Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het ontwerp voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer ten aanzien van het meerjarig financieel kader om in de extra financieringsbehoeften van het ITER-project te voorzien (COM(2011)0226 – C7-0108/2011 - 2011/2080(ACI))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0226),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (IIA van 17 mei 2006)(1),
– gezien de gezamenlijke conclusies van de begrotingstrialoog van 1 december 2011(2),
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie en het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0433/2011),
A. overwegende dat een bijkomend bedrag van 1 300 miljoen EUR aan vastleggingskredieten van de begroting van de Unie nodig is voor het ITER-project in 2012-2013;
B. overwegende dat op de trialoogvergadering van 1 december 2011 het Parlement, de Raad en de Commissie overeenstemming hebben bereikt over de nadere voorwaarden voor aanvullende financiering van het ITER-project;
C. overwegende dat hiervoor het IIA van 17 mei 2006 moet worden herzien, ter verhoging van de maxima voor vastleggingskredieten in subrubriek 1a met 650 miljoen EUR voor 2012 en met 190 miljoen EUR voor 2013, in lopende prijzen;
D. overwegende dat het van mening is dat alle bepalingen van het huidige IIA van 17 mei 2006 van kracht blijven totdat de nieuwe verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader in werking treedt, met uitzondering van de artikelen die zijn achterhaald na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon;
E. overwegende dat het het feit betreurt dat verschillende interpretaties, juridische beperkingen en bindende afspraken de Raad ervan hebben weerhouden om onverwijld werkelijke politieke onderhandelingen te starten met de andere tak van de begrotingsautoriteit;
F. overwegende dat de interinstitutionele samenwerking met het voorzitterschap van de Raad en met de Commissie in deze procedure constructief is geweest;
1. hecht zijn goedkeuring aan het besluit bij deze resolutie;
2. benadrukt dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben ingestemd met de gezamenlijke conclusies van de begrotingstrialoog van 1 december 2011 in hun geheel;
3. betreurt ten zeerste de eenzijdige verklaring opgenomen in de Raadsnotulen door zes lidstaten met de bedoeling de gezamenlijke conclusies vooringenomen te interpreteren;
4. roept de Raad op om de gezamenlijke conclusies ten volle na te komen; herinnnert de Raad aan zijn instemming om met volledige toepassing van de regels van het Financieel Reglement(3) en het IIA van 17 mei 2006, het bedrag van 360 miljoen EUR beschikbaar de stellen in de begrotingsprocedure van 2013, binnen de maxima voor de vastleggingskredieten van het meerjarig financieel kader; bevestigt dat het anders niet kan garanderen met dat bedrag te zullen instemmen;
5. dringt er bij de Commissie op aan de regels van het Financieel regement en het IIA van 17 mei 2006 ten volle toe te passen bij de concrete voorstellen inzake het bedrag van 360 miljoen EUR binnen het ontwerp van begroting 2013;
6. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
7. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met de bijlagen, ter informatie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE I
GEZAMENLIJKE CONCLUSIES OVER DE FINANCIERING VAN ITER
Trialoog 1 december 2011
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bevestigen het belang dat het ITER-project vertegenwoordigt voor de Europese Unie.
Het Europees Parlement en de Raad hebben nota genomen van het voorstel van de Commissie(4) om het meerjarig financieel kader (MFK) van het Interinstitutioneel Akkoord te wijzigen door in 2012 en 2013 voor het ITER-project 1 300 miljoen euro extra aan vastleggingskredieten uit de EU-begroting toe te wijzen.
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn overeengekomen de 1300 miljoen euro aan extra kosten van het ITER-project voor 2012 en 2013 als volgt te verdelen:
¾ 100 miljoen EUR die reeds voor 2012 voor ITER in de begroting is opgenomen;
¾ 360 miljoen EUR aan vastleggingskredieten wordt beschikbaar gesteld in de begrotingsprocedure voor 2013, binnen de maxima voor de vastleggingskredieten van het MFK, met volledige gebruikmaking van de regels van het Financieel Reglement en het IIA van 17 mei 2006, en met uitsluiting van verdere herzieningen in verband met ITER in het MFK;
¾ de maxima voor de vastleggingskredieten in rubriek 1a voor 2012 en 2013 worden verhoogd met 840 miljoen EUR, waarvan respectievelijk 650 miljoen voor 2012 en 190 miljoen voor 2013. Deze verhoging gaat gepaard met een even grote verlaging van de maxima voor vastleggingskredieten in rubriek 2 (450 miljoen EUR voor 2011) en rubriek 5 (243 miljoen EUR voor 2011 en 147 miljoen voor 2012);
¾ het maximum aan betalingskredieten voor 2013 wordt verhoogd met 580 miljoen EUR, terwijl het maximum voor 2011 in dezelfde mate wordt verlaagd.
Het Europees Parlement en de Raad zijn overeengekomen deze herziening van het meerjarig financieel kader 2007-2013 nog in 2011 aan te nemen volgens hun eigen interne procedure.
Het Europees Parlement en de Raad verzoeken de Commissie in de ontwerpbegroting 2013 concrete voorstellen te doen voor het bedrag van 360 miljoen EUR.
BIJLAGE II
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer ten aanzien van het meerjarig financieel kader om in de extra financieringsbehoeften van het ITER-project te voorzien
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/5/EU.)
Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).
Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU - Spanje en Italië
204k
35k
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, afdeling III – Commissie (17632/2011 – C7-0442/2011 – 2011/2301(BUD))
– gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 314, en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name artikel 106 bis,
– gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(1), en met name op de artikelen 37 en 38 daarvan,
– gezien de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, definitief vastgesteld op 15 december 2010(2),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(3),
– gezien het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2011, ingediend door de Commissie op 21 november 2011 (COM(2011)0796),
– gezien het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011, goedgekeurd door de Raad op 30 november 2011 (17632/2011 – C7-0442/2011),
– gezien de artikelen 75 ter en 75 sexies van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0436/2011),
A. overwegende dat het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011, dat betrekking heeft op de algemene begroting 2011, is bedoeld om middelen beschikbaar te stellen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (SFEU) voor een bedrag van 38 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten, om de effecten te milderen van de aardbeving in Murcia (Spanje) en de overstromingen in de regio Veneto (Italië);
B. overwegende dat de bedoeling met het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 is deze begrotingsaanpassing formeel in de begroting 2011 op te nemen;
C. overwegende dat de aan de begroting 2011 gehechte gezamenlijke verklaring inzake betalingskredieten voorzag in de indiening van een gewijzigde begroting „indien zou blijken dat de kredieten in de begroting 2011 niet volstaan om de uitgaven te dekken”;
D. overwegende dat de twee takken van de begrotingsautoriteit zich er middels de op 19 november 2011 in het bemiddelingscomité aangenomen gezamenlijke verklaring betreffende het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011(4) toe hebben verbonden vóór eind 2011 een besluit te nemen;
E. overwegende dat het Parlement en de Raad er in deze gezamenlijke verklaring mee hebben ingestemd het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 te financieren door kredieten te verplaatsen van programma's voor plattelandsontwikkeling;
1. neemt kennis van het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011;
2. acht het bijzonder belangrijk dat snel financiële hulp ter beschikking wordt gesteld via het SFEU voor personen die worden getroffen door natuurrampen, en is bijgevolg bijzonder bezorgd over het feit dat, in het geval van de overstromingen in de regio Veneto, de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU slechts 13 maanden na de stortregens van eind oktober 2010 zal plaatsvinden;
3. verzoekt alle betrokken partijen in de lidstaten, zowel op plaatselijk als op regionaal niveau, alsook de nationale autoriteiten de beoordeling van de behoeften en de coördinatie van mogelijke toekomstige aanvragen voor het beschikbaar stellen van middelen uit het SFEU te verbeteren om zo de beschikbaarstelling van middelen uit het SFEU zo veel mogelijk te versnellen;
4. benadrukt in dit verband en met betrekking tot het specifieke geval dat wordt behandeld in het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 dat de twee takken van de begrotingsautoriteit hun respectievelijke besluiten zo snel mogelijk nemen om een spoedige levering van hulp aan de getroffen regio's te waarborgen;
5. keurt het standpunt van de Raad inzake het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2011 zonder wijzigingen goed en verzoekt zijn Voorzitter te constateren dat de gewijzigde begroting nr. 7/2011 definitief is vastgesteld en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
6. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (COM(2011)0792 – C7-0424/2011 – 2011/2300(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0792 – C7-0424/2011),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 26,
– gezien Verordening (EG) nr. 2012/2002 van de Raad van 11 november 2002 tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie(2),
– gezien de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, goedgekeurd tijdens het overleg op 17 juli 2008 over het Solidariteitsfonds,
– gezien de brief van de Commissie regionale ontwikkeling,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0437/2011),
1. hecht zijn goedkeuring aan het bij deze resolutie gevoegde besluit;
2. herinnert eraan dat punt 26 van het IIA van 17 mei 2006 bepaalt dat, wanneer er mogelijkheden zijn tot herschikking van de vastleggingskredieten in de rubriek die aanvullende uitgaven vergt, de Commissie daarmee rekening houdt wanneer zij het vereiste voorstel doet;
3. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie
4. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, overeenkomstig punt 26 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/6/EU.)
Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering: aanvraag EGF/2011/002 IT/Trentino-Alto Adige/Zuid-Tirol, bouw van gebouwen, Italië
Resolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/002 IT/Trentino-Alto Adige/Zuid-Tirol, bouw van gebouwen, Italië) (COM(2011)0480 – C7-0384/2011 – 2011/2279(BUD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2011)0480 – C7-0384/2011),
– gezien het Interinstitutioneel Akkoord (IIA) van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer(1) (IIA van 17 mei 2006), en met name punt 28,
– gezien Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot oprichting van een Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering(2) (EFG-verordening),
– gezien de trialoogprocedure overeenkomstig punt 28 van het IIA van 17 mei 2006,
– gezien de brief van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken,
– gezien het verslag van de Begrotingscommissie (A7-0438/2011),
A. overwegende dat de Europese Unie wetgevings- en begrotingsinstrumenten in het leven heeft geroepen om extra individuele steun te geven aan werknemers die de gevolgen van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen ondervinden, en hen te helpen bij hun langdurige terugkeer op de arbeidsmarkt;
B. overwegende dat het EFG sinds 1 mei 2009 ook is opengesteld voor aanvragen om bijstand voor werknemers die zijn ontslagen als rechtstreeks gevolg van de wereldwijde financiële en economische crisis;
C. overwegende dat financiële steun van de Unie aan ontslagen werknemers flexibel moet zijn en zo snel en efficiënt mogelijk ter beschikking moet worden gesteld, overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie die is goedgekeurd op het overleg van 17 juli 2008, en met eerbiediging van het IIA van 17 mei 2006 wat betreft het nemen van besluiten om middelen beschikbaar te stellen uit het EFG;
D. overwegende dat Italië om steun heeft gevraagd in verband met 643 gedwongen ontslagen (waarvan 528 waarvoor om steun wordt gevraagd) in 323 bedrijven die vallen onder afdeling 41 van de NACE Rev. 2 („Bouw van gebouwen”)(3) in de NUTS II-regio Trentino - Zuid-Tirol (Trentino Alto Adige/Südtirol) (ITD1 en ITD2 ) in Italië,
E. overwegende dat de aanvraag voldoet aan de criteria voor subsidiabiliteit die zijn vastgelegd in de EFG-verordening;
1. verzoekt de betrokken instellingen de nodige maatregelen te nemen om de procedurele en budgettaire regelingen te verbeteren teneinde de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG te bespoedigen; waardeert in dit opzicht de verbeterde procedure die de Commissie heeft aangenomen naar aanleiding van het verzoek van het Parlement voor het versnellen van de toekenning van subsidies, met als doel aan de begrotingsautoriteit de beoordeling door de Commissie van de subsidiabiliteit van een EFG-aanvraag voor te leggen samen met het voorstel voor de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG; hoopt dat verdere verbeteringen aan de procedure zullen worden aangebracht in het kader van de komende herzieningen van het EFG en dat grotere doelmatigheid en transparantie zullen worden bereikt;
2. brengt in herinnering dat de instellingen zich ertoe verbonden hebben een probleemloze en snelle procedure te garanderen voor de goedkeuring van de besluiten betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het EFG, met als doel tijdelijk en eenmalig individuele steun te verlenen aan werknemers die als gevolg van de globalisering en de financiële en economische crisis werkloos geworden zijn; benadrukt de rol die het EFG kan vervullen om ontslagen werknemers te helpen bij hun terugkeer op de arbeidsmarkt, met name de kwetsbaarste en laagst opgeleide werknemers;
3. beklemtoont dat er overeenkomstig artikel 6 van de EFG-verordening op moet worden toegezien dat het EFG de terugkeer van ontslagen werknemers op de arbeidsmarkt steunt; wijst er voorts op dat EFG-steun alleen actieve arbeidsmarktmaatregelen kan medefinancieren die werkgelegenheid voor de lange termijn opleveren; herhaalt dat uit het EFG afkomstige steun niet in de plaats mag komen van maatregelen waartoe bedrijven verplicht zijn krachtens hun nationale wetgeving of collectieve overeenkomsten, noch van maatregelen ter herstructurering van bedrijven of bedrijfstakken; betreurt dat het EFG bedrijven ertoe kan aanzetten hun vast personeel te vervangen door flexibeler personeel en personeel met contracten van kortere duur;
4. wijst erop dat de informatie die is ontvangen over het gecoördineerde pakket met op het individu afgestemde diensten die door het EFG moeten worden gefinancierd, gegevens bevat over de verenigbaarheid en complementariteit met acties die worden gefinancierd uit de structuurfondsen; herhaalt zijn oproep aan de Commissie om in haar jaarverslagen ook een vergelijkende evaluatie van deze gegevens op te nemen;
5. wijst erop dat, na herhaalde verzoeken van het Parlement, in de begroting voor 2011 voor het eerst 47 608 950 EUR aan betalingskredieten is opgenomen onder begrotingslijn 04 05 01 van het EFG; herinnert eraan dat het EFG gecreëerd is als een afzonderlijk specifiek instrument met eigen doelstellingen en termijnen, en dat het bijgevolg ook een specifieke toewijzing verdient, waardoor wordt vermeden dat, zoals in het verleden gangbaar was, een beroep wordt gedaan op overschrijvingen van andere begrotingslijnen, die schadelijk kunnen zijn voor de verwezenlijking van de verschillende beleidsdoelen;
6. spreekt zijn waardering uit voor de voorgenomen uitbreiding van de EFG-begrotingslijn 04 05 01 met 50 000 000 EUR via gewijzigde begroting nr. 3/2011, die zal worden gebruikt ter dekking van het bedrag dat nodig is voor de huidige aanvraag;
7. hecht zijn goedkeuring aan het aan deze resolutie gehechte besluit;
8. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit samen met de voorzitter van de Raad te ondertekenen en zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
9. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie, met inbegrip van de bijlage, te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
BIJLAGE
BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (aanvraag EGF/2011/002 IT/Trentino-Alto Adige/Zuid-Tirol, bouw van gebouwen, Italië)
(De tekst van de bijlage wordt hier niet weergegeven, aangezien deze overeenkomt met de definitieve handeling: Besluit 2012/7/EU.)
Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden ( PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1).
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures (COM(2010)0392 – C7-0189/2010 – 2010/0215(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Parlement en de Raad (COM(2010)0392),
– gezien artikel 294, lid 2, en artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0189/2010),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de bijdragen van het Griekse parlement, het Spaanse Congres van Afgevaardigden, de Italiaanse Senaat en het Portugese parlement inzake het ontwerp van wetgevingshandeling,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 8 december 2010(1),
– na raadpleging van het Comité van de Regio's,
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 16 november 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en het advies van de Commissie juridische zaken (A7-0408/2011),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 december 2011 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/../EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/13/EU)
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer K. Pinxten - BE)
189k
28k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Karel Pinxten voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0349/2011 – 2011/0814(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0349/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer, heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0417/2011),
A. overwegende dat Karel Pinxten voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de EU;
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Karel Pinxten tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer H. Otbo - DK)
187k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Henrik Otbo voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0345/2011 – 2011/0810(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0345/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat heeft gehoord die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0416/2011),
A. overwegende dat Henrik Otbo voldoet aan de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gestelde voorwaarden;
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Henrik Otbo tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer J-F. Corona Ramón - ES)
188k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Juan-Francisco Corona Ramón voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0343/2011 – 2011/0808(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0343/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer, heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0422/2011),
A. overwegende dat Juan-Francisco Corona Ramón voldoet aan de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gestelde voorwaarden;
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Juan-Francisco Corona Ramón tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer V. Itälä - FI)
188k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de benoeming van Ville Itälä tot lid van de Rekenkamer (C7-0346/2011 – 2011/0811(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0346/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 het door de Raad voorgestelde kandidaat-lid van de Rekenkamer heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0418/2011),
A. overwegende dat Ville Itälä voldoet aan de normen overeenkomstig artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
1. brengt een positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Ville Itälä tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en ter informatie aan de Rekenkamer en de andere instellingen van de Europese Unie, alsook aan de rekenkamers van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer K. Cardiff - IE)
189k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Kevin Cardiff voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0347/2011 – 2011/0812(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0347/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de door de Raad voor het lidmaatschap van de Rekenkamer voorgedragen persoon heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0419/2011),
A. overwegende dat Kevin Cardiff voldoet aan de normen overeenkomstig artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
1. brengt een positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Kevin Cardiff tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer P. Russo - IT)
186k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de benoeming van Pietro Russo tot lid van de Rekenkamer (C7-0348/2011 – 2011/0813(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0348/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer, heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0420/2011),
A. overwegende dat Pietro Russo voldoet aan de in artikel 286, lid 1, van het WEUVerdrag gestelde voorwaarden,
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Pietro Russo tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer V. Caldeira - PT)
189k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Vítor Manuel da Silva Caldeira voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0344/2011 – 2011/0809(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0344/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0423/2011),
A. overwegende dat Vítor Manuel da Silva Caldeira voldoet aan de vereisten van artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de Werking van de EU,
1. brengt positief advies uit over de voordracht van Vítor Manuel da Silva Caldeira voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmede aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Benoeming van een lid van de Rekenkamer (de heer H.G. Wessberg - SE)
192k
29k
Besluit van het Europees Parlement van 13 december 2011 over de voordracht van Hans Gustaf Wessberg voor de benoeming tot lid van de Rekenkamer (C7-0342/2011 – 2011/0807(NLE))
– gezien artikel 286, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0342/2011),
– gezien het feit dat de Commissie begrotingscontrole op haar vergadering van 23 november 2011 de kandidaat die de Raad heeft voorgedragen voor benoeming tot lid van de Rekenkamer, heeft gehoord,
– gezien artikel 108 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A7-0415/2011),
A. overwegende dat Hans Gustaf Wessberg voldoet aan de in artikel 286, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gestelde voorwaarden;
1. brengt positief advies uit over de voordracht van de Raad voor de benoeming van Hans Gustaf Wessberg tot lid van de Rekenkamer;
2. verzoekt zijn Voorzitter dit besluit te doen toekomen aan de Raad en, ter informatie, aan de Rekenkamer, alsmеde aan de overige instellingen van de Europese Unie en de controle-instellingen van de lidstaten.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees beschermingsbevel (15571/1/2011 – C7-0452/2011 – 2010/0802(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (15571/1/2011 – C7-0452/2011),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(1) inzake het initiatief van een groep lidstaten dat aan het Europees Parlement en de Raad is voorgelegd (00002/2010),
– gezien artikel 294, lid 7, en artikel 82, lid 1, onder a) en d), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien het gezamenlijk overleg van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid overeenkomstig artikel 51 van het Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0435/2011),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. neemt kennis van de aan deze resolutie gehechte verklaring van de Raad;
3. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
4. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
5. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
6. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
BIJLAGE BIJ DE WETGEVINGSRESOLUTIE
Verklaring van de Raad over de alomvattende aanpak van het vraagstuk van de erkenning van beschermingsmaatregelen
De Raad is ingenomen met de vaststelling van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees beschermingsbevel, die een belangrijk instrument vormt ter bescherming van de slachtoffers van misdrijven in de Europese Unie.
Aangezien deze richtlijn alleen betrekking heeft op beschermingsmaatregelen in strafzaken is de Raad zich ervan bewust dat zij, gelet op de uiteenlopende juridische tradities van de lidstaten op dit gebied, in de toekomst zal moeten worden aangevuld met een soortgelijk mechanisme met het oog op de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken.
In dit verband herinnert de Raad eraan dat de Commissie op 18 mei 2011 een voorstel heeft ingediend voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken, dat momenteel wordt besproken in de voorbereidende instanties van de Raad.
In lijn met zijn resolutie van 10 juni 2011 over een routekaart ter versterking van de rechten en de bescherming van slachtoffers, met name in strafrechtelijke procedures (zie „Maatregel C”) zegt de Raad toe de bespreking van dit voorstel bij voorrang voort te zetten. Tevens zegt hij toe ervoor te zorgen dat dit instrument een aanvulling vormt van de richtlijn betreffende het Europees beschermingsbevel, opdat de lidstaten, ongeacht de aard van hun nationale stelsels, dankzij het gecombineerd toepassingsgebied van deze beide instrumenten kunnen samenwerken met betrekking tot een zo groot mogelijk aantal maatregelen ter bescherming van slachtoffers.
Één enkele aanvraagprocedure voor een verblijfs- en werkvergunning ***II
198k
32k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor één enkele vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijke rechtspositie voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (13036/3/2011 – C7-0451/2011 – 2007/0229(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (13036/3/2011 – C7-0451/2011),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 9 juli 2008(1),
– gezien het advies van het Comité van de Regio's van 18 juni 2008(2),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(3) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2007)0638),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien de gemeenschappelijke beraadslaging van 5 december 2011 van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, commissie ten principale, en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, medeverantwoordelijke commissie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (A7-0434/2011),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Algemene visserijcommissie voor het overeenkomstgebied Middellandse Zee ***II
198k
31k
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean - Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (12607/2/2011 – C7-0370/2011 – 2009/0129(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (12607/2/2011 – C7-0370/2011),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 17 maart 2010(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2009)0477),
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 72 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie visserij (A7-0392/2011),
1. hecht zijn goedkeuring aan het standpunt van de Raad in eerste lezing;
2. constateert dat het besluit is vastgesteld overeenkomstig het standpunt van de Raad;
3. verzoekt zijn Voorzitter het besluit samen met de voorzitter van de Raad overeenkomstig artikel 297, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te ondertekenen;
4. verzoekt zijn secretaris-generaal het besluit te ondertekenen nadat is nagegaan of alle procedures naar behoren zijn uitgevoerd, en samen met de secretaris-generaal van de Raad zorg te dragen voor publicatie ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft (10765/1/2011 – C7-0323/2011 – 2009/0035(COD))
– gezien het standpunt van de Raad in eerste lezing (10765/1/2011 – C7-0323/2011),
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 15 juli 2009(1),
– gezien zijn in eerste lezing geformuleerde standpunt(2) inzake het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2009)0083),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 23 november 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 8, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 294, lid 7, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 66 van zijn Reglement,
– gezien de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie juridische zaken (A7-0393/2011),
1. stelt onderstaand standpunt in tweede lezing vast;
2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in tweede lezing vastgesteld op 13 december 2011 met het oog op de vaststelling van Richtlijn 2012/../EU van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Richtlijn 2012/6/EU)
Bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit ***I
Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 13 december 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige problemen ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit (COM(2011)0481 – C7-0218/2011 – 2011/0209(COD))
– gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2011)0481),
– gezien artikel 294, lid 2, en de artikelen 42 en 43 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7–0218/2011),
– gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 27 oktober 2011(1),
– gezien de schriftelijke toezegging van de vertegenwoordiger van de Raad van 28 november 2011 om het standpunt van het Europees Parlement goed te keuren, overeenkomstig artikel 294, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0405/2011),
1. stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;
2. verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;
3. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 13 december 2011 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. .../2011 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad, met betrekking tot een aantal bepalingen betreffende het financieel beheer ten aanzien van bepaalde lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden op het gebied van financiële stabiliteit
(Aangezien het Parlement en de Raad tot overeenstemming zijn geraakt, komt het standpunt van het Parlement overeen met de definitieve rechtshandeling: Verordening (EU) nr.1312/2011)
– gezien de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (TBT-overeenkomst) die in 1994 in het kader van de Uruguay-onderhandelingsronde van de WTO is aangenomen(1),
– gezien Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) werden vastgesteld(2) (verordening inzake handelsbelemmeringen),
– gezien zijn eerdere resoluties, met name de resoluties van 13 oktober 2005 over de vooruitzichten voor de handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en China(3), van 1 juni 2006 over de trans-Atlantische economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten(4), van 28 september 2006 over de economische en handelsrelatie van de EU met India(5), van 12 oktober 2006 over de economische en commerciële betrekkingen tussen de EU en de Mercosur met het oog op het sluiten van een interregionale associatieovereenkomst(6), van 22 mei 2007 over Europa als wereldspeler - Externe aspecten van het concurrentievermogen(7), van 19 juni 2007 over de economische en commerciële betrekkingen van de EU met Rusland(8), van 19 februari 2008 over de strategie van de EU voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs(9), van 24 april 2008 over een routekaart voor hervorming van de Wereldhandelsorganisatie(10), van 5 februari 2009 over de handels- en economische betrekkingen met China(11), van 26 maart 2009 inzake een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India(12), van 21 oktober 2010 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika(13), van 17 februari 2011 over de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en de Republiek Korea(14), van 6 april 2011 over het toekomstig Europees internationaal investeringsbeleid(15), zijn standpunt van 10 mei 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen(16), en de resoluties van 11 mei 2011 over de stand van zaken bij de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India(17), van 11 mei 2011 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Japan(18), van 8 juni 2011 over de handelsbetrekkingen tussen de EU en Canada(19), van 13 september 2011 over een doeltreffende grondstoffenstrategie voor Europa(20), van 27 september 2011 over het nieuwe handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie(21) en van 25 oktober 2011 over de modernisering van het beleid inzake overheidsopdrachten(22),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over Europa als wereldspeler: Wereldwijd concurreren - Een bijdrage aan de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid (COM(2006)0567),
– gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld „Handel, groei en wereldvraagstukken – Handelsbeleid als kernelement van de Europa 2020-strategie” (COM(2010)0612),
– gezien het verslag van de Commissie aan de Europese Raad getiteld „Verslag over handels- en investeringsbelemmeringen 2011 – Afspraken met onze strategische economische partners over verbeterde markttoegang: actieprioriteiten om handelsbelemmeringen weg te nemen” (COM(2011)0114),
– gezien het rapport van Copenhagen Economics getiteld „Assessment of barriers to trade and investment between the EU and Japan” van 30 november 2009,
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie internationale handel en het advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (A7-0365/2011),
A. overwegende dat het op regels gebaseerde multilaterale handelsstelsel, dat onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn beslag heeft gekregen, het meest geschikte kader is voor de reglementering en bevordering van open en eerlijke handel en voor het garanderen van de ontwikkeling van eerlijke en billijke regels voor de wereldhandel; overwegende dat er nog hard moet worden gewerkt aan de hervorming van de WTO om deze organisatie democratischer en doeltreffender te maken en haar betrekkingen met andere belangrijke internationale organisaties te verduidelijken;
B. overwegende dat de EU prioriteit moet blijven geven aan het bereiken van een evenwichtig resultaat van de ontwikkelingsagenda van Doha (DDA), waarmee de integratie van ontwikkelingslanden, en met name de minst ontwikkelde landen (LDC's), in het internationale handelsstelsel zou worden ondersteund en een bijdrage zou worden geleverd aan de vaststelling en handhaving van eerlijkere en billijkere multilaterale handelsregels voor al zijn leden;
C. overwegende dat uit de internationale handelsstatistieken van de WTO voor de periode 2000-2009 blijkt dat het handelsverkeer aanmerkelijk is toegenomen in de regio's die hun markten hebben geopend door handelsbelemmeringen weg te nemen of aanzienlijk te verminderen(23); overwegende dat echter tegelijk uit een gezamenlijk verslag van de ILO en de WTO bleek dat een aantal landen – zowel industrie- als ontwikkelingslanden – die meer voor handel openstonden, tijdens de financiële crisis meer externe handelsschokken hebben ondervonden, die in die landen tot aanzienlijk banenverlies hebben geleid(24);
D. overwegende dat in het verslag over handels- en investeringsbelemmeringen 2011 van de Commissie voorbeelden staan waarin de toegang van de EU tot de markten van verschillende landen in de wereld, waaronder industrielanden, belangrijke opkomende economieën en lidstaten van de WTO, sterker wordt belemmerd door verschillende niet-tarifaire belemmeringen (NTB's) dan door douanerechten, waarvan steeds vaker wordt afgezien ten gevolge van de globalisering;
E. overwegende dat de procedures voor openbare aanbestedingen in de strategische partnerlanden van de EU vaak niet toegankelijk zijn voor buitenlandse inschrijvers en nog steeds vrijwel buiten internationale verbintenissen vallen, terwijl de EU in dit opzicht veel meer openstaat dan andere landen;
F. overwegende dat EU-producenten lange tijd problemen hebben ondervonden bij de registratie en verdediging van hun geografische aanduidingen in de VS; overwegende dat de VS een aantal Europese wijnnamen (bijvoorbeeld „champagne”) als „semi-soortnamen” beschouwen, zonder rekening te houden met de mogelijke negatieve gevolgen hiervan voor de reputatie en het marktaandeel van de geografische aanduiding van de EU in kwestie;
G. overwegende dat Europese producenten moeite hebben om de Japanse markt te betreden, in het bijzonder in de automobielsector en de lucht- en ruimtevaartsector, en met name bij openbare aanbestedingen; overwegende dat deze problemen wat de Japanse automarkt betreft vooral worden veroorzaakt door de trage invoering door Japan van de internationale normen ter zake (Japan heeft helaas slechts 40 van de 127 VN-ECE-reglementen op grond van de overeenkomst van 1958 ingevoerd); erkent evenwel dat het hierbij om 30 van de 47 reglementen betreffende personenauto's (M1) gaat, de sector van de Japanse markt die het belangrijkst is voor Europese autofabrikanten, en dat door de trage invoering van de internationale normen in Japan de voordelen van de bepalingen inzake wederzijdse erkenning in de VN-ECE-overeenkomst van 1958 beperkt blijven; overwegende dat de dialoog tussen de EU en Japan over de hervorming van de regelgeving, die in 1994 van start is gegaan, nog geen vooruitgang van betekenis heeft opgeleverd bij de harmonisatie of wederzijdse erkenning van regelgeving, waaruit blijkt hoe belangrijk het is, vooral in het huidige economische klimaat, om onnodige NTB's aan de orde te stellen en uit de weg te ruimen, wellicht door onderhandelingen aan te gaan over een overeenkomst inzake economische integratie/vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Japan, mits het verkennend onderzoek uitwijst dat aan de nodige voorwaarden is voldaan, zoals – maar niet uitsluitend – de hierboven genoemde, waaronder de kwesties in de M1-sector, en overwegende dat de Japanse testprocedure om de uitstoot en de brandstofefficiëntie van lichte voertuigen te meten ertoe leidt dat Europese lichte voertuigen minder snel in aanmerking komen voor de Japanse op milieuprestaties gebaseerde belastingvoordelen;
H. overwegende dat de verhoging in Rusland van de uitvoerrechten op koper van 0% naar 10% en op nikkel van 5% naar 10% sinds december 2010, alsook de hoge uitvoerheffingen op hout, hebben geleid tot uitvoerbeperkingen van grondstoffen die van wezenlijk belang zijn voor de Europese industrie, in het bijzonder de staalsector(25) en de bosbouwsector;
I. overwegende dat het Initiatief voor transparantie in de winningindustrieën (EITI) een doeltreffend instrument zou moeten zijn om transparantie te garanderen en speculatie op de grondstoffenmarkten tegen te gaan;
J. overwegende dat de NTB's in China de afgelopen jaren steeds talrijker zijn geworden en de ontwikkeling van ondernemingen, en met name in China gevestigde kmo's, kunnen inperken;
K. overwegende dat het gedurende meer dan een jaar vrijwel onmogelijk was om Europese cosmetische producten in China te registreren, in het bijzonder producten met nieuwe ingrediënten, omdat het in China zowel aan een behoorlijke wettelijke definitie hiervan ontbrak als aan duidelijke richtsnoeren over de procedure zelf(26);
L. overwegende dat sinds eind 2010 bezorgdheid bestaat over de aanbevelingen van de regelgevende instantie voor telecommunicatie van India over een beleid betreffende de productie van telecommunicatieapparatuur dat preferentiële markttoegang zou verlenen aan in India geproduceerde producten / telecommunicatieapparatuur, voornamelijk door middel van subsidies alsook door specifieke maatregelen op belastinggebied en op het gebied van overheidsaanbestedingen(27);
M. overwegende dat Brazilië en Argentinië regelmatig tarifaire of niet-tarifaire maatregelen vaststellen die Europese ondernemingen benadelen, hoewel beide landen als leden van Mercosur deelnemen aan de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst met de EU; voorts overwegende dat EU-ondernemingen bij binnenkomst op de Braziliaanse markt constateren dat er gebreken bestaan bij de bescherming en handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten (IPR), dat er een aanzienlijke achterstand is opgelopen bij de registratie van aanvragen voor handelsmerken en octrooien voor verschillende producten en dat er aanvullende discriminerende vereisten bestaan voor farmaceutische producten; overwegende dat door de door Brazilië opgelopen vertraging bij de ratificatie van het Protocol van Madrid en door het feit dat het land niet is toegetreden tot de Internetverdragen van de Wereldorganisatie voor de intellectuele eigendom (WIPO) de daadwerkelijke bescherming van de IPR in het land gebreken vertoont; en overwegende dat de sancties niet afschrikkend genoeg zijn om overtredingen op het gebied van intellectueel eigendom te bestrijden;
N. overwegende dat EU-exporteurs op andere markten op vele beperkingen stuiten, bijvoorbeeld een beperkt aantal punten van binnenkomst en vereiste bijkomende documenten voor de invoer van wijn en andere alcohol, cosmetische producten en mobiele telefoons in Vietnam(28), en de zware procedure voor de vaststelling van de douanewaarde, de arbitraire reclassificatie van producten en de verhoging van de BTW op landbouwproducten, wijn en andere alcohol, kleding en machineonderdelen in Oekraïne;
O. overwegende dat de sector schone en hernieuwbare energie in toenemende mate wordt onderworpen aan NTB's, zoals vereisten inzake plaatselijke toegevoegde waarde, discriminatie bij openbare aanbestedingen, bevoorrechting van nationale overheidsbedrijven, beperkingen op het verkeer van buitenlands personeel, vereisten inzake lokaal aankopen en eigendom enz. in landen als China, India, Oekraïne, Brazilië en Nigeria;
P. overwegende dat de EU haar industrie, indien noodzakelijk, actief moet beschermen tegen schendingen van overeengekomen regels en WTO-normen en -beginselen door haar handelspartners, met gebruikmaking van alle beschikbare middelen, waaronder multilaterale en bilaterale mechanismen voor geschillenbeslechting en handelsbeschermingsinstrumenten in overeenstemming met de WTO-regels;
Q. overwegende dat de EU-wetgeving Europese en buitenlandse ondernemingen in staat stelt zonder discriminatie in te schrijven op Europese openbare aanbestedingen, en dat de partners van de EU alles in het werk moeten stellen om Europese ondernemingen wederzijds toe te laten om onder eerlijke en billijke voorwaarden in te schrijven op openbare aanbestedingen in derde landen;
1. is van mening dat het via een regelgevende dialoog wegnemen of verlagen van ongerechtvaardigde NTB's en andere belemmeringen van regelgevende aard die door de belangrijkste strategische partners van de EU worden opgeworpen, een van de prioriteiten van het nieuwe EU-handelsbeleid in het kader van de Europa 2020-strategie moet zijn; acht alle belemmeringen ten gevolge van de onsamenhangende tenuitvoerlegging van bilaterale, plurilaterale en multilaterale handelsregels ongerechtvaardigd; onderstreept evenwel dat in de regelgevende dialoog het recht van alle landen moet worden geëerbiedigd om de mensenrechten, de milieuvoorschriften, de sociale regelgeving en de volksgezondheid te bevorderen;
2. verzoekt de Commissie om in het kader van een holistische strategie op systematische wijze de grote verscheidenheid aan, en technische complexiteit en politieke gevoeligheid van NTB's aan de orde te stellen, onder andere door middel van een versterkte regelgevende dialoog met alle handelspartners van de EU, in het bijzonder de handelspartners die van strategisch belang voor de EU zijn; beschouwt met name de commissies die de uitvoering van bilaterale vrijhandelsovereenkomsten onderzoeken, de bevoegde commissies van de WTO en de VN-agentschappen die normen vaststellen, als de passende fora voor regelgevende dialoog;
3. vraagt de Commissie een duidelijk onderscheid te maken tussen NTB's die oneerlijke concurrentieverstoringen creëren en NTB's die aan legitieme beleidsdoelstellingen van de overheid beantwoorden, met name op het gebied van volksgezondheid en milieu; onderstreept dat bijvoorbeeld de Europese ggo-wetgeving en de sanitaire en fytosanitaire voorschriften op landbouwgebied niet als ongerechtvaardigde NTB's mogen worden beschouwd, maar integendeel op het vlak van de internationale handel moeten worden verdedigd;
4. onderstreept dat in de gestructureerde dialoog over regelgeving waarin bilaterale vrijhandelsovereenkomsten voorzien, het democratische proces tot vaststelling van normen volledig moet worden gerespecteerd, zowel in de EU als bij haar handelspartners;
5. benadrukt dat de aanpak van NTB's een interdepartementale taak is waarbij verschillende DG's van de Commissie betrokken zijn, en moet worden beschouwd als een prioriteit op de regelgevingsagenda van de Commissie, hetgeen met name moet leiden tot de harmonisatie van technische regels op basis van de internationale normen;
6. verzoekt de Commissie stelselmatig van passende kanalen van haar samenwerking met gelijkgestemde partners gebruik te maken om NTB's en belemmeringen van regelgevende aard in derde landen aan de orde te stellen, teneinde gemeenschappelijke strategieën te ontwikkelen om deze belemmeringen weg te nemen;
7. is van mening dat aandringen op wederkerigheid van markttoegang voor de industrielanden en de opkomende landen integraal deel moet uitmaken van de handelsstrategie van de EU, net zoals de afschaffing of vermindering van NTB's;
8. verzoekt de Commissie deze veel voorkomende en aanhoudende problemen aan de orde te stellen in het kader van alle plurilaterale en bilaterale handelsovereenkomsten, in het bijzonder vrijhandelsovereenkomsten, en ervoor te zorgen dat ten minste evenveel aandacht aan NTB's wordt besteed als op dit moment aan het afschaffen van douanerechten wordt besteed, met name in haar handelsoverleg met geïndustrialiseerde en opkomende economieën; onderstreept dat bij de samenwerking met ontwikkelingslanden, met name LDC's en SID's (kleine insulaire ontwikkelingslanden), prioriteit moet worden gegeven aan hulp voor handel en aan technische en financiële bijstand, teneinde deze landen te helpen om hun regelgevingskader te verbeteren, rekening houdend met hun specifieke behoeften inzake ontwikkeling van hun binnenlandse markt en bescherming van hun embryonale bedrijfsleven en hun landbouwstructuren, die vaak kwetsbaar zijn;
9. is van mening dat het Europees Parlement bij de toekomstige evaluatie van handelsovereenkomsten die Europese exporteurs en investeerders, in het bijzonder het mkb, van toegang tot de markten van derde landen moeten verzekeren, meer aandacht moet besteden aan de manier waarop NTB's, en met name ongerechtvaardigde NTB's, aan de orde zijn gesteld, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de noodzaak van een speciale, gedifferentieerde behandeling voor de ontwikkelingslanden, zoals bepaald in de WTO-disciplines;
10. spoort de Commissie aan zich te blijven inzetten voor een actuele inventaris van de belangrijkste belemmeringen waar exporteurs en investeerders uit de EU mee worden geconfronteerd op belangrijke markten van derde landen, met name van vrijhandelspartners, met inbegrip van het aantal en de aard van de zorgen die de lidstaten en ondernemingen hebben geuit, als instrument om de situatie in de derde landen te beoordelen;
11. herinnert de Commissie eraan dat het Europese beleid inzake intellectuele-eigendomsrechten ten aanzien van ontwikkelingslanden aan de verplichtingen uit hoofde van de TRIPS-overeenkomst moet voldoen en de Verklaring van Doha over de TRIPS-overeenkomst en de volksgezondheid van 2011 ten volle moet eerbiedigen, met name wat generieke geneesmiddelen en volksgezondheid betreft, zodat ontwikkelingslanden voldoende beleidsruimte houden om kwesties van algemeen belang aan te pakken;
12. is van mening dat op dit moment weliswaar geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen specifieke NTB's en andere hindernissen op het gebied van regelgeving waarop EU-ondernemingen stuiten bij hun pogingen toegang tot buitenlandse markten te krijgen enerzijds en het huidige banenverlies in de EU-lidstaten anderzijds, maar dat de Commissie er goed aan zou doen om in overleg met andere relevante internationale organisaties te onderzoeken of er een verband bestaat tussen specifieke NTB's in de EU en in derde landen en de huidige toename of daling van de werkgelegenheid in de EU;
13. wijst erop dat de Commissie de mogelijkheid van de ontwikkeling en invoering van een mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing moet onderzoeken voor het opsporen van NTB's, en haar bestaande analytische instrumenten voor de kwalitatieve evaluatie ervan moet versterken en een duidelijker definitie van ongerechtvaardigde NTB's moet opstellen; stelt voor om dit mechanisme te laten functioneren via de delegaties van de EU in derde landen, in samenwerking met de instanties die reeds door de lidstaten zijn opgericht;
14. verzoekt de Commissie met klem de internationale samenwerking op het gebied van regelgeving, onder meer in multilaterale fora, en de convergentie van de voorschriften te verbeteren op basis van de internationale normen en, indien mogelijk, een regelgevende dialoog aan te gaan teneinde de bestaande of mogelijk toekomstige handelsbelemmeringen aan te kaarten om te voorkomen dat geschillen ontstaan en hiermee gepaard gaande handelskosten te vermijden;
15. verzoekt de Commissie met klem de partijen bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten (GPA) te overtuigen van de procedures voor openbare aanbestedingen die berusten op internationale normen, zoals ontwikkeld in de GPA, en bestaande regelgevende dialogen te gebruiken of uit te breiden om de samenwerking inzake het regelgevingskader te versterken en ervoor te zorgen dat bestaande directe en indirecte discriminatoire praktijken in de betrekkingen tussen de EU en haar geïndustrialiseerde partnerlanden worden geherstructureerd en, waar van toepassing, weggenomen;
16. is van mening dat het voor de vermindering van de NTB's voor handel en investeringen essentieel is dat de GPA in de WTO wordt hervormd, met inachtneming van de multifunctionele aard van het beleid inzake overheidsopdrachten; roept de voornaamste opkomende economieën op om aan dit proces deel te nemen en de toekomstige overeenkomst onverwijld te ondertekenen en te ratificeren;
17. verzoekt de Commissie een positieve en standvastige positie te blijven innemen in de onderhandelingen over de ondertekening van de GPA door China teneinde gelijke wederkerige toegang tot Chinese overheidsopdrachten te verkrijgen en een gelijke behandeling en voorspelbare voorwaarden voor Europese bedrijven te bewerkstelligen;
18. beveelt aan om na te gaan hoe via regelgeving kan worden gewaarborgd dat overheidsbedrijven uit derde landen die noch de GPA noch bilaterale afspraken inzake de wederzijdse opening van de markten met de EU hebben ondertekend, geen opdrachten kunnen krijgen tot de uitvoering van projecten die met EU-middelen worden gesubsidieerd, respectievelijk hoe de EU in dergelijke gevallen de terugbetaling van de subsidies kan vorderen;
19. wijst andermaal op het belang van directe buitenlandse investeringen voor de Europese economie en op de noodzaak om een stabiel en aantrekkelijk klimaat voor de Europese investeerders in het buitenland te creëren en om een open investeringsstelsel op Europees grondgebied te bevorderen; stelt niettemin voor om, in een streven naar wederzijdse voordelen, op Europees niveau na te gaan of het niet wenselijk is de uitwerking van deze investeringen op de interne markt te evalueren teneinde eventuele schadelijke gevolgen voor de innovatie en de deskundigheid in bepaalde Europese strategische sectoren te voorkomen;
20. moedigt EU-ondernemingen en -exporteurs aan om gebruik te maken van de bestaande kanalen, waaronder klachten uit hoofde van de verordening handelsbelemmeringen of het klachtenregister in de databank markttoegang, om materiële schade ten gevolge van verschillende soorten handelsbelemmeringen te melden bij de Commissie, die deze klachten moet beoordelen en al het nodige moet doen om tegen ongerechtvaardigde NTB's op te treden;
21. is van mening dat de Commissie met betrekking tot grondstoffen een duurzame, alomvattende en beleidsoverschrijdende strategie moet volgen en tegelijk moet erkennen dat uitvoerbeperkingen en uitvoerheffingen belangrijk kunnen worden geacht voor de ondersteuning van ontwikkelingsdoelstellingen, milieubescherming of de duurzame exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in LDC's en SID's (kleine insulaire ontwikkelingslanden) en andere ontwikkelingslanden, met uitzondering van de BRIC-landen; merkt op dat het merendeel van de WTO-leden die uitvoerheffingen hanteren, ontwikkelingslanden en LDC's zijn; verzoekt de EU geen pogingen te ondernemen om de toepassing van uitvoerheffingen door LDC's en SID's en andere ontwikkelingslanden, met uitzondering van de BRIC-landen, bij de WTO en in bilaterale handelsovereenkomsten en economische partnerschapsovereenkomsten te verbieden, aangezien hiermee hun beleidsruimte wordt beperkt om dit instrument te gebruiken voor de toevoeging van meerwaarde, diversificatie, de bescherming van opkomende industrieën, voedselzekerheid, inkomsten en milieuoverwegingen, zolang zij nog geen gevorderd ontwikkelingsniveau hebben bereikt;
22. concludeert dat, om ten volle profijt te kunnen trekken van de handelsliberalisering in de landen de hun markten openstellen, douanetarieven opheffen en NTB's wegnemen, de handelspartners het onderling eens moeten worden over overgangsperioden waarin gefaseerd toegang wordt verleend tot de markt in bepaalde gevoelige sectoren en investeringen in deze sectoren mogelijk worden, of bij hoge uitzondering deze sectoren volledig worden uitgesloten;
23. vraagt de Commissie, overeenkomstig de EU-VS-handelsbeginselen voor ICT-diensten (die met de VS zijn overeengekomen in het kader van de TEC), discriminerende of onevenredige voorschriften, aansprakelijkheidseisen en andere wetgevingsmethoden tegen ICT-netwerken en -diensten die de open informatiestroom en de markttoegang voor diensten beperken en de digitale kloof vergroten, onder de loep te nemen en er iets aan te doen;
24. is van mening dat de nodige prioriteit moet worden gegeven aan handels- en investeringsbelemmeringen die Europese dienstensectoren treffen, onder andere ICT en telecommunicatie, professionele en zakelijke diensten, financiële diensten, bouw, detailhandel en distributie; deze niet-tarifaire maatregelen, waaronder nationale regelgeving, beperkingen op eigendom en diverse crisismaatregelen (zoals discriminerende bepalingen bij openbare aanbestedingen), zijn van bijzonder belang gezien de hogere toegevoegde waarde van de handel in diensten en de positie van de EU als grootste exporteur van diensten;
25. is van mening dat in de WTO, overeenkomstig eerdere, soortgelijke voorstellen van de EU en India, een door het SOLVIT-systeem geïnspireerd bemiddelingsmechanisme moet worden gecreëerd om het wegnemen van NTB's op constructieve, effectieve, snelle en niet-confronterende wijze te bevorderen;
26. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.
Zie het besluit genomen door de commissie van de Russische regering voor beschermingsmaatregelen voor de buitenlandse handel overeenkomstig de decreten van de Russische regering nr. 892 en nr. 893 van 12 november 2010.
Sinds de inwerkingtreding in april 2010 van decreet 856 van december 2009, uitgevaardigd door de nationale Voedsel- en geneesmiddeleninspectie van China, is de registratie van cosmetische producten verplicht. De hieruit voortvloeiende problemen voor EU-ondernemingen zijn besproken tijdens de dialoog tussen DG SANCO en de nationale Voedsel- en geneesmiddeleninspectie van China over de regulering van cosmetische producten.
Aanbevelingen van de regelgevende instantie voor telecommunicatie van India over een beleid betreffende de productie van telecommunicatieapparatuur van 12 april 2011: http://www.trai.gov.in/WriteReadData/trai/upload/Recommendations/133/Recommondation%20_telecom.pdf.
Mededeling 197 van de Vietnamese overheid van 6 mei 2011 waarin deze twee vereisten zijn vastgesteld voor de invoer van wijn en andere alcohol, cosmetische producten en mobiele telefoons (inwerkingtreding op 1 juni 2011).