Resolutie van het Europees Parlement van 15 november 2011 over de gezondheid van honingbijen en de problemen van de bijenteeltsector (2011/2108(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de bijenteelt(1),
– gezien de mededeling van de Commissie van 6 december 2010 over de gezondheid van honingbijen (COM(2010)0714),
– gezien de conclusies van de Raad van 17 mei 2011 over de gezondheid van honingbijen,
– gezien de mededeling van de Commissie van 3 mei 2011, getiteld „Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011)0244),
– gezien Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening)(2), die speciale bepalingen vaststelt voor de bijenteelt in de Europese Unie,
– gezien het wetenschappelijk rapport van de EFSA van 11 augustus 2008 en het door de EFSA in opdracht gegeven en goedgekeurde wetenschappelijke rapport van 3 december 2009 die beide gaan over de sterfte onder bijen en de bewaking van bijen in Europa,
– gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie in zaak C-442/09(3) inzake de etikettering van honing die genetisch gemodificeerd materiaal bevat,
– gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad(4),
– gezien Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden(5),
– gezien zijn resolutie van 8 maart 2011 over „Het proteïnetekort in de EU: welke oplossing voor een allang bestaand probleem?”(6),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en het advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid (A7-0359/2011),
A. overwegende dat de bijenteelt als economische en sociale activiteit een cruciale rol in de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden speelt en banen creëert, en een belangrijke ecosysteemdienst verleent via bestuiving, hetgeen bijdraagt tot verbetering van de biodiversiteit door de genetische verscheidenheid van planten te behouden;
B. overwegende dat de bijenteelt en biodiversiteit wederzijds afhankelijk zijn; overwegende dat bijenkolonies door middel van de bestuiving van planten bijdragen aan het ontstaan van ecologisch, economisch en maatschappelijk gezien waardevolle goederen voor iedereen en daarbij de continuïteit van de voedselvoorziening waarborgen en de biodiversiteit in stand houden, en dat bijenhouders derhalve met hun bijenkolonies een milieudienst van de eerste orde leveren en bovendien een duurzaam productiemodel op het platteland waarborgen; overwegende dat „weidegrond voor bijen”, diverse foerageergebieden en bepaalde landbouwgewassen (koolzaad, zonnebloemen, e.d.) bijen de rijke voeding bieden die zij nodig hebben om hun immuunsysteem in stand te houden en gezond te blijven;
C. overwegende dat er gevreesd wordt dat er in verband met de hoge aanloopkosten in de bijenhouderij steeds minder mensen in deze sector gaan werken, met als gevolg dat er te weinig bijenkolonies zijn om belangrijke landbouwgewassen te bestuiven;
D. overwegende dat zowel in de EU als in andere delen van de wereld sprake is van een afname van de bijenvolken; overwegende dat het aantal bestuivende soorten, die bijdragen tot de productiviteit van de landbouw, afneemt; overwegende dat, als deze trend zich duidelijk versterkt, de landbouwers in de EU, alsmede elders in de wereld, genoodzaakt kunnen zijn een beroep te doen op bestuiving met hulp van de mens, hetgeen tot een verdubbeling van de uitgaven voor bestuiving zou leiden; overwegende dat de wetenschap en de veterinaire praktijk thans nauwelijks doeltreffende preventie- of bestrijdingsmethoden tegen bepaalde schadelijke organismen en ziekten paraat hebben, omdat er in de afgelopen decennia onvoldoende onderzoek- en ontwikkelingswerkzaamheden zijn geweest naar nieuwe bijengeneesmiddelen, wat te wijten is aan de beperkte omvang van deze markt en de navenant geringe belangstelling van grote farmaceutische bedrijven; overwegende dat het beperkte aantal geneesmiddelen waarmee de Varroa destructor-mijt kan worden bestreden, in vele gevallen niet langer doeltreffend is,
E. overwegende dat een groot aantal letale en subletale factoren van invloed zijn op de gezondheid van individuele bijen en kolonies, waarbij veel factoren onderling samenhangen; overwegende dat het beperkte aantal op de markt verkrijgbare geneesmiddelen waarmee de Varroa destructor-mijt kan worden bestreden in veel gevallen niet langer voldoende doeltreffend is, doordat resistentie optreedt; overwegende dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen, de veranderende klimaat- en milieuomstandigheden, het verlies aan plantendiversiteit, verandering van het grondgebruik, verkeerde beheerspraktijken in de bijenteelt en de aanwezigheid van invasieve soorten de immuunsystemen van de kolonies verzwakken en opportunistische pathologieën bevorderen; overwegende dat de blootstelling van honingbijen aan bestrijdingsmiddelen zowel direct als indirect plaatsvindt, bijvoorbeeld via verwaaiing, oppervlaktewater, guttatie, nectar en stuifmeel;
F. overwegende dat de bijenhouders kunnen bijdragen tot het behoud van de gezondheid en het welzijn van hun bijen, zij het dat de milieukwaliteit daarbij een belangrijke factor voor het welslagen vormt;
G. overwegende er wordt gepleit voor een minimaal gebruik van diergeneeskundige producten en werkzame stoffen alsmede handhaving van een gezond immuunsysteem van de kolonies, maar dat resistentieproblemen blijven bestaan; overwegende dat werkzame stoffen en geneesmiddelen niet door bijen gemetaboliseerd worden en dat Europese producenten rekenen op schone honing die geen residuen bevat en van hoge kwaliteit is;
H. overwegende dat een groot aantal Europese bijenhouders amateur is en geen beroepsimker;
Onderzoek en verbreiding van wetenschappelijke kennis
1. verzoekt de Commissie om verhoging van het niveau van de steun die in het kader van het komende kaderprogramma (KP8) wordt gegeven aan onderzoek in verband met de gezondheid van honingbijen en het onderzoek te concentreren op technologische ontwikkelingen en ziektepreventie en -bestrijding, in het bijzonder op de gevolgen van milieufactoren voor het immuunsysteem van bijenkolonies en de interactie met pathologieën, op de omschrijving van duurzame landbouwpraktijken, op de bevordering van de toepassing van alternatieven die geen gebruik maken van chemische stoffen (te weten preventieve landbouwmethoden als wisselbouw en biologische bestrijding) en op verdere bevordering over de gehele linie van geïntegreerde bestrijdingsmethoden en de ontwikkeling van diergeneeskundige producten ter bestrijding van de oorzaken van de ziekten die thans bij honingbijen in de EU optreden, met name de Varroa destructor-mijt, omdat deze de belangrijkste ziekteverwekker is en moet worden bestreden met een grotere verscheidenheid aan werkzame stoffen, gezien haar grote vermogen om resistentie te ontwikkelen, en ter bestrijding van endoparasieten en andere opportunistische ziekten;
2. acht het van belang dat er op korte termijn maatregelen worden genomen om de gezondheid van bijen te beschermen, met inachtneming van de bijzondere kenmerken van de bijenteeltsector, de verschillende betrokken partijen en de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit;
3. spreekt nogmaals zijn bezorgdheid uit dat de toenemende sterfte onder honingbijen en wilde bestuivers in Europa, indien niet onder controle gebracht, een zware negatieve weerslag zal hebben op de landbouw, de voedselproductie en continuïteit van de voedselvoorziening, de biodiversiteit, de duurzaamheid van het milieu en op ecosystemen;
4. vraagt de Commissie in nauwe samenwerking met de imkersverenigingen de instelling van passende nationale toezichtstelsels te bevorderen en op EU-niveau geharmoniseerde normen te ontwikkelen die vergelijking mogelijk maken; onderstreept de noodzaak van jaarlijks te herziene en bij te werken uniforme identificatie en registratie van bijenkasten op nationaal niveau; beklemtoont dat de middelen voor de identificatie en registratie niet afkomstig mogen zijn uit het budget voor de programma's ter verbetering van de productie en de afzet van honing in de Europese Unie (Verordening van de Raad (EG) nr. 1221/97(7));
5. verzoekt de Commissie om steun voor een Europees netwerk van „referentiebijenkorven” om na te gaan hoe de gezondheid van bijen beïnvloed wordt door milieuomstandigheden, teeltmethoden en landbouwmethoden;
6. dringt er bij de Europese Commissie op aan om de driejarenprogramma's op grond van de verklaringen van alle lidstaten over het aantal daadwerkelijk getelde bijenkorven op te stellen, en niet aan de hand van schattingen;
7. is verheugd over de oprichting van het EU-referentielaboratorium voor bijengezondheid dat zich dient te richten op activiteiten die niet bestreken worden door de bestaande netwerken van deskundigen of nationale laboratoria en voor een synthese moet zorgen van de totale kennis die hun onderzoek heeft opgeleverd;
8. onderstreept dat het nodig is diagnostische laboratoria en veldonderzoek op nationaal niveau te ondersteunen en wijst erop dat overlappingen bij de financiering moeten worden vermeden;
9. verzoekt de Commissie samen met vertegenwoordigers van de bijensector een stuurcomité in te stellen dat haar bij de vaststelling van het jaarlijkse werkprogramma van het EU-referentielaboratorium helpt; betreurt dat het eerste jaarlijkse werkprogramma van het EU-referentielaboratorium is gepresenteerd zonder voorafgaand overleg met de betrokken partijen;
10. doet een beroep op de Commissie het wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheid van honingbijen te blijven steunen en daarbij voort te bouwen op de goede voorbeelden van de COST-actie Coloss en de initiatieven BeeDoc en STEP en de lidstaten aan te sporen het wetenschappelijk onderzoek op dit gebied te steunen; benadrukt niettemin dat de betrekkingen met de bijenhouders en hun organisaties moeten worden geïntensiveerd;
11. verzoekt de Commissie overlap bij de inzet van financiële middelen te voorkomen teneinde de doeltreffendheid te vergroten en economische en ecologische meerwaarde voor zowel imkers als boeren te genereren; verzoekt de Commissie de lidstaten ertoe aan te sporen meer geld in onderzoek te steken;
12. verzoekt de lidstaten te bevorderen dat nationale monitoringnetwerken voor de fenologie van honingdragende planten worden ingesteld en er toezicht op te houden;
13. dringt er bij de Commissie op aan actief te stimuleren dat de lidstaten, laboratoria, bijenhouders, landbouwers, industrie en wetenschappers meer informatie uitwisselen over ecotoxicologisch onderzoek over de gezondheid van honingbijen om onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op basis van zo veel mogelijk informatie mogelijk te maken; verzoekt de Commissie tot deze procedure bij te dragen door haar desbetreffende website in alle officiële talen van de lidstaten in kwestie beschikbaar te stellen;
14. is verheugd over het initiatief van de Commissie „Betere opleidingen voor veiliger voedsel”, maar wenst dat de looptijd tot na 2011 wordt verlengd en het aantal deelnemers van nationale autoriteiten wordt uitgebreid;
15. dringt aan op steun voor opleidingsprogramma's voor bijenhouders betreffende ziektepreventie en -bestrijding en voor boeren en houtvesters inzake botanische kennis, bijenvriendelijk bestrijdingsmiddelengebruik en de effecten van pesticiden en niet-chemische landbouwmethoden om onkruid te tegen te gaan; verzoekt de Commissie in samenwerking met de imkersverenigingen richtsnoeren voor de diergeneeskundige behandeling van bijenkasten voor te stellen;
16. verzoekt de nationale autoriteiten en de vertegenwoordigende organisaties in de lidstaten de verspreiding van passende wetenschappelijke en technische kennis over de gezondheid van bijen onder de bijenhouders te steunen; wijst op de behoefte aan een permanente dialoog tussen bijenhouders, landbouwers en de desbetreffende autoriteiten;
17. onderstreept dat het noodzakelijk is te waarborgen dat dierenartsen adequaat worden opgeleid en bijenhouders de mogelijkheid krijgen dierenartsen te raadplegen en dat bijenteeltspecialisten bij de nationale veterinaire autoriteiten worden ingeschakeld;
Diergeneesmiddelen
18. erkent dat de ontwikkeling van innovatieve en effectieve behandelingen tegen de varroa-mijt, die jaarlijkse verliezen van ongeveer 10% veroorzaakt, van groot belang is; is van mening dat de steun voor toegestane veterinaire behandelingen moet worden verhoogd om de negatieve effecten van ziekten en plagen te beperken; verzoekt de Commissie gezamenlijke richtsnoeren in te voeren inzake veterinaire behandeling in de sector, en wijst erop dat deze naar behoren moet worden ingezet; dringt aan op de invoering van richtsnoeren voor het gebruik van stoffen en/of preparaten op basis van organische zuren en etherische oliën en andere voor biologische bestrijding toegelaten stoffen;
19. dringt er bij de lidstaten op aan financiële steun te verlenen aan het onderzoek, de ontwikkeling en het testen in de praktijk van nieuwe diergeneesmiddelen voor bijen, met name aan kmo's, gezien het feit dat de bijenteelt door middel van de bestuiving van planten bijdraagt aan het behoud van de biodiversiteit en aan het algemeen welzijn en dat de diergeneeskundige kosten die de bijenhouders momenteel moeten dragen hoog zijn in vergelijking tot die van andere veeteeltbranches;
20. benadrukt dat het noodzakelijk is om de farmaceutische industrie stimulansen te bieden om nieuwe geneesmiddelen te ontwikkelen voor de bestrijding van bijenziekten;
21. wenst dat de Commissie soepeler regels opstelt voor de toelating en beschikbaarheid van diergeneesmiddelen voor honingbijen, waaronder geneesmiddelen van plantaardige oorsprong en geneesmiddelen die geen gezondheidseffecten voor insecten hebben; is verheugd over het Commissievoorstel betreffende de herziening van de richtlijn diergeneesmiddelen, maar wijst erop dat de geringe beschikbaarheid daarvan niet als voorwendsel mag dienen voor het registreren/in de handel brengen van antibiotica voor de behandeling van andere opportunistische pathologieën in honingbijenkolonies, gezien de effecten op de kwaliteit van de bijenproducten en resistentie;
22. verheugt zich over het voornemen van de Commissie om door middel van het zogenaamde watervalsysteem maximale residulimieten in te voeren voor het gebruik van geneesmiddelen om een einde te maken aan de huidige rechtsonzekerheid, die verhindert dat zieke bijen worden behandeld;
23. dringt aan op een zodanige verandering van de regelgeving dat het Europees Geneesmiddelenbureau in een geest van bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten gedurende een zekere overgangsperiode exclusiviteit kan garanderen voor het vervaardigen en op de markt brengen van nieuwe werkzame stoffen in innovatieve diergeneesmiddelen voor bijen;
24. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken om bij de volgende herziening van het Veterinair Fonds van de Europese Unie de dekking van dat fonds uit te breiden tot bijenziekten;
25. is verheugd dat de Commissie voornemens is een uitgebreide diergezondheidswet voor te leggen; verzoekt de Commissie de draagwijdte en de financiering van het Europees veterinair beleid aan te passen aan de specifieke kenmerken van bijen en bijenteelt, om te zorgen voor een efficiëntere strijd tegen de ziekten van bijen via de toereikende beschikbaarheid van doeltreffende en gestandaardiseerde geneesmiddelen in alle lidstaten en steunverlening voor bijengezondheid in het kader van het Europees veterinair beleid; verzoekt de Commissie voor meer harmonisatie tussen de lidstaten te zorgen en haar inspanningen te concentreren op de bestrijding en beheersing van varroase in de EU;
26. ondersteunt de teeltprogramma's die zich concentreren op tolerantie ten aanzien van ziekten en parasieten, in het bijzonder de varroa-mijt;
Gevolgen van de moderne landbouw voor bijen
27. onderstreept dat de Europese Unie onlangs, met grote inzet van het Europees Parlement, nieuwe strengere regels voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en het duurzaam gebruik ervan heeft opgesteld, om de veiligheid daarvan voor mens en milieu te waarborgen; wijst erop dat deze regels aanvullende strenge criteria voor de veiligheid van bijen omvatten; verzoekt de Commissie het Parlement te informeren over de succesvolle uitvoering van de nieuwe regelgeving;
28. vraagt de Commissie te bevorderen dat de methodieken voor de risicobeoordeling van pesticiden verbeteren om de gezondheid van kolonies en de populatieontwikkeling te beschermen, en te zorgen voor adequate beschikbaarheid van de resultaten en methodologie van ecotoxicologisch onderzoek die bij de toelatingsdossiers gevoegd zijn;
29. wijst op het belang van duurzame landbouw en verzoekt de lidstaten zo spoedig mogelijk over te gaan tot omzetting en volledige uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG inzake duurzaam gebruik van pesticiden, en met name artikel 14 daarvan, waarin wordt bepaald dat het per 2014 voor alle boeren in de EU verplicht zal zijn geïntegreerde bestrijding van schadelijke organismen toe te passen, en bijzondere aandacht te schenken aan het gebruik van pesticiden die de gezondheid van bijenvolken aantasten;
30. verzoekt de Commissie op basis van betrouwbare en reële tests met geharmoniseerde protocollen de chronische en subletale toxiciteit en de toxiciteit voor larven te betrekken bij de risicobeoordeling van pesticiden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, die sinds 14 juni 2011 van kracht is; verzoekt de Commissie voorts bijzondere aandacht te schenken aan het gebruik van specifieke bestrijdingsmiddelen die onder bepaalde omstandigheden de gezondheid van bijenvolken aantastten; verzoekt de Commissie het onderzoek naar de mogelijke interacties tussen werkzame stoffen en pathogenen en tussen werkzame stoffen onderling te intensiveren; wijst erop dat ook alle applicatiemethoden erbij betrokken moeten worden;
31. stelt met tevredenheid vast dat de deskundigen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid een onafhankelijke evaluatie uitvoeren van de aan de industrie gestelde eisen met betrekking tot het verstrekken van informatie over de afzonderlijke pesticiden;
32. is er voorstander van dat in een geest van samenwerking tussen bijentelers, landbouwers en overheid een systeem wordt ingesteld ter bevordering van aan bijentelers gerichte vooraankondiging van pesticidegebruik, vooral bij het sproeien vanuit de lucht (bijv. tegen muggen), en een systeem voor verstrekking op verzoek van informatie over de locatie van bijenkasten ten tijde van dergelijke operaties; dringt voorts aan op betere informatie-uitwisseling via een gegevensbank op internet tussen bijentelers en boeren, bijvoorbeeld ten aanzien van het plaatsen van bijenkasten in de nabijheid van akkers;
33. verzoekt de lidstaten na te gaan of het nuttig is vakken als bijen houden en gezondheid van bijen in de opleiding tot landbouwer op te nemen;
34. vraagt de Commissie onder speciale verwijzing naar het EFSA-project uit 2009 met de titel „Sterfte onder bijen en bewaking van bijen in Europa” opdracht te geven voor objectief onderzoek naar de mogelijke negatieve gevolgen van genetische gemodificeerde gewassen en monoculturen voor de gezondheid van honingbijen;
Aspecten van productie en voedselveiligheid, beschermde oorsprongsbenamingen
35. vraagt de Commissie voortdurend toe te zien op de diergezondheidssituatie in landen waar bijen vandaan komen, de strengste eisen aan de diergezondheid te stellen en een passend systeem in te stellen om toezicht te houden op teeltmateriaal uit derde landen, teneinde de introductie in de EU te voorkomen van exotische bijenziekten en -parasieten als de Aethina tumida-kevers en de Tropilaelaps-mijten; verzoekt de Commissie en de lidstaten in samenwerking met de imkersverenigingen te zorgen voor meer transparantie met betrekking tot frequentie, percentage, kenmerken en vooral de resultaten van de veiligheidscontroles die aan de controlepunten aan de grenzen worden uitgevoerd;
36. dringt aan op een voorlopige actiedrempel (RPA) van 10 ppb voor in de Europese Unie toegelaten diergeneeskundige producten, gezien de verschillende analysemethoden in de diverse lidstaten;
37. vraagt de Commissie om „geen-actiedrempels” (NAL) of „actiedrempels” (RPA) of maximale residulimieten (MRL's) in honing en andere bijenteeltproducten op te nemen voor stoffen welke voor de Europese bijenteeltsector niet mogen worden toegelaten en om de veterinaire grenscontroles en controles op de interne markt te harmoniseren, aangezien in het geval van honing de invoer van producten van slechte kwaliteit, vervalste producten of surrogaten de markt verstoren en de prijzen en de eindkwaliteit op de interne EU-markt voortdurend onder druk zetten, wat voorkomen moet worden door te zorgen dat voor de producten en producenten van de EU dezelfde spelregels gelden als voor die van derde landen; stelt daarbij vast dat de MRL's rekening moeten houden met residuen die afkomstig zijn van goede veterinaire praktijken;
38. verzoekt de Commissie om een nieuwe versie of wijziging van de bijlagen bij Richtlijn 2001/110/EG van de Raad(8) (honingrichtlijn) ter verhoging van de normen van de EU-productie door het vaststellen van duidelijke wettelijke definities voor alle bijenteeltproducten, met inbegrip van honingvariëteiten en het omschrijven van de belangrijke parameters voor de kwaliteit van honing, zoals het proline- en saccharase-gehalte, een laag HMF-niveau of een lage vochtigheid, en van kenmerken waarmee vervalsing op het spoor kan worden gekomen (zoals het glycerinegehalte, de suikerisotopenverhouding (C13/C14), het pollenspectrum en het aroma en het suikergehalte van honing); dringt aan op steun voor onderzoek naar doeltreffende methoden om vervalsing van honing op te sporen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat de controle van de natuurlijke kenmerken van honing die wordt uitgevoerd bij Europese producten, ook wordt uitgevoerd bij de producten uit derde landen;
39. dringt bij de Commissie aan op harmonisering van de etiketteringsvoorschriften met de bepalingen van de verordening betreffende landbouwkwaliteitsprogramma's en op invoering van de verplichting om op het etiket van ingevoerde en in de EU geproduceerde bijenteeltproducten het land van oorsprong te vermelden of, in het geval van mengsels van producten met een verschillende oorsprong, op de verplichte vermelding op het etiket van de diverse landen van oorsprong;
40. vraagt, in de geest van het nieuwe kwaliteitsbeleid van de EU, bijentelers, de organisaties die hen vertegenwoordigen en commerciële bedrijven om een beter gebruik te maken van de etiketteringsregelingen van de EU voor de aanduiding van oorsprong (BOB- of BGA-aanduidingen) voor bijenteeltproducten, wat zou kunnen bijdragen tot de betaalbaarheid van de activiteiten in de bijenteelt en verzoekt de Commissie in nauwe samenwerking met de verenigingen van bijentelers kwaliteitsbenamingen voor te stellen en de rechtstreekse verkoop van bijenteeltproducten op de lokale markten te bevorderen;
41. vraagt dat actie wordt ondernomen om de consumptie van Europese honing en bijenteeltproducten te stimuleren, inclusief door honingsoorten te promoten met kenmerken die specifiek zijn voor bepaalde variëteiten en geografische gebieden;
Maatregelen in verband met de instandhouding van de biodiversiteit en de komende herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
42. dringt aan op raadpleging van bijenhouders door de Europese en nationale autoriteiten bij de opstelling van de bijenteeltprogramma's en de desbetreffende wetgeving teneinde de doeltreffendheid en de tijdige uitvoering van deze programma's te garanderen; verzoekt de Commissie aanzienlijk meer financiële middelen ter beschikking te stellen door de huidige steunverlening aan de bijenteelt in het kader van het GLB na 2013 uit te breiden en te zorgen voor het voortbestaan en de continue verbetering van de steunprogramma's voor de bijenteeltsector (Verordening (EG) nr. 1221/97), en de ontwikkeling van gezamenlijke projecten aan te moedigen en vraagt de lidstaten technische bijstand aan de bijenhouderij te verlenen; verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat het cofinancieringsstelsel verenigbaar is met de toekenning van rechtstreekse steun in het kader van de eerste pijler van het GLB (facultatieve toepassing van het huidige artikel 68 van het GLB) door de lidstaten die dat nodig achten; benadrukt dat het noodzakelijk is jongeren aan te moedigen imker te worden; vraagt de Commissie om een vangnet of een gemeenschappelijk verzekeringssysteem voor de bijenteelt voor het opvangen van de gevolgen van crisissituaties voor bijenhouders;
43. dringt er bij de Commissie op aan om in het kader van de nieuwe EU-strategie voor biodiversiteit financiële middelen voor de bijenteelt als prioriteit en/of met een hoger bedrag ter beschikking te stellen voor alle in het kader van het GLB ingediende projecten en acties die uitsluitend betrekking hebben op subsoorten en ecotypen van Apis mellifera die in een gebied inheems zijn;
44. verzoekt de Commissie om bij de vaststelling de voor de Europese bijenteelt bestemde steunmaatregelen en financiële steun in het kader van de komende hervorming van het GLB rekening te houden met het algemeen ecologisch en maatschappelijk belang van honingbijenkolonies, daar de bijen voor bestuiving zorgen, en met de milieudienst die bijenhouders met het beheren van hun bijenkolonies leveren;
45. merkt op dat het totale aantal bijentelers in de EU volgens het verslag van de Commissie van 28 mei 2010 licht is gestegen in vergelijking met 2004; wijst erop dat deze stijging volgens het verslag louter aan de toetreding van Bulgarije en Roemenië toe te schrijven is en dat er zonder de bijentelers uit deze landen een aanzienlijke daling van het aantal bijentelers in de EU zou zijn geweest; is van mening dat dit aangeeft dat de situatie in de bijenteelt in de EU ernstig is en dat de sector hulp behoeft en dat concrete maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat bijentelers hun activiteiten voortzetten;
46. verzoekt de Commissie de mogelijkheid te onderzoeken een speciale regeling voor hulp aan bijentelers in te stellen in het kader van de regeling voor rechtstreekse steun, bijvoorbeeld via betalingen voor bijenkolonies, om de bijenteelt in de EU te beschermen, ervoor te zorgen dat bijentelers hun activiteiten voortzetten, jongeren aan te moedigen om bijenteler te worden en ervoor te zorgen dat bijen als bestuivers blijven optreden;
47. verzoekt de Commissie duurzame landbouwmethoden via het gemeenschappelijk landbouwbeleid te bevorderen, boeren aan te sporen overeenkomstig Richtlijn 2009/128/EG eenvoudige landbouwmethoden toe te passen, en in de geest van de nieuwe biodiversiteitsstrategie van de EU de speciaal op de bijenhouderij gerichte agrarische milieuprogramma's te versterken; verzoekt de lidstaten in hun plattelandsontwikkelingsprogramma's milieumaatregelen voor de landbouw op te nemen die afgestemd zijn op de bijeenteelt en boeren aan te sporen aan dit soort maatregelen mee te werken om te bevorderen dat „bijenvriendelijk” grasland aan veldranden behouden blijft, en intensief geïntegreerdeproductiemethoden toe te passen uitgaande van een holistische benadering van de landbouw en met maximale gebruikmaking van biologische bestrijding;
48. bevestigt dat de Commissie de honingbij als gedomesticeerde soort beschouwt en dat de bijenteelt dus een vorm van dierhouderij is, waardoor het mogelijk is betere gezondheids-, welzijns- en beschermingsmaatregelen(9) te nemen en de informatievoorziening over de bescherming van wilde bestuivers te verbeteren; verlangt dan ook dat er een strategie wordt vastgesteld om de gezondheid van bijen te beschermen en dat de bijensector wordt opgenomen in de landbouw- en diergezondheidswetgeving, met inachtneming van de specifieke kenmerken van de bijenhouderij, met name met het oog op compensatie voor bijentelers die te maken hebben met bijensterfte;
49. roept alle belanghebbenden in de bijenteelt ertoe op de kansen te benutten die geboden worden door het huidige gemeenschappelijk landbouwbeleid en de komende hervorming daarvan, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de producentenorganisaties in de gehele landbouw;
Behoud van de biodiversiteit bij bijen
50. dringt er bij de Commissie op aan met toepassing van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad(10) (Habitatrichtlijn) de staat van instandhouding te bepalen van de soort Apis mellifera en deze indien nodig in de bijlagen bij de genoemde richtlijn op te nemen; verzoekt de Commissie, gezien de dringende noodzaak de soort Apis mellifera en de diverse subsoorten die in de Europese Unie voorkomen, te beschermen, de mogelijkheid te onderzoeken een specifiek programma of een specifieke regeling te creëren binnen het financiële instrument Life+ op grond waarvan een pan-Europees project kan worden ingesteld om opnieuw voor wilde populaties van deze soort te zorgen;
51. dringt er bij de Commissie op aan met toepassing van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad(11) op zijn minst tijdelijk de invoer van levende bijen en soorten van het geslacht Bombus uit derde landen te verbieden, teneinde het binnenbrengen van exotische ziekten te voorkomen, vooral gezien het feit dat er in de Europese Unie geen tekort aan genetisch materiaal voor de bijenteelt is, als we bedenken wat de belangrijkste subsoort is waaruit de momenteel in de bijenteelt gebruikte rassen en variëteiten zijn voortgekomen;
52. wijst erop dat maatregelen ten behoeve van de biodiversiteit ook onontbeerlijk zijn in andere sectoren dan de landbouw; wijst erop dat wegbermen, spoorbermen, open stroken in het bos voor leidingen voor energietransport en particuliere en openbare tuinen aanzienlijke oppervlakten vormen, waar een met een doordacht beheer de hoeveelheid stuifmeel en nectar voor bijen en andere bestuivende insecten sterk kan worden verhoogd; is van mening dat de bedoelde ontwikkeling moet passen in het kader van een harmonieuze ruimtelijke ordening waarbij met name de verkeersveiligheid gegarandeerd is;
o o o
53. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Door initiatieven als de EU-strategie voor diergezondheid (2007-2013) die een enkel en duidelijk regelgevingskader moet bieden voor diergezondheid, komt er verbetering in de coördinatie en het doelmatig gebruik van hulpmiddelen door betrokken Europese agentschappen, en wordt het belang van behoud en verbetering van diagnosteringscapaciteit nog eens benadrukt.