Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2010/0323(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0427/2011

Ingediende teksten :

A7-0427/2011

Debatten :

PV 14/12/2011 - 18
CRE 14/12/2011 - 18

Stemmingen :

PV 15/12/2011 - 9.8
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2011)0586

Aangenomen teksten
PDF 259kWORD 77k
Donderdag 15 december 2011 - Straatsburg
Partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG-Oezbekistan en bilaterale handel in textiel
P7_TA(2011)0586A7-0427/2011

Resolutie van het Europees Parlement van 15 december 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van een protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds, tot wijziging van de overeenkomst ten einde de bepalingen van de overeenkomst uit te breiden tot de bilaterale handel in textiel, gelet op het vervallen van de bilaterale overeenkomst inzake textiel (16384/2010 – C7-0097/2011 – 2010/0323(NLE))

Het Europees Parlement,

–  gezien het ontwerp van besluit van de Raad (16384/2010),

–  gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 218, lid 6, tweede alinea,onder a), punt (v), en artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0097/2011),

–  gezien zijn eerdere resoluties van 15 november 2007(1), 26 oktober 2006(2), 27 oktober 2005(3) en 9 juni 2005(4), van 12 maart 1999 over de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG-Oezbekistan(5), 8 juni 2011 over de externe dimensie van het sociale beleid, de bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen(6), en 25 november 2010 over mensenrechten, sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten(7),

–  gezien de overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Oezbekistan betreffende de handel in textielproducten(8) en het Besluit 2000/804/EG van de Raad van 4 december 2000 inzake de sluiting van overeenkomsten betreffende de handel in textielproducten met bepaalde derde landen (waaronder Oezbekistan)(9),

–  gezien de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Oezbekistan, anderzijds(10), en met name artikel 16, waarin wordt bepaald „Deze titel is niet van toepassing op de handel in textielproducten van de hoofdstukken 50 tot en met 63 van de gecombineerde nomenclatuur. De handel in deze producten wordt geregeld bij een afzonderlijke overeenkomst die op 4 december 1995 werd geparafeerd en voorlopig wordt toegepast met ingang van 1 januari 1996”,

–  gezien de conclusies van de Raad over Oezbekistan, zoals die van 25 oktober 2010(11), 27 oktober 2009(12), 16 december 2008(13), 27 oktober 2008(14), 13 oktober 2008(15) en 29 april 2008(16), waarin bezorgheid tot uitdrukking is gebracht over de mensenrechtensituatie, het democratiseringsproces en de rechtsstaat in Oezbekistan,

–  gezien de concluderende opmerkingen van de VN-Mensenrechtencommissie (2005(17) en 2010(18)), (2006(19)), (2010(20)), (2006(21)), (2009(22)), (2010(23)), (2010(24) en 2011(25)) en (2010(26) en 2011(27)),

–  gezien de mededeling van de Commissie „De bevordering van waardig werk voor iedereen: bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld (COM(2006)0249),

–  gezien de Mededeling van de Commissie „Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU” (COM(2008)0055) en het werkdocument van de Commissie over bestrijding van kinderarbeid (SEC(2010)0037),

–  gezien de conclusies van de Raad van 14 juni 2010 over kinderarbeid en zijn verzoek aan de Commissie om vóór eind 2011 een studie te verrichten en verslag uit te brengen over de ergste vormen van kinderarbeid en kinderhandel, en daarbij rekening te houden met internationale ervaringen en de opvattingen van internationale organisaties(28),

–  gezien de Verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), in het bijzonder het Verdrag betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces (nr. 138(29)) en het Verdrag houdende een verbod op en onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ernstigste vormen van kinderarbeid (nr. 182(30)), die in 2009, respectievelijk 2008 door Oezbekistan zijn geratificeerd, waarna in dat land een nationaal actieplan werd goedgekeurd,

–  gezien artikel 15 van Verordening (EG) nr. 732/2008 van de Raad van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011(31) (SAP-verordening), en artikel 19 van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties (COM(2011)0241),

–  gezien het feit dat verschillende non-gouvernementele organisaties(32) en vakbonden(33) hebben aangedrongen op een onderzoek naar de toepassing van het stelsel van algemene preferenties (SAP) voor Oezbekistan,

–  gezien het DCI-indicatief programma 2011-2013 voor Centraal-Azië(34),

–  gelet op artikel 81, lid 3, van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie buitenlandse zaken (A7-0427/2011),

A.  overwegende dat textiel van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst is uitgesloten en in plaats daarvan is geregeld door een bilaterale overeenkomst die in 2005 afliep, waarmee voor EU-exporteurs juridische onzekerheid ontstond omdat het Oezbekistan (dat geen lid is van de WTO) vrij staat de importheffingen te verhogen terwijl de Europese Unie alle landen in de wereld (wat tarieven betreft) de status van meest begunstigde handelspartner geeft;

B.  overwegende dat het protocol tot doel heeft textiel in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst op te nemen, hetgeen erin zou resulteren dat beide partijen elkaar de status van meest begunstigde handelspartner zouden geven, waarmee er een eind aan de juridische onzekerheid voor de EU-exporteurs van textiel zou komen;

C.  overwegende dat de Europese Unie deze juridische onzekerheid voor EU-exporteurs van textiel reeds eerder heeft weggenomen middels wijzigingen aan partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten (bijv. de overeenkomst met Azerbeidzjan in 2007 en met Kazachstan in 2008);

D.  overwegende dat in artikel 2 van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met Oezbekistan het volgende wordt vermeld: „Eerbiediging van de democratische beginselen, de beginselen van het volkenrecht en de mensenrechten, inzonderheid als vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki en het Handvest van Parijs voor een nieuw Europa, en de beginselen van de markteconomie, waaronder de beginselen die zijn opgenomen in de documenten van de CVSE-Conferentie van Bonn, vormen de grondslag van het interne en externe beleid van de partijen en zijn een essentieel onderdeel van het partnerschap en van deze overeenkomst”;

E.  overwegende dat de Raad op 25 oktober 2010 heeft verklaard zich onverminderd ernstige zorgen te maken over de situatie in Oezbekistan op het gebied van de mensenrechten, democratisering en de rechtsstaat;

F.  overwegende dat de regering van Oezbekistan op dit moment belangrijke stappen zet om democratie tot stand te brengen;

G.  overwegende dat de handelswijze van de regering van Oezbekistan in strijd is met de resultaten van de ministeriële bijeenkomst tussen de Europese Unie en Centraal-Azië op 7 april 2011 in Tasjkent, waar de partijen erop wezen dat de ontwikkeling van een sterk maatschappelijk middenveld onlosmakelijk deel uitmaakt van de democratische ontwikkeling;

H.  overwegende dat Oezbekistan een nauwelijks hervormd staatslandbouwsysteem heeft geërfd en in stand gehouden; overwegende dat andere landen in de regio, zoals Kazachstan en in mindere mate Tadzjikistan, hun landbouw inmiddels moderniseren en oplossingen zoeken voor een groot aantal van de problemen(35); overwegende dat een daadwerkelijke hervorming van de landbouw, in combinatie met mechanisering, de noodzaak om van gedwongen kinderarbeid gebruik te maken aanzienlijk zal verkleinen, de waterverspilling zal doen afnemen en de bedrijven winstgevender zal maken;

I.  overwegende dat Oezbeekse landbouwers in theorie misschien vrije ondernemers zijn, maar zij hun land en kunstmest pachten, respectievelijk kopen van de regering en geacht worden aan quota's te voldoen; overwegende dat de regering hun katoen tegen een vaste prijs koopt en aanzienlijke sommen geld verdient met de verkoop van deze katoen tegen de veel hoger liggende wereldmarktprijzen;

J.  overwegende dat het voorzitterschap van de Raad in de EU-verklaring tijdens de IAO-vergadering van juni 2011 nog eens heeft herinnerd aan de goed gedocumenteerde beschuldigingen en brede consensus binnen de organen van de Verenigde Naties, UNICEF, de vertegenwoordigende organisaties van werkgevers en werknemers en ngo's over het feit dat, hoewel de regering van Oezbekistan officieel heeft beloofd een eind te maken aan gedwongen kinderarbeid, in de praktijk elk jaar opnieuw naar schatting een half tot anderhalf miljoen schoolkinderen gedwongen worden tot drie maanden per jaar deel te nemen aan de gevaarlijke werkzaamheden tijdens de katoenoogst;

K.  overwegende dat scholen tijdens de oogstperiode in augustus dichtgaan, hetgeen het onderwijs schaadt;

L.  overwegende dat kinderen, hun leraren en ouders het risico lopen te worden gestraft indien ze zich hier niet aan houden;

M.  overwegende dat de regering van Oezbekistan heeft verklaard dat het de gewoonte is dat oudere kinderen in familiebedrijven de helpende hand toesteken en dat de beschuldigingen betreffende wijdverspreide gedwongen kinderarbeid ongegrond zijn(36);

N.  overwegende dat onafhankelijke internationale waarnemers bewijsmateriaal hebben verzameld van dwangarbeid, in het bijzonder gedwongen kinderarbeid, als systematische en georganiseerde praktijk waarbij druk op leerkrachten en gezinnen wordt uitgeoefend en waarbij de politie en veiligheidsinstanties betrokken zijn;

O.  overwegende dat de regering van Oezbekistan tot nu toe heeft geweigerd onafhankelijke inspectiemissies toe te laten, die tot taak hadden de feiten boven tafel te krijgen en inzicht te krijgen in de duur van de oogstperiode in het najaar, de arbeidsomstandigheden en de gezondheid van studenten, hun leeftijd en de eventuele straffen voor ongehoorzaamheid;

P.  overwegende dat volgens de Commissie de EU-export van textiel en kleding naar Oezbekistan 0,05% van de totale EU-export van textiel en kleding vertegenwoordigt;

Q.  overwegende dat de Europese Unie een van de belangrijkste importeurs van katoen uit Oezbekistan is, waarbij de schattingen betreffende deze importen uiteenlopen van 6%(37) tot 23%(38) van de toatle export van katoen van Oezbekistan in de afgelopen tien jaar;

R.  overwegende dat, op basis van de beginselen en de doelstellingen van het externe optreden van de Unie, de EU de morele verantwoordelijkheid heeft haar invloed als een van Oezbekistan's belangrijkste handelspartners en grote importeur van katoen uit Oezbekistan aan te wenden om een eind te maken aan gedwongen kinderarbeid in dat land; overwegende dat het protocol derhalve, zolang sprake is van zorgen in verband met de mensenrechtensituatie, bijvoorbeeld ten aanzien van gedwongen kinderarbeid, in het bijzonder bij de katoenoogst, niet kan worden gezien als een uitsluitend technische overeenkomst;

S.  overwegende dat voor een eerlijke en open internationale handel gelijke concurrentievoorwaarden onontbeerlijk zijn en dat de economische factoren die de prijsstelling bepalen van producten die naar de Europese Unie worden uitgevoerd niet door praktijken mogen worden verstoord die strijdig zijn met de basisbeginselen van de mensenrechten en de rechten van kinderen;

T.  overwegende dat veel kleinhandelaren in de textielbranche, waaronder in de EU, besloten hebben niet langer katoen uit Oezbekistan te kopen en al hun toeleveranciers van dit besluit op de hoogte te brengen(39);

U.  overwegende dat de Raad in zijn conclusies over kinderarbeid van 14 juni 2010 heeft aangegeven dat hij zich terdege bewust is van de rol en de verantwoordelijkheid van de Europese Unie in de strijd voor de uitbanning van kinderarbeid;

V.  overwegende dat voorzitter Barroso van de Commissie de president van Oezbekistan, Islam Karimov, met klem heeft verzocht een IAO-inspectiemissie tot het land toe te laten om onderzoek te verrichten naar eventuele overgebleven gevallen van kinderarbeid(40);

W.  overwegende dat bij de bijstand van de Europese Unie voor Oezbekistan in het kader van de EU-strategie voor Centraal-Azië weinig oog is geweest voor landbouwhervormingen;

X.  overwegende dat de Commissie ook hamert op IAO-inspectiemissies als zijnde het enige relevante inspectieorgaan in het kader van de onderzoeken met betrekking tot de tijdelijke intrekking van SAP-preferenties, verwelkomt het voorstel van de Commissie om deze eis in de context van de herziening van de SAP-verordening te schrappen;

Y.  overwegende dat water in de 21e eeuw een belangrijke hulpbron is en dat een verstandig beheer van deze hulpbron daarom een prioriteit moet zijn; overwegende dat de katoenproductie in Oezbekistan heeft geleid tot een drastische verlaging van het watervolume in het Aralmeer tussen 1990 en 2008, vanwege gebrekkige milieunormen en een inefficiënte irrigatie-infrastructuur;

1.  verzoekt de Raad en de Commissie de volgende aanbevelingen in overweging te nemen, en om:

   (i) het gebruik van gedwongen kinderarbeid in Oezbekistan in krachtige bewoordingen te veroordelen;
   (ii) zich vol overtuiging aan te sluiten bij de oproep van IAO aan de regering van Oezbekistan om in te stemmen met een tripartiete waarnemersmissie op hoog niveau die volledige bewegingsvrijheid krijgt en toegang tot alle locaties en relevante partijen, waaronder in de katoenproductiegebieden, voor het controleren van de naleving van het Verdrag;
   (iii) te wijzen op het belang van internationale waarnemers, in het bijzonder van de IAO en UNICEF, om de ontwikkeling van de situatie met betrekking tot dwangarbeid in Oezbekistan en in andere landen in de regio in het oog te houden;
   (iv) er bij de Oezbeekse president Islam Karimov op aan te dringen een waarnemingsmissie van de IAO tot het land toe te laten om het probleem van kinderarbeid te onderzoeken;
   (v) de regering van Oezbekistan aan te sporen een IAO-inspectiemissie toe te laten en ervoor te zorgen dat dwang- en kinderarbeid op nationaal, districts- en lokaal niveau daadwerkelijk wordt uitgebannen;
   (vi) de Oezbeekse autoriteiten eraan te herinneren dat ondanks het feit dat de beginselen van de rechten van de mens in de Oezbeekse grondwet zijn opgenomen en dat Oezbekistan de meeste VN-verdragen inzake de mensenrechten, burgerrechten en politieke rechten alsmede de rechten van het kind heeft ondertekend en geratificeerd, deze formele rechtsinstrumenten nog altijd feitelijk moeten worden geïmplementeerd;
   (vii) door middel van een dialoog over beleid en bijstandsprogramma's bij te dragen aan marktgeoriënteerde hervormingen van de landbouwsector in Oezbekistan; een voorstel te doen voor EU-steun voor de overstap, op termijn, op privatisering en liberalisering van de landbouwsector in Oezbekistan, overeenkomstig de ontwikkelingen die we in de buurlanden van Oezbekistan hebben gezien;
   (viii) ervoor te zorgen dat uitbanning van gedwongen kinderarbeid in de katoenproductiesector als prioriteit wordt opgenomen in de EU-mensenrechtenstrategie van de EU-delegatie in Tasjkent; duidelijk te maken dat dit tot uitdrukking moet komen in beleid, inspecties, verslaglegging, human ressourses en financiële bijstand;
   (ix) ervoor te zorgen dat de Commissie onderzoek gaat verrichten naar een doeltreffend mechanisme voor het traceren van goederen die met behulp van gedwongen kinderabeird worden geproduceerd, en, indien geëigend, aan het Europees Parlement een desbetreffende wetgevingsvoorstel voorlegt;
   (x) zich aan te sluiten bij de oproep van het Parlement aan katoenhandelaren en de detailhandel om geen met behulp van kinderarbeid geproduceerd Oezbeekse katoen te kopen en de consumenten en al hun toeleveranciers van dit besluit in kennis te stellen;
   (xi) bij de Commissie aan te dringen op het starten van een onderzoek naar de mogelijkheid van het tijdelijk intrekken van de SAP-preferenties, indien IAO-waarnemingsmissies tot de conclusie komen dat er sprake is van ernstige en stelselmatige niet-naleving van verplichtingen door Oezbekistan, en indien aan alle andere vereisten is voldaan; en te onderstrepen dat de Commissie daarmee slechts de bestaande EU-regels inzake SAP-preferenties handhaaft, en beklemtoont het belang van een consistente toepassing van deze regels;
   (xii) het belang te benadrukken van de betrekkingen tussen de Unie en Oezbekistan op basis van de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst en de beginselen van democratie en mensenrechten; nogmaals te wijzen op de wil van de Unie om de bilaterale betrekkingen uit te breiden en te versterken, onder meer op het gebied van handel en alle terreinen die verband houden met democratische beginselen, de eerbiediging van de mensenrechten en de grondrechten en de rechtsstaat;
   (xiii) actief bij te dragen aan het verbeteren van de sociale, economische en mensenrechtensituatie van de Oezbeekse bevolking door een bottom-upbenadering te stimuleren en organisaties uit het maatschappelijk middenveld en de media te ondersteunen, teneinde een duurzaam proces van democratisering te bewerkstelligen;
   (xiv) het Parlement regelmatig zo volledig mogelijk te informeren over de situatie in Oezbekistan, in het bijzonder over de uitbanning van gedwongen kinderarbeid;

2.  besluit dat het Parlement alleen tot goedkeuring kan overgaan nadat IAO-waarnemers door de Oezbeekse autoriteiten toegang is verleend om een nauwgezette en ongehinderde controle uit te voeren, en hebben bevestigd dat concrete hervormingen zijn doorgevoerd die wezenlijk resultaat hebben opgeleverd met als gevolg dat is begonnen met het feitelijk uitroeien van de praktijk van dwangarbeid en kinderarbeid op nationaal, districts- en lokaal niveau;

3.  verzoekt zijn Voorzitter zich in te zetten voor verdere besprekingen met de Commissie en de Raad;

4.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de regering en het parlement van Oezbekistan.

(1) PB C 282 E van 6.11.2008, blz. 478.
(2) PB C 313 E van 20.12.2006, blz. 466.
(3) PB C 272 E van 9.11.2006, blz. 456.
(4) PB C 124 E van 25.5.2006, blz. 422.
(5) PB C 175 E van 21.6.1999, blz. 432.
(6) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0260.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0434.
(8) PB L 123 van 17.5.1994, blz. 745.
(9) PB L 326 van 22.12.2000, blz. 63.
(10) PB L 229 van 31.8.1999, blz. 3.
(11) http://www.consilium.europa.eu/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/gena/117329.pdf.
(12) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/gena/110783.pdf.
(13) http://ec.europa.eu/sport/information-center/doc/timeline/european_council_12-12-2008_conclusions_en.pdf.
(14) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/gena/110783.pdf.
(15) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsUpload/103295.pdf.
(16) http://www.eu2008.si/si/News_and_Documents/Council_Conclusions/April/0428_GAERC4.pdf.
(17) Kantoor van de hoge commissaris voor mensenrechten, afkorting van het Verdrag CCPR, Concluding observations of the Human Rights Committee: Oezbekistan. 26/04/2005. (CCPR/CO/83/UZB. (Concluding Observations/Comments)), http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/(Symbol)/CCPR.CO.83.UZB.En?Opendocument.
(18) United Nations, International Covenant on Civil and Political Rights, Distr. General, CCPR/CO/3/UZB 25 maart 2010, Concluding observations of the Human Rights Committee, Uzbekistan, (http://www.unhcr.org/refworld/type,CONCOBSERVATIONS,,UZB,42d16bab4,0.html).
(19) http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/%28Symbol%29/E.C.12.UZB.CO.1.En?Opendocument.
(20) VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, CEDAW/C/UZB/CO/4, Distr.: Algemeen 5 februari 2010, Concluding observations of the Committee on the Elimination of Discrimination against Women, Oezbekistan, (http://www2.ohchr.org/english/bodies/cedaw/docs/co/CEDAW-C-UZB-CO-4.pdf).
(21) Office of the High Commissioner for Human Rights, Committee on the Rights of the Child, Concluding observations: Oezbekistan. 02/06/2006. (CRC/C/UZB/CO/2.), (http://www.unhchr.ch/tbs/doc.nsf/(Symbol)/CRC.C.UZB.CO.2.En?Opendocument).
(22) http://lib.ohchr.org/HRBodies/UPR/Documents/Session3/UZ/A_HRC_10_82_Add1_Uzbekistan_E.pdf.
(23) Internationale Arbeidsorganisatie, 2010 Report of the Conference Committee on the Application of Standards, 99th Session, Geneva, 2010, (http://www.ilo.org/global/standards/applying-and-promoting-international-labour-standards/conference-committee-on-the-application-of-standards/lang--en/index.htm).
(24) International Labour Conference, 99th Session, 2010, Report of the Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations, (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_123424.pdf).
(25) International Labour Conference, 100th Session, 2011, Report of the Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations (ILC. 100/III/1A), (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_151556.pdf).
(26). (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_123424.pdf).
(27). (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_151556.pdf).
(28) Raad van de Europese Unie, conclusies van de Raad over kinderarbeid, 3023e vergadering Raad Buitenlandse Zaken, Luxemburg, 14 juni 2010, (http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/EN/foraff/115180.pdf).
(29) The General Conference of the International Labour Organisation, Convention concerning Minimum Age for Admission to Employment (NB: datum van inwerkingtreding: 19 juni 1976) Verdrag C138, Genève, 26 juni 1973, (http://www.ilo.org/ilolex/cgi-lex/convde.pl?C138).
(30) The General Conference of the International Labour Organization, C182 Worst Forms of Child Labour Convention, 1999, Genève 17 juni 1999, (http://www.ilo.org/ilolex/cgi-lex/convde.pl?C182).
(31) PB L 211 van 6.8.2008, blz. 1.
(32) Business Social Compliance Initiative, C.W.F Children Worldwide Fashion, Anti-Slavery International, Uzbek-German Forum for Human Rights and Ethical Trading Initiative.
(33) ITUC-ETUC.
(34) Europese Commissie, directoraat-generaal Externe Betrekkingen, directoraat Oost-Europa, zuidelijke Kaukasus, Centraal-Aziatische republieken, DCI indicatief programma 2011-2013, blz. 54, (http://www.eeas.europa.eu/central_asia/docs/2010_ca_mtr_en.pdf).
(35) What has changed? School of Oriental and African Studies, University of London, November 2010, (http://www.soas.ac.uk/cccac/centres-publications/file64329.pdf)
(36) 2011 ILO Report of the Committee of Experts on the Application of Conventions and Recommendations, page 429, (http://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/@ed_norm/@relconf/documents/meetingdocument/wcms_151556.pdf)
(37) Bron: Commissie DG Trade.
(38) http://unctad.org/infocomm/anglais/cotton/market.htm.
(39) International Labor Rights Forum, http://www.laborrights.org/stop-child-forced-labor/cotton-campaign/company-response-to-forced-child-labor-in-uzbek-cotton).
(40) Verklaring van de voorzitter van de Commissie, José Manuel Barroso, na zijn ontmoeting met president Islam Karimov van Oezbekistan, (http://europa.eu/rapid/pressReleasesAction.do?reference=MEMO/11/40&type=HTML).

Juridische mededeling - Privacybeleid