Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2156(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0361/2011

Ingediende teksten :

A7-0361/2011

Debatten :

PV 01/12/2011 - 3
CRE 01/12/2011 - 3

Stemmingen :

PV 01/12/2011 - 6.11
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0530

Aangenomen teksten
PDF 141kWORD 58k
Donderdag 1 december 2011 - Brussel
Jaarverslag ECB 2010
P7_TA(2011)0530A7-0361/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 1 december 2011 over het Jaarverslag 2010 van de ECB (2011/2156(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het Jaarverslag 2010 van de ECB,

–  gezien artikel 284 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

–  gezien artikel 15 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank,

–  gezien zijn resolutie van 2 april 1998 over de democratische verantwoording in de derde fase van de EMU(1),

–  gezien zijn resolutie van 23 november 2010 over het Jaarverslag 2009 van de ECB(2),

–  gezien artikel 119, lid 1 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0361/2011),

A.  overwegende dat de eurozone zich in 2010 heeft hersteld, dat de groei van het bbp voor dat jaar uitkwam op 1,7% en in 2011 naar verwachting 1,6% zal bedragen, nadat hij in 2009 met 4,2% was teruggevallen, hoewel sommige internationale organisaties hebben gewaarschuwd voor een mogelijke mondiale economische vertraging;

B.  overwegende dat het gemiddelde totale overheidstekort in de eurozone in 2010 is opgelopen tot 6,0% van het bbp en dat de gemiddelde schuldenlast 85,1% van het bbp beliep, terwijl de respectieve cijfers voor 2007 uitkwamen op 0,7% en 66,2%, en dat de schuldenlast van de VS op 101,1% van het bbp stond en die van Japan op 212,71%;

C.  overwegende dat de gemiddelde jaarlijkse GICP-inflatie in 2010 in de eurozone 1,6% bedroeg en dat het gemiddelde groeitempo van M3 over hetzelfde jaar is blijven hangen op 0,6%;

D.  overwegende dat de ECB op 10 mei 2010 heeft aangekondigd dat het Eurosysteem via het Programma voor de effectenmarkten zou overgaan tot tijdelijke interventies op de secundaire markten van de eurozone voor overheidsschuldpapier, en dat de effectieve boekwaarde van de aldus verrichte aankooptransacties begin september 2011 129 miljard euro bedroeg; overwegende dat deze effecten met een korting zijn aangekocht;

E.  overwegende dat de ECB op 4 juni 2009 heeft besloten over te gaan tot het opzetten van een programma voor de aankoop van gedekte obligaties op de primaire en secundaire markten ten bedrage van 60 miljard euro, dat naar verwachting tegen eind juni 2010 volledig ten uitvoer zou zijn gelegd;

F.  overwegende dat de ECB eind 2010 voor 480 miljard euro aan door activa gedekte effecten en voor 360 miljard euro aan niet-verhandelbare financiële instrumenten aanhield, en dat deze beide categorieën samen 44% van haar totale tegoeden uitmaakten;

G.  overwegende dat de hardnekkige geruchten omtrent de herstructurering van schulden en het effect daarvan op de financiële markten en de economie in ruimere zin tot gevolg zouden kunnen hebben dat het tempo van de uitfasering van de niet-conventionele maatregelen van de ECB opnieuw wordt vertraagd; daarnaast echter overwegende dat er voor het beheer van staatsschulden een coherente, duurzame oplossing buiten de ECB om moet worden gevonden;

H.  overwegende dat de rente in de eurozone in 2010 het hele jaar op 1% is blijven staan, maar dat zij inmiddels in april 2011 met 25 basispunten is opgetrokken en in juli 2011 nogmaals met 25 basispunten is verhoogd, waardoor zij op 1,5% is uitgekomen;

I.  overwegende dat in artikel 282 van het VWEU is bepaald dat het handhaven van prijsstabiliteit het hoofddoel van de ECB is en dat de ECB het algemeen economisch beleid ter verwezenlijking daarvan moet helpen ondersteunen, en daarnaast tevens wijzende op de activiteiten die het Europees Comité voor systeemrisico's (ECSR) onder auspiciën van de ECB ontplooit ten behoeve van de financiële stabiliteit;

Inleiding

1.  is verheugd over het feit dat de ECB tot dusver opmerkelijk succesvol is geweest in haar beleid om de GICP-inflatie op nagenoeg 2% te handhaven, in weerwil van de macrofinanciële schokken die zich hebben voorgedaan en van de volatiliteit van de grondstofprijzen, terwijl het bbp in de Unie al die tijd op een laag gemiddelde is blijven hangen;

2.  is bezorgd over het effect van renteverhogingen op de economische groei in de eurozone; wijst er daarnaast op dat het toch al trage herstel in de eurozone hierdoor zou kunnen worden belemmerd, met name in de zwakste economieën;

3.  onderstreept dat de GICP-inflatie op maandbasis sinds begin 2010 weliswaar meestal boven de 2% is gebleven, maar dat het bij het monetaire beleid vooral gaat om toekomstverwachtingen, en dat de lage inflatieverwachtingen de geloofwaardigheid en onafhankelijkheid van de ECB alleen maar ten goede kunnen komen;

4.  benadrukt dat de particuliere schuld – evenals de kredietzeepbellen en in sommige gevallen de overheidsschuld – al vóór de financiële crisis tot een onhoudbaar niveau waren aangegroeid, en dat er in deze sfeer sprake was van een explosieve ontwikkeling, met alle risico's van dien; bovendien was de stijging van de overheidsschuld mede te wijten aan de noodzaak om de particuliere – en met name de financiële – sector te redden;

5.  is van mening dat naast de GICP-index ook de activaprijsontwikkelingen en de kredietgroei in de EU en de lidstaten cruciale indicatoren zijn voor een effectief toezicht op de financiële stabiliteit binnen de EMU en in ruimere zin de EU;

6.  merkt op dat de schuldquote in de eurozone veel lager is dan die van de VS en Japan;

7.  vertrouwt op de kracht van de economie in de eurozone en gelooft in het belang van de euro als internationale munt;

8.  herinnert eraan dat het hoofddoel van de ECB volgens artikel 282 van het VWEU het handhaven van prijsstabiliteit is en dat dit de financiële stabiliteit en de liquiditeitsvoorziening op de financiële markten helpt waarborgen; merkt op dat financiële instabiliteit een ernstige bedreiging voor de prijsstabiliteit op de middellange termijn oplevert omdat de transmissiemechanismen van het monetaire beleid daardoor niet goed kunnen functioneren; ervaart het als een positieve ontwikkeling dat op 1 januari 2011 onder auspiciën van de ECB het ECSR is opgericht; feliciteert de ECB met de beslissende rol die zij heeft gespeeld door noodmaatregelen te treffen tot behoud van de marktstabiliteit;

9.  wijst erop dat de Raad uit hoofde van artikel 127, lid 6, van het VWEU volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen, na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank, met eenparigheid van stemmen kan besluiten aan de Europese Centrale Bank specifieke taken op te dragen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen;

10.  onderstreept dat de terugkoop van obligaties op de secundaire markten te rechtvaardigen valt door het nagestreefde doel, namelijk het herstel van een monetair beleid dat daadwerkelijk effect sorteert in een tijd dat sommige marktsectoren uitzonderlijk slecht functioneren, zoals nu het geval is; deze terugkoopoperaties gaan gepaard met programma's ter neutralisering van de liquiditeitsbalans;

11.  is ernstig verontrust over de niet-aflatende financiële onrust in de EU en het voortbestaan van substantiële macrofinanciële onevenwichtigheden tussen de economieën van de eurozone, alsook over de deflatoire druk die zich in veel lidstaten van de eurozone manifesteert;

12.  wijst er eens te meer op dat het aanhoudende en zelfs toenemende gebrek aan economische convergentie nog steeds een structureel probleem is voor het gecentraliseerde monetaire beleid dat in de eurozone wordt gevoerd; onderstreept dat het effect van het monetaire beleid aanzienlijk verschilt tussen de lidstaten van de eurozone; deze asymmetrische situatie zal zich wellicht nog verder verscherpen indien de ECB de rente blijft verhogen, aangezien in diverse lidstaten voornamelijk aan de kortetermijnrente geïndexeerde leningen worden verstrekt; is er derhalve van overtuigd dat er behoefte is aan een gemeenschappelijk, door de EU aangestuurd begrotingsbeleid;

13.  dringt er bij de Commissie op aan een Europese stichting voor kredietrating op te richten en de voor- en nadelen van tijdelijke opschorting van kredietratings voor landen die een EU/IMF-herstelprogramma volgen te evalueren; betreurt voorts dat er in de kredietratingsfeer momenteel sprake is van een oligopoliesituatie en dringt aan op maatregelen om de concurrentie tussen ratingbureaus te stimuleren en te bewerkstelligen dat er meer van dergelijke bureaus komen;

14.  verzoekt de Commissie de voorwaarden te creëren voor de oprichting van een Europees Monetair Fonds om ervoor te zorgen dat het IMF niet bij het toekomstig Europees kredietbeleid hoeft te worden betrokken, zodat de lidstaten minder afhankelijk worden van andere internationale organisaties en markten;

15.  beschouwt de toetreding van Estland tot de eurozone als een positief bewijs van de vitaliteit van de euro als gemeenschappelijke munt;

16.  is bezorgd over de mondiale monetaire ontwikkelingen en de externe waarde van de euro omdat niet-conventionele liquiditeitsinjecties in de meeste OESO-landen significante overloopeffecten teweegbrengen; is van mening dat een veel strakkere internationale coördinatie noodzakelijk is om het mondiaal monetair systeem stabieler te maken;

Crisisbeheersing

17.  is zeer te spreken over de vastberaden en proactieve opstelling die de ECB consistent aan de dag heeft gelegd sinds het begin van de crisis in 2007, met name in de tumultueuze situatie op de financiële markten in 2007, 2008 en 2010 en recenter nog tijdens de zomer van 2011, toen enkele belangrijke economieën in de EU als gevolg van de voortdurende besluiteloosheid van de lidstaten in de problemen kwamen, waardoor de ECB wordt gedwongen bij de aanpak van de heersende schuldencrisis een apert politieke rol te vervullen;

18.  merkt op dat het gevoerde monetaire beleid ten dele verantwoordelijk is voor het ontstaan van de activazeepbellen die het gevolg waren van de onhoudbare kredietgroei in de jaren die aan de crisis voorafgingen;

19.  neemt kennis van de crisisbeheersingsvoorstellen die de ECB heeft geformuleerd, zowel met betrekking tot economische beleidsaansturing als in het kader van de bankensaneringsregeling;

20.  betreurt het uitblijven van een adequaat economisch beleidskader van de EU voor crisisbeheersing en de aarzelende houding die de Commissie en de lidstaten bij de bestrijding van de crisis aan de dag hebben gelegd, met name de lidstaten waar hervormingen nodig zijn, en dringt er bij de Raad en de Commissie op aan snel te komen met de uitgebreide en ingrijpende maatregelen die noodzakelijk zijn om de stabiliteit van de euro veilig te stellen;

21.  is ernstig bezorgd over de continue druk op de markten voor overheidsobligaties in de eurozone die wordt weerspiegeld in de steeds verdere verbreding van de spreads gedurende de afgelopen twee jaar; wijst erop dat de vlucht naar veiligheid die is teweeggebracht door de golven van paniek tijdens de heersende financiële crisis bijzonder verstorende effecten heeft gehad en heeft geleid heeft tot kostbare negatieve externaliteiten; spreekt zijn waardering uit voor de inspanningen die de ECB middels haar Programma voor de effectenmarkten heeft geleverd om de spreads voor kwetsbare lidstaten terug te dringen;

22.  neemt nota van de herstructurering van de Griekse schuld door middel van een in EU-verband gecoördineerd vrijwillig omwisselingsaanbod; is van mening dat de op de top van 21 juli 2011 gemaakte afspraak tot verlaging van de Griekse schuldenlast de houdbaarheid van de overheidsschuld hoegenaamd niet heeft hersteld;

23.  merkt op dat het schuldafbouwproces in delen van de particuliere sector en in de meeste lidstaten onverminderd doorgaat, maar dat excessieve schuldniveaus in de overheidssector nog steeds een wijdverbreid verschijnsel zijn, en dat deze met name voortvloeien uit de maatregelen die zijn getroffen om de gevolgen van de financiële crisis op te vangen;

24.  herinnert eraan dat de overheidsschuldratio in de eurozone vóór het uitbreken van de financiële crisis in de periode van 1999 tot 2007 was teruggelopen van 72% tot 67% van het bbp, en dat de schuldenlast van huishoudens en bedrijven en de hefboomfinancieringen in de financiële sector over diezelfde periode juist een forse stijging te zien gaven; wijst er met nadruk op dat de schuldenlast per huishouden in de eurozone over die periode van 52% tot 70% van het bbp opliep en dat de schuldpositie van de financiële instellingen tijdens dezelfde periode steeg van minder dan 200% van het bbp tot ruim 250%; erkent dat sommige lidstaten zoals Griekenland en Italië belangrijke uitzonderingen waren op deze algemene trends;

25.  wijst erop dat de hefboomratio van de ECB – gemeten naar eigen vermogen in verhouding tot activa – in snel tempo toeneemt, ook al kan de hefboomratio op centrale banken niet op dezelfde wijze worden toegepast als op commerciële banken; attendeert er echter op dat het balanstotaal van de ECB tegen medio augustus 2011 al met ca. 10% was teruggelopen ten opzichte van het hoogtepunt, hoewel het sindsdien weer snel is gestegen; merkt op dat er weliswaar sprake is van een substantiële verhoging van de balanstotalen van andere centrale banken, maar dat de hefboomratio van de ECB die van andere vergelijkbare centrale banken overtreft, met uitzondering van de centrale banken die kwantitatieve verruimingsprogramma's hebben opgezet zoals de Federal Reserve en de Bank of England;

26.  wijst erop en beschouwt het als positief dat de door de ECB doorgevoerde balansverruiming geen inflatoir effect heeft gehad; wijst erop dat de ECB steeds meer optreedt als centrale tegenpartij tussen de banken van de eurozone, hetgeen een tijdelijke verschuiving weerspiegelt van de intermediaire rol welke zij vervult op de interbancaire markt naar die binnen het Eurosysteem, en daarnaast wijst op een toename van de omvang van de op termijn vervallende effecten die worden aangehouden binnen het Eurosysteem; merkt voorts op dat het ter beschikking stellen van liquiditeit aan solvabele banken niet noodzakelijkerwijs tot een verruiming van de geldhoeveelheid leidt en dat de getroffen buitengewone maatregelen een tijdelijk karakter hebben; is ervan overtuigd dat al deze ontwikkelingen er, in combinatie met externe factoren, voor hebben voor gezorgd dat de inflatie constant rond de 2% is gebleven;

27.  constateert eens te meer met bezorgdheid dat veel banken in de eurozone bij ontstentenis van een goed functionerende interbankenmarkt al te zwaar leunen op de liquiditeit van de ECB; merkt op dat het Eurosysteem in 2010 nog voor 488 miljard euro aan door activa gedekte effecten als onderpand accepteerde, maar dat de criteria om effecten op onderpand van activa nog voor krediettransacties in het Eurosysteem aanvaard te krijgen aanzienlijk zijn aangescherpt, hetgeen op termijn zou moeten leiden tot een verlaging van de aldus geaccepteerde bedragen;

28.  onderstreept dat het Eurosysteem heeft geweigerd de methode bekend te maken die wordt gebruikt ter bepaling van de „theoretische prijs” van probleemactiva die in aanmerking komen voor de door hem in het kader van de verbeterde kredietfaciliteiten opgezette liquiditeitsoperaties; wijst erop dat derhalve niet kan worden nagetrokken of de ECB daarbij al dan niet als een soort begrotingsinstantie heeft gefungeerd; verzoekt de ECB in dit verband de waarderingsmethoden die zij gedurende de gehele crisis heeft gehanteerd bekend te maken;

29.  onderstreept dat de ECB zich, gezien het ontbreken van een adequaat crisisbeheersingsplan voor de eurozone, gedwongen zag risico's te nemen waarop zij niet berekend was;

30.  verzoekt de ECB meer transparantie aan de dag te leggen omtrent de kwaliteit en kwantiteit van de effecten, met inbegrip van door activa gedekte waardepapieren, die zij als zekerheid aanvaardt en omtrent de andere verhandelbare en niet-verhandelbare effecten die zij voor monetaire doeleinden aanhoudt, alsmede omtrent effecten die niet voor monetaire doeleinden worden aangehouden;

31.  onderkent de noodzaak van niet-conventionele monetairbeleidsmaatregelen en wijst op het tijdelijke karakter daarvan, maar dringt tevens aan op uitfasering van deze programma's van zodra de financiële markten zijn gestabiliseerd en de staatsschuldencrisis is opgelost, met dien verstande dat er een communautair systeem moet worden ingesteld om adequaat met financiële instabiliteit te kunnen omgaan; dringt aan op maatregelen die zijn gericht op een betere integratie van het economisch aansturingsbeleid;

32.  roept de ECB ertoe op, in het kader van het Programma voor de effectenmarkten een disconteringmechanisme in te voeren dat kan worden bijgesteld naarmate een bepaald effect door de meeste ratingbureaus verder wordt gedegradeerd, en erop toe te zien dat zij als ECB niet met al teveel riskante activa wordt opgescheept; is daarnaast van mening dat de ECB zich zou moeten beraden op de mogelijkheid om het door haar toegepaste beleid om tenminste twee ratingkwalificaties te verlangen alvorens zij een effect als onderpand accepteert niet alleen verplicht te stellen voor door activa gedekte waardepapieren, maar ook voor alle andere vormen van onderpand waarvoor momenteel slechts één rating is vereist, en dringt er bij de ECB op aan een eigen systeem voor risicobeoordeling te ontwikkelen;

33.  onderstreept dat de condities die gelden voor banken welke in het kader van het Target2-afwikkelingssysteem bijzondere voorwaarden genieten, en meer in het algemeen de liquiditeitsverschaffingsfaciliteiten van de ECB wat de kredietrisico's betreft alleen de ECB zelf aangaan; dringt er derhalve op aan dat het publiek door de ECB regelmatiger wordt geïnformeerd over de middels het Target2-afwikkelingssysteem geregistreerde geldstromen tussen de centrale banken van de eurozone, niet alleen ter wille van de transparantie maar ook om meer duidelijkheid te verschaffen omtrent de recente ontwikkelingen, zodat deze stromen niet ten onrechte worden geïnterpreteerd als transfers die permanent van landen met een overschot op de lopende rekening naar tekortlanden onderweg zijn;

34.  is bezorgd over de verregaande looptijd- en valutamismatches tussen diverse systeemrelevante en niet-systeemrelevante bankinstellingen in de eurozone;

35.  acht het in de huidige noodsituatie dringend noodzakelijk strikte aanvullende voorwaarden vast te stellen en openbaar te maken met betrekking tot de liquiditeitsvoorzieningen van de ECB, inclusief prudentiële voorwaarden die verder gaan dan de intern gehanteerde en niet openbaar gemaakte regels en afwaarderingspercentages voor waardepapieren die als onderpand worden geaccepteerd voor haar herfinancieringstransacties;

36.  verzoekt de ECB te onderzoeken of bindende reservevereisten naast het rentetarief een aanvullend instrument zouden kunnen zijn om de financiële stabiliteit te handhaven zonder het herstel in het gedrang te brengen;

37.  merkt op dat de bewerkstelliging van een steile rentestructuur een van de gevolgen is geweest van het in de VS en de EU voor en tijdens de crisis gevoerde monetaire beleid, waardoor de bankensector in staat wordt gesteld zich sneller te herkapitaliseren met de hulp van spaarders en kortetermijnkapitaalverschaffers;

38.  wijst met nadruk op de consistent strikte beleidskoers die de ECB jarenlang heeft aangehouden om het economisch beleid in het belang van Europa strakker te kunnen aansturen;

Economische en financiële beleidsaansturing

39.  dringt aan op hechtere integratie van het macrotoezicht op het financieel systeem binnen de monetaire beleidscontext, om recht te doen aan de verschillen tussen landen die deel uitmaken van de eurozone en niet-eurolanden; dringt aan op de nadere uitwerking van een geïntegreerd analysekader voor de gezamenlijke beoordeling van de gevolgen van het gevoerde macroprudentiële en monetaire beleid en roept op tot verdere verruiming van het macroprudentieel beleidsinstrumentarium van het ECSR, met inachtneming van de specifieke nationale, juridische en andere financiële systeemkenmerken;

40.  dringt doelmatigheidshalve aan op een forse uitbreiding van de middelen voor de nieuwe architectuur voor financieel toezicht, en verlangt voorts dat er met behulp van effectbeoordelingen een doorlopende analyse wordt opgemaakt van de doeltreffendheid van de nieuwe architectuur voor financieel toezicht en dat de mogelijkheid wordt onderzocht tot instelling op lange termijn van één enkele Europese financiële toezichthouder, waaronder zowel de bestaande Europese toezichthoudende autoriteiten als het Europees Comité voor systeemrisico's zouden moeten ressorteren;

41.  wijst op de noodzaak tot aanstelling van een – eventueel uit de rangen van de Commissie te selecteren – gemeenschappelijke Europese minister van Financiën in de zin van het op 2 juni 2011 in Aken door Jean-Claude Trichet geformuleerde voorstel; is van mening dat op een adequate manier invulling moet worden gegeven aan de democratische legitimiteit van dit voorstel; merkt in dit verband op dat begrotingsbeleid in een monetaire unie een zaak is die niet alleen de lidstaten aangaat, maar waaraan ook tal van grensoverschrijdende overloopeffecten zijn verbonden, en dat de huidige crisis duidelijk de grenzen heeft laten zien van een volledig gedecentraliseerd begrotingsbeleid; is van mening dat de aan te stellen Europese minister van Financiën democratische verantwoording moet afleggen aan het Europees Parlement; onderstreept dat voor het zetten van een verdere stap in de richting van een budgettaire unie volgens de communautaire methode meer democratische betrokkenheid en op langere termijn eventueel een Verdragsherziening noodzakelijk zijn, maar onderkent dat er binnen de bestaande context op korte termijn ruimte is voor een krachtigere aansturing van het economisch beleid;

42.  onderstreept de noodzaak van een gemeenschappelijke Europese schatkist om de ECB te ontheffen van haar pseudobudgettaire rol; stelt zich op het standpunt dat deze Europese schatkist gestalte zou kunnen krijgen middels een aanpassing van het EU-Verdrag;

43.  juicht het toe dat via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) de mogelijkheid is gecreëerd om op de secundaire markten staatsobligaties op te kopen, aangezien dit voor de ECB onder de huidige omstandigheden een taakverlichting zou kunnen betekenen;

44.  betreurt in dit verband dat het ESM buiten de EU-Verdragen om is opgericht en verzoekt de Commissie derhalve de inrichting voor te stellen van een permanent crisisbeheersingsmechanisme op basis van de communautaire regelgeving (bijvoorbeeld in de vorm van een Europees Monetair Fonds);

45.  wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is de bepalingen van het economisch governancepakket op korte termijn uit te voeren en toe te passen; dringt in dat verband aan op de consequente en evenwichtige toepassing van het Europees Stabiliteits- en groeipact en van een automatisch mechanisme om landen die er begrotingstekorten op nahouden sancties op te leggen;

46.  spreekt de verwachting uit dat de Commissie vóór eind 2011 verslag uitbrengt over de instelling van een systeem voor de gemeenschappelijke uitgifte onder hoofdelijke aansprakelijkheid van Europese overheidsobligaties of euro-effecten, en dat zij dit verslag waar nodig vergezeld laat gaan van wetgevingsvoorstellen;

Externe dimensie

47.  verzoekt de Commissie, gelet op het feit dat de ECB, het IMF en de Commissie gezamenlijk onderzoeksmissies in bepaalde lidstaten verrichten, met voorstellen te komen voor het instellen van één enkele externe vertegenwoordiging van de eurozone overeenkomstig artikel 138 VWEU, met name bij van het IMF;

Transparantie en verantwoording

48.  beveelt aan dat de ECB haar werkzaamheden transparanter maakt teneinde de legitimiteit en voorspelbaarheid daarvan te vergroten; dringt er eens te meer op aan dat er samenvattingen van de notulen van de vergaderingen van de Raad van Bestuur van de ECB worden gepubliceerd;

49.  dringt overeenkomstig de verslagen van de Rekenkamer aan op meer transparantie en verantwoordingsplicht ten aanzien van de onderbouwing van besluiten met betrekking tot aanwervingsprocedures, salarissen en bonusevaluaties;

50.  juicht het toe dat de ECB ten overstaan van het EP heeft toegezegd haar verantwoordingsplicht gestand te zullen doen en wijst op de bijzonder constructieve rol die de ECB op het hoogste niveau en middels haar personeelsleden in het kader van de medebeslissingsprocedure heeft vervuld;

o
o   o

51.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Eurogroep en de Europese Centrale Bank.

(1) PB C 138 van 4.5.1998, blz. 177.
(2) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0418.

Juridische mededeling - Privacybeleid