Resolutie van het Europees Parlement van 15 maart 2012 over een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 (2011/2095(INI))
Het Europees Parlement,
– gezien de mededeling van de Commissie „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” (COM(2011)0112) en de begeleidende werkdocumenten (SEC(2011)0288) en (SEC(2011)0289),
– gezien de mededeling van de Commissie „Analyse van de opties voor een broeikasgasemissiereductie van meer dan 20% en beoordeling van het risico van koolstoflekkage” (COM(2010)0265) en het begeleidend document (SEC(2010)0650),
– gezien de voorstellen tot herschikking (COM(2011)0656) en wijziging van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID) (COM(2011)0652) en de richtlijn inzake marktmisbruik (MAD) (COM(2011)0651), die betrekking hebben op de EU-ETS-emissierechten,
– gezien de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober 2011,
– gezien het klimaat- en energiepakket van de EU,
– gezien artikel 9 VWEU („sociale clausule”),
– gezien artikel 48 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de adviezen van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0033/2012),
A. overwegende dat circa 90 partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waaronder opkomende economieën, die samen voor meer dan 80% van de wereldwijde uitstoot verantwoordelijk zijn, eenzijdige maar niet juridisch bindende verklaringen hebben uitgegeven over gekwantificeerde emissiereductiedoelstellingen voor de hele economie;
B. overwegende dat het Europees Parlement en de Europese Raad hebben verklaard dat zij ernaar streven de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 à 95% te verminderen;
C. overwegende dat de Europese Unie specifieke emissiereductiedoelstellingen moet goedkeuren als basis en kader voor de nodige wetgeving en andere maatregelen;
D. overwegende dat de routekaart laat zien dat de huidige klimaatdoelstelling van 20%, waarvan meer dan de helft met compensaties buiten de EU kan worden verwezenlijkt, geen kosteneffectieve route vormt naar een vermindering van 80% in 2050 ten opzichte van 1990; overwegende dat 80% aan de ondergrens van de 80-95% zit die het IPCC nodig acht voor de geïndustrialiseerde landen en die de Europese Raad als de EU-doelstelling voor 2050 heeft vastgesteld;
E. overwegende dat de industrie een duidelijk beeld moet hebben van de EU-strategie voor een koolstofarme economie, die ook moet worden geruggensteund door zekerheid in de regelgeving, ambitieuze streefcijfers en goed opgezette financieringsmechanismen, met het oog op investeringen op lange termijn;
F. overwegende dat het het belang van de lidstaten dient om hun afhankelijkheid van buitenlandse energieleveranciers, in het bijzonder uit politiek problematische landen, te verkleinen;
G. overwegende dat het Internationaal Energieagentschap heeft berekend dat vier vijfde van alle in het „450-scenario” voor 2035 toegestane energiegerelateerde CO2-emissies reeds voor de bestaande voorraden is gereserveerd;
H. overwegende de noodzaak van het evalueren van en het nemen van maatregelen tegen het risico dat EU-maatregelen bij het ontbreken van voldoende mondiale inspanningen leiden tot een verschuiving in het marktaandeel ten gunste van minder efficiënte installaties elders, wat een verhoogde mondiale uitstoot, d.w.z. koolstoflekkage, tot gevolg heeft;
I. overwegende dat in het verslag-Stern wordt beraamd dat de kosten van niet-handelen op het gebied van de klimaatbescherming gelijk staat aan een verlies van ten minste 5% van het mondiale bbp per jaar;
J. overwegende dat de productie en het gebruik van biomassa als energiebron niet per definitie koolstofneutraal is;
K. overwegende dat door middel van het instrument van „sociale effectbeoordeling” rekening wordt gehouden met de sociale aspecten;
1. erkent dat de ontwikkeling van een koolstofarme economie de lidstaten en, in voorkomend geval, hun regio's ten goede zal komen; onderschrijft daarom de „Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050” van de Commissie alsook het daarin vervatte traject, de specifieke mijlpalen voor de vermindering van de EU-uitstoot tot 40, 60 en 80% tegen respectievelijk 2030, 2040 en 2050 en de streefcijfers per sector, als basis voor voorstellen voor wetgevings- en andere initiatieven betreffende het economische beleid en het klimaatbeleid; erkent dat het traject en de mijlpalen op het PRIMES-model zijn gebaseerd om de nodige wet- en regelgevingsinstrumenten te ontwikkelen;
2. dringt er bij de Commissie op aan om tussentijdse reductie voor broeikasgasemissies vast te stellen voor 2030 en 2040, inclusief concrete doelstellingen per sector, in combinatie met een ambitieus tijdschema;
3. verzoekt de Commissie de komende twee jaar de nodige maatregelen voor te stellen om de doelstellingen voor 2030 te bereiken, rekening houdend met de capaciteiten en het potentieel van elk land en met de internationale vooruitgang op het vlak van klimaatmaatregelen;
4. is van mening dat de maatregelen op gecoördineerde, kostenefficiënte en doeltreffende wijze ten uitvoer moeten worden gelegd, zodat rekening gehouden kan worden met de specifieke kenmerken van de lidstaten;
5. acht het voor het verwezenlijken van de doelstellingen van de routekaart noodzakelijk dat wordt gezorgd voor meer samenhang tussen de communautaire programma's en beleidsmaatregelen en dat de prioriteiten volledig in het nieuwe meerjarig financieel kader 2014-2020 worden opgenomen; erkent dat de EU als zij de doelstelling van 20% energie-efficiëntie zou halen, haar CO2-emissies intern met 25% of meer zou kunnen verlagen in 2020, en dat deze reductie nog steeds een kosteneffectief traject zou zijn naar de langetermijndoelstelling van een broeikasgasemissiereductie van 80-95% tegen 2050, ten opzichte van de niveaus in 1990; merkt op dat een minder ambitieuze benadering volgens de routekaart zou leiden tot aanzienlijk hogere kosten gedurende de volledige periode; herinnert er echter aan dat de kosteneffectiviteit van investeringen altijd gemeten moet worden in het licht van de begrotingen van de lidstaten;
6. herinnert eraan het Europees parlement zich dat in aanloop naar de klimaatconferentie in Durban, heeft uitgesproken voor het verhogen van de CO2-reductiedoelstelling boven de 20% tegen 2020;
7. benadrukt dat duidelijke emissiedoelstellingen de noodzakelijke vroegtijdige investeringen in onderzoek en ontwikkeling, demonstratie en inzet van emissiearme technologieën zullen stimuleren en dat het definiëren van een langetermijnstrategie van het grootste belang is om zeker te stellen dat het realiseren van de door de EU overeengekomen doelstelling om de emissies tegen 2050 te reduceren volgens plan verloopt;
8. verzoekt de Commissie een kosten-batenanalyse te maken van de mate waarin elke lidstaat zich houdt aan de voorgestelde route en daarbij rekening te houden met nationale omstandigheden die voortvloeien uit de uiteenlopende technologische ontwikkeling en de benodigde investeringen (en de maatschappelijke aanvaardbaarheid daarvan) alsmede met het bestaan van een breder scala van mogelijke mondiale omstandigheden;
9. onderstreept dat de overgang naar een koolstofarme economie significante mogelijkheden zou bieden voor extra werkgelegenheid en tegelijkertijd zou zorgen voor economische groei en de Europese industrie concurrentievoordeel zou opleveren;
10. roept in herinnering dat de overgang naar schone technologie de luchtverontreiniging drastisch zou verminderen en dus aanmerkelijke gezondheids- en milieuvoordelen zou opleveren;
De internationale dimensie
11. merkt op dat de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën wereldwijd snel toeneemt en dat het voor het toekomstige concurrentievermogen van Europa essentieel is dat de investeringen in onderzoek, ontwikkeling en toepassing met betrekking tot deze technologieën worden verhoogd;
12. wijst erop dat duurzame wetenschappelijke en technologische innovatie verschuift van Europa naar andere delen van de wereld, wat ertoe kan leiden dat de EU haar technologische voorsprong op dit gebied verliest en verandert in een netto-importeur van deze technologieën en aanverwante eindproducten; onderstreept derhalve het belang van Europese toegevoegde waarde voor de ontwikkeling en inheemse productie van technologieën en producten, met name op het gebied van energie-efficiëntie en hernieuwbare energiebronnen;
13. wijst erop dat China zich in de wereldwijde voorhoede bevindt wat betreft het bouwen van windmolenparken, dat de Chinese en Indiase producenten van windmolenturbines bij de eerste tien horen en dat China en Taiwan momenteel de meerderheid van „s werelds zonnepanelen produceren; roept de Commissie en de lidstaten op om in de EU maatregelen te nemen voor ontwikkeling en eco-efficiënte productie van deze technologie en andere innovatieve technologieën die nodig zijn voor het bereiken van de ambitieuze doelstellingen met betrekking tot het reduceren van de broeikasgasemissies;
14. verzoekt de EU een actieve rol te blijven spelen in de internationale onderhandelingen over een ambitieuze, veelomvattende en juridisch bindende overeenkomst; wijst erop hoe belangrijk het is dat de EU blijk geeft van haar overtuigingen en het goede voorbeeld geeft door de voordelen en levensvatbaarheid van een koolstofarme economie aan te tonen; is verheugd dat de conferentie van Durban een akkoord over een duidelijk tijdschema voor de opstelling van een internationale overeenkomst voor na 2012 heeft opgeleverd en dat er is aanvaard dat landen met een grote uitstoot, ongeacht of het industrielanden of ontwikkelingslanden zijn, ambitieuze en adequate streefcijfers voor het reduceren van de broeikasgasemissies moeten vaststellen;
15. benadrukt dat de EU zich in de mondiale klimaatonderhandelingen constructief moet blijven opstellen en dat er in het kader van de EDEO een Europese klimaatdiplomatie moet worden ontwikkeld;
16. herinnert eraan dat een van de belangrijkste opgaven voor een duurzame koolstofarme economie erin bestaat het klimaatveranderingsbeleid te integreren in alle belangrijke politieke domeinen die samenhangen met energie, transport, landbouw, onderwijs, innovaties enzovoort;
17. benadrukt dat het uitstellen van de strijd tegen klimaatverandering resulteert in hogere kosten om het streefcijfer voor 2050 te halen wegens mislukte investeringen in hoge koolstofvoorraden en langzamer voortschrijdende technologische kennis, maar ook in het verlies van een innovatieve leidersrol voor de EU op het gebied van onderzoek, het scheppen van werkgelegenheid en richtsnoeren voor een groenere, duurzame economie; wijst er verder op dat het uitstellen van maatregelen voor 2020 leidt tot een kleiner reductiepotentieel voor 2030 en daarna;
18. herhaalt dat cumulatieve emissies van doorslaggevende betekenis zijn voor het klimaatsysteem; merkt op dat zelfs met een traject met verminderingen van 30% in 2020, 55% in 2030, 75% in 2040 en 90% in 2050, de EU nog steeds verantwoordelijk is voor ongeveer het dubbele van haar aandeel per hoofd in de wereldwijde koolstofbegroting die verenigbaar is met 2°C, en dat het uitstel van emissiereductie het cumulatieve aandeel aanzienlijk doet toenemen;
19. roept in herinnering dat de beperking van de stijging van de temperatuur op aarde met gemiddeld 2°C geen garantie biedt dat aanzienlijke negatieve invloeden op het klimaat worden voorkomen;
De regeling voor de handel in emissierechten
20. erkent dat de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) het voornaamste, maar niet het enige instrument is voor de vermindering van de industriële emissies en de bevordering van investeringen in koolstofarme technologieën; merkt op dat de ETS verder moet worden verbeterd; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ETS aan te vullen met een op technologie en innovatie gebaseerde aanpak om de benodigde aanzienlijke reducties te verwezenlijken;
21. stelt vast dat de ETS functioneert zoals bedoeld en dat de lagere koolstofprijs het resultaat is van verminderde economische activiteit en beschikbare emissierechten die de vraag ver overtreffen; vreest dat het gebrek aan stimulansen voor koolstofarme investeringen en grotere energie-efficiëntie de EU zal benadelen ten opzichte van haar industriële concurrenten; erkent de bewering dat de koolstofprijs naar verwachting niet zal stijgen zolang er geen veel sterkere groei of aanpassing aan de ETS komt;
22. erkent dat de huidige koolstofprijs geen stimulans voor investeringen in koolstofarme technologie vormt en dus een zeer beperkte rol speelt bij het aanjagen van emissiereducties, en dat dit het risico meebrengt dat de EU nog tientallen jaren aan koolstofintensieve infrastructuren vastzit;
23. benadrukt dat het beleid inzake beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering niet uitsluitend van op de markt gebaseerde mechanismen afhankelijk mag zijn;
24. erkent dat de ETS te maken heeft met onverwachte problemen, en dat het groeiende overschot van rechten nog vele jaren afbreuk zal doen aan de stimulans om koolstofarme investeringen te doen; wijst erop dat dit ten koste gaat van de doeltreffendheid van de ETS als belangrijkste mechanisme ter vermindering van uitstoot waarbij gelijke voorwaarden gelden voor concurrerende technologieën, ondernemingen de mogelijkheid krijgen om hun eigen mitigatiestrategie te ontwikkelen en specifieke maatregelen worden genomen om koolstoflekkage te voorkomen; vraagt de Commissie maatregelen te nemen om de onvolmaaktheden van de ETS te verhelpen en de ETS te doen functioneren zoals oorspronkelijk was gepland; stelt voor dat het hierbij kan gaan om de volgende maatregelen:
a)
zo spoedig mogelijk een verslag voorleggen aan het Parlement en de Raad, waarin onder meer wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor stimulansen voor investeringen in koolstofarme technologieën en het gevaar van koolstoflekkage; vóór het begin van de derde fase wijzigt de Commissie in voorkomend geval de in artikel 10, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde verordening met het oog op de uitvoering van passende maatregelen, die onder meer de inhouding van de nodige hoeveelheid emissierechten kunnen omvatten;
b)
zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel indienen om de vereiste lineaire jaarlijkse vermindering met 1,74% te wijzigen om aan de vereisten voor de CO2-reductiedoelstelling voor 2050 te voldoen;
c)
een beoordeling uitvoeren en publiceren van de waarde van het vaststellen van een grensprijs voor de veiling van emissierechten;
d)
stappen ondernemen om de input van relevante informatie in en de transparantie van het ETS-register te verhogen ten einde een effectievere monitoring en evaluatie mogelijk te maken;
e)
het gebruik van compensatiemechanismen verder verbeteren door bijvoorbeeld de toegang te beperken tot de compensatiemaatregelen waarmee de concurrenten van de Europese industrie worden gesubsidieerd, zoals op het gebied van HFC's;
f)
evenwel waarborgen dat geen enkele van deze maatregelen leidt tot een vermindering van de emissierechten voor sectoren die gevoelig kunnen zijn voor koolstoflekkage overeenkomstig het benchmark-besluit (Besluit van de Commissie 2011/278/EU);
25. wijst erop dat deze maatregelen de veilingopbrengsten voor de lidstaten zullen verhogen; herinnert de regeringen eraan dat er geen beperking is opgelegd aan het deel van het geld dat kan worden uitgegeven voor klimaatgerelateerde doelstellingen en beveelt aan dat deze bedragen worden gebruikt om koolstofarme investeringen in de industrie aan te moedigen of andere middelen voor werkgelegenheidsverruiming, bv. het verminderen van de belasting op arbeid, te stimuleren;
26. vraagt de Commissie vóór eind 2013 voorstellen in te dienen waarmee de vereiste met betrekking tot het via veiling aankopen van rechten kan worden uitgebreid tot de energie-intensieve bedrijfstakken die slechts in geringe mate worden bedreigd door overzeese concurrentie;
27. erkent dat voor het bereiken van de doelstellingen van de routekaart voor een koolstofarme economie de beschikking inzake de verdeling van de inspanningen (Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad) zal moeten worden aangepast;
Koolstoflekkage
28. vraagt de Commissie gedetailleerde gegevens openbaar te maken over de reële bijdrage van de EU aan de vermindering van de CO2-uitstoot sinds 1990, rekening houdend met haar verbruik van producten die thans elders worden geproduceerd;
29. wijst erop dat de overgang naar een koolstofarme economie moet worden geschraagd door een redelijke en weloverwogen regelgevende benadering; bevestigt dat milieuvoorwaarden die gepaard gaan met administratieve en financiële lasten belangrijke gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de output in energie-intensieve sectoren, het risico op koolstoflekkage verhogen en tegelijkertijd bedrijven en dus banen de EU uitjagen;
30. staat achter de zienswijze van de Commissie dat maatregelen voor bijstellingen aan de grenzen of de opname van invoer in het ETS gecombineerd moeten worden met een volledige veiling voor de betrokken sectoren; vraagt de Commissie een analyse te maken van de sectoren waar de gratis toekenning van emissierechten koolstoflekkage niet kan voorkomen;
31. vraagt de Commissie de lidstaten zo snel mogelijk richtsnoeren te geven voor het nemen van maatregelen die tot doel hebben de bedrijfstakken waarvan gebleken is dat zij een groot risico op koolstoflekkage lopen compensatie te bieden voor de aan broeikasgasemissies gerelateerde indirecte kosten, zoals voorzien in de richtlijn;
32. vraagt de Commissie een analyse te maken van de gevolgen van het ontbreken van een geografisch criterium in de beoordeling van het risico van koolstoflekkage voor de elektriciteitsmarkt in Zuidoost-Europa;
33. wijst op de conclusie in de routekaart dat de energiesector tegen 2050 vrijwel geheel koolstofarm zou moeten zijn (emissiereductie van 93%-99%); erkent evenwel dat vanuit een industrieel EU-standpunt degenen die een voortrekkersrol vervullen op het gebied van emissie-arme technologieën een concurrentievoordeel hebben in de koolstofarme wereld van vandaag en morgen; wijst erop dat de emissiebeperkingen op zodanige wijze behaald zouden moeten worden dat het concurrentievermogen van de EU er niet onder lijdt en dat het risico van koolstoflekkage wordt tegengegaan, met name in energie-intensieve sectoren;
Energie-efficiëntie
34. wijst op de huidige analyses die erop wijzen dat de doelstellingen van verbetering van de energie-efficiëntie en vermindering van het energieverbruik met 20% tegen 2020 niet zullen worden gehaald; dringt aan op snelle actie, meer ambitie en hardere politieke toezeggingen om de 2020-doelstellingen te verwezenlijken en verder te kijken dan 2020, om passende investeringen aan te trekken; ondersteunt de conclusie in de routekaart van de Commissie dat energie-efficiëntiebeleid van essentieel belang is voor het verder verlagen van koolstofemissies; is derhalve van mening dat bindende doelstellingen niet mogen worden uitgesloten; onderstreept dat energie-efficiëntiemaatregelen zorgen voor meer werkgelegenheid, financiële besparingen, verhoogde voorzieningszekerheid en een groter mededingingsvermogen; is verheugd over de prioriteiten die zijn vastgesteld in de richtlijn inzake energie-efficiëntie om de energie-efficiëntie in alle sectoren te verbeteren, en met name in gebouwen door de renovatie van bestaande gebouwen, met de nadruk op openbare gebouwen; dringt aan op een verhoging van de middelen en uitbreiding van de maatregelen om nieuwe bronnen aan te boren op Europees en nationaal niveau, inclusief nieuwe financieringsinstrumenten; benadrukt het belang van particuliere investeringen om de huidige budgettaire beperkingen in de publieke sector te overwinnen;
35. betreurt het gebrek aan maatregelen om in te spelen op het door energie- en hulpbronnenefficiëntie geboden potentieel aan broeikasgasreductie tegen negatieve kosten en vraagt dat de werkzaamheden in het kader van de Richtlijn inzake ecologisch ontwerp (2009/125/EG) worden bespoedigd, dat het beginsel van de laagste levenscycluskosten strikt wordt toegepast of dat de uitvoeringsmaatregelen worden vastgesteld op het niveau van degenen die het best presteren; vraagt eveneens dat er ook voor niet-elektrische producten minimumvereisten worden vastgesteld;
36. vraagt dat in het kader van de richtlijn inzake ecologisch ontwerp werkzaamheden worden verricht met het oog op de opneming erin van verwarmingsapparatuur, verwarmingsketels en isolerende materialen die het energie- en hulpbronnengebruik helpen verminderen en meer recycling mogelijk maken; vraagt eveneens dat de etiketteringsvereisten die consumenten kunnen helpen bij het nemen van geïnformeerde besluiten worden uitgebreid en ontwikkeld;
37. onderstreept de noodzaak om het actieplan inzake energie-efficiëntie bij te werken door daarin bindende doelstellingen en een volledige reeks echte gekwantificeerde maatregelen voor de gehele energievoorzieningsketen op te nemen;
38. is van mening dat energie-efficiëntie het doeltreffendste instrument is om de technologische innovatie in de industrie naar een hoger plan te tillen, om op een economisch efficiënte wijze bij te dragen aan de algehele emissiereductie en om tegelijkertijd de werkgelegenheidsgroei te stimuleren; vraagt daarom de Commissie om steun te verlenen aan de inspanningen die de lidstaten ondernemen om energie-efficiëntie te bevorderen via stabiele, op de lange termijn gerichte stimuleringsmaatregelen ter bevordering van de technologieën die vanuit een kosten-batenperspectief het doelmatigst zijn; meent dat er om de 2020-energie-efficiëntiedoelstelling te bereiken een passend niveau van harmonisatie van Europese efficiëntienormen moet worden gewaarborgd;
39. herhaalt dat het van belang is om stimulansen te bieden voor publieke en particuliere investeringen, gericht op het ontwerpen en ontwikkelen van makkelijk reproduceerbare technologieën teneinde de kwaliteit van energiebesparing en -efficiëntie te verhogen;
40. vraagt de Commissie bij de bevordering van energie-efficiëntie specifieke maatregelen vast te stellen waarmee de averechtse stimulansen die zich tussen consumenten en energiedistributeurs voordoen, kunnen worden aangepakt;
41. vraagt de Commissie een langetermijndoel voor de vermindering van het energieverbruik van het gebouwenbestand in de EU tot 2050 te introduceren;
42. wijst erop dat de EU en de lidstaten onvoldoende hebben geïnvesteerd in maatregelen voor vermindering van de CO2-uitstoot en een hogere energie-efficiëntie in de bouw en het vervoer; roept de Commissie en de lidstaten op om meer middelen vrij te maken voor maatregelen voor hogere energie-efficiëntie van gebouwen en van stadsverwarmingssystemen, zowel bij de herziening van het huidige financieringskader als in de volgende financiële vooruitzichten;
Hernieuwbare energie
43. vraagt de Commissie een beleid voor biomassavoorziening te ontwikkelen om duurzame productie en gebruik van biomassa aan te moedigen; benadrukt dat dit duurzaamheidscriteria voor de verschillende soorten biomassa moet omvatten, rekening houdend met het levenscycluskoolstofprofiel van de verschillende bronnen, waarbij het creëren van waarde uit biomassagrondstoffen prioriteit moet krijgen boven het gebruik ervan voor energie; benadrukt dat het EU-biobrandstofstreefcijfer geen negatieve gevolgen voor de voedsel- en voederproductie mag hebben en niet tot een verlies aan biodiversiteit mag leiden;
44. vraagt derhalve de Commissie een bredere aanpak te volgen op het gebied van ILUC en een passende bescherming van het milieu te bevorderen in derde landen die te maken hebben met verandering van landgebruik in bilateraal en multilateraal opzicht, om rekening te kunnen houden met de broeikasgasemissies die het gevolg zijn van veranderde patronen van landgebruik; is van mening dat dit kan worden verwezenlijkt door de vaststelling van bijkomende duurzaamheidsvereisten voor bepaalde categorieën biobrandstof die uit derde landen worden ingevoerd;
45. onderstreept het belang van nieuwe technologieën bij de ontwikkeling van hernieuwbare energie en de productie van bio-energie, en onderstreept dat de EU moet profiteren van alle beschikbare innovaties om de doelen voor reductie van de CO2-uitstoot te bereiken;
46. wijst op de belangrijke rol van de hernieuwbare energiebronnen, inclusief innovatieve ontwikkelingen op dit terrein, en acht het dringend noodzakelijk dat betere oplossingen worden gevonden voor de opslag en verhoging van het energie-efficiëntie en te zorgen voor efficiënte doorvoer van energie, met inbegrip van adequate infrastructuurmaatregelen; erkent de zeer grote vooruitgang bij de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen die door lidstaten is bereikt sinds er bindende doelstellingen zijn vastgesteld voor 2020; wijst erop dat deze benadering moet worden voorgezet en dat er verdere bindende doelstellingen moeten worden vastgesteld voor 2030, rekening houdend met de mogelijkheid en het macro-economische effect ervan; wijst erop dat een dergelijke benadering ertoe zal bijdragen dat de 2050-doelstellingen worden verwezenlijkt, dat zo'n benadering de industrie de nodige investeringszekerheden zal bieden, de uitstoot van broeikasgassen significant zal verminderen, werkgelegenheid zal creëren en de energie-onafhankelijkheid van de EU zal bevorderen en het technologisch leiderschap en de industriële innovatie zal stimuleren; benadrukt dat het halen van de doelstellingen die zijn vastgesteld in de nationale actieplannen voor hernieuwbare energie, cruciaal is voor het verwezenlijken van de algemene EU doelstellingen voor 2050; is van mening dat de Commissie stappen dient de ondernemen indien de nationale doelstellingen niet gehaald worden;
47. onderstreept dat de Commissie dient te waarborgen dat de vaststelling van dergelijke doelstellingen geen afbreuk doet aan de stimulansen voor investeringen in andere vormen van koolstofarme stroomproductie;
48. vraagt de Commissie bij de publicatie van het verslag dat zij tegen eind 2012 moet uitbrengen over de vooruitgang die alle lidstaten hebben gemaakt bij het nakomen van de juridische verplichtingen inzake hernieuwbare energieproductie, en dat tevens een boordeling zal bevatten met betrekking tot de vraag of de 2020-doelstellingen zullen worden gehaald, een voorstel te doen voor een programma met maatregelen die tot doel hebben om de lidstaten die achter zijn bij het nakomen van hun verplichtingen ertoe aan te sporen dit alsnog te doen;
49. herinnert eraan dat elektriciteitsnetwerken moeten worden gemoderniseerd en ontwikkeld, met name voor het transport van hernieuwbare energie die wordt geproduceerd in gebieden met een groot potentieel, zoals offshore-windenergie in de Noordzee en zonne-energie in Zuid-Europa, en om de gedecentraliseerde productie van hernieuwbare energie mogelijk te maken;
50. onderstreept dat een erg grote rol voor de tenuitvoerbrenging van de strategische EU-doelstellingen inzake vermindering van de CO2-uitstoot wordt gespeeld door een efficiënter gebruik van hulpbronnen, door bijvoorbeeld afval te verwerken, beter te beheren en het gedrag van de verbruiker te veranderen;
51. merkt op dat landbouwbedrijven met de kennis en technieken die vandaag de dag beschikbaar zijn, al zelf in hun energiebehoefte kunnen voorzien en de mogelijkheid hebben om zowel hun winstgevendheid te verhogen als milieuvoordelen te realiseren door de lokale productie van bio-energie uit organisch afval;
52. merkt op dat boeren er in het kader van een efficiënt gebruik van hulpbronnen toe moeten worden aangespoord beter gebruik te maken van de mogelijkheden van biogas en de bijproducten daarvan ter vervanging van meststoffen;
53. onderstreept in dat kader het belang van mestverwerking, die namelijk niet alleen hernieuwbare energie levert maar ook tot een lagere milieudruk leidt en een alternatief vormt voor kunstmest in de vorm van mineralenconcentraten; benadrukt hierbij dat de erkenning van verwerkte mest als kunstmestvervanger in de nitraatrichtlijn cruciaal is opdat mest als een energiebron kan worden beschouwd;
54. benadrukt de noodzaak de zelfvoorzieningsgraad van landbouwbedrijven wat betreft energie te verbeteren aan de hand van stimuleringsmaatregelen voor de opwekking van hernieuwbare energie binnen de bedrijven zelf, zoals met windturbines, zonnepanelen en biogistingtechnologie, en is van mening dat dit de productiekosten zou verlagen en de economische levensvatbaarheid van landbouwbedrijven zou verhogen doordat landbouwers over een alternatieve bron van inkomsten zouden beschikken;
Onderzoek
55. vraagt de Commissie te waarborgen dat met Horizon 2020 en de Europese innovatiepartnerschappen in het kader van de Innovatie-Unie prioriteit wordt gegeven aan de noodzakelijke ontwikkeling van allerlei duurzame koolstofarme technologieën om het concurrentievermogen van de EU te stimuleren, werkgelegenheidskansen in groene banen te bevorderen en een ander consumptiegedrag te bewerkstelligen;
56. benadrukt dat er voor de ontwikkeling en integratie van klimaatefficiënte landbouwpraktijken en methoden die minder energie-intensief en vervuilend zijn, alsook voor een efficiëntere energieproductie dringend nood is aan meer onderzoek en meer geld voor onderzoek; wijst er voorts op dat weinig vervuilende en energie-efficiënte alternatieven al voorhanden zijn; is van mening dat onderzoek en ontwikkeling op dit terrein onontbeerlijk zijn voor de volledige uitvoering van het strategische plan voor energietechnologie en dat hiervoor aanvullende investeringen nodig zijn; benadrukt dat in dit verband moet worden gegarandeerd dat de onderzoeksresultaten ook op bedrijfsniveau worden uitgevoerd; is verheugd over het voorstel van de Commissie om Horizon 2020, een nieuw kaderprogramma voor onderzoek, op te zetten;
57. vraagt ervoor te zorgen dat de begrotingssteun in overeenstemming is met de 50 miljard euro uit openbare en particuliere middelen die nodig zijn om het SET-plan volledig ten uitvoer te leggen;
58. onderstreept het belang van O&O voor de ontwikkeling van koolstofarme en energie-efficiënte technologieën; dringt er bij de EU op aan een leidende rol op zich te nemen in het onderzoek naar klimaat- en energie-efficiënte technologieën en nauwe wetenschappelijke samenwerking te ontwikkelen met haar internationale partners, met een speciale nadruk op schone en duurzame technologieën die tegen 2020 resultaten zullen opleveren in het kader van het SET-plan, het kernititiatief van de EU ten aanzien van koolstofarme technologieën; benadrukt dat de middelen voor alle soorten energieonderzoek in het kader van Horizon 2020 moeten worden verhoogd, met name die voor hernieuwbare energie; brengt in herinnering dat de daadwerkelijke financiële toewijzingen in de energiesector slechts 0,5% van de EU-begroting 2007-2013 bedragen en dat dit niet overeenkomt met de politieke prioriteiten van de EU;
Koolstofafvang en -opslag
59. erkent dat het belangrijk is om, waar het haalbaar is, technologie voor koolstofopvang en -opslag (CCS) toe te passen om de emissiereductiedoelstellingen tegen een zo laag mogelijke prijs te kunnen realiseren, en erkent dat de ambitie van de Europese Raad om tegen 2015 twaalf CCS-demonstratieprojecten op gang te brengen, waarschijnlijk vertraging zal oplopen door tijdrovende procedures, geldgebrek en gebrek aan politieke wil van bepaalde lidstaten; vraagt de Commissie een CCS-actieplan te publiceren; erkent dat CCS niet onder alle omstandigheden kan worden toegepast, zelfs niet in 2050, en wellicht beperkt zal blijven tot grote installaties en het voorkomen van emissies ten gevolge van industriële processen; dringt aan op steun voor baanbrekende technologieën in andere sectoren om te zorgen voor meer energie-efficiëntie en minder energieverbruik en voor oplossingen buiten het CCS-kader;
60. vraagt de Commissie voor te stellen dat niet voor CCS-projecten uitgegeven middelen binnen het Europees economisch herstelplan worden herschikt en toegewezen aan alternatieve CCS-demonstratieprojecten;
Nationale routekaarten en routekaarten voor specifieke sectoren
61. merkt op dat in de overeenkomst van Cancún is bepaald dat alle ontwikkelde landen strategieën voor een koolstofarme economie moeten ontwikkelen;
62. is verheugd dat sommige EU-lidstaten strategieën voor een koolstofarme economie hebben opgesteld, maar vraagt alle lidstaten dat uiterlijk juli 2013 te doen; dringt erop aan dat de Commissie wetgevingsvoorstellen indient om de opstelling van dergelijke strategieën verplicht te maken als niet alle lidstaten zich daar uiterlijk eind 2012 toe hebben verbonden;
63. verzoekt de Commissie de toepasselijkheid van deze plannen te evalueren met het oog op hun bijdrage aan de doelstelling van Cancún om de toename van de wereldwijde gemiddelde temperatuur onder de 2°C boven het pre-industriële niveau te houden;
64. verzoekt de Commissie ervoor te zorgen dat nationale routekaarten en routekaarten voor specifieke sectoren aan een onafhankelijke controle worden onderworpen om te beoordelen of er ten volle rekening is gehouden met het mogelijk gebruik van de beste beschikbare technologie en dat de voorgestelde kosten met de genoemde praktijk overeenstemmen;
65. verwacht dat de Commissie bij het ontwerp van beleidsinitiatieven volledig rekening houdt met de routekaarten, en ook gevallen uitlicht van industriesectoren die geen voorbereidingen hebben getroffen voor dergelijke actieplannen;
66. vraagt de desbetreffende brancheorganisaties routekaarten voor hun sector op te stellen waarin wordt vermeld hoe de CO2-reductiedoelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd, hoeveel investeringen daarvoor nodig zijn en welke financieringsbronnen zullen worden gebruikt;
67. verwacht dat de Commissie en de lidstaten deze sectoren steunen bij de verdere ontwikkeling van de initiatieven en partnerschappen die uit deze routekaarten voortkomen, met het oog op de ontwikkeling van baanbrekende technologieën om de desbetreffende energie-intensieve industrieën koolstofarm te maken;
68. vraagt de Commissie de routekaart voor 2050 en de verwachtingen om de drie à vijf jaar te actualiseren en de routekaarten van de sectoren, regio's en lidstaten in de geactualiseerde versie van haar eigen routekaarten te verwerken en daartoe volkomen transparante modellen en methoden te hanteren;
69. benadrukt dat een veel efficiënter gebruik van hulpbronnen wezenlijk is om een koolstofarme economie te bereiken; dringt er derhalve bij de lidstaten op aan om de bestaande strategieën voor efficiënt hulpbronnengebruik te versterken en deze tot 2013 in het nationale beleid ter bevordering van groei en werkgelegenheid te integreren;
Elektriciteitsopwekking
70. herinnert eraan dat de wereldwijde vraag naar primaire energie tot 2035 met meer dan 30% zal stijgen, waardoor de wereldwijde concurrentie om energiebronnen zal toenemen;
71. is van mening dat de lidstaten om koolstofarme elektriciteitsopwekking te bereiken gebruik moeten kunnen maken van alle beschikbare middelen (met inbegrip van hernieuwbare energiebronnen, kernenergie, het gebruik van technologie voor koolstofafvang en -opslag en duurzaam geproduceerde biomassa) en dat geen van deze middelen uit de reeks van mogelijkheden mag worden uitgesloten om aan de vereisten te voldoen;
72. verzoekt de Commissie in het bijzonder op weglekeffecten van de energieproductie buiten de EU-regeling voor de handel in emissierechten te letten, waarbij de aandacht vooral dient te worden gericht op lidstaten die interconnecties hebben met landen buiten de EU;
73. verzoekt de Commissie de doeltreffendheid van mechanismen te beoordelen die een fatsoenlijk functioneren van de elektriciteitsmarkt in een koolstofarme economie mogelijk maken, en indien nodig wetgevingsvoorstellen in te dienen voor een hechtere integratie van grensoverschrijdende elektriciteitsmarkten en voor andere maatregelen die noodzakelijk zijn om te bepalen hoeveel opwekkingscapaciteit er ter beschikking moet staan;
74. verzoekt de EU zich ertoe verplichten de energiesector tegen 2050 koolstofvrij te maken;
75. dringt erop aan dat de lidstaten en de Commissie meer investeren in de energie-infrastructuur die noodzakelijk is voor de overgang naar een duurzame economie; benadrukt dat Europa grensverleggend moet zijn bij de ontwikkeling van aan energie gerelateerde internettechnologieën en energie-efficiënte ICT-toepassingen, in het bijzonder slimme netwerken, de volledige en tijdige invoering van slimme „home systems” zoals slimme tellers die worden ontworpen ten behoeve van de consument, en de modernisering en ontwikkeling van een onderling verbonden Europees superelektriciteitsnetwerk en LNG-infrastructuren; benadrukt ten aanzien van de regionale interconnecties, dat er een op het pakket energie-infrastructuur van de EU gebaseerd investeringsplan moet worden ontwikkeld om een vergaande diversificatie van bronnen van energielevering te bewerkstelligen; dringt er bij de Commissie op aan om praktische oplossingen voor te stellen voor de efficiënte integratie van grote hoeveelheden hernieuwbare energie door marktregels te bevorderen die zorgen voor een efficiënte en transparante, internationale uitwisseling van elektriciteit; vraagt derhalve om een snelle integratie van en overstap naar grensoverschrijdende elektriciteitsmarkten; erkent dat er dringend een langetermijnvisie nodig is aangezien het vele jaren duurt om een energie-infrastructuur met een lange levensduur aan te leggen; is verheugd over de gerichtheid op de energie-infrastructuur in de komende financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen;
76. vestigt de aandacht op het feit dat de huidige doelstelling van 20% gebaseerd is op de bijdrage van kernenergie aan de energiemix van een aantal lidstaten; merkt op dat de World Energy Outlook 2011 van het Internationaal Energieagentschap een scenario met minder kernenergie bevat, en dat volgens dit scenario de geraamde stijging van wereldwijde CO2-emissies vanuit de energiesector aanzienlijk groter zou zijn op de middellange termijn als gevolg van een toegenomen gebruik van fossiele brandstoffen; herhaalt dat de beslissing van sommige lidstaten om een aantal bestaande kernreactoren te sluiten niet mag worden aangevoerd als reden voor een lager ambitieniveau in hun huidige klimaatbeleid; wijst erop dat er volgens het Internationaal Energieagentschap voor het bereiken van de doelstelling van 2°C een snellere ontwikkeling en toepassing van afvang- en opslagtechnologieën nodig is, zowel bij kolengestookte als gasgestookte energiecentrales; merkt echter op dat de afvang- en opslagtechnologieën zich nog in de test- en precommerciële fase bevinden, en dat er dus ook alternatieve scenario's moeten worden overwogen, zoals scenario's met veel hernieuwbare energiebronnen en hoge energie-efficiëntie. dringt aan op meer steun voor de ontwikkeling en toepassing van baanbrekende technologieën om te zorgen voor meer energie-efficiëntie en de economische groei los te koppelen van het energieverbruik;
77. is van mening dat de verwezenlijking van de doelstellingen tegen 2050, zonder afbreuk te doen aan eigen energiemix van lidstaten, tegen 2050 kan leiden tot een beperking van de consumptie, verhoogde zekerheid en betrouwbaarheid van de energievoorziening en beperking van de volatiliteit van de energieprijzen, wat weer kan zorgen voor eerlijke en concurrentiële energieprijzen voor verbruikers en bedrijven, een verbeterde concurrentiepositie van de EU en groei van de werkgelegenheid;
Industrie
78. dringt erop aan dat bij steunverlening van de EU aan de „groene economie” het belang wordt erkend van investeringen van bestaande industrietakken die worden gebruikt om het gebruik van hulpbronnen aanzienlijk efficiënter te maken, de CO2-uitstoot te verminderen en om de doelen van de EU 2020-strategie inzake het creëren van groene banen te bereiken; onderstreept dat een groenere economie het concurrentievermogen en de innovatie in alle sectoren dient te ondersteunen door zich op gebieden te richten waar verbeteringen economisch efficiënter en ecologisch effectiever zijn;
79. vraagt de Commissie onderzoek te doen naar innovatieve financiële instrumenten voor investeringen in een koolstofarme economie;
80. verzoekt de lidstaten en de Commissie dat zij het scheppen van innovatieclusters ondersteunen om regionale en nationale oplossingen te ontwikkelen;
Vervoer
81. ondersteunt de bepaling in het Stappenplan van de Commissie voor een interne Europese vervoersruimte om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 60% te verminderen ten opzichte van 1990; verzoekt de Commissie verder om met tussentijdse doelstellingen ter vermindering van de uitstoot in de sector te komen om ervoor te zorgen dat in het beginstadium voldoende wordt ondernomen;
82. is verheugd over de vooruitgang die voertuigproducenten sinds 2007 met de vermindering van de CO2-uitstoot van passagiersauto's hebben geboekt, en benadrukt hoe belangrijk het is een verdere verbetering van het brandstofrendement te bespoedigen; stelt dat de Commissie bij de voorbereiding van de komende herziening moet suggereren hoe ervoor kan worden gezorgd dat de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwe auto's tegen 2020 het afgesproken streefcijfer van maximaal 95 g/km haalt; verzoekt de Commissie om de dialoog en samenwerking met de Internationale Maritieme Organisatie te versterken om te waarborgen dat de verplichtingen inzake CO2-vermindering ook van toepassing worden voor de scheepvaartsector;
83. herinnert eraan dat de Commissie krachtens Richtlijn 2009/29/EG tegen 31 december 2011 moest evalueren hoeveel vooruitgang de IMO heeft geboekt met de emissies van de scheepvaart; vraagt de Commissie zeevervoer in haar routekaart op te nemen en, zolang er geen internationale overeenkomst over de vermindering van de emissies van de scheepvaart is, wetgeving voor te stellen om de verplichtingen van de EU inzake CO2-vermindering ook voor deze emissies te laten gelden, met als doel deze wetgeving in 2013 in werking te laten treden;
84. verzoekt de Commissie voorstellen in te dienen ter verbetering van de brandstofefficiëntie van vrachtwagens, en 2013 in haar herziening van de wetgeving inzake emissies van lichte bedrijfsvoertuigen meer rekening te houden met de noodzaak tot verbetering van de brandstofefficiëntie, om de kosten van verhoogde brandstofprijzen voor het bedrijfsleven te verminderen;
85. verzoekt de Commissie kopers van alle typen passagiers- en vrachtvoertuigen meer duidelijkheid over de brandstofefficiëntie van deze wagens ter beschikking te stellen, en om de lang uitgestelde voorstellen inzake de hervorming van de richtlijn energie-etikettering in te dienen die alle vormen van verkoopbevorderende technieken moet omvatten;
86. vraagt de Commissie onmiddellijk stappen te ondernemen om ervoor te zorgen dat de testcycli voor de beoordeling van de uitstoot van nieuwe auto's de werkelijke omstandigheden van het gebruik van dergelijke voertuigen bij normaal rijgedrag weerspiegelen;
87. erkent de inspanningen die sommige lidstaten ondernemen voor het op poten zetten van een infrastructuur voor opladen/bijtanken om het gebruik van elektrische en zeer koolstofarme voertuigen te bevorderen, en verzoekt de Commissie om voorstellen in te dienen om infrastructurele minimumvereisten voor iedere lidstaat vast te leggen teneinde een geheel Europa bestrijkend netwerk tot stand te brengen;
88. vraagt de Commissie en de lidstaten ter vermindering van de vervuilende uitstoot door de vervoerssector de investeringen in de ontwikkeling van een intelligent elektriciteitsnetwerk voor geheel Europa als prioriteit te beschouwen, een netwerk dat lokaal en regionaal geproduceerde energie, inclusief hernieuwbare energie, kan overnemen en kan bijdragen aan de nodige infrastructuur voor elektrische voertuigen;
89. vindt dat er een cultuuromslag in de richting van duurzamere vervoerswijzen nodig is; vraagt daarom de Commissie en de lidstaten nieuwe soorten investeringen aan te moedigen om de modal shift naar milieuvriendelijkere vervoerswijzen te bevorderen en de behoefte aan vervoer te verminderen, onder meer met behulp van IT en ruimtelijke planning;
90. benadrukt dat de internalisering van de externe kosten van vervoer in de vervoersprijzen, gedifferentieerd naar het vervuilingsniveau, van wezenlijk belang is om energiebesparingen en -efficiëntie te stimuleren, en dat de toegenomen prestaties tot een milieuvriendelijkere keuze van de vervoerswijze zullen leiden;
91. pleit voor samenhang tussen de prioriteiten van de routekaart en de voorziene investeringen in de nieuwe vervoersinfrastructuur, aangezien het bedrag van 1,5 miljard EUR voor de komende twintig jaar tussen 2010 en 2030 waarom de Commissie heeft verzocht hoogstwaarschijnlijk niet in geprioriteerde koolstofarme toepassingen zal vloeien; benadrukt daarom dat de infrastructuurbegroting van de EU moet worden „vergroend”, met name wat de structuurfondsen en het Cohesiefonds betreft;
92. is verheugd over de voorgestelde nieuwe richtsnoeren voor het trans-Europees vervoersnetwerk en het belang dat aan de ontwikkeling van spoorwegcorridors voor vrachtvervoer en passagiers wordt gehecht; vraagt de Commissie zo snel mogelijk een strategie voor het gebruik van alternatieve brandstoffen en nieuwe technologieën in het vervoer voor te leggen; moedigt de lidstaten aan om de maatregelen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim met spoed in te voeren en dusdoende voor efficiëntere toestellen en een beter luchtverkeersbeheer te zorgen;
93. verzoekt de Commissie en de lidstaten de wetgeving inzake de luchtvaart in de ETS volledig ten uitvoer te leggen;
Landbouw
94. vraagt de Commissie specifieke maatregelen voor te stellen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en efficiencywinst uit het gebruik van landbouwgrond te bevorderen en het verbruik van meststoffen op basis van fossiele brandstof te verminderen, met bijzondere aandacht voor de rol van de landbouw als voedselproducent (eerder dan brandstofproducent); denkt ook dat kleinere landbouwers op dit gebied wellicht behoefte hebben aan scholing en technische bijstand; vraagt de Commissie ook meer onderzoek te doen naar het functioneren van verschillende soorten landbouw en doeltreffende milieuvriendelijke landbouwmethoden, rekening houdend met de klimatologische omstandigheden;
95. is van mening dat de landbouw goed voorbereid is om een belangrijke bijdrage te leveren aan de bestrijding van de klimaatverandering en aan het creëren van nieuwe werkgelegenheid door groene groei; merkt op dat de vermindering van de broeikasgasemissies in de landbouwsector een win-winoptie is die de economische en agronomische levensvatbaarheid van de boeren op de lange termijn verhoogt; pleit ervoor dat in het GLB streefdoelcijfers voor het gebruik van duurzame energie worden opgenomen;
96. benadrukt dat het GLB na het jaar 2013 die bijdrage naar verwachting zal vergroten; erkent dat de landbouw zijn emissies al aanmerkelijk heeft gereduceerd door een verbeterde productie-efficiëntie; wijst er niettemin op dat het emissiereductiepotentieel van de landbouw op de lange termijn weliswaar aanzienlijk is (tegen 2050 zal de landbouwsector zijn uitstoot van andere gassen dan CO2 kunnen reduceren met 42 à 49% ten opzichte van 1990) maar in vergelijking met andere sectoren als eerder beperkt kan worden beschouwd; merkt op dat de landen met de grootste uitstoot een passende bijdrage moeten leveren;
97. steunt het gebruik van de vergroenende component van het GLB als een stimuleringsstelsel in de gehele EU dat bedoeld is ter verbetering van de voedings-, energie- en klimaatefficiëntie door te focussen op de vergroting van de koolstofsekwestratie van de bodem, de verdere vermindering van de bkg-uitstoot en de verbetering van het nutriëntenbeheer; is van mening dat dit stelsel tot doel moet hebben om het concurrentievermogen van landbouwbedrijven en de voedselveiligheid op lange termijn te waarborgen, door middel van een beter beheer van beperkte natuurlijke hulpbronnen;
98. vraagt dat in het kader van het GLB de nodige maatregelen, waaronder financiering voor onderzoek, scholing, investeringssteun en andere op stimulansen gebaseerde initiatieven, worden genomen om het gebruik van residuen uit de land- en bosbouw in de productie van duurzame energie te ondersteunen en mogelijk te maken;
99. herinnert eraan dat betere land- en bosbouwpraktijken de sector in staat zullen stellen meer koolstof in de bodem en in bossen op te slaan en vast te leggen; wijst daarnaast op het feit dat de meerderheid van de boseigenaren ook landbouwer is; vestigt voorts de aandacht op de EU-doelstelling om de houtkap wereldwijd te verminderen, in de eerste plaats in ontwikkelingslanden, en de afname van het mondiale bosareaal vóór 2030 een halt toe te roepen;
100. benadrukt het belang van de ontwikkeling van passende maatregelen en/of methoden voor een effectieve financiële erkenning van de rol van de land- en bosbouw in het behoud van koolstof;
101. onderstreept dat een duurzaam gebruik van het bos bijdraagt aan de reductie van de CO2-uitstoot en dat het daarom noodzakelijk is om in het kader van de twee pijlers van het landbouwbeleid maatregelen te nemen waardoor het bos ook onder moeilijke omstandigheden kan worden geëxploiteerd;
102. benadrukt dat er speciale aandacht moet worden besteed aan bebossing als het enige natuurlijke middel om het koolstofgehalte te doen dalen en als bron van hout voor bio-energie;
103. dringt erop aan dat in de EU een strategie voor landgebruik, veranderingen in landgebruik en bosbouw (LULUCF) wordt vastgesteld, om duurzaamheid en de milieu-integriteit van de bijdrage van de sector aan de emissiereductie te waarborgen; moedigt de lidstaten aan nationale beleidsmaatregelen te ontwikkelen om het mitigatiepotentieel van hun respectievelijke LULUCF-sectoren te verwezenlijken, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien hiermee waardevolle ervaring kan worden opgedaan; benadrukt dat geïnvesteerd moet worden in wetenschappelijk onderzoek naar opslagcapaciteit en de uitstoot door LULUCF-activiteiten;
104. is van mening dat concurrentievermogen op de lange termijn alleen kan worden gerealiseerd met gezonde, biologisch diverse landbouwecosystemen die klimaatbestendig zijn, en door zorgvuldig om te gaan met beperkte en eindige natuurlijke hulpbronnen, zoals bodem, water en land;
105. benadrukt dat het beschermen, waarderen en herstellen van biodiversiteit en ecosysteemdiensten belangrijk is om een koolstofarme economie tot stand te brengen;
106. benadrukt dat de Commissie het mainstreamen van de klimaatproblematiek moet benadrukken om voor coherentie te zorgen tussen beleidsmaatregelen op het vlak van onder meer industrie, onderzoek, energie, biodiversiteit, handel, ontwikkeling, landbouw, innovatie, vervoer en dierenwelzijn, alsook de Europa 2020-strategie; is van mening dat een gedegen en strategisch beheer van het potentieel van de landbouwsector Europa een flink eind op weg zou helpen om een concurrerende speler te worden in de wereldwijde koolstofarme economie van morgen;
107. benadrukt dat de voedselketen korter en transparanter moet worden, de consumptie van lokaal geproduceerd voedsel moet worden aangemoedigd en lokale en regionale markten moeten worden ondersteund teneinde de vervoersgebonden uitstoot bij de landbouwproductie te verminderen; benadrukt dat een productieverplaatsing van de Europese, multifunctionele verwerkingsindustrie naar niet-EU-landen negatieve gevolgen zou hebben voor de Europese toegevoegde waarde en de klimaatdoelstellingen;
108. is van mening dat beter diervoederbeheer, waaronder begrepen proteïnegewassen in vruchtrotatie op bouwland en het verhogen van de diversiteit van proteïnegewassen in blijvend graslandmengsels, teneinde meer diervoeder ter plekke op de bedrijven te verbouwen, de afhankelijkheid van de invoer van diervoeder met hoge koolstofkosten zou reduceren; gelooft dat dit ook de kosten van diervoeder voor landbouwers zou verlagen, zou leiden tot beter bodembeheer door toenemende grondwaterretentie, en ook de gevoeligheid voor plaagdieren zou verminderen;
Financiering
109. steunt de voorstellen van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020 om specifieke middelen uit te trekken om voor meer investeringen te zorgen en de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën te bevorderen; steunt het voornemen om de klimaatgerelateerde financiering te mainstreamen tot 20% van het totale MFK en 20% van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) te reserveren voor hernieuwbare energie en energie-efficiënte investeringen, maar benadrukt dat daar effectief toezicht op moet worden gehouden; adviseert de Commissie ervoor te zorgen dat van deze financiering specifiek gebruik wordt gemaakt om lidstaten te ondersteunen die over een groot potentieel beschikken om de uitstoot tot onder de bestaande streefdoelen te verminderen, maar niet over de capaciteit beschikken om de noodzakelijke investeringen te doen;
110. onderstreept dat er rekening moet worden gehouden met de huidige financiële en economische crisis bij het vaststellen van beleid om ervoor te zorgen dat er investeringen vooraf worden gedaan en ondersteund die bijdragen tot een uitbreiding van de hernieuwbare energiebronnen om de energiekosten op de lange termijn te verlagen en om de energie-efficiëntie in de sectoren energievoorziening en vervoer te verbeteren;
111. herinnert eraan dat de economische kosten op de lange termijn van het niet nemen van maatregelen om de klimaatverandering te voorkomen, veel hoger zullen zijn dan de kosten op de korte termijn wanneer nu krachtige en doorslaggevende maatregelen worden genomen;
112. spreekt de wens uit dat er snel concrete en meetbare doelstellingen per sector worden vastgesteld om particuliere investeerders aan te moedigen, vertrouwen in te boezemen en tot samenwerking te bewegen, en een beter gebruik van de Europese fondsen te bevorderen; benadrukt dat hernieuwbare energiebronnen, innovatie en de ontwikkeling en invoering van doorbraaktechnologieën kunnen bijdragen tot de bestrijding van klimaatverandering en om onze partners overal ter wereld ervan te helpen overtuigen dat emissiereductie mogelijk is zonder verlies van concurrentievermogen en arbeidsplaatsen; acht het essentieel dat de EU en haar lidstaten het goede voorbeeld geven door een systeem in te voeren voor investeringen in nieuwe, energie-efficiënte en koolstofarme technologieën; pleit voor de versterking van bestaande financieringsregelingen, voor een spoedig debat over de financiële instrumenten die moeten worden ingezet, en voor het vergemakkelijken van een betere synergie tussen nationale en Europese financieringsregelingen teneinde de doelstellingen van de routekaart te ondersteunen; is van mening dat regelingen met financiering uit meerdere bronnen een doeltreffend hulpmiddel kunnen zijn; onderstreept de belangrijke rol van de regionale fondsen en het cohesiebeleid als de belangrijkste instrumenten voor de cofinanciering van regionale maatregelen voor de overgang naar een koolstofarme economie; is van mening dat er in de programmeringsperiode 2014-2020 veel aandacht moet worden besteed aan de doelstellingen van de routekaart 2050;
113. merkt op dat de veiling van ETS-rechten vanwege de lage koolstofprijzen niet zoals verwacht middelen voor investeringen in het klimaat zal losmaken; herinnert eraan dat ten minste 50% van de veilinginkomsten geherinvesteerd moeten worden in de bestrijding van de klimaatverandering in zowel de EU alsook de ontwikkelingslanden, en dringt er bij de Commissie op aan om de besteding van deze inkomsten door de lidstaten nauwlettend te monitoren en hierover jaarlijks verslag te doen aan het Parlement; roept de lidstaten op om doeltreffend gebruik te maken van de veilinginkomsten ter bevordering van O&O en innovatie om zo een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen op de lange termijn te bereiken;
114. verzoekt de Commissie vanaf 2013 gegevens te verzamelen over de benutting van middelen die afkomstig zijn uit de veiling van ETS-rechten, en om jaarlijks een verslag te publiceren over de mate waarin elke lidstaat dit geld benut om de ontwikkeling van koolstofarme technologieën en andere middelen om de uitstoot van broeikasgassen in te tomen te bevorderen;
115. verzoekt de Commissie voor te stellen dat lidstaten een deel van de veilingopbrengsten beschikbaar stellen om voor aanvullende EU-financiering te zorgen ter ondersteuning van innovatie door het SET-plan of andere gelijkwaardige initiatieven;
116. verzoekt de Commissie dat zij onderzoek doet naar en nadenkt over aanvullende en innovatieve financieringsbronnen, met inbegrip van een mogelijk gebruik van de regionale ontwikkelingsfondsen, om zo de ontwikkeling en toepassing van koolstofarme technologieën te bevorderen;
117. onderstreept dat het dringend geboden is in het kader van de routekaart subsidies aan te pakken die schadelijk zijn voor het milieu; verzoekt om een gezamenlijk optreden bij het opsporen en geleidelijk beëindigen van alle milieuschadelijke subsidies ter ondersteuning van de begrotingsconsolidatie en de overgang naar een duurzame economie; vraagt de Commissie tegen eind 2013 in een mededeling aan te geven op welke wijzen de EU-begroting, rechtstreeks of via de lidstaten, wordt gebruikt ter rechtvaardiging van financiële steun voor activiteiten die strijdig zijn met de doelstellingen van de routekaart;
118. roept de Commissie en de lidstaten op om te streven naar een snellere tenuitvoerlegging van de G20-overeenkomst over het afschaffen van subsidies voor fossiele brandstoffen; benadrukt dat de tenuitvoerlegging internationaal gecoördineerd moet worden teneinde het gewenste effect te hebben;
Aanvullende maatregelen
119. vraagt de Commissie vóór eind 2012 ambitieuze voorstellen in te dienen om de uitstoot van methaan, zwarte koolstof en gefluoreerde gassen te verminderen;
120. herinnert eraan dat hout onder andere in de bouwsector materialen met het hoogste koolstofgehalte zou kunnen vervangen, en verzoekt dat een duidelijke hiërarchie van het gebruik van duurzaam gekapt hout wordt opgezet om zowel voor samenhang bij het klimaat alsook bij de efficiëntie van de hulpbronnen te zorgen; is van mening dat afval, sommige reststoffen en industriële bijproducten als bron voor duurzame bio-energie kan dienen, mits er voldoende waarborgen zijn tegen het verlies van koolstof in de bodem en van biodiversiteit alsook tegen indirecte uitstoot op grond van het gewijzigd gebruik van hetzelfde materiaal;
121. wijst erop dat de ecologische voetafdruk van de bouw groot is, omdat daarin veel niet-hernieuwbare hulpbronnen en energie worden verbruikt, wat voor een aanzienlijke CO2-uitstoot zorgt; wijst erop dat het gebruik van hernieuwbare bouwmaterialen het verbruik van hulpbronnen en de schade aan het milieu vermindert; vraagt de Commissie daarom meer met de milieuvriendelijkheid en energie-efficiëntie van bouwmaterialen gedurende hun hele levenscyclus rekening te houden en het gebruik van ecologisch duurzame, hernieuwbare en koolstofarme materialen, zoals hout, in de bouw te bevorderen; wijst erop dat bomen koolstof in hun hout opslaan wanneer ze groeien, waardoor hout koolstofneutraal materiaal is;
o o o
122. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.