gekwalificeerde banen op buitensporige wijze in de weg staan, verdwijnen;

G.  overwegende dat een optimale opzet van het systeem voor de wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties een absolute voorwaarde is om iedereen in staat te stellen te profiteren van de voordelen van het vrije verkeer;

H.  overwegende dat de Single Market Act heeft onderstreept dat het moderniseren van het systeem voor de erkenning van beroepskwalificaties van cruciaal belang is voor het aanzwengelen van economische groei en voor het vergroten van het vertrouwen van beroepsuitoefenaren en burgers;

I.  overwegende dat een van de belangrijkste redenen voor de problemen met de erkenning van academische titels of beroepskwalificaties het gebrek aan vertrouwen in de criteria voor de accreditatie en de academische kwalificaties van het land van herkomst is, en dat er daarom dringend maatregelen moeten worden vastgesteld voor automatische erkenning door het uit de weg ruimen van vooroordelen en formele nationale belemmeringen voor erkenning;

J.  overwegende dat sinds 2007 ongeveer 100 000 besluiten met betrekking tot erkenning onder de voorwaarden van de richtlijn zijn genomen, en dat hierdoor 85 000 beroepsuitoefenaren gebruik hebben kunnen maken van het recht op mobiliteit(6);

K.  overwegende dat beroepsuitoefenaren in de gezondheidszorg van alle werknemers in beroepen die in de EU gereglementeerd zijn het meest mobiel zijn, en dat ongeveer 57 200 artsen, verplegers, tandartsen, apothekers, vroedvrouwen en dierenartsen tussen 2007 en 2010 een erkenning hebben gekregen;

L.  overwegende dat er nog altijd een kloof bestaat tussen de verwachtingen van de burgers en de werkelijkheid, gezien het feit dat in 2010 meer dan 16% van alle door SOLVIT behandelde dossiers betrekking had op de erkenning van beroepskwalificaties(7);

M.  overwegende dat het moeilijk is te weten te komen welke autoriteit bevoegd is voor de erkenning van beroepskwalificaties en dat de procedures daarvoor ingewikkeld zijn;

N.  overwegende dat de richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg bepaalt dat de lidstaten waar de behandeling plaatsvindt er zorg voor dragen dat informatie over het recht om hun beroep uit te oefenen van gezondheidswerkers die zijn ingeschreven in nationale of lokale registers op hun grondgebied beschikbaar wordt gemaakt voor de autoriteiten van andere lidstaten, waarbij informatie wordt uitgewisseld via het informatiesysteem voor de interne markt (IMI);

O.  overwegende dat in 2010 het aantal SOLVIT-dossiers met betrekking tot beroepskwalificaties 220 bedroeg, en dat meer dan twee derde van al deze dossiers afkomstig waren uit slechts vier lidstaten;

P.  overwegende dat Richtlijn 2005/36/EG regels consolideert van 15 eerdere, sinds de jaren zestig goedgekeurde richtlijnen;

Q.  overwegende dat Richtlijn 2005/36/EG niet door alle lidstaten op tijd is omgezet, en pas drie jaar na de oorspronkelijke deadline volledig is geïmplementeerd;

R.  overwegende dat een goede toepassing van deze richtlijn de menselijke dimensie van de interne markt ten goede zal komen;

S.  overwegende dat de invoering van een Europese beroepskaart tot vereenvoudiging en versnelling van het proces van erkenning van beroepskwalificaties kan leiden;

Vereenvoudiging voor burgers

1.  is van mening dat het vrije verkeer van een toenemend aantal hooggekwalificeerde personen en werknemers een van de belangrijkste voordelen van Europese samenwerking en van een concurrerende interne markt is, een belangrijk element vormt voor de ontwikkeling van economieën in de hele EU en een recht van alle Europese burgers is; is stellig van mening dat de mobiliteit van werknemers onder de Europese burgers moet worden aangemoedigd en dat indirecte belemmeringen moeten worden opgeheven, mits er een evenwicht wordt bereikt tussen mobiliteit en de kwaliteit van beroepskwalificaties;

2.  moedigt alle initiatieven aan die gericht zijn op het vergemakkelijken van de grensoverschrijdende mobiliteit ten behoeve van de efficiënte werking van de diensten- en arbeidsmarkten en om de economische groei in de EU te stimuleren; erkent dat het noodzakelijk is Richtlijn 2005/36/EG te moderniseren daar deze een helder en betrouwbaar juridisch kader moet waarborgen;

3.  verzoekt de Commissie en de lidstaten de mobiliteit van beroepsuitoefenaren verder te bevorderen; beschouwt de relatief geringe aantallen mobiele beroepsuitoefenaren een bron van zorg en is van oordeel dat er strategieën moeten worden ontwikkeld om dit probleem aan te pakken; wijst met nadruk op de recente Eurobarometer-enquête, waaruit blijkt dat ruim 50 procent van de jongeren in Europa openstaat voor of enthousiast is over werken in het buitenland(8);

4.  verzoekt de lidstaten de voordelen van de richtlijn bij hun burgers en beroepsuitoefenaren onder de aandacht te brengen;

5.  is van oordeel dat dialoog tussen de betrokken partijen met het oog op het regelmatig aanpassen van de vereisten op het gebied van initiële opleiding, erkenning van ervaring en permanente scholing essentieel is om tot harmonisatie van opleidingen te komen; is daarnaast van oordeel dat het invoeren van een „28-ste regeling” bovenop de nationale regelingen de kwestie van de opleidingsverschillen niet naar tevredenheid zal kunnen oplossen;

6.  wijst erop dat het beginsel van gedeeltelijke toegang door de overgrote meerderheid van de respondenten op de openbare raadpleging van de Commissie wordt afgewezen, in de praktijk moeilijk is te controleren en verduidelijkt moet worden; benadrukt echter dat gedeeltelijke toegang nuttig kan zijn, maar alleen voor die beroepen waarvan de taken duidelijk kunnen worden afgebakend; dringt aan op een gedetailleerde evaluatie van dit beginsel en is van oordeel dat de toepassing ervan per geval moet worden bekeken, maar dat het nooit van toepassing mag zijn op de gereguleerde beroepen met gezondheids- en veiligheidsimplicaties;

7.  verwelkomt het algemene succes van de procedure voor automatische erkenning; onderstreept echter dat het erkenningsproces onder het algemeen systeem op basis van beroepservaring zowel voor de bevoegde autoriteiten, als voor de uitoefenaars van bepaalde beroepen bovenmatig ingewikkeld en tijdrovend is;

8.  onderstreept het belang van het systeem van voorafgaande verklaring, maar wijst erop dat bij de openbare raadpleging van de Commissie in 2011 een groot aantal punten van zorg naar voren is gebracht, en dat meetregelen ter verbetering van de tijdelijke mobiliteit van beroepsuitoefenaars derhalve een belangrijk punt van aandacht moet vormen bij de komende herziening van de richtlijn betreffende de erkenning van beroepskwalificaties; dringt aan op een verdere verduidelijking van het concept van het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten, rekening houdend met het feit dat het onmogelijk is een enkele definitie te formuleren die alle beroepen omvat en dat een dergelijke definitie de subsidiariteit zou ondergraven;

9.  stelt dat bevoegde autoriteiten moeilijkheden ondervinden bij het toepassen van de regeling van voorafgaande verklaring aangezien er geen consistente benadering is van het beoordelen van de tijdelijke en incidentele aard van een dienst en het uitermate moeilijk is controle uit te oefenen op hetgeen de dienstverrichter daadwerkelijk doet; vraagt de Commissie het bepaalde in artikel 7 van de richtlijn aan een evaluatie te onderwerpen en nadere uitleg te verschaffen met betrekking tot bestaande jurisprudentie, in het bijzonder wat betreft beroepen met gezondheids- en veiligheidsimplicaties; verzoekt de Commissie het Parlement van haar bevindingen op de hoogte te stellen;

10.  stelt dat artikel 7, lid 4, van de richtlijn, dat de lidstaten het recht geeft in het geval van beroepen die verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid, en waarop de automatische erkenning niet van toepassing is, vóór de eerste dienstverrichting de beroepskwalificaties van de dienstverrichter te controleren, door de overgrote meerderheid van de betrokken partijen van essentieel belang wordt geacht; is evenwel van oordeel dat de lidstaten, teneinde de transparantie te vergroten, zouden moeten verduidelijken welke beroepen in hun ogen verband houden met de volksgezondheid of de openbare veiligheid;

11.  is het eens met de Commissie dat de definitie van „gereglementeerde opleiding” te beperkt is en derhalve de tijdelijke mobiliteit van beroepsuitoefenaars op ongewenste wijze kan beperken; is van oordeel dat de definitie alle opleidingen moet omvatten die het recht bieden het desbetreffende beroep in de lidstaat van herkomst uit te oefenen;

12.  verzoekt de Commissie duidelijk te maken dat een verklaring met het oog op tijdelijke mobiliteit in beginsel op het hele grondgebied van een lidstaat geldig moet zijn, en te beoordelen of een jaarlijkse verklaring nodig is;

13.  dringt erop aan dienstverrichters die hun diensten uitsluitend aanbieden aan consumenten die door hen in andere lidstaten worden begeleid, en die derhalve geen contact met plaatselijke consumenten in de lidstaat van ontvangst hebben (bijvoorbeeld reisleiders, trainers, medische begeleiders van sporters), vrij te stellen van de meldingsplicht zoals bedoeld in artikel 7; is van mening dat dit moet gelden voor alle diensten die niet de volksgezondheid en veiligheid betreffen;

14.  verzoekt de Commissie de verschillende bronnen van informatie die op dit moment voor vragen met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties beschikbaar zijn - met inbegrip van de nationale contactpunten (NCP's) en beroepsorganen - te coördineren en te consolideren met de „Uw Europa”-portal, waarop de centrale aanspreekpunten zijn aangegeven die beschikbaar zijn uit hoofde van de dienstenrichtlijn; is van mening dat beroepsbeoefenaren hiermee een openbaar toegankelijke interface wordt geboden in hun eigen taal waar zij documenten kunnen uploaden, hun beroepskaart kunnen opvragen en uitprinten en relevante en actuele informatie over de erkenningsprocedure kunnen krijgen, alsmede informatie van administratieve aard over bevoegde autoriteiten, beroepsorganen en de documenten die ze moeten inleveren;

15.  is van oordeel dat de dialoog en de uitwisseling van informatie binnen elk beroep en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de NCP's moeten worden verbeterd, zowel in, als tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie te werken aan bevordering van netwerken van bevoegde autoriteiten en beroepsorganen voor de beroepen met de hoogste mobiliteitsgraad, de uitwisseling van algemene informatie over nationale processen en onderwijsvereisten, en de uitwisseling van optimale werkmethoden, en te onderzoeken op welke wijze tot nauwere samenwerking kan worden gekomen, bijvoorbeeld door middel van gemeenschappelijke platforms; is van mening dat overheidsinstanties en de sociale partners een gestructureerde dialoog moeten aangaan over de vraag op welke wijze jongeren beter in de arbeidswereld kunnen worden geïntegreerd;

16.  verzoekt de lidstaten de doelmatigheid te verbeteren waarmee overheidsinstanties gegevens over de rechten van werknemers en over de procedures met het oog op erkenning van beroepskwalificaties verspreiden, en zo in het kader van de bevordering van de mobiliteit iedere vorm van ontmoedigende bureaucratie te beperken;

17.  vraagt de lidstaten derhalve gebruik te maken van moderne communicatietechnologieën, waaronder databanken en online registratieprocedures, teneinde te waarborgen dat de onder het algemene erkenningsysteem vastgestelde termijnen worden gerespecteerd en dat op het gebied van de toegang tot informatie en de kennis van procedures wezenlijke vooruitgang wordt geboekt;

18.  vindt dat bevoegde autoriteiten verplicht moeten worden alle andere bevoegde autoriteiten voor de respectieve beroepen actuele contactgegevens te verstrekken;

19.  verzoekt de Commissie richtsnoeren vast te stellen voor de termijn waarbinnen de indiener van een compleet dossier een besluit van de bevoegde autoriteit mag verwachten; is van mening dat het inkorten van deze termijn door een groter gebruik van het IMI en het optimaliseren van de procedures ook de mobiliteit ten goede zou komen; verzoekt de lidstaten voldoende middelen ter beschikking te stellen om te zorgen voor erkenning van beroepskwalificaties binnen een redelijke termijn;

20.  verzoekt de lidstaten, de bevoegde autoriteiten en de Commissie voor meer transparantie te zorgen, zodat indieners van een aanvraag of betrokken personen volledig worden ingelicht over de redenen van de niet-erkenning van hun diploma of beroepskwalificatie;

21.  stelt dat de bestaande procedure voor aanmelding van nieuwe diploma's te ingewikkeld is; verzoekt de Commissie de procedure voor de aanmelding van nieuwe diploma's te vereenvoudigen en bijlage V bij de richtlijn sneller aan te passen;

22.  verzoekt de lidstaten, de bevoegde autoriteiten en de Commissie met klem ervoor te zorgen dat de erkenning van diploma's en certificaten gelijke tred houdt met de erkenning van beroepskwalificaties, teneinde een daadwerkelijke interne markt op Europees en internationaal niveau tot stand te brengen en daarmee overlappende regelgeving te voorkomen;

23.  onderstreept dat compensatiemaatregelen, die de bevoegde autoriteiten de mogelijkheid bieden een geschiktheidstest verplicht te stellen en een aanpassingsperiode van ten hoogste drie jaar te eisen, en die van onschatbare waarde zijn voor het waarborgen van de consumenten- en patiëntenveiligheid, moeten worden herzien om hun geschiktheid vast te stellen voor het oplossen van bestaande problemen; dringt aan op betere uitleg en op een evaluatie van de gedragscode ter ondersteuning van de bevoegde autoriteiten;

24.  dringt aan op de ontwikkeling van niet-bindende EU-richtsnoeren betreffende de toepassing van compensatiemaatregelen, in overleg met bevoegde autoriteiten, beroepsorganen, de lidstaten en het Europees Parlement;

25.  onderstreept dat de toetsing van de kwalificatieniveaus zoals bedoeld in artikel 11 voor de autoriteiten bijzonder ingewikkeld en duur is, en voor burgers nauwelijks te begrijpen; wijst erop dat de vijf kwalificatieniveaus zoals bedoeld in artikel 11 vaak tot verwarring leiden met de acht kwalificatieniveaus van het Europees kwalificatiekader; is het eens met de inschatting van de Commissie dat schrapping van artikel 11 en bijlagen II en III zou betekenen dat de bevoegde autoriteiten niet langer op basis van van tevoren vastgestelde kwalificatieniveaus moeten beslissen of de indiener van een aanvraag al dan niet aan de opleidingseisen voldoet, maar zich zouden kunnen concentreren op de vraag of er wezenlijke verschillen tussen de opleidingen bestaan en of compenserende maatregelen nodig zijn; stelt derhalve vast dat schrapping van de kwalificatieniveaus en bijlagen II en III de erkenningsprocedure aanzienlijk zou vereenvoudigen;

26.  wijst erop dat de onderwijsstelsels in de lidstaten nog steeds sterk verschillen; is dan ook van mening dat perioden die als regel worden doorgebracht op beroepsopleidingen in het kader van tweeledige opleidingen, moeten worden meegerekend als de minimumopleidingsperioden die voor aan aantal beroepen vereist zijn;

27.  verzoekt de lidstaten en de bevoegde autoriteiten met steun van de Commissie studies te verrichten met het oog op een Europese classificatie van bevoegdheden, kwalificaties en beroepen, om vast te stellen of de diploma's en beroepen in de verschillende lidstaten overeenkomen met dezelfde bekwaamheden en kwalificaties, en om aldus over een Europees analyse-instrument te beschikken;

28.  is van oordeel dat de gedragscode grotere bekendheid verdient, omdat daarmee de tenuitvoerlegging van de richtlijn - onder andere door het bevorderen van een gemeenschappelijke interpretatie van de bepalingen daarvan - kan worden verbeterd;

Aanpassing van bestaande regelingen

29.  vraagt de Commissie de structuren voor dialoog tussen lidstaten, bevoegde autoriteiten en beroepsorganen nieuw leven in te blazen, om de minimumopleidingseisen voor de sectorale beroepen zo geregeld mogelijk aan te passen in overeenstemming met wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, teneinde ervoor te zorgen dat deze bij de bestaande beroepspraktijk aansluiten, en de bestaande classificatie van economische activiteiten op basis van beroepservaring te actualiseren en een eenvoudig mechanisme voor permanente aanpassing van de minimumopleidingseisen te ontwikkelen; verzoekt de Commissie, rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen van de processen van Bologna en Kopenhagen, de invoering te beoordelen van een benadering die uitgaat van bekwaamheid door bij de vaststelling van de minimumopleidingseisen niet alleen naar de duur van de opleiding te kijken, maar ook naar de leerresultaten;

30.  verzoekt de Commissie met klem het proces van modernisering van automatische erkenning niet te versnipperen, zoals wordt voorgesteld in het Groenboek, en ervoor te zorgen dat het Parlement in voldoende mate wordt betrokken bij eventuele andere substantiële wijzigingen aan de richtlijn;

31.  is verheugd over de recente hervormingen die zijn doorgevoerd in het kader van het proces van Bologna en over de voordelen die dit proces voor Europese studenten oplevert op het gebied van mobiliteit en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; moedigt de Commissie aan de lidstaten te helpen bij het transparanter en vergelijkbaarder maken van het Europees puntenoverdrachtssysteem (ECTS), zodat het ECTS een fundamenteel instrument wordt voor het vergemakkelijken van de wederzijdse erkenning van kwalificaties en uiteindelijk ook de mobiliteit;

32.  vraagt de Commissie bij het vaststellen van minimumopleidingseisen rekening te houden met het belang van het standaardiseren van eindtermen en klinische vaardigheden;

33.  verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is de regeling van automatische erkenning in de toekomst verder uit te breiden;

34.  verzoekt om verdere verduidelijking van de voorgestelde verlenging van de duur van de algemene opleiding als een vereiste voor toelating tot de opleiding tot verpleger en vroedvrouw;

35.  verzoekt om verdere verduidelijking van de voorgestelde schrapping van artikel 21, lid 4, van de richtlijn beroepskwalificaties;

36.  verzoekt de lidstaten een vergelijking van de minimumopleidingseisen uit te voeren en meer onderlinge uitwisselingen en uitwisselingen tussen bevoegde autoriteiten te organiseren met het oog op het nader op elkaar afstemmen van die minimumopleidingseisen;

37.  wijst erop dat het voor de beoordeling van de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2005/36/EG vereist is dat er een lijst van getuigschriften of ander bewijzen van in één of meer lidstaten erkende en tegelijkertijd in andere lidstaten niet erkende officiële bevoegdheden wordt opgesteld; is van mening dat deze lijst ook gevallen moet bevatten van burgers die een titel hebben behaald in een andere lidstaat dan hun land van herkomst en wie bij terugkeer naar hun eigen lidstaat erkenning van hun titel wordt geweigerd;

38.  onderstreept het aanzienlijke aantal gereglementeerde beroepen in de EU en verzoekt de lidstaten de gegrondheid van de classificatie van sommige beroepen te heroverwegen, teneinde vast te stellen of de diploma's en beroepen in de verschillende lidstaten overeenkomen met dezelfde bekwaamheden en kwalificaties; is van mening dat een verlaging van het totale aantal gereglementeerde beroepen in de EU de mobiliteit ten goede zou komen; wijst er echter op dat zo'n classificatie van nut kan zijn in verband met kwesties op het gebied van de consumentenbescherming, in het bijzonder in het geval van medische, juridische en technische beroepen;

39.  is van oordeel dat de mobiliteit van beroepsuitoefenaren het meest gebaat is bij een vermindering van het aantal gereglementeerde beroepen in de EU; verzoekt de Commissie in de herziene versie van de richtlijn een mechanisme op te nemen dat de lidstaten in staat stelt hun regelgeving, met uitzondering van regelgeving met betrekking tot beroepsuitoefenaren in de gezondheidszorg, te toetsen en te schrappen indien deze niet proportioneel is;

Verbetering van volksgezondheid en openbare veiligheid

40.  is van oordeel dat de bescherming van de veiligheid van consumenten en patiënten een cruciaal uitgangspunt moet zijn bij de herziening van de richtlijn en dat het welslagen van deze richtlijn in hoge mate afhangt van het waarborgen van zowel mobiliteit als veiligheid; wijst op de bijzondere status van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg;

41.  onderstreept dat het voorkomt dat beroepsbeoefenaren hun beroep in de EU blijven uitoefenen ondanks het feit dat zij tijdelijk of definitief zijn geschorst, en dat dit tot ernstige problemen heeft geleid;

42.  dringt aan op de oprichting, binnen het kader van het Informatiesysteem interne markt (IMI) en voor die beroepen die niet reeds onder de dienstenrichtlijn vallen, van een proactief waarschuwingsmechanisme dat verplicht tot het doen uitgaan van een alarmboodschap naar alle lidstaten wanneer actie worden ondernomen tegen de registratie van een beroepsbeoefenaar of van zijn recht diensten te verlenen, mits het waarschuwingsmechanisme geen andere informatie bevat, het vermoeden van onschuld in acht neemt en in overeenstemming is met de bestaande regels inzake gegevensbescherming;

43.  wijst erop dat het publiek en patiënten betere garanties moeten krijgen dat beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg die zijn erkend hun vaardigheden en kennis up-to-date hebben gehouden;

44.  benadrukt dat belanghebbenden aandringen op meer aandacht voor permanente bijscholing (CPD), met inbegrip van (levenslang) formeel, niet-formeel en informeel leren, en op de noodzaak om dit te evalueren; wijst erop dat door de mondiale concurrentie en de verschuiving naar economieën die op kennis zijn gebaseerd nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaardigheden en onderwijs ontstaan; vraagt de Commissie derhalve om te zoeken naar methoden voor het documenteren van alle vormen van leren, bijvoorbeeld via Europese vaardighedenpaspoorten en het Europees kwalificatieskader, alsook IMI, en een tabel op te stellen om de verschillende CPD-systemen in de lidstaten te kunnen vergelijken; verzoekt de Commissie daarnaast te onderzoeken of compensatiemaatregelen een passende oplossing kunnen zijn voor het probleem van de uiteenlopende niveaus van permanente bijscholing voor werknemers in de gezondheidszorg; moedigt de bevoegde autoriteiten aan tijdens het erkenningsproces informatie over permanente bijscholing te bieden en optimale werkmethoden op dit gebied en informatie over permanente bijscholing uit te wisselen, met name met betrekken tot de sectoren en lidstaten waar permanente bijscholing verplicht is;

45.  onderstreept dat het belangrijk is permanente scholing af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkten in de lidstaten, teneinde de opleidingsmiddelen voor beroepsbeoefenaars doeltreffender te benutten;

46.  onderstreept dat uitbreiding van de erkenningsprocedure met de kwalificaties van derde landen tot misbruik van het systeem in de vorm van forumshopping zou kunnen leiden en voor de bevoegde autoriteiten in de lidstaten van ontvangst een zeer groot gevaar zou zijn;

47.  wijst erop dat het vermogen om met collega's en patiënten te kunnen communiceren voor beroepsuitoefenaren in de gezondheidszorg van fundamenteel belang is om gevaarlijke of potentieel levenbedreigende situaties te voorkomen;

48.  is van oordeel dat artikel 53 van Richtlijn 2005/36/EG met betrekking tot taalvaardigheden moet worden verduidelijkt, aangezien de Commissie, het Europees Hof van Justitie en de lidstaten nog altijd van mening verschillen over de interpretatie ervan; vraagt daarom de Commissie en de lidstaten de regeling inzake taalvereisten voor beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg te herzien door de bevoegde autoriteiten de flexibiliteit te geven om de technische en conversatietaalvaardigheden van beroepsbeoefenaars vast te stellen en, alleen indien nodig, te testen in het kader van het erkenningsproces; is van mening dat, zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor werkgevers om zichzelf te vergewissen van de taalvaardigheden van beroepsuitoefenaren wanneer ze iemand voor een bepaalde baan aanwerven, het evenredigheidsbeginsel in dit opzicht nauwgezet moet worden toegepast, zodat dergelijke tests geen extra belemmering gaan vormen;

49.  is van mening dat taalvaardigheden essentieel zijn voor een soepele integratie van een beroepsbeoefenaar in een ander land, voor het waarborgen van de kwaliteit van de geleverde diensten en het beschermen van de veiligheid van consumenten en patiënten;

50.  onderstreept dat, om patiënten te beschermen, beroepsuitoefenaren die e-healthdiensten aanbieden dezelfde kwaliteits- en veiligheidsnormen moeten hanteren als aanbieders van niet-elektronische gezondheidsdiensten; is daarom van mening dat moet worden verduidelijkt dat de vereisten van deze richtlijn en, indien van toepassing, aanvullende vereisten ook op e-healthdienstverrichters van toepassing zijn;

51.  wijst erop dat de ontwikkeling van e-gezondheid en een stelsel van gezondheidszorg op afstand vereist dat verpleegkundigen en artsen na hun opleiding in staat zijn voor patiënten van verschillende nationaliteiten te zorgen, en dat daarom de samenwerking moet worden bevorderd tussen opleidingscentra, ziekenhuizen en universiteiten in verschillende landen ten behoeve van de beroepsbeoefenaren en afgestudeerden die via deze instrumenten voor de patiënten moeten zorgen;

Integratie van beroepsbeoefenaars en vergroting van het vertrouwen in het systeem

52.  verwelkomt de resultaten van de proefprojecten voor de beroepsbeoefenaarskaart die zijn aangekondigd op het forum voor de interne markt in Krakow; is van oordeel dat beroepsbeoefenaarskaarten een vrijwillig karakter moeten hebben, moeten certificeren dat academische en beroepservaring is verworven en aan het IMI-systeem gekoppeld moeten zijn; is van oordeel dat een beroepsbeoefenaarskaart een nuttig instrument zou kunnen zijn voor het vergroten van de mobiliteit van sommige beroepsbeoefenaars, het vereenvoudigen van administratieve procedures en het vergroten van de veiligheid; vraagt de Commissie vóór de introductie van zo'n kaart aan te tonen dat een vrijwillige kaart een potentiële toegevoegde waarde heeft; onderstreept dat de invoering van zo'n kaart aan bepaalde vereisten inzake veiligheid en gegevensbescherming moet voldoen en hamert erop dat de nodige veiligheidselementen tegen misbruik en fraude moeten worden ingebouwd;

53.  herhaalt dat de onevenwichtige tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in EU27 alleen kan worden aangepakt indien alle lidstaten meer vertrouwen en geloof hebben in elkaars systemen;

54.  steunt de uitbreiding van het IMI tot beroepsbeoefenaars die nog niet onder het informatiesysteem zoals bedoeld in het voorstel voor een verordening betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt(9) (de „IMI-verordening”) vallen, alsook tot beroepsuitoefenaars die niet onder Richtlijn 2005/36/EG vallen;

55.  dringt aan op de verplichte introductie van het IMI voor bevoegde autoriteiten, met het oog op het vergemakkelijken van proactieve administratieve samenwerking en het vereenvoudigen van de erkenningsprocedures; is van oordeel dat het IMI verder kan worden verbeterd, bijvoorbeeld door de beschikbare functies uit te breiden om het werk van de nationale autoriteiten te faciliteren; verzoekt de Commissie flankerende structuren betreffende opleiding en technische ondersteuning in het leven te roepen, teneinde het systeem zo doeltreffend mogelijk te maken;

56.  dringt aan op een grotere mobiliteit van afgestudeerden en op inachtneming van de uitspraak in de zaak-Morgenbesser(10); vindt dat de lidstaten onder toezicht betaald werk door afgestudeerden uit andere lidstaten moeten aansporen indien hun eigen staatsburgers dit ook is toegestaan; onderstreept daarnaast dat de beroepservaring die tijdens onder toezicht verricht werk wordt verworven in de lidstaat van herkomst moet worden erkend;

57.  onderstreept dat het concept van gemeenschappelijke platforms, zoals bedoeld in artikel 15 van de richtlijn, geen succes is geweest in de zin dat zulke platforms op dit moment helemaal niet bestaan; is van oordeel dat zij nuttige instrumenten kunnen zijn voor het verbeteren van mobiliteit, en dat zij door de beroepsuitoefenaren zelf moeten worden gedefinieerd en gecontroleerd; verwelkomt het voornemen van de Commissie om dit concept in een herzien artikel te verbeteren; verzoekt de Commissie de lidstaten de nodige ruimte te geven om te kiezen of zij al of niet willen deelnemen aan een gemeenschappelijk platform, en de drempel voor deelname door lidstaten te verlagen;

58.  is van oordeel dat de introductie van gemeenschappelijke platforms afhankelijk moet worden gemaakt van een internemarkttest en dat er parlementair toezicht op moet worden uitgeoefend;

59.  onderstreept dat deze richtlijn ook bepalingen inzake gegevensbescherming zoals bedoeld in Richtlijn 95/46/EG moet bevatten en dat bij hervormingen van de richtlijn ook rekening moet worden gehouden met ontwikkelingen op het vlak van gegevensbescherming; is van oordeel dat recente contactgegevens van de met gegevensbeheer belaste bevoegde autoriteiten beschikbaar moeten zijn, en dat er helder beleid moet worden ontwikkeld met betrekking tot het opslaan en gebruik van gegevens van beroepsbeoefenaars, alsook richtsnoeren betreffende het corrigeren van onjuiste informatie;

60.  wijst erop dat de onderhandelingen tussen de EU en Zwitserland hebben geresulteerd in een overeenkomst betreffende de wijziging van bijlage III van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Confederatie anderzijds inzake het vrij verkeer van personen, teneinde Richtlijn 2005/36/EG daarin op te nemen; geeft aan dat de overeenkomst voorziet in een tijdelijke toepassing van de meeste bepalingen van de richtlijn, met uitzondering van Titel II, waarvoor aanpassingen in Zwitserland nodig zijn, en dat het besluit van de Raad betreffende de hierboven vermelde overeenkomst komt te vervallen indien Zwitserland niet ten laatste 24 maanden na de goedkeuring van de richtlijn de interne procedures voor de tenuitvoerlegging van dit besluit afrondt; zal de ontwikkelingen ten aanzien van dit onderwerp op de voet volgen;

61.  vraagt de Commissie ervoor te zorgen dat een herziene richtlijn met inachtneming van de vastgestelde deadline correct wordt omgezet; dringt er bij de lidstaten op aan de richtlijn de prioriteit te geven die haar toekomt;

o
o   o

62.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(2) PB C 76 E van 25.3.2010, blz. 42.
(3) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0145.
(4) http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/docs/news/20110706-summary-replies-public-consultation-pdq_en.pdf.
(5) http://ec.europa.eu/internal_market/qualifications/docs/news/20110706-evaluation-directive-200536ec_en.pdf.
(6) Europese Commissie, „Evaluation of the Professional Qualifications Directive”, Brussel, 5 juli 2011.
(7) Europese Commissie, DG MARKT, SOLVIT-verslag 2010: Development and Performance of the SOLVIT-network in 2010, (2011).
(8) Europese Commissie - Flash Eurobarometer, „Youth on the Move: Analytical Report, mei 2011.
(9) Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt („de IMI-verordening”), (COM(2011)0522).
(10) Uitspraak van het Hof van Justitie van 13 november 2003 in zaak C-313/01, Morgenbesser, Jurispr. I-13467.

Juridische mededeling - Privacybeleid