Besluit van het Europees Parlement van 1 december 2011 over het verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Viktor Uspaskich (2011/2162(IMM) en 2011/2099(IMM))
Het Europees Parlement,
– gezien het verzoek van Viktor Uspaskich om verdediging van zijn immuniteit, dat op 5 april 2011 werd ingediend, en van de ontvangst waarvan op 9 mei 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, en zijn verzoek van 11 april 2011, waarvan op 4 juli 2011 ter plenaire vergadering kennis werd gegeven, om het besluit van het Parlement van 7 september 2010 om zijn immuniteit op te heffen, te herzien(1),
– na Viktor Uspaskich op 10 oktober 2011 te hebben gehoord, overeenkomstig artikel 7, lid 3, van zijn Reglement,
– gezien de artikelen 7 en 9 van Protocol nr. 7 („het Protocol”) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, en op artikel 6, lid 2, van de Akte van 20 september 1976 betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen,
– gezien het arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 mei 1964, 10 juli 1986, 15 en 21 oktober 2008 en 19 maart 2010(2),
– gezien artikel 62 van de Grondwet van de Republiek Litouwen,
– gezien het besluit van het Parlement van 7 september 2010 om de immuniteit van Viktor Uspaskich op te heffen,
– gezien artikel 6, lid 3, en artikel 7 van zijn Reglement,
A. overwegende dat de verzoeken van Viktor Uspaskich van 5 en 11 april 2011 gezamenlijk moeten worden behandeld omdat zij betrekking op dezelfde gerechtelijke procedure hebben;
B. overwegende dat rechtsvervolging is ingesteld tegen Viktor Uspaskich, lid van het Europees Parlement, die in het proces dat bij het Regionale strafgerecht van Vilnius is aangespannen wordt beschuldigd van strafbare feiten in de zin van artikel 24, lid 4, juncto artikel 222, lid 1, artikel 220, lid 1, artikel 24, lid 4, juncto artikel 220, lid 1, artikel 205, lid 1, en artikel 24, lid 4, juncto artikel 205, lid 1, van het Wetboek van strafrecht van de Republiek Litouwen;
C. overwegende dat de leden van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 9 van het Protocol tijdens de zittingsduur van het Parlement op hun eigen grondgebied dezelfde immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend, terwijl op deze immuniteit geen beroep kan worden gedaan in geval van ontdekking op heterdaad, terwijl zij evenmin kan verhinderen dat het Europees Parlement het recht uitoefent de immuniteit van een van zijn leden op te heffen;
D. overwegende dat een lid van de nationale volksvertegenwoordiging (de Seimas) overeenkomstig artikel 62 van de Grondwet van de Republiek Litouwen zonder de instemming van dat parlement niet strafrechtelijk aansprakelijk mag worden gesteld, niet mag worden aangehouden en evenmin op andere wijze in zijn vrijheid mag worden beknot;
E. overwegende dat artikel 62 van de Grondwet van de Republiek Litouwen tevens bepaalt dat een lid van de Seimas niet mag worden vervolgd om het uitbrengen van zijn stem of zijn toespraken in de Seimas, hoewel hij overeenkomstig de algemene procedure wel aansprakelijk kan worden gesteld voor persoonlijke belediging of laster;
F. overwegende dat de heer Uspaskich voornamelijk wordt beschuldigd van boekhoudfraude in verband met de financiering van een politieke partij gedurende een periode vóór zijn verkiezing tot lid van het Europees Parlement;
G. overwegende dat het Parlement de immuniteit van Viktor Uspaskich op 7 september 2010 heeft opgeheven omdat geen overtuigend bewijs is aangedragen dat op fumus persecutionis (tendentieuze vervolging) zou kunnen duiden en dat de strafbare feiten waarvan de heer Uspaskich beschuldigd wordt niets te maken hebben met zijn werkzaamheden als lid van het Europees Parlement;
H. overwegende dat Viktor Uspaskich op 28 oktober 2010 bij het Hof van Justitie van de EU beroep heeft ingesteld ter nietigverklaring van het besluit van het Parlement van 7 september 2010, om dit vervolgens in juli 2011 weer in te trekken;
I. overwegende dat Viktor Uspaskich in zijn brief d.d. 5 april 2011 waarin hij om verdediging van zijn immuniteit verzocht, beweert dat de strafrechtelijke procedure die door de Litouwse autoriteiten tegen hem is ingesteld hem verhindert of het hem moeilijk maakt zich van zijn parlementaire taken te kwijten door hem in zijn bewegingsvrijheid te beperken, hetgeen in strijd is met artikel 7 van het Protocol;
J. overwegende dat artikel van genoemd Protocol tot doel heeft leden te beschermen tegen beperkingen van hun bewegingsvrijheid, andere dan gerechtelijk opgelegde beperkingen, en derhalve geen immuniteit maar een voorrecht omvat en niet beschermt tegen gerechtelijk opgelegde beperkingen van de bewegingsvrijheid van een lid(3);
K. overwegende dat het Parlement dientengevolge het verzoek van Viktor Uspaskich van 5 april 2011 om zijn immuniteit uit hoofde van artikel 7 van het Protocol te verdedigen, niet kan inwilligen;
L. overwegende dat Viktor Uspaskich in zijn brief van 11 april 2011 verzoekt het besluit van het Parlement van 7 september 2010 te herzien op grond van vermeende nieuwe feiten die door WikiLeaks aan het licht zijn gebracht en waaruit volgens hem blijkt dat hij het slachtoffer van fumus persecutionis is geworden;
M. overwegende dat deze bewering moet worden ontzenuwd daar er niet voldoende verband is vastgesteld tussen de vermeende nieuwe feiten en het instellen van een strafprocedure tegen Viktor Uspaskich wegens boekhoudfraude;
N. overwegende bovendien – en dit geldt tevens voor de bewering van Viktor Uspaskich dat bij de vaststelling van het besluit van 7 september 2010 zijn fundamentele recht van verdediging en het Europees Handvest van de grondrechten zijn geschonden – dat het verzoek om het besluit van het Parlement van 7 september 2010 te herzien geen verzoek om verdediging van zijn immuniteit en voorrechten vormt, zoals bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Reglement;
1. besluit de immuniteit en de voorrechten van Viktor Uspaskich niet te verdedigen;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit en de verslagen van zijn bevoegde commissie onmiddellijk te doen toekomen aan de bevoegde autoriteit van de Republiek Litouwen.