Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2011/2185(INI)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : A7-0086/2012

Ingediende teksten :

A7-0086/2012

Debatten :

PV 17/04/2012 - 14
CRE 17/04/2012 - 14

Stemmingen :

PV 18/04/2012 - 7.6
CRE 18/04/2012 - 7.6
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P7_TA(2012)0126

Aangenomen teksten
PDF 360kWORD 183k
Woensdag 18 april 2012 - Straatsburg
Mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie
P7_TA(2012)0126A7-0086/2012

Resolutie van het Europees Parlement van 18 april 2012 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie, waaronder de implicaties voor het strategische mensenrechtenbeleid van de EU (2011/2185(INI))

Het Europees Parlement,

–  gezien het EU-jaarverslag over mensenrechten en democratie in de wereld in 2010 (11501/2/2011) dat op 26 september 2011 door de Europese Dienst voor extern optreden is gepubliceerd,

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2011 met als titel „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak” (COM(2011)0886),

–  gezien de conclusies van de Raad over onverdraagzaamheid, discriminatie en geweld op basis van religie of overtuiging, die tijdens de 3069e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken in Brussel op 21 februari 2011 werden aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 14 februari 2006 over de mensenrechten- en de democratieclausule in door de Europese Unie gesloten overeenkomsten(1),

–  gezien zijn resolutie van 25 februari 2010 over de 13e zitting van de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties(2),

–  gezien zijn resolutie van 19 mei 2010 over de toetsingsconferentie over het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof in Kampala, Uganda(3), de resoluties en verklaringen aangenomen door de toetsingsconferentie in Kampala, Uganda, van 31 mei t/m 11 juni 2011, en de toezeggingen gedaan door de EU,

–  gezien zijn resolutie van 17 november 2011 over steun van de EU aan het Internationaal Strafhof: aangaan van uitdagingen en overwinnen van moeilijkheden(4),

–  gezien Besluit 2011/168/GBVB van de Raad van 21 maart 2011 over het Internationaal Strafhof(5), en het herziene actieplan,

–  gezien de verklaring van de VN inzake mensenrechtenverdedigers, de activiteiten van de speciale vertegenwoordigers van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties inzake de situatie van mensenrechtenverdedigers, de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers, en zijn resolutie van 17 juni 2010 over EU-beleid ten gunste van mensenrechtenverdedigers(6),

–  gezien zijn resolutie van 5 april 2011 over de prioriteiten en het ontwerp van een nieuw beleidskader van de EU voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen(7),

–  gezien de EU-richtsnoeren inzake bescherming van de rechten van het kind en de EU-richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten, evenals vele eerdere resoluties van het Europees Parlement over deze onderwerpen,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over maatschappelijk verantwoord ondernemen in het kader van internationale handelsovereenkomsten(8),

–  gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over de externe dimensie van het sociale beleid, ter bevordering van arbeids- en sociale normen en de sociale verantwoordelijkheid van Europese ondernemingen(9),

–  gezien zijn resolutie van 7 juli 2011 over het externe beleid van de EU ter bevordering van democratisering(10),

–  gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000, en verdere herzieningen daarvan in februari 2005 en juni 2010,

–  gezien alle resoluties van het Europees Parlement over urgente gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat,

–  gezien de verklaring van de VN van 1981 inzake de uitbanning van alle vormen van intolerantie en discriminatie op grond van religie en overtuiging,

–  gezien resolutie 66/167 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de strijd tegen intolerantie, negatieve stereotypering, stigmatisering en discriminatie van, en het aanzetten tot of aanwenden van geweld tegen personen, op grond van religie of overtuiging,

–  gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken inzake het Europees nabuurschapsbeleid, die op 20 juni 2011 tijdens de 3101e zitting werden aangenomen,

–  gezien zijn resolutie van 27 oktober 2011 over Tibet, in het bijzonder de zelfverbranding van nonnen en monniken(11),

–  gezien zijn resolutie van 5 mei 2010 over bevoegdheidsdelegatie(12),

–  gezien de Verklaring van het Europees Parlement en de Raad betreffende het gebruik van gedelegeerde handelingen in het toekomstig meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020, bijgevoegd bij zijn wetgevingsresolutie van 1 december 2011 over de gezamenlijke tekst die is goedgekeurd door het Bemiddelingscomité voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1934/2006 tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de samenwerking met geïndustrialiseerde landen en andere landen en gebieden met een hoog inkomen(13),

–  gezien de conclusies over het Europees Fonds voor Democratie die op 1 december 2011 tijdens de 3130e zitting van de Raad Buitenlandse Zaken werden aangenomen, en gezien de Verklaring over de instelling van een Europees Fonds voor Democratie waartoe op 15 december 2011 door Coreper werd besloten,

–  gezien de artikelen 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie,

–  gezien artikel 207 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

–  gezien de mensenrechtenrichtsnoeren van de Europese Unie,

–  gezien zijn resolutie van 17 juni 2010 over de uitvoering van Verordening (EG) nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing(14),

–  gezien zijn resolutie van 7 oktober 2010 over de Werelddag tegen de doodstraf(15),

–  gezien zijn resolutie van 16 december 2010 over het jaarverslag over de mensenrechten in de wereld in 2009 en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie(16) ,

–  gezien het verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 7 april 2011 heeft aangenomen,

–  gezien resolutie 65/208 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 21 december 2010 inzake buitengerechtelijke, parate en willekeurige executies,

–  gezien de door de Algemene Vergadering van de VN aangenomen resoluties 46/121, 47/134 en 49/179 over de rechten van de mens en extreme armoede, 47/196 over de instelling van een werelddag voor de bestrijding van de armoede en 50/107 over de instelling van het Wereldjaar voor de bestrijding van de armoede en het uitroepen van het eerste Decennium van de VN voor de bestrijding van de armoede,

–  gezien de documenten van de Economische en Sociale Raad van de VN E/CN.4/Sub.2/1996/13, E/CN4/1987/NGO/2, E/CN4/1987/SR.29 en E/CN.4/1990/15 inzake de mensenrechten en extreme armoede, E/CN.4/1996/25 inzake het recht op ontwikkeling en resolutie 1996/25 inzake de verwezenlijking van economische, sociale en culturele rechten van de VN-Subcommissie voor de preventie van discriminatie en de bescherming van minderheden,

–  gezien het rapport van de speciale VN-rapporteur over extreme armoede en mensenrechten (A/66/265) waarin is onderzocht welke wetten, voorschriften en praktijken een remmende werking hebben op gedragingen in openbare ruimten van personen die in armoede leven,

–  gezien resolutie 17(13) van de VN-Mensenrechtenraad van 17 juni 2011 over extreme armoede en mensenrechten, en alle andere relevante resoluties van de Mensenrechtenraad,

–  gezien de mededeling van de Commissie van 13 oktober 2011 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's met de titel „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637),

–  gezien resoluties 1325, 1820, 1888, 1889 en 1960 van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid,

–  gezien resolutie 65/276 van 3 mei 2011 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de deelname van de Europese Unie aan de werkzaamheden van de Verenigde Naties,

–  gezien het voorstel van de Commissie van 7 december 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie (COM(2011)0842),

–  gezien het voorstel van de Commissie van 7 december 2011 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld (COM(2011)0844),

–  gezien zijn resolutie van 14 december 2011 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid(17),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie aan de Europese Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 8 maart 2011 met als titel „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200),

–  gezien de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van 25 mei 2011 met als titel „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

–  gezien de Mededeling van de Europese Commissie van 25 oktober 2011 met als titel „Een vernieuwde EU-strategie 2011-2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen” (COM(2011)0681) en de „Studie van het rechtskader betreffende mensenrechten en het milieu dat van toepassing is op Europese ondernemingen die actief zijn buiten de Europese Unie” uitgevoerd door de Universiteit van Edinburgh in oktober 2010,

–  gezien zijn resolutie van 25 november 2010 over mensenrechten, sociale en ecologische normen in internationale handelsovereenkomsten(18),

  gezien zijn aanbeveling aan de Raad van 2 februari 2012 betreffende een consistent beleid ten aanzien van regimes waartegen de EU restrictieve maatregelen treft, wanneer de leiders van deze regimes hun persoonlijke en commerciële belangen binnen de grenzen van de EU uitoefenen(19),

–  gezien het verslag van 16 mei 2011 van de bijzondere rapporteur van de VN (A/HRC/17/27) over het bevorderen en beschermen van het recht op vrijheid van mening en meningsuiting, waarin de toepasselijkheid van internationale normen en voorschriften voor mensenrechten betreffende het recht van vrijheid van mening en meningsuiting op het internet als communicatiemiddel wordt benadrukt,

–  gezien het verslag van de speciale vertegenwoordiger van de secretaris-generaal van de VN inzake geweld tegen kinderen van 13 januari 2012, waarin opnieuw wordt bevestigd dat de vrijwaring van kinderen tegen geweld de normatieve grondslag van de mensenrechten vormt en waarin wordt aangedrongen op de universele ratificatie van de facultatieve protocollen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind en op de uitvaardiging van nationale wetgeving ter bestrijding van alle vormen van geweld tegen kinderen,

–  gezien zijn resolutie van 11 mei 2011 over de ontwikkeling van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon(20),

–  gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens en alle relevante internationale mensenrechtenverdragen,

–  gezien het Handvest van de Verenigde Naties,

–  gezien alle mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties en de daartoe behorende facultatieve protocollen(21),

–  gezien de verklaring van de VN over de rechten van inheemse volkeren,

–  gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de lopende onderhandelingen over de toetreding van de EU tot dat verdrag,

–  gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

–  gezien artikel 48 en artikel 119, lid 2 van zijn Reglement,

–  gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en de adviezen van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0086/2012),

A.  overwegende dat de oprichtingsverdragen de Unie ertoe verbinden dat het externe optreden van de Unie berust op de beginselen van de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid en de rechten van minderheden, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationale recht;

B.  overwegende dat rechtvaardigheid en de rechtsstaat de pijlers van een duurzame vrede vormen omdat zij garanderen dat de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in acht worden genomen; overwegende dat het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof een doorslaggevende bijdrage levert aan de eerbiediging van mensenrechten, het internationaal recht en de strijd tegen straffeloosheid;

C.  overwegende dat democratie, de rechtsstaat, rechtvaardigheid en verantwoordingsplicht de beste waarborg bieden op mensenrechten, grondrechten, tolerantie en gelijkheid;

D.  overwegende dat vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst kernwaarden zijn binnen de Europese Unie en dat deze onophoudelijk moeten worden weerspiegeld in haar externe optreden;

E.  overwegende dat er een verband bestaat tussen mensenrechten en ontwikkeling; overwegende dat mensenrechten essentieel zijn om de MDG's te verwezenlijken en te handhaven;

F.  overwegende dat vrijheid van geweten, godsdienst, mening en meningsuiting zonder het risico op bestraffing door de staat essentiële universele rechten zijn;

G.  overwegende dat mensenrechtenverdedigers cruciale actoren zijn als het gaat om de bescherming en bevordering van mensenrechten en de consolidering van de democratie;

H.  overwegende dat niet-gouvernementele organisaties van essentieel belang zijn voor de ontwikkeling en het welslagen van democratische samenlevingen en voor de bevordering van wederzijds begrip en tolerantie;

I.  overwegende dat de vrijheid van religie of overtuiging in vele delen van de wereld steeds verder onder druk komt te staan als gevolg van beperkingen die worden opgelegd door de regering maar ook door de samenleving, wat leidt tot discriminatie, onverdraagzaamheid en geweld tegen individuen en religieuze gemeenschappen, waaronder vertegenwoordigers van religieuze minderheden;

J.  overwegende dat er lering moet worden getrokken uit de fouten die de Europese Unie in het verleden heeft begaan bij het opnieuw vormgeven van haar externe optreden op basis van een beleid waarin mensenrechten en democratie centraal staan en bij het bevorderen van democratisering in landen met een autoritair regime en feitelijke steunbetuiging aan deze regimes, in het bijzonder in de gevallen waar problemen met stabiliteit en veiligheid een beleid gestoeld op beginselen ter bevordering van democratie en mensenrechten in het gedrang hebben gebracht; overwegende dat deze fouten hebben aangetoond dat de bestaande EU-instrumenten op dit vlak moeten worden geherdefinieerd en dat er nieuwe instrumenten in het leven moeten worden geroepen, zoals het Europees Fonds voor Democratie - een deskundig, proactief, licht en zodoende kosteneffectief instrument binnen handbereik van de EU dat tot efficiënte beslissingen en reacties leidt, en dat door rechtstreekse samenwerking met lokale partners en jumelages tussen Europese en lokale partners in staat is grondige kennis van en inzichten in de lokale situatie in de betreffende landen aan te wenden, en door rechtstreeks of door indirecte toekenning gebruik te maken van de middelen van de EU, de lidstaten en uit andere bronnen om de capaciteit van de civiele samenleving voor democratische oppositie en politieke actoren die streven naar democratische veranderingen in niet-democratische landen en landen in een overgangssituatie op een voor alle partijen veilige, en zo nodig omkeerbare wijze te ondersteunen;

K.  overwegende dat vrije en eerlijke verkiezingen slechts een eerste stap naar democratie zijn, hetgeen een langdurig proces is dat is gebaseerd op de eerbiediging van de mensenrechten, de rechtsstaat en goed bestuur;

L.  overwegende dat de handhaving van mensenrechtenclausules en mensenrechtenvoorwaarden in partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en derde landen met het oog op EU-ontwikkelingshulp ontoereikend blijft;

M.  overwegende dat in 2010 de tiende verjaardag werd gevierd van Resolutie 1325 (2000) van de VN-Veiligheidsraad over vrouwen, vrede en veiligheid; overwegende dat er echter bijkomende inspanningen nodig zijn om deze resolutie in de EU en de rest van de wereld toe te passen;

N.  overwegende dat verschillende lidstaten in hun eigen verleden hebben ervaren hoe autoritaire regimes kunnen worden overwonnen, en overwegende dat deze ervaring met democratisering in de betrekkingen van de Unie met partnerlanden beter moet worden benut om de democratie en de mensenrechten te versterken;

O.  overwegende dat het jaarverslag van de EU inzake mensenrechten en democratie in de wereld in 2010 een algemeen overzicht geeft van het mensenrechten- en democratiebeleid van de Europese Unie;

P.  overwegende dat deze resolutie tot doel heeft de mensenrechtenactiviteiten van de Commissie, de Raad, de hoge vertegenwoordiger en de Europese dienst voor extern optreden, en de algemene activiteiten van het Parlement te onderzoeken, te evalueren en, waar nodig, van opbouwende kritiek te voorzien, met het oog op toetsing van het optreden van de EU en het leveren van input voor de herziening van het beleid van de Unie op dit gebied;

Algemene opmerkingen

1.  benadrukt dat als de Europese Unie (EU) een geloofwaardige speler wil zijn in externe betrekkingen, zij consequent moet handelen, in overeenstemming met de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag en het acquis, en dubbele maatstaven in haar mensenrechtenbeleid en ander extern beleid, het interne en externe beleid, en in betrekkingen met derde landen moet vermijden, waarbij ze deze benadering bijgevolg moet combineren met de uitdaging om de landenstrategiedocumenten inzake mensenrechten op te stellen en actieplannen uit te voeren, waarin ook democratisering moet worden behandeld, en waarbij de specifieke situatie van elk land met betrekking tot de impact moet worden weerspiegeld en de relevante instrumenten van de EU ten volle moeten worden benut;

2.  benadrukt dat er passende maatregelen getroffen moeten worden om ervoor te zorgen dat de burgerrechten en fundamentele vrijheden niet in het gedrang komen of ingeperkt worden in tijden van economische crisis;

3.  benadrukt tevens dat het beleid van de Unie consistent moet zijn en een voorbeeldfunctie moet hebben in de EU, maar dat dit ook coherent moet zijn en in overeenstemming met fundamentele waarden en beginselen om de geloofwaardigheid van de EU in de wereld en de doeltreffendheid van het mensenrechtenbeleid te maximaliseren; dringt erop aan dat een duidelijke verwijzing wordt opgenomen dat de aanbevelingen van het verslag-Fava uit 2007 over het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen worden uitgevoerd, en is verheugd over het initiatief om een parlementair follow-upverslag op te stellen; betreurt dat een aantal lidstaten, ondanks de uitdrukkelijke oproep van het Parlement in het bovengenoemde verslag, heeft verzuimd hun medeplichtigheid aan de wereldwijde schending van mensenrechten die plaatsvond in het kader van het Amerikaanse programma voor uitlevering en geheime gevangenhouding, en de daarmee gepaard gaande schending van de mensenrechten in de lidstaten zelf, volledig en openlijk aan de orde te stellen; is van mening dat deze situatie een zware en ernstige belemmering vormt van de wereldwijde bevordering van de mensenrechten door de EU en van haar aanspraken op moreel gezag; roept alle instellingen van de EU op om de lidstaten onder druk te blijven zetten totdat ze de kwestie volledig en openlijk hebben onderzocht; benadrukt het belang van aanhoudende aandacht voor het afleggen van verantwoording met betrekking tot geheime detentie in de context van terrorismebestrijding;

4.  herinnert eraan dat economische en sociale rechten integraal deel uitmaken van de mensenrechten sinds de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) in 1948 werd aangenomen; is daarom van mening dat de EU moet helpen om deze rechten in te voeren in minder ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden waarmee zij internationale overeenkomsten sluit, met inbegrip van handelsovereenkomsten;

5.  is van mening dat een herschikking van de asielrichtlijnen een einde moet maken aan de voortdurende bezorgdheid over inbreuken op de mensenrechten en aantijgingen met betrekking tot het hanteren van dubbele maatstaven door lidstaten op dit gebied; blijft erbij dat de lidstaten concordantietabellen dienen voor te leggen voor de relevante bepalingen van de richtlijnen, om de tenuitvoerlegging ervan terdege te kunnen onderzoeken; benadrukt dat de moeizame ontwikkeling van een gezamenlijk beleid een mogelijkheid biedt om voort te bouwen op beproefde praktijken; onderstreept de rol die het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) dient te spelen; dringt erop aan dat de lidstaten een rol moeten spelen bij de hervestiging van vluchtelingen, en herhaalt zijn vraag om een echt gemeenschappelijk EU-programma voor de hervestiging van vluchtelingen op te zetten;

6.  roept de Verenigde Staten op hun belofte na te komen en de gevangenis in Guantánamo Bay te sluiten; dringt er bij de lidstaten op aan extra inspanningen te leveren voor de hervestiging van niet-Europese gevangenen die uit Guantánamo worden vrijgelaten en die niet naar hun thuisland kunnen worden gerepatrieerd omdat ze er het gevaar lopen vermoord, gefolterd of wreed of onmenselijk behandeld te worden;

7.  verzoekt de EU, de lidstaten en de Commissie onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen om de redding op zee te garanderen van migranten die de EU proberen binnen te komen, en om coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten en de bevoegde autoriteiten te waarborgen om te voorkomen dat honderden vrouwen, kinderen en mannen op zee verdrinken en sterven;

8.  juicht de onderhandelingen over de toetreding van de EU tot het Europees Verdrag van de rechten van de mens toe;

9.  juicht de ontwikkeling van landenstrategiedocumenten inzake mensenrechten toe en benadrukt dat deze ook democratisering moeten behandelen; roept op tot de snelle uitvoering ervan via actieplannen om deze strategieën aan te vullen op basis van uitgebreide overlegrondes met plaatselijke en internationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld, analyses van de situatie en de behoeften in elk land, met optimale benutting van de relevante instrumenten van de EU; hamert erop dat deze landenstrategiedocumenten moeten worden gebruikt als referentiedocumenten die in elk beleid en in alle relevante externe financiële instrumenten moeten worden geïntegreerd; herhaalt zijn verzoek om de landenstrategiedocumenten beschikbaar te stellen aan het Parlement; benadrukt dat consistentie nodig is en dat dubbele maatstaven moet worden vermeden;

10.  benadrukt de cruciale rol van het maatschappelijk middenveld in de bescherming en bevordering van democratie en mensenrechten; vraagt de aanwijzing van contactpersonen voor het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in EU-delegaties af te ronden; benadrukt dat de contacten van de EU met het maatschappelijk middenveld gestoeld moeten zijn op een echt partnerschap, waarin plaats is voor een systematische, tijdige en regelmatige dialoog op gelijke voet en waarmee de actieve deelname van actoren uit het maatschappelijk middenveld aan het proces van goed bestuur wordt gegarandeerd; dat de informatie die in deze context verzameld wordt, goed benut moet worden, maar ook beschermd moet worden door het EU-beleid, vooral via clausules betreffende democratie en mensenrechten; benadrukt dat de informatie-uitwisseling tussen de verschillende actoren die betrokken zijn bij de verdediging van de mensenrechten over de hele wereld verbeterd moet worden zodat zij meer inzicht kunnen krijgen in de activiteiten en acties die worden uitgevoerd, in het bijzonder in verband met specifieke gevallen, en in de moeilijkheden waarmee men geconfronteerd wordt; benadrukt in dit verband dat er een toezichtsmechanisme van het maatschappelijk middenveld moet worden ingesteld om te garanderen dat het stelselmatig deelneemt aan de tenuitvoerlegging van overeenkomsten en programma's; juicht tegelijkertijd initiatieven toe zoals het Forum van het maatschappelijk middenveld van het Oostelijk Partnerschap, en spoort de instellingen van de EU aan om meer voordeel te halen uit de aanbevelingen en verklaringen die werden gedaan in de loop van de bijeenkomsten tussen het Europees Parlement en het Forum: in 2009 in Brussel, in 2010 in Berlijn en in 2011 in Poznań;

11.  betreurt dat sommige EU-partnerlanden gepolitiseerde en op onwaarachtige gronden berustende rechtszaken tegen personen aanspannen en daarmee de mensenrechten en fundamentele normen van de rechtsstaat schenden; is ernstig bezorgd over het feit dat er in deze derde landen, ondanks internationale oproepen, geen maatregelen worden getroffen om de rechten te garanderen en na te leven van personen die in politiek gemotiveerde rechtszaken worden veroordeeld;

12.  benadrukt dat het faciliteren van de rechtstreekse deelname van burgers aan het openbare leven via rechtstreekse deelname in politieke partijen op nationaal en op Europees niveau, een fundamentele vrijheid van meningsuiting en een democratisch recht is;

13.  dringt er bij de EU op aan extra inspanningen te leveren, mensenrechten en democratie effectiever in ontwikkelingssamenwerking te integreren en ervoor te zorgen dat de ontwikkelingsprogramma's van de EU ertoe bijdragen dat de partnerlanden hun internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten nakomen; vraagt ook dat mensenrechten en democratie worden opgenomen in programma's gericht op de samenhang van noodhulp, rehabilitatie en ontwikkeling (LRRD), vanwege hun cruciale belang in het overgangsproces van humanitaire noodsituaties naar ontwikkeling;

14.  is ingenomen met het speciale belang dat gehecht wordt aan mensenrechten, democratie en rechtstaat in de mededeling „Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering” (COM(2011)0637), en benadrukt dat democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, goed bestuur, vrede en veiligheid absolute voorwaarden zijn voor en een synergetische en wederzijds versterkende band hebben met het tot stand brengen van ontwikkeling, het terugdringen van armoede en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling; verklaart nogmaals hoe belangrijk een op de mensenrechten georiënteerd ontwikkelingsbeleid is en verzoekt de EU specifieke, meetbare, haalbare en aan een tijdschema gebonden doelstellingen voor mensenrechten en democratie in haar ontwikkelingsprogramma's op te nemen; verzoekt de EU haar ontwikkelingshulp te richten op de versterking van institutionele opbouw en de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld in begunstigde landen, aangezien deze elementen van cruciaal belang zijn voor goed bestuur en voor de waarborging van verantwoordingsplicht en de eigen verantwoordelijkheid voor ontwikkelingsprocessen; verzoekt om de versterking van de mensenrechtenclausules en -voorwaarden in door de EU gesteunde programma's; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden en de Commissie om op zoek te gaan naar nieuwe manieren om betere koppelingen tussen de mensenrechtendialoog met partnerlanden en ontwikkelingssamenwerking te garanderen;

15.  benadrukt dat de EU moet verzekeren dat haar maatregelen op het vlak van ontwikkelingsbeleid, vredesopbouw, het voorkomen van conflicten en het verbeteren van de internationale veiligheid elkaar versterken; onderstreept in dat verband de noodzaak van het opstellen van passende strategieën voor landen in kwetsbare situaties;

16.  benadrukt het verband tussen extreme armoede en het gebrek aan mensenrechten, en onderstreept dat het noodzakelijk is om een reeks beginselen uit te werken voor de toepassing van normen en criteria met betrekking tot mensenrechten in de strijd tegen extreme armoede;

17.  herhaalt dat 70% van de armen in de wereld in plattelandsgebieden wonen en voor hun levensonderhoud en welzijn rechtstreeks afhankelijk zijn van natuurlijke hulpbronnen, en dat de armen in steden ook aangewezen zijn op deze hulpbronnen; roept de EU op om de toegang van de bevolking tot de natuurlijke en essentiële hulpbronnen van hun land, evenals de toegang tot grond en voedselzekerheid als grondrecht te verdedigen; betreurt het feit dat een aanzienlijk aantal mensen niet beschikken over basisvoorzieningen als water; vestigt de aandacht op de rechten die zijn vastgelegd in het VN-pact voor maatschappelijke verantwoordelijkheid, zoals het recht op geschikte voeding, sociale minimumnormen, onderwijs, gezondheidszorg, billijke en gunstige arbeidsomstandigheden en deelname aan het culturele leven, die alle op dezelfde manier behandeld moeten worden.

Het jaarverslag van de EU voor 2010

18.  benadrukt het belang van het jaarverslag van de EU over de mensenrechten en democratie bij de analyse en de evaluatie van het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie; merkt tot zijn spijt op dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter van de Commissie en/of de Europese Dienst voor extern optreden dit jaar voor het eerst sinds de presentatie van jaarverslagen over de mensenrechten in de wereld het verslag dit jaar helemaal niet heeft voorgelegd aan de plenaire vergadering, en dringt er bij de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter zeer sterk op aan om deze verslagen in de toekomst tijdig aan het Parlement voor te leggen;

19.  betreurt de overwegend beschrijvende aard van het jaarverslag en de buitenmatige aandacht die wordt besteed aan eenmalige acties; herhaalt zijn verzoek om een meer systematische aanpak uit te werken, met inbegrip van het gebruik van indicatoren en criteria voor individuele landen, en om de prestaties in het licht van deze streefdoelen te analyseren in het jaarverslag, om een gemotiveerde beoordeling van de prestaties in de hand te werken;

20.  juicht het uitgebreide hoofdstuk over geweld tegen vrouwen en over de rechten van het kind in het jaarverslag van dit jaar toe; vestigt in dit verband de aandacht op problemen zoals gedwongen abortus en selectieve abortus op basis van geslacht, gedwongen sterilisatie en vrouwelijke genitale verminking; erkent dat de prioriteit werd gegeven aan het ondersteunen van inspanningen voor de wereldwijde afschaffing van de doodstraf en aan kwesties die verband houden met hervormingen van het gerechtelijk apparaat; onderschrijft de praktische focus van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op het EU-optreden op internationale fora;

21.  merkt op dat in het Jaarverslag geen specifiek hoofdstuk over ontwikkeling is opgenomen; benadrukt, in het bijzonder na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en gezien de huidige geïntegreerde strategie inzake de mensenrechten, dat in jaarverslag een thematisch hoofdstuk aan „mensenrechten en ontwikkeling” gewijd moet zijn;

22.   dringt er bij de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter op aan om bij het opstellen van toekomstige jaarverslagen op actieve, systematische en transparante wijze het Parlement te raadplegen, en tijdig en uitgebreid overleg te plegen met ngo's voor mensenrechten, en daarbij alle belanghebbende organisaties publiekelijk uit te nodigen om hun input te geven en het gebruik van sociale netwerken en media te bevorderen om zo veel mogelijk organisaties te kunnen raadplegen; roept de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter tevens op om het Europees Parlement systematisch te raadplegen en om verslag uit te brengen over de manier waarop er rekening werd gehouden met de resoluties van het Parlement; vraagt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om op verzoek van het Parlement op meer gezette tijden informatie te verschaffen over de voorbereidingsfase van toekomstige jaarverslagen;

Integratie

23.  neemt kennis van de verklaring van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aan het Parlement van 13 december 2011 om gevolg te geven aan de al lang gekoesterde wens van het Parlement ten aanzien van de instelling van een speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten; vraagt dat als deze functie ingesteld wordt, de speciale vertegenwoordiger van de EU over sectoroverschrijdende bevoegdheden moet beschikken die de uitvoering van een cohesiebeleid mogelijk maken dat erop gericht is mensenrechten in alle EU-beleidslijnen te integreren; waarschuwt echter voor elke poging om door de instelling van een dergelijke speciale vertegenwoordiger het beleid inzake mensenrechten af te zonderen van de algemene strategieën inzake extern beleid;

24.  is van mening dat het van essentieel belang is dat internationale overeenkomsten, met name op het vlak van handel, energie, overnames, veiligheid en technische samenwerking, niet indruisen tegen de beginselen waarop de EU is gegrondvest, als verankerd in artikel 21 VEU; stelt voor om vóór het begin van de onderhandelingen over dergelijke overeenkomsten, evenals tijdens de onderhandelingsfase effectbeoordelingen op het vlak van mensenrechten op basis van ijkpunten uit te voeren, die gevolgd moeten worden door regelmatige voortgangsverslagen waarin de beoordelingen - uitgevoerd door de instellingen van de EU en de diensten die verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging en evaluaties door lokale en internationale organisaties uit het maatschappelijk middenveld - vervat zijn, als onderdeel van geïnstitutionaliseerde toezichtsmechanismen van het maatschappelijk middenveld; dringt erop aan om in dit verband ten volle gebruik te maken van artikel 218 van het VEU, dat de Commissie verplicht om het Parlement en de Raad in alle fasen van de onderhandelingen over internationale overeenkomsten met derde landen op de hoogte te houden; beschouwt het daarom van groot belang om EU-instellingen te voorzien van zeer gekwalificeerde en onafhankelijke knowhow over de situatie op het gebied van mensenrechten en democratie in de afzonderlijke landen;

25.  beveelt aan dat om verder te gaan dan de algemene opvattingen rond de integratie van mensenrechten er een reeks van praktische maatregelen wordt opgesteld die bindend is voor alle ambtenaren van de EU die actief zijn in het extern optreden evenals voor personeelsleden in lidstaten die deelnemen aan de operationele acties van EU-agentschappen, met inbegrip van Frontex, en voor deskundigen die hun werk namens de EU en met financiering van de EU uitvoeren volgens internationale normen en standaarden; benadrukt dat opleiding over mensenrechten verplicht moet zijn in de hele EDEO en bij de relevante diensten van de Commissie; beveelt aan om taken in verband met integratie op te nemen in de functieomschrijving van de ambtenaren, als onderdeel van de jaarlijkse evaluatie van het personeel;

26.  beveelt ook aan dat wanneer een partnerland waarmee een internationale overeenkomst, zoals een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, is afgesloten de mensenrechten op ernstige wijze schendt, de EU krachtiger optreedt bij de toepassing van passende sancties zoals vastgelegd in de mensenrechtenclausules van de overeenkomst, met inbegrip van een eventuele tijdelijke opschorting van de overeenkomst;

27.  benadrukt dat het belangrijk is om in nauwe samenwerking met het Europees Parlement adequate follow-upprogramma's uit te werken voor de verslagen over verkiezingswaarnemingsmissies van de EU, zodat deze follow-upprogramma's ook worden gekoppeld aan ontwikkelingsprogramma's;

28.  benadrukt dat bij de mainstreaming van de internationale rechtspraak systematisch rekening moet worden gehouden met de strijd tegen straffeloosheid en met het complementariteitsbeginsel in het ruimere kader van handel, ontwikkeling en ondersteuning van de rechtsstaat; benadrukt dat de grootste zorg moet uitgaan naar de rehabilitatie en herintegratie van slachtoffers in de maatschappij en de getroffen gemeenschappen, met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen, jongeren en gehandicapten; benadrukt dat er grondwettelijke structuren moeten worden ingesteld, zoals een efficiënt rechtssysteem, de scheiding van de machten en een erkend en onafhankelijk rechtswezen om de bevordering van de mensenrechten in welk land dan ook te verstevigen; beveelt aan dat het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof wordt toegevoegd aan het pakket van internationale verdragen over goed bestuur en de rechtsstaat, dat moet worden goedgekeurd door derde landen die mogen toetreden tot het stelsel van algemene preferenties GSP Plus (GSP+); beveelt de consequente opname van ICC-bepalingen in de mensenrechten- en democratieclausules van overeenkomsten van de EU met derde landen aan, waarbij dergelijke clausules als essentiële elementen van deze overeenkomsten worden beschouwd, waarbij de nadruk moet liggen op strategische partnerschappen en de landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen;

EU-optreden in de context van de Verenigde Naties

29.  juicht de goedkeuring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van Resolutie 65/276 over de deelname van de EU aan de werkzaamheden van de VN toe als een bescheiden start van een grotere inspanning om de rol van de Europese Unie in de organisatie te vergroten; benadrukt dat met één stem spreken niet ten koste mag gaan van de aandacht voor mensenrechten, en is juist van mening dat de EU er nu duidelijk op moet staan haar rechten te doen gelden en haar sterkere status moet aanwenden om een ambitieuze strategie ter bevordering van de mensenrechten en de democratie na te streven;

30.  herhaalt zijn oproep aan de Raad om de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter de volmacht te geven richtsnoeren op te stellen voor periodiek overleg tussen de ambassadeurs van de lidstaten en die van de EU, met name diegenen die op een multilateraal niveau werkzaam zijn op plaatsen als Genève en New York, zodat de EU haar VN-agenda met succes kan afhandelen en zich hard kan maken voor de bevordering en verdediging van de mensenrechten;

31.  juicht de constructieve rol toe die de EU speelt bij de hervorming van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties (MVN), in het bijzonder haar volledige steun voor de onafhankelijkheid van het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, haar verdediging van de speciale procedures, landenmandaten en de ondeelbaarheid van alle mensenrechten; beveelt aan dat de EU en haar lidstaten hun duidelijk bezwaar kenbaar maken tegen de praktijk van regionale groepen die „schone staten” indienen voor verkiezingen voor de Mensenrechtenraad; is verheugd over de eerste volledige cyclus van de universele periodieke doorlichting (UPR) en beveelt aan dat de lidstaten van de EU het goede voorbeeld geven, door voort te bouwen op de input uit de eerste ronde van raadplegingen op nationaal niveau; onderschrijft de opname van een follow-up van de UPR op de agenda van de mensenrechtendialoog van de EU met derde landen en in landenstrategiedocumenten;

32.  benadrukt het feit dat om een consensus voor meer van haar voorstellen te bewerkstelligen op de Mensenrechtenraad, het vermogen van de EU om op te treden dringend moet worden verbeterd, onder andere door de steun van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter in te zetten voor het lobbyen in de hoofdsteden van derde landen ter ondersteuning van de standpunten van de EU; juicht de meer strategische benadering op middellange termijn toe van de voorbereiding van de zittingen van de Mensenrechtenraad in de werkgroep van de Raad voor mensenrechten (COHOM);

EU-beleid inzake het Internationaal Strafhof (ICC) en de strijd tegen straffeloosheid

33.  juicht de bijsturing toe van het beleid van de EU inzake het ICC van 12 juli 2011; merkt op dat het Statuut van Rome van het ICC in een mechanisme voorziet om individuen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid, genocide, oorlogsmisdaden en het misdrijf agressie als laatste redmiddel te kunnen berechten, zoals bepaald door het complementariteitsbeginsel dat in het Statuut van Rome verankerd is; erkent de inspanningen van de Commissie om een „EU-complementariteitsinstrumentarium” op poten te zetten ter ondersteuning van de uitbreiding van de nationale mogelijkheden en het kweken van politieke wil om vermeende internationale misdrijven te onderzoeken en te vervolgen, en benadrukt het belang van diepgaand overleg met de lidstaten, het Parlement en maatschappelijke organisaties om de laatste hand te leggen aan het instrumentarium; juicht de inspanningen van het maatschappelijk middenveld in de lidstaten toe om inspanningen met het oog op complementariteit te ondersteunen in landen waar misdaden onder het internationale recht en grove schendingen van de mensenrechten hebben plaatsgevonden, en spoort ze aan om deze inspanningen voort te zetten; moedigt de EU en haar lidstaten aan om een reeks van interne richtsnoeren aan te nemen waarin een gedragscode wordt geschetst voor het contact met personen die gezocht worden door het ICC; roept alle lidstaten (met name de Republiek Cyprus, de Tsjechische Republiek, Hongarije, Italië, Luxemburg en Portugal) op om nationale wetgeving vast te stellen inzake samenwerking met het Hof en om kaderovereenkomsten af te sluiten met het ICC om de samenwerking te bevorderen, teneinde met name de uitvoering te waarborgen van aanhoudingsbevelen en andere verzoeken van het ICC;

34.  juicht de aanneming toe van de wijzigingen van het Statuut van Rome op de conferentie van Kampala in verband met het misdrijf agressie en bepaalde oorlogsmisdaden, en verzoekt alle lidstaten om deze belangrijke wijzigingen snel te ratificeren en toe te passen als onderdeel van hun binnenlandse strafrechtssysteem; verzoekt in deze context de Raad en de Commissie om hun internationale bevoegdheid aan te wenden ten behoeve van het veiligstellen en versterken van de universele toepassing van het Statuut van Rome ten aanzien van een internationaal erkende definitie van agressiedaden die een schending vormen van het internationaal recht; is verheugd over de toezeggingen van de EU, in het bijzonder ten aanzien van de strijd tegen straffeloosheid als kernwaarde die moet worden gedeeld met onze partners wanneer overeenkomsten worden aangegaan, en verzoekt om de consistente toepassing ervan;

35.  beveelt aan dat de EU clausules van het ICC systematisch in overeenkomsten met derde landen opneemt en dat ze de naleving van, de samenwerking met en de hulp aan het ICC binnen het kader van de overeenkomst van Cotonou en van de dialogen tussen de EU en regionale organisaties zoals de Afrikaanse Unie, de Arabische Liga, de Organisatie van Amerikaanse Staten en de OVSE, en derde landen bevordert;

36.  juicht de financiële en logistieke steun van de EU en de lidstaten aan het ICC toe en beveelt aan om die steun voort te zetten; uit zijn ernstige bezorgdheid over de uitkomst van het begrotingsdebat tijdens de vergadering in december 2011 van de assemblee van staten die partij zijn, als gevolg waarvan het Hof mogelijk niet over voldoende middelen zal beschikken en daardoor minder goed in staat zal zijn om rechtvaardigheid te garanderen en te reageren op nieuwe situaties; roept de EU en haar lidstaten op om blijk te geven van adequate steun voor de werking van het Hof, onder andere door proactief op te treden bij de uitlevering van beklaagden;

EU-beleid ter ondersteuning van democratisering

37.  dringt erop aan dat de doelstellingen van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, goed bestuur en veiligheid met elkaar verstrengeld zijn; wijst nogmaals op zijn overtuiging dat alle externe maatregelen van de EU zowel een politieke dimensie gericht op het ondersteunen van pluralisme, democratie en de eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat moeten omvatten, als een ontwikkelingsdimensie die gericht is op socio-economische vooruitgang, onder andere de uitroeiing van armoede, de strijd tegen ongelijkheid en de basisbehoefte aan voedsel, gestoeld op duurzame ontwikkeling; voegt hieraan toe dat programma's voor ontwikkelingshulp van de EU concrete en aanzienlijke hervormingen moeten omvatten om eerbiediging van de mensenrechten, transparantie, gelijkheid van mannen en vrouwen en de strijd tegen corruptie in de begunstigde landen te kunnen waarborgen; wijst er voorts op dat er striktere voorwaarden moeten worden gehanteerd en dat de ontwikkelingshulp moet worden opgeschort in begunstigde landen die de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de mens openlijk schenden en die wetgeving in overeenstemming met internationale verplichtingen niet nakomen;

38.  is van mening dat de betrekkingen van de EU met alle derde landen moeten worden gestuurd door de „meer voor meer”-benadering, en dat de EU partnerlanden enkel een „gevorderde status” mag toekennen als zij voldoen aan duidelijke eisen op het vlak van mensenrechten en democratie, en dat het niet moet aarzelen deze status te bevriezen als deze eisen niet meer worden nageleefd; is van mening dat hiermee terdege rekening moet worden gehouden bij verdere onderhandelingen met Rusland over een nieuwe geavanceerde partnerschapsovereenkomst;

39.  verzoekt om de systematische ondersteuning van nieuwe, vrij en eerlijk gekozen parlementen, in het bijzonder in landen die zich in de overgang naar een democratie bevinden of waarheen een verkiezingswaarnemingsmissie van de EU is gezonden; is van mening dat een dergelijke ondersteuning gefinancierd moet worden uit het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten (EIDHR) en uit geografische instrumenten;

40.  is ingenomen met het plan om een Europees Fonds voor Democratie (EFD) op te richten, zoals bepaald in de gezamenlijke mededeling van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de Commissie in de conclusies van de 3101e en 3130e zitting van de Raad die op 15 december 2011 in Coreper resulteerden in de Verklaring over de instelling van een Europees Fonds voor Democratie, samen met de inspanningen van de werkgroep inzake het Europees Fonds voor Democratie die onder leiding van de EDEO en in samenwerking met de lidstaten en EU-instellingen werd opgericht; onderstreept de mogelijke rol van het fonds onder toezicht van het Parlement als een flexibel en deskundig instrument om actoren die streven naar democratische veranderingen in niet-democratische landen en landen in overgangssituatie te ondersteunen; dringt er bij de Raad op aan ervoor te zorgen dat zo'n instrument als een van zijn acties de activiteiten van bestaande instrumenten, in het bijzonder het EIDHR, aanvult, zonder daarvoor onnodige bureaucratische structuren te hoeven creëren; wijst erop dat de bijdrage van de EU aan de begroting van het EFD echt alleen een aanvulling moet zijn en volledig moet voldoen aan de financiële regels, en dus het recht van de begrotingsautoriteit om toezicht uit te oefenen en controles uit te voeren moet naleven;

Verkiezingssteun

41.  benadrukt het belang van een politiek ondersteuningsproces dat niet alleen gericht is op de periode net voor en net na de verkiezingen, maar op continuïteit berust; is verheugd over de aandacht van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter voor „democratie met diepgang” die democratische processen in verband brengt met mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en van vergadering, vrijheid van godsdienst en overtuiging, de rechtsstaat en goed bestuur; onderstreept dat ook vrijheid van godsdienst in dit verband terecht een belangrijke rol moet krijgen; wijst erop dat dit recht in feite algemeen erkend is als een van de meest fundamentele mensenrechten;

42.  benadrukt nogmaals dat de landen waarnaar in de eerste plaats een verkiezingswaarnemingsmissie wordt gestuurd, moeten worden geselecteerd op basis van de gevolgen die een missie kan hebben voor de bevordering van een echt proces van democratisering op de lange termijn;

43.  verzoekt de Raad, de Commissie en de EDEO om voor elke verkiezingswaarnemingsmissie van de EU een politieke strategie te ontwikkelen, die twee jaar na de missie moet worden gevolgd door een beoordelingsrapport over de democratische vooruitgang, dat tijdens het jaarlijkse debat over mensenrechten van het Parlement met de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter moet worden ingediend; is ingenomen met de toezegging van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om bij verkiezingswaarnemingen aandacht te besteden aan de deelname van vrouwen, nationale minderheden en personen met een handicap, als kandidaten en als kiezers(22);

44.  benadrukt dat er aan het eind van elke verkiezingswaarnemingsmissie realistische en haalbare aanbevelingen moeten worden opgesteld, waar mogelijk in samenwerking met andere internationale actoren, waarbij de EU-delegaties deze aanbevelingen moeten verspreiden en controleren; is van mening dat de vaste delegaties van het Parlement en de gezamenlijke parlementaire vergaderingen een grotere rol moeten spelen in het opvolgen van deze aanbevelingen en het analyseren van de vooruitgang die wordt geboekt op het gebied van mensenrechten en democratie; steunt bijgevolg de bevordering van een duurzame en regelmatige dialoog met de parlementen van deze derde landen; onderstreept dat de werkwijze van de delegaties voor verkiezingswaarneming van het Europees Parlement moet worden verbeterd en dat de vaardigheden van de deelnemende leden van het Europees Parlement en van het personeel moeten worden uitgebreid;

Mensenrechtendialogen en -overleg met derde landen

45.  benadrukt dat, hoewel deelname aan een gestructureerde mensenrechtendialoog wordt toegejuicht, dit maar al te vaak gebruikt wordt als voorwendsel om een debat over deze kwesties op hogere politieke niveaus, zoals een partnertop, te vermijden; roept alle instellingen van de EU, de lidstaten en hun ambassades op om meer inspanningen te leveren om deze dialogen op te nemen in alle externe EU-maatregelen in de landen zelf; benadrukt de behoefte aan transparantie en werkelijke raadpleging van maatschappelijke organisaties vooraf, evenals een nabespreking van de dialogen om verslag uit te brengen over de resultaten;

46.  uit daarom zijn teleurstelling over het gebrek aan vooruitgang in een aantal (nu al meer dan veertig) mensenrechtendialogen en neemt kennis van het standpunt dat her en der wordt geuit, namelijk dat het mensenrechtenoverleg van de EU in sommige gevallen geïnstrumentaliseerd wordt en een proces geworden is in plaats van een middel om meetbare, tastbare resultaten te boeken;

47.  betreurt het dat de beoordelingen die na de dialoog/het overleg werden uitgevoerd, niet geleid hebben tot het ontwikkelen van duidelijke prestatie-indicatoren of -criteria; dringt erop aan dat de doelstellingen vóór elke dialoog of elk overleg transparant en met medewerking van zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden moeten worden vastgelegd en onmiddellijk erna moeten worden geëvalueerd; benadrukt dat de conclusies van deze beoordelingen moeten worden besproken tijdens topbijeenkomsten en andere ontmoetingen tussen de EU en haar partners, en dat de acties van de EU en haar lidstaten in andere bi- en multilaterale verbanden moeten worden toegelicht; is van mening dat er in het bijzonder rekening moet worden gehouden met deze indicatoren om de doeltreffendheid van democratie- en mensenrechtenclausules in alle EU-overeenkomsten, ongeacht de aard ervan, te verzekeren;

48.  benadrukt dat het belangrijk en dringend is om de vorm en de inhoud van deze dialogen in overleg met het maatschappelijk middenveld te verbeteren; herhaalt dat dialogen alleen constructief kunnen zijn en echt effect kunnen hebben in het veld als ze worden gevolgd door concrete stappen waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen en richtsnoeren van de EU inzake mensenrechtendialogen met derde landen, en als er correctieve maatregelen worden getroffen;

49.  herinnert eraan dat de EU deze dialogen moet inzetten als een instrument om individuele gevallen van schendingen van mensenrechten in derde landen te bespreken, zoals gevallen van politieke gevangenen en gedetineerden in bijvoorbeeld Vietnam en China, die worden gevangengezet wegens de vreedzame uitoefening van grondrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, vergadering, vereniging en godsdienst; roept de EU verder op om geregeld van deze gelegenheid gebruik te maken en om gevolg te geven aan de reacties op de afzonderlijke gevallen die zij te berde heeft gebracht, deze gevallen te controleren en te coördineren in nauwe samenwerking met de betrokken mensenrechtenorganisaties en andere landen die in een mensenrechtendialoog met het betreffende land verwikkeld zijn;

50.  stelt met teleurstelling vast dat er slechts een beperkt aantal beoordelingen is uitgevoerd en dat dit op onregelmatige basis heeft plaatsgevonden, ondanks het feit dat volgens de richtsnoeren de dialogen „bij voorkeur om het jaar beoordeeld worden”; betreurt ten zeerste dat het Europees Parlement niet systematisch betrokken is geweest bij de tot nu toe uitgevoerde beoordelingen, met inbegrip van de beoordelingen over Rusland en China; verzoekt om een formalisering van de toegang van het Europees Parlement tot deze beoordelingen en om een garantie dat dit zo open en transparant mogelijk zal verlopen; herinnert eraan dat in de richtsnoeren staat dat „het maatschappelijk middenveld bij deze beoordelingen betrokken zal worden”, en is van mening dat er voor de uitvoering van deze verbintenis een concreet mechanisme moet worden ingesteld;

51.  toont zich bijzonder bezorgd over de toestand in Mali na de staatsgreep van 22 maart 2012 en over het feit dat het land wordt geconfronteerd met de „ergste humanitaire crisis van de voorbije twintig jaar”, enerzijds door de voedselschaarste die drie miljoen mensen treft, anderzijds door de conflicten in het noorden die vluchtelingenstromen op gang brengen; eist dat de Europese Unie bijkomende humanitaire hulp vrijmaakt om deze situatie het hoofd te bieden; meent daarnaast dat de Europese Unie en haar lidstaten moeten streven naar een vreedzame oplossing voor het conflict waarin de bescherming van de bevolking centraal staat, zonder inmenging in de binnenlandse politiek van het land;

52.  herhaalt dat vrouwenrechten een belangrijk deel moeten uitmaken van de mensenrechtendialogen van de EU, alsook van de politieke dialoog tussen de EU en derde landen waarmee samenwerkings- en associatieovereenkomsten zijn gesloten conform de mensenrechtenclausules in die overeenkomsten, en dat vrouwen een grotere rol toebedeeld moeten krijgen bij het bewerkstelligen van een vreedzame overgang naar democratie, zowel aan de onderhandelingstafel als in de praktijk; roept de Commissie en de Raad op alle passende maatregelen te nemen in geval van een overtreding van deze bepalingen;

53.  betreurt het dat Mikhail Khodorkovsky, ondanks alle oproepen van het Parlement en andere internationale instellingen, in zijn tweede gepolitiseerde en administratief gemotiveerde rechtszaak in Rusland werd veroordeeld, hoewel die niet voldeed aan de beginselen van een eerlijk en onafhankelijk rechtssysteem en bijgevolg een ernstige schending van de mensenrechten inhield;

Bepalingen over mensenrechten en democratie

54.  verzoekt om in alle contractuele betrekkingen met derde landen, zowel geïndustrialiseerde als ontwikkelingslanden en met inbegrip van sectorgebonden overeenkomsten, handels- en technische of financiële ondersteuningsovereenkomsten, zonder uitzondering duidelijk verwoorde bindende bepalingen inzake mensenrechten en democratie op te nemen; roept de Commissie op om strikter toe te zien op de handhaving van deze bepalingen; herhaalt dat het er één lijst met criteria inzake mensenrechten en democratie moeten worden opgesteld voor beschrijvende en evaluatiedoeleinden, die door alle EU-instellingen wordt erkend; stelt voor dat de uitvoering van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens een wezenlijk onderdeel kan zijn van een dergelijke EU-lijst met criteria voor mensenrechten en democratie;

55.  vraagt de Commissie niet te aarzelen om voor permanente overeenkomsten het opschortingsmechanisme te gebruiken indien de standaardclausules inzake mensenrechten herhaaldelijk worden geschonden;

56.  benadrukt dat de toepassing van de clausule zoals die nu is geformuleerd in de vrijhandelsovereenkomsten (VHO's) die binnenkort in het Parlement besproken zullen worden, het Parlement de gelegenheid biedt om zelf na te gaan of er voorafgaand aan de ratificatie criteria voor de mensenrechten kunnen worden opgenomen, om zo concrete en meetbare vooruitgang te boeken op het vlak van mensenrechten, herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om een nieuwe „modelbepaling” op te stellen waarin wordt verwezen naar de internationale verplichtingen van de partijen, waarin een raadplegingsprocedure is opgenomen en waarin de politieke en juridische instrumenten worden gespecificeerd die moeten worden gebruikt bij een verzoek tot opschorting van de samenwerking op basis van herhaalde of systematische schendingen van de mensenrechten in strijd met het internationaal recht; is van mening dat het mechanisme voor handhaving van de mensenrechten- en democratieclausule dat op verzoek van het Parlement is ingesteld, de enige manier is om te waarborgen dat dergelijke clausules daadwerkelijk worden uitgevoerd en als een preventie- en alarmmechanisme moet worden beschouwd waarmee een dialoog tussen de EU en het partnerland tot stand wordt gebracht en dat moet worden gevolgd door een controlemechanisme; beveelt aan om een duidelijk en progressief stelsel van sancties te ontwikkelen, zonder de mogelijkheid voor een definitieve opschorting uit te sluiten; wijst er met klem op dat het Parlement in dit verband moet meebeslissen met de Commissie en de Raad;

57.  benadrukt dat er efficiënt moet worden toegezien op de uitvoering van de toezeggingen over de naleving en de bevordering van mensenrechten en democratische beginselen; verzoekt om naast de bestaande effectbeoordelingen voor duurzame ontwikkeling ook gebruik te maken van effectbeoordelingen voor mensenrechten en democratie, om bij de onderhandelingen rekening te houden met de daarin vervatte beoordelingen en conclusies en deze beoordelingen en conclusies op te nemen in de definitieve overeenkomsten;

58.  stelt voor om objectieve indicatoren en criteria te gebruiken in effectbeoordelingen over mensenrechten en de beoordeling daarvan;

Handel en mensenrechten

59.  verwacht in alle toekomstige vrijhandelsovereenkomsten naast hoofdstukken over sociale zaken en milieu een alomvattend hoofdstuk over mensenrechten aan te treffen, en betreurt in het kader van de lopende onderhandelingen het bezwaar dat tegen dit principe geuit werd door een aantal partners, waaronder India en Canada; verzoekt het hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in overeenkomsten te versterken door een klachtenprocedure op te nemen die openstaat voor de sociale partners en het maatschappelijk middenveld, door een onafhankelijk orgaan in te stellen om relevante geschillen te beslechten en door de mogelijkheid te bieden om een beroep te doen op een geschillenbeslechtingsmechanisme dat voorziet in boetes en de schorsing van handelsvoordelen wanneer er een ernstige inbreuk op de desbetreffende milieu- en arbeidsnormen wordt vastgesteld, zoals ook het geval is bij de mechanismen voor bepalingen inzake toegang tot de markt; benadrukt dat de controle- en handhavingsmechanismen van GSP+ verder moeten worden versterkt; eist dat de doelstellingen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bindend zijn voor Europese bedrijven die actief zijn in landen met institutionele zwakheden;

Europees nabuurschapsbeleid (ENB)

60.  is van mening dat de Arabische Lente heeft aangetoond dat het EU-beleid tot nu toe niet in staat is gebleken om de sterke drang van de bevolking naar democratie, eerbiediging van de fundamentele vrijheden, rechtvaardigheid en een verantwoordelijk en representatief bestuur in landen waar dit alles niet aanwezig is, doeltreffend te ondersteunen; is daarom verheugd over de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter over „Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden”, waarin onder wordt gepleit voor de instelling van een Europees Fonds voor de Democratie, en „Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied”, alsook de aanpak van gedeelde engagementen en wederzijdse verantwoordingsplicht ten opzichte van de universele waarden van mensenrechten, democratie en de rechtstaat, sterkere voorwaardelijkheid op basis van stimulansen, differentiatie in het beleid, de bevordering van multilaterale en subregionale samenwerking en het beginsel van een grotere betrokkenheid van het maatschappelijke middenveld; benadrukt dat de Arabische Lente een paradox zou worden als ze zich zou ontwikkelen in een richting die de fundamentele mensenrechten van vrouwen, mensenrechtenverdedigers, religieuze minderheden en andere maatschappelijke groeperingen in de landen van de Arabische Lente ontkent;

61.  is van mening dat ngo's en georganiseerde burgers ter plaatse sinds het begin van de Arabische Lente een cruciale rol spelen in het mobiliseren van mensen en het bevorderen van hun deelname aan het openbare leven, om mensen bewust te maken van hun rechten en hen in staat te stellen om democratie te begrijpen en te omarmen; benadrukt dat de politieke prioriteiten voor toekomstige hervormingen moeten voortvloeien uit participatief overleg met ngo's en pleitbezorgers van burgerrechten ter plaatse;

62.  benadrukt dat tevens democratische bewegingen in de oostelijke buurlanden moeten worden gesteund; verwelkomt de nieuwe benadering van het ENB waarmee gestreefd wordt naar het verlenen van meer steun aan partners die betrokken zijn bij het opbouwen van diepgaande en duurzame democratie en steun voor inclusieve economische ontwikkeling, alsook de versterking van de twee regionale dimensies van het Europees Nabuurschapsbeleid;

63.  steunt een „meer voor meer”-benadering gebaseerd op prestaties in overeenstemming met de nieuwe visie over het ENB; dringt erop aan dat differentiatie moet zijn gebaseerd op duidelijk afgebakende criteria en regelmatig gecontroleerde benchmarks, en stelt voor dat de in de mededelingen opgenomen ijkpunten als doelstellingen worden beschouwd die moeten worden aangevuld met meer specifieke, meetbare, haalbare en tijdsgebonden benchmarks; roept de EDEO en de Commissie op om een duidelijke en adequate methodologie te bieden om de prestaties van de landen in het Europees Nabuurschapsbeleid te beoordelen wat betreft het naleven en bevorderen van democratie en mensenrechten, om regelmatig verslagen in te dienen die de basis moeten vormen voor de toewijzing van fondsen volgens de benadering van „meer voor meer”, en deze evaluaties op te nemen in de jaarlijkse voortgangsverslagen; benadrukt dat de middelen die niet toegewezen of overgeschreven kunnen worden vanwege een negatieve evaluatie, herverdeeld moeten worden ten gunste van andere projecten die in partnerlanden van het Europees nabuurschapsbeleid worden uitgevoerd, zowel in zuidelijke als oostelijke richting;

64.  benadrukt het essentiële belang van een actieve deelname en bijdrage van het maatschappelijk middenveld aan bestuursprocessen en maatschappelijke hervormingen, waarbij men erkent dat vertegenwoordigers van vrouwen- en minderhedengroepen bij zulke processen moeten worden betrokken, is er sterk voorstander van om het maatschappelijk middenveld nauwer bij deze processen te betrekken, zowel via een steeds toenemende hulpverlening als door sterker de nadruk te leggen op het opnemen van de standpunten van het maatschappelijk middenveld in de besluitvorming; juicht in dit verband alle EU-programma's toe die erop gericht zijn jonge afgestudeerden op te leiden en programma's voor studentenuitwisseling te vereenvoudigen voor burgers van derde landen, aangezien die een doeltreffende bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld; onderstreept de behoefte aan onafhankelijke structurele en financiële steun voor het maatschappelijk middenveld; is van mening dat, zoals in het geval van het UPE-proces binnen de VN-Commissie voor de rechten van de mens, lokale en internationale spelers uit het maatschappelijk middenveld betrokken moeten worden bij de ENB-voortgangsverslagen van de Commissie door afzonderlijk hun eigen beoordeling in te dienen die vervolgens bij deze verslagen wordt gevoegd; is ingenomen met de stappen die zijn ondernomen op weg naar de oprichting van de faciliteit voor het maatschappelijk middenveld en het Europees Fonds voor de Democratie, en verzoekt om daarvoor aanzienlijke middelen vrij te maken in het volgende meerjarig financieel kader; dringt erop aan dat in de toekomst het maatschappelijk middenveld in staat moet worden gesteld om rechtstreeks een bijdrage te leveren via een geïnstitutionaliseerd „controlemechanisme van het maatschappelijk middenveld”;

65.  is ernstig bezorgd over het feit dat vier partnerlanden van het Europese nabuurschap het Facultatief Protocol van het VN-Verdrag tegen foltering niet hebben ondertekend, dat elf landen het niet geratificeerd hebben en dat nog eens veertien landen de vereiste nationale preventiemaatregelen niet hebben vastgesteld; verzoekt om dringend optreden van de EU om deze tekortkoming aan te pakken;

66.  is van mening dat de bevordering en ondersteuning van het afzien van geweld een internationale waarde vertegenwoordigt en de juiste mogelijkheden biedt om mensenrechten van binnenuit te verdedigen en te bevorderen, in het bijzonder omdat een geweldloze methodologie een doeltreffend middel is om conflicten te voorkomen en de democratie, de rechtsstaat en het maatschappelijk middenveld over de hele wereld te ondersteunen; stelt voor om geweldloosheid een rol van relevantie en politiek gewicht toe te bedelen in het interne en externe beleid van de Europese Unie, met steun voor initiatieven die geweldloos en vreedzaam activisme in de hele wereld kunnen handhaven en ontwikkelen door overal praktische bijstand te bieden ter ondersteuning van geweldloze activisten en mensenrechtenverdedigers;

67.  herhaalt zijn oproep aan de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger en de EU-lidstaten om te streven naar een sterk gemeenschappelijk standpunt van de EU over de follow-up van de onderzoeksdelegatie inzake het conflict in de Gazastrook, met een openlijk verzoek om de aanbevelingen van deze delegatie ten uitvoer te leggen en rekenschap af te leggen voor alle schendingen van het internationale recht, ongeacht de vermeende daders, middels het verrichten van onafhankelijk, onpartijdig, transparant en doeltreffend onderzoek; stelt zich op het standpunt dat er geen sprake kan zijn van een doeltreffend vredesproces in het Midden-Oosten zonder dat verantwoording wordt afgelegd en recht wordt gedaan;

Externe financiële instrumenten, in het bijzonder het Europees instrument voor democratie en mensenrechten

68.  merkt op dat, hoewel er sterke beleidsverklaringen van de EU zijn geuit ten gunste van mensenrechten, er lager in de programmeringscyclus een verwatering viel te constateren, waarbij mensenrechtenbeloftes verdwijnen uit specifieke instrumenten en sectorale toewijzingen aan landen; merkt helaas op dat mensenrechten en democratie soms geïsoleerd binnen het Europees instrument voor democratie en mensenrechten werden geplaatst in plaats van een mainstreaming uit te voeren naar alle instrumenten;

69.  juicht de mededeling van de Commissie toe over een agenda voor verandering en de nadruk die daarin wordt gelegd op de nauwe onderlinge samenhang van de doelstellingen van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, goed bestuur en veiligheid; is verheugd over de sterkere nadruk op de toezeggingen van de partnerlanden om de combinatie van instrumenten en modaliteiten op nationaal niveau te bepalen; benadrukt tegelijkertijd dat er nu noch in de toekomst nog dubbele maatstaven mogen worden gehanteerd; is ingenomen met de vertaling van dit beleid naar de mededeling van de Commissie over de toekomstige strategie inzake begrotingssteun aan derde landen, waarin wordt bepaald dat algemene begrotingssteun alleen zal worden toegekend als partnerlanden toezeggen te voldoen aan internationale normen op het gebied van mensenrechten en democratie; verzoekt de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden om dit beleidskader te vertalen in concrete, operationele, tijdsgebonden en meetbare activiteiten, die geïntegreerd zijn in de verschillende samenwerkingsterreinen en vergezeld gaan van de nodige versterking van het institutionele kader en de administratieve capaciteit;

70.  beveelt ten stelligste aan dat bij toekomstige ontwikkelingsinstrumenten speciale nadruk wordt gelegd op thematische programma's, aangezien deze met name gericht zijn op mensenrechtenkwesties om zo bruggen te slaan tussen ontwikkeling en mensenrechten, waarbij beide aspecten elkaar versterken;

71.  merkt op dat voor een optimale coherentie en doeltreffendheid een strategische benadering vereist is die verschillende geografische en thematische instrumenten combineert voor de bescherming en bevordering van mensenrechten, en die gebaseerd is op een grondige analyse van de plaatselijke context zodat er nu noch in de toekomst nog dubbele maatstaven mogen worden gehanteerd; is in dat opzicht verheugd over de belofte die werd gedaan in de gezamenlijke mededeling van 12 december 2011 „Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU voor een meer doeltreffende aanpak” om de landenstrategieën voor mensenrechten in aanmerking te nemen in de programmerings- en uitvoeringscycli van de EU-steun, en verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om een meer gedetailleerde methodiek uit te werken om deze toezegging waar te maken;

72.  is verheugd over de voorstellen van de Commissie voor de instrumenten voor extern optreden na 2014, in het bijzonder over de aandacht die wordt besteed aan de behoefte om vereenvoudigde en flexibele besluitvormingsprocedures in te stellen die het mogelijk zullen maken om de uitvoering van de jaarlijkse actieplannen sneller goed te keuren en zo de verlening van bijstand te versnellen; waardeert het uitgebreide overleg dat plaatsvindt binnen het maatschappelijk middenveld en vertrouwt erop dat de definitieve documenten de zorgen die door alle belanghebbenden werden geuit, zullen weergeven;

73.  is verheugd dat de doelstellingen van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten duidelijker worden gedefinieerd en dat het toepassingsgebied wordt aangepast, met meer aandacht voor economische, sociale en culturele rechten, vrijheid van gedachte, geweten en religie of overtuiging en ondersteuning van de democratie; waardeert de nieuwe mogelijkheid om rechtstreeks subsidies toe te kennen ter financiering van acties in de moeilijkste omstandigheden of situaties, of om mensenrechtenverdedigers en niet-geregistreerde organisaties beter te ondersteunen;

74.  onderstreept het feit dat de bevoegdheden van het Parlement bij de programmering van het EIDHR en van de andere instrumenten gerespecteerd moeten worden, met bijzondere nadruk op mensenrechten en democratie; blijft daarom uitdrukkelijk bij het standpunt dat de strategiedocumenten voor deze instrumenten niet beschouwd mogen worden als uitvoeringshandelingen, en dat ze aangenomen moeten worden in overeenstemming met de procedure zoals bepaald in artikel 290 VWEU inzake gedelegeerde handelingen;

Doodstraf

75.  is verheugd over het succesvolle resultaat van Resolutie 65/206 van 21 december 2010 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over een moratorium op het gebruik van de doodstraf, wat wijst op een toename van de mondiale steun voor de afschaffing ervan, en een groeiend bewustzijn onder activisten, rechters, politici en mensen in het algemeen; is tevens ingenomen met de belangrijke rol die de EU heeft gespeeld in het veiligstellen van deze overwinning; kijkt uit naar een sterk partnerschap met de lidstaten en de EDEO voor de resolutie van de Algemene Vergadering van 2012;

76.  wijst er nogmaals op dat de EU onder alle omstandigheden tegen de doodstraf is, verzoekt de EU om op alle mogelijke fora in de wereld samenwerking en diplomatie te blijven gebruiken om de afschaffing van de doodstraf te bereiken, in overeenstemming met de EU-richtsnoeren betreffende de doodstraf, en om er tevens voor te zorgen dat het recht op een eerlijk proces volledig geëerbiedigd wordt voor elke persoon die terechtgesteld dreigt te worden, zonder het gebruik van marteling en andere mishandelingen die worden gebruikt om bekentenissen af te dwingen; in de landen waar ondanks de inspanningen van de EU en anderen de doodstraf nog steeds wordt toegepast, roept op tot eerbiediging van de fundamentele mensenrechten van veroordeelden, met inbegrip van een volledige toegang tot informatie over hun situatie, ten minste voor gezinsleden en naaste familie, respect voor de stoffelijke resten en het recht op een waardige uitvaart; veroordeelt de recente executies in Wit-Rusland van Dźmitryj Kanawałau en Uładzisłaua Kawaliou, onderstreept dat deze fundamentele rechten niet werden gerespecteerd, aangezien de terechtstellingen in het geheim plaatsvonden zonder dat de familieleden het wisten en zonder dat de mogelijkheid werd geboden dat de lichamen werden overgedragen om ze op waardige wijze te begraven; herinnert eraan dat de EU de voornaamste donor is van maatschappelijke organisaties die tegen de doodstraf strijden; vraagt de Commissie om deze wrede en onmenselijke bestraffing als een thematische prioriteit te behouden onder het EIDHR;

77.  benadrukt dat de EU toezicht moet blijven houden op de omstandigheden waarin terechtstellingen worden uitgevoerd in landen die de doodstraf blijven toepassen, en de juridische en grondwettelijke hervorming in aanloop naar de volledige en totale afschaffing moet ondersteunen;

78.  roept de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter, de EDEO en de Commissie op om sturing te bieden aan een alomvattend beleid ten aanzien van EU-burgers die terechtgesteld dreigen te worden in derde landen, met inbegrip van krachtige mechanismen voor identificatie, het verlenen van juridische bijstand en juridische tussenkomst van de EU;

79.  verwelkomt het besluit van de Commissie van 20 december 2011 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1236/2005 waarbij de uitvoercontroles op bepaalde geneesmiddelen die gebruikt kunnen worden om terechtstellingen uit te voeren en materiaal dat voor foltering gebruikt kan worden, strenger worden; verzoekt de Commissie om de resterende lacunes in de verordening aan te pakken door een vangnetbepaling inzake eindgebruik toe te voegen die de uitvoer van alle geneesmiddelen die voor foltering of terechtstellingen gebruikt kunnen worden, verbiedt;

Wapenbeheersing

80.  merkt op dat 60 procent van alle individuele gevallen van schendingen en misbruik van de mensenrechten, zowel binnen als buiten gewapende conflicten, die door Amnesty International zijn gedocumenteerd, rechtstreeks te maken hadden met het gebruik van handvuurwapens en lichte wapens; erkent de bijzonder ernstige gevolgen van handvuurwapens en lichte wapens voor het uitoefenen van kinderrechten en de bescherming van kinderen tegen geweld; looft het mondiale leiderschap dat de EU aan de dag heeft gelegd door een juridisch bindend gezamenlijk standpunt inzake wapenuitvoer aan te nemen in 2008, maar merkt op dat er de uitvoering op EU-niveau aan verdere controle moet worden onderworpen; dringt er bij de EU op aan om op de conferentie van de Verenigde Naties van dit jaar het voortouw te nemen in het proces om tot een internationaal Wapenhandelsverdrag te komen en om ervoor te zorgen dat er overeenstemming wordt bereikt over een degelijk, juridisch bindend verdrag;

81.  uit zijn grote bezorgdheid over de inzet van kinderen als soldaten; verzoekt de EU om onmiddellijk stappen te ondernemen voor hun ontwapening, rehabilitatie en herintegratie als een kernonderdeel van het EU-beleid waarin ernaar gestreefd wordt de mensenrechten en de bescherming van kinderen te versterken en geweld te vervangen door politieke mechanismen voor het oplossen van conflicten;

Foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing

82.  roept lidstaten die dit nog niet gedaan hebben op om het Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag tegen foltering te ratificeren, om zo de consistentie van het intern en het extern beleid te verbeteren;

83.  verzoekt alle lidstaten, de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de EDEO om actief op te treden ten aanzien van de kwestie van de mensenrechten van gevangenen en de overbevolking in gevangenissen binnen en buiten de EU aan te pakken;

84.  benadrukt het belang van de erkenning van genderspecifieke vormen van foltering en onterende behandelingen (o.a. vrouwelijke genitale verminking en verkrachting) en dringt erop aan dat in de gecoördineerde inspanningen van de EU om foltering tegen te gaan terdege rekening wordt gehouden met deze genderdimensie;

85.  roept de Commissie opnieuw op om in Verordening (EG) Nr. 1236/2005 van de Raad met betrekking tot de handel in bepaalde goederen die gebruikt zouden kunnen worden voor de doodstraf, foltering of andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing een clausule over „folteringseindgebruik” op te nemen die lidstaten in staat stelt om op basis van voorafgaande informatie de uitvoer van goederen waarvoor het risico bestaat dat zij door hun eindgebruikers voor dit soort doeleinden gebruikt zullen worden, aan een vergunningsstelsel te onderwerpen en zo te weigeren;

86.  herinnert aan het tragische geval van Sergej Magnitsky, die streed tegen corruptie in de hoogste rangen van het bestuur en doodgefolterd werd door functionarissen; betreurt het dat de zaak nog steeds niet is opgelost en dat de verantwoordelijken voor de dood van Sergej Magnitsky niet gestraft zijn; dringt er bij de Russische juridische autoriteiten op aan om het onderzoek te hervatten en de schuldigen aan te wijzen en te bestraffen;

Mensenrechtenverdedigers

87.  is verheugd over het politieke engagement van de EU om mensenrechtenverdedigers te ondersteunen als traditioneel onderdeel van het mensenrechtenbeleid van de EU in haar externe betrekkingen, en over de vele positieve voorbeelden van demarches, observaties van rechtszaken, bezoeken aan gevangenissen en andere concrete maatregelen die door EU-missies en -delegaties zijn ondernomen, zoals regelmatige, geïnstitutionaliseerde bijeenkomsten met mensenrechtenverdedigers, maar blijft bezorgd over de gebrekkige uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake mensenrechtenverdedigers in bepaalde derde landen; is van mening dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter aanbevelingen moet doen voor een betere invulling van missies die merkbaar zwak zijn uitgevoerd;

88.  dringt er bij de EU en haar lidstaten op aan om EU-missies en -delegaties aan te moedigen om hun steun en solidariteit te tonen voor het werk dat mensenrechtenverdedigers en hun organisaties verzetten, door hen regelmatig te ontmoeten, proactief met hen in dialoog te treden en hun bijdragen te integreren in de specifieke landenstrategieën inzake mensenrechten en democratie en door regelmatig het gesprek aan te gaan met het Parlement;

89.  herhaalt zijn oproep aan de EU om systematisch individuele gevallen van mensenrechtenverdedigers ter sprake te brengen in de lopende mensenrechtendialogen die ze voert met derde landen waar mensenrechtenverdedigers nog steeds lastiggevallen en aangevallen worden;

90.  benadrukt het belang van een systematische follow-up van de contacten met het onafhankelijke maatschappelijk middenveld, evenals van een meer rechtstreekse en gemakkelijke toegang van mensenrechtenverdedigers tot EU-delegaties in derde landen; is ingenomen met de aanstelling van functionarissen in de delegaties en/of de ambassades van de lidstaten voor de betrekkingen met mensenrechtenverdedigers, en benadrukt dat dit ervaren en goed opgeleide functionarissen moeten zijn, met functies die zowel intern als extern goed moet worden bekendgemaakt; is bijzonder verheugd over het feit dat de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter heeft aangegeven dat zij tijdens haar bezoeken aan derde landen altijd mensenrechtenverdedigers zal ontmoeten, en roept alle commissarissen met verantwoordelijkheden op het vlak van externe betrekkingen op om deze praktijk over te nemen en om verslagen over deze contacten beschikbaar te stellen aan het Parlement;

91.  herinnert aan zijn resolutie van 25 november 2010 over de situatie in de Westelijke Sahara; veroordeelt dat de Saharaanse bevolking in de bezette gebieden nog steeds wordt vervolgd en eist eerbied voor de grondrechten, met name voor de vrijheid van vereniging, meningsuiting en vergadering; eist de vrijlating van de tachtig Saharaanse politieke gevangen, en in het bijzonder van de 23 personen die sinds de ontmanteling van het kamp van Gdeim Izik in november 2010 zonder vorm van proces vastzitten in de gevangenis van Salé; herhaalt zijn verzoek om een internationaal instrument op te richten dat toeziet op de mensenrechten in de Westelijke Sahara, en om een rechtvaardige en duurzame oplossing voor het conflict uit te werken die berust op het zelfbeschikkingsrecht van de Saharaanse bevolking, in overeenstemming met de resoluties van de Verenigde Naties;

92.  herhaalt zijn oproep tot meer interinstitutionele samenwerking inzake mensenrechtenverdedigers; is van mening dat de reactiecapaciteit van de EU en de samenhang tussen de maatregelen van de verschillende instellingen in het kader van dringende crises voor mensenrechtenverdedigers baat zouden kunnen hebben bij een gedeeld waarschuwingssysteem dat gebaseerd is op contactpunten, en spoort de EDEO en de Commissie aan om dit terrein samen met het Europees Parlement verder te onderzoeken;

93.  is verheugd over het engagement van het Europees Parlement om de rol van de Sacharovprijs uit te breiden en om het Sacharovnetwerk te verstevigen, en benadrukt de belangrijke rol van dit netwerk die er onder andere uit bestaat om de interinstitutionele samenwerking ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers over de hele wereld aan te wakkeren; verzoekt alle EU-instellingen om meer betrokkenheid en bereidheid tot samenwerking te tonen en is in dit verband ingenomen met de verwijzing naar de Sacharovprijs in het jaarverslag inzake mensenrechten; herhaalt echter zijn oproep aan de Raad en de Commissie om het contact met de kandidaten en laureaten van de Sacharovprijs te onderhouden om een voortdurende dialoog over en controle op de mensenrechtensituatie in de respectieve landen te waarborgen, bescherming te bieden aan personen die actief vervolgd worden, en hierover verslag uit te brengen aan het Europees Parlement;

94.  is van zins vrouwenrechten systematischer te integreren in haar eigen debatten en resoluties over mensenrechten, en het Sacharovnetwerk te gebruiken, met name vrouwelijke winnaars van de prijs, om vrouwenrechten in de hele wereld te verdedigen;

Vrouwen- en mensenrechten

95.  onderstreept de verschillende rollen, ervaringen en bijdragen van vrouwen in het kader van vrede en veiligheid; veroordeelt het gebruik van seksueel geweld in landen als de Democratische Republiek Congo (DRC) en verzoekt om nultolerantie voor de daders, in het bijzonder bij militairen en politieagenten in missies en operaties met een EU-mandaat; benadrukt dat ervoor moet worden gezorgd dat slachtoffers toegang hebben tot multidisciplinaire, holistische rehabilitatiediensten die elke nodige combinatie van medische en psychologische zorg omvatten, alsook juridische, maatschappelijke, gemeenschaps-, beroeps- en onderwijsdiensten en voorlopige financiële steun;

96.  is verheugd over het feit dat de EU vooroploopt bij de toepassing van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en bijbehorende resoluties; spoort de Raad, de Commissie en de EDEO aan om meer inspanningen te leveren om de kloof tussen beleid en praktijk te dichten, en verzoekt de lidstaten die nog geen nationale actieplannen hebben vastgesteld, dit zo snel mogelijk te doen;

97.  verwelkomt de oprichting van UN Women en roept de EU op om op internationaal, regionaal en nationaal niveau nauw samen te werken met dit orgaan om ervoor te zorgen dat vrouwenrechten worden geëerbiedigd; roept de Commissie en de Raad op om ervoor te zorgen dat vrouwen in conflictsituaties voldoende toegang hebben tot openbare gezondheidszorg en adequate gynaecologische en kraamzorg als bepaald door de Wereldgezondheidsorganisatie; benadrukt in het bijzonder dat gezondheidsonderwijs en geschikte programma's voor seksuele en reproductieve gezondheid moeten worden bevorderd, wat belangrijke elementen zijn in het ontwikkelings- en mensenrechtenbeleid van de EU ten aanzien van derde landen;

98.  verwelkomt het Vrouwenhandvest van de Commissie, dat gendergelijkheid op zowel EU- als internationaal niveau bevordert, en het EU-actieplan voor gendergelijkheid en empowerment van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2010-2015, en roept op meer inspanningen te leveren om de MDG inzake gendergelijkheid en de gezondheid van moeders te verwezenlijken;

99.  uit zijn grieven over het feit dat de Opperste Raad van de Strijdkrachten in Egypte de aangiften van seksuele aanranding van vrouwelijke demonstranten niet heeft onderzocht, met inbegrip van de zogenaamde „maagdelijkheidscontroles” en doodsbedreigingen tegen vrouwelijke demonstranten;

100.  is ingenomen met de nadruk die door de hoge vertegenwoordiger/vicepresident wordt gelegd op de versterking van de positie van vrouwen en verzoekt haar om de interinstitutionele informele taskforce vrouwen, vrede en veiligheid van de EU te institutionaliseren door deze taskforce, in het kader van de toewijzing van gepaste personele en financiële middelen voor het uitvoeren van zijn taken, een fulltime voorzitter te geven die eveneens zal optreden als contactpersoon voor genderkwesties binnen de Europese Dienst voor extern optreden;

101.  verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter om zich hard te maken voor gelijke geografische kansen voor zowel mannen als vrouwen binnen de Europese Dienst voor extern optreden, zoals bepaald in het Statuut; dringt er bij de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter en de lidstaten op aan om vrouwelijke kandidaten van hoog niveau voor te stellen voor leidersfuncties binnen de EDEO en de missies in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB); juicht de vooruitgang toe die is geboekt in het kader van de missies van het GVDB door de aanstelling van genderadviseurs in bijna alle missies en door het aanbieden van opleidingen tijdens de missies; verzoekt de Raad om een verwijzing naar resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op te nemen in besluiten van de Raad waarin de mandaten van de missies worden vastgelegd; beveelt de lidstaten aan alle militaire personeelsleden en alle gedetacheerde burgerpersoneelsleden voorafgaand aan de missies algemene opleidingmodules over gendervraagstukken aan te bieden;

102.  is verheugd over de goedkeuring door de Raad van Europa van het baanbrekende Verdrag ter preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld waarmee een alomvattend kader wordt ingesteld om geweld te voorkomen, slachtoffers te beschermen en een einde te maken aan straffeloosheid, en roept alle lidstaten en de EU op om dit verdrag snel te ondertekenen en te ratificeren;

103.  is sterk gekant tegen vrouwelijk genitale verminking (VGV) als een anachronistische praktijk en een barbaarse inbreuk op de lichamelijke integriteit van vrouwen en meisjes, en is van mening dat dit moet worden bestreden met wetgeving die deze praktijk verbiedt; verwerpt stellig alle verwijzingen naar culturele, traditionele of religieuze praktijken als verzachtende factor; dringt er bij de Commissie op aan om bijzondere aandacht te besteden aan dit soort traditionele schadelijke praktijken in haar strategie voor de bestrijding van geweld tegen vrouwen; roept de EDEO op om een specifieke reeks instrumenten voor dit probleem te ontwikkelen als onderdeel van zijn uitvoeringsstrategie van de EU-richtsnoeren inzake kinderrechten en geweld tegen vrouwen; complimenteert de Afrikaanse staatshoofden met de vaststelling, op de top van de Afrikaanse Unie van juli 2011, van een besluit ter ondersteuning van een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) die VGV wereldwijd verbiedt; veroordeelt tevens wrede, onmenselijke en onterende behandelingen zoals gedwongen abortus en gedwongen sterilisatie en vraagt tegelijkertijd om specifieke maatregelen om deze praktijken tegen te gaan;

104.  is sterk gekant tegen gedwongen huwelijken, die een schending vormen van de mensenrechten, zoals bepaald in artikel 16 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; roept de Raad op om de kwesties „gedwongen huwelijken” en „selectieve abortus op basis van geslacht” op te nemen in de EU-richtsnoeren betreffende geweld tegen vrouwen en meisjes; roept de Commissie en de Raad op om indicatoren en methodes voor het verzamelen van gegevens over deze fenomenen uit te werken en spoort de EDEO aan om deze kwesties op te nemen in de ontwikkeling en uitvoering van de landenstrategieën inzake mensenrechten; verzoekt de lidstaten over de kwestie „gedwongen huwelijken” wetgeving aan te nemen en te handhaven die gedwongen huwelijken verbiedt, en een gezamenlijke definitie op te stellen, nationale actieplannen te ontwikkelen en beproefde praktijken uit te wisselen;

105.  herinnert eraan dat de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad inzake moedersterfte en -ziekte die te voorkomen zijn en mensenrechten, alsmede de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling bevestigen dat toegang tot informatie, onderwijs en gezondheidszorg fundamentele mensenrechten zijn; benadrukt dat de EU daarom een belangrijke rol moet spelen bij het voorkomen dat vrouwen tijdens de zwangerschap sterven; vraagt het actieprogramma van Caïro uit te voeren als aspect van haar mensenrechten- en ontwikkelingsbeleid om gendergelijkheid en vrouwen- en kinderrechten te bevorderen, met inbegrip van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;

Mensenrechten, godsdienstvrijheid en de vervolging van christenen in de wereld

106.  is sterk gekant tegen elke vervolging op basis van religie of overtuiging; blijft zich inzetten voor de verwezenlijking van godsdienstvrijheid in alle delen van de wereld, als onderdeel van de verhoogde inspanningen van de EU in haar bilaterale en multilaterale optreden; herhaalt zijn bezorgdheid over de volledige en doeltreffende eerbiediging van het recht op godsdienstvrijheid voor alle religieuze minderheden in een aantal derde landen; herhaalt zijn verzoek aan de Raad en de Commissie om dringend een reeks instrumenten uit te werken ter bevordering van het recht op vrijheid van religie of overtuiging in het extern beleid van de EU, met inbegrip van mechanismen om inbreuken vast te stellen en maatregelen die de EU in deze gevallen moet treffen, en om het Parlement, maatschappelijke organisaties en academici te betrekken bij de voorbereiding daarvan; is ingenomen met het optreden van de EU op verscheidene VN-fora tegen onverdraagzaamheid en discriminatie op basis van religie of overtuiging, en met haar onwrikbare en principiële standpunt tegen de resoluties over de bestrijding van de belastering van godsdiensten; houdt vol dat vrijheid van vergadering een cruciaal aspect van het recht op vrijheid van religie of overtuiging is, en benadrukt dat de registratie van religieuze groeperingen geen voorwaarde mag zijn om een geloof uit te oefenen; roept het Bureau voor de grondrechten van de EU op om het Parlement correcte en betrouwbare gegevens ter beschikking te stellen over schendingen van de vrijheid van religie of overtuiging in de Europese Unie en om advies te geven over hoe deze schendingen aangepakt kunnen worden;

107.  wijst in het bijzonder op het belang van het aangaan van een constructieve dialoog met de Islamitische Conferentie Organisatie (ICO) daaromtrent; roept de Raad en de Commissie op om bijzondere aandacht te besteden aan de uitvoering van het recht op vrijheid van religie of overtuiging in kandidaat-lidstaten en ENB-landen, met name tegen de achtergrond van de Arabische Lente; drukt zijn diepe bezorgdheid uit over het toenemende aantal uitingen van religieuze onverdraagzaamheid en discriminatie in verscheidene landen; veroordeelt alle vormen van geweld tegen christenen, joden, moslims en andere religieuze gemeenschappen krachtig, alsook alle vormen van discriminatie en onverdraagzaamheid op grond van religie en overtuiging jegens gelovigen, geloofsafvalligen en ongelovigen; onderstreept andermaal dat het recht op vrijheid van denken, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is(23); erkent in een aantal landen de groeiende behoefte aan conflicttransformatie en verzoeningspogingen, met inbegrip van interreligieuze dialoog op verschillende niveaus, en dringt er bij de EU en hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter Ashton op aan om discriminerende en opruiende inhoud, bijv. in de media, en belemmeringen voor de vrije belijdenis van een geloof aan te pakken in hun dialogen met derde landen, in het kader van EU-initiatieven inzake mensenrechten; is van mening dat in derde landen waar religieuze minderheden te maken krijgen met schendingen van hun rechten, de problemen niet opgelost kunnen worden door hen te beschermen en ze te isoleren van de omringende samenlevingen en zo „parallelle samenlevingen” te creëren; spoort de EDEO en de EU-lidstaten in het kader van de recente gebeurtenissen in landen als Nigeria, Egypte en Indonesië aan om concrete maatregelen te treffen om het ontstaan van een spiraal van geweld te helpen voorkomen;

108.  dringt er bij de Europese Dienst voor extern optreden op aan om een permanente capaciteit binnen het Globaal en Multilateraal Directoraat-generaal te ontwikkelen om de kwestie van vrijheid van religie of overtuiging in alle geografische directoraten en eenheden te integreren, alsmede deze kwestie te koppelen aan de algemene bevordering van mensenrechten binnen hetzelfde DG en de kwestie naar voren te schuiven bij internationale en multilaterale organisaties; moedigt de Europese Dienst voor extern optreden aan om jaarlijks verslag uit te brengen over de vooruitgang op het gebied van vrijheid van religie of overtuiging in de wereld;

109.  roept de EDEO en andere EU-instellingen op om onaanvaardbare praktijken zoals gedwongen bekeringen en de criminalisering/bestraffing van gevallen van zogenaamde „apostasie” te bestrijden door druk uit te oefenen op derde landen die nog steeds zulke praktijken uitoefenen, zoals Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië, zodat deze praktijken een halt kan worden toegeroepen; roept op tot een even krachtdadige houding tegen het gebruik van blasfemiewetten als instrument om leden van religieuze minderheden te vervolgen;

110.  roept de bevoegde instellingen op om nauw samen te werken met de Commissie internationale godsdienstvrijheid van de VS in bilaterale en multilaterale fora, bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad;

Discriminatie

111.  veroordeelt alle vormen van mensenrechtenschendingen tegen mensen die gediscrimineerd worden op basis van werk en afkomst, en de beperkte toegang tot rechtspraak voor de slachtoffers; verzoekt de EU en haar lidstaten om de ontwerpbeginselen en -richtsnoeren van de Verenigde Naties voor de daadwerkelijke uitbanning van discriminatie op grond van werk en afkomst te onderschrijven;

112.  is ingenomen met de sluiting van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap door de EU, en de vaststelling van de Europese strategie ten behoeve van personen met een handicap 2010-2020, met name op het gebied van actie 8; veroordeelt alle vormen van discriminatie op basis van handicap en roept alle landen op om voornoemd verdrag te ratificeren en toe te passen; wijst erop dat de EU ook toezicht moet houden op de uitvoering van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap op haar eigen grondgebied; betreurt dat de EU geen actie onderneemt inzake mensenrechten voor personen met een handicap in het kader van de strategie EU-Afrika;

113.  looft de Raad, de EDEO, de vicevoorzitter/hoge vertegenwoordiger, de Commissie en de lidstaten voor hun engagement voor de mensenrechten van holebi's in bilaterale betrekkingen met derde landen, in multilaterale fora en via het EIDHR; is verheugd over het feit dat seksuele geaardheid door de Algemene Vergadering van de VN opnieuw werd opgenomen als grond voor bescherming tegen buitengerechtelijke, parate en willekeurige executies en juicht de inspanningen van de EU daartoe aan; roept de Commissie op om te pleiten voor het schrappen van genderidentiteit van de lijst van mentale en gedragsstoornissen bij de onderhandelingen over de 11e versie van de internationale classificatie van ziekten (ICD-11) en om een herindeling na te streven waarbij een andere genderidentiteit niet als ziekte wordt gezien; bevestigt andermaal dat het niet-discriminatiebeginsel o.m. wegens geslacht en seksuele geaardheid, in het samenwerkingsverband ACS-EU niet in gevaar mag komen; herhaalt zijn verzoek dat de Commissie een omvattend stappenplan opstelt tegen homofobie, transfobie en discriminatie wegens seksuele geaardheid en genderidentiteit, waarin ook schendingen van de mensenrechten om deze redenen worden aangepakt; roept de lidstaten op om personen die op de vlucht zijn voor vervolging in landen waar holebi's gecriminaliseerd worden, asiel te verlenen, waarbij zij rekening moeten houden met de gegronde vrees van de aanvragers dat zij vervolgd zullen worden en moeten vertrouwen op het feit dat de aanvrager zichzelf als lesbisch, homoseksueel, biseksueel of transgender beschouwt;

114.  is ingenomen met de „toolkit” die in 2010 werd samengesteld door de werkgroep rechten van de mens van de Raad ten einde de EU-instellingen, lidstaten, delegaties en andere instanties in staat te stellen snel op te treden wanneer de mensenrechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transseksuelen worden geschonden; roept de Commissie op om de structurele oorzaken die tot deze schendingen leiden aan te pakken en vraagt de Raad ernaar te streven dat bindende richtsnoeren op dit gebied worden vastgesteld;

115.  benadrukt dat van oudsher bestaande nationale gemeenschappen van minderheden specifieke behoeften hebben die verschillen van die van andere minderheidsgroeperingen, en dat de gelijke behandeling van deze minderheden moet worden gewaarborgd ten aanzien van onderwijs, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en andere openbare dienstverlening; wijst er bovendien op dat in alle facetten van het economische, maatschappelijke, politieke en culturele leven volledige en wezenlijke gelijkheid moet worden bevorderd tussen personen die behoren tot een nationale minderheid en personen die tot de meerderheid behoren;

116.  roept de EU op de regeringen van ontwikkelingslanden aan te sporen landhervormingen toe te zeggen om de landaanspraken van inheemse mensen, nomadische volkeren en landbouwers op kleine of middelgrote schaal, met name vrouwen, te beschermen en landjepik door grote ondernemingen tegen te gaan; dringt er bij de EU op aan het recht op toegang tot natuurlijke hulpbronnen af te dwingen, in het bijzonder voor autochtone en inheemse volkeren, bij de onderhandelingen over handelsovereenkomsten; moedigt alle lidstaten aan het voorbeeld van Denemarken, Nederland en Spanje te volgen en IAO-Verdrag 169 inzake inheemse en in stamverband levende volkeren te ratificeren, om blijk te geven van hun vastberadenheid om deze volkeren concrete bescherming te bieden; steunt de huidige en lopende campagnes voor de ratificatie en toepassing van IAO-Verdrag 169 door niet-ondertekenende landen, onder andere als een middel om het engagement van de EU voor multilateralisme en de Verenigde Naties te tonen;

117.  beveelt initiatieven voor EU-wetgeving aan om ervoor te zorgen dat er in het mensenrechtenbeleid en de samenwerkingsinstrumenten van de EU aandacht wordt besteed aan het uitbannen van discriminatie op basis van kaste, en aan optreden in landen met een kastenstelsel, zoals Nepal, India, Bangladesh, Pakistan, Sri Lanka en Jemen;

118.  is van mening dat er meer middelen vrijgemaakt moeten worden voor nieuwe en bestaande financieringslijnen voor steun aan het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers, met name uit inheemse gemeenschappen; is van mening dat moet worden aangetoond dat met deze fondsen flexibel en snel op crisissituaties en bestaande situaties waar dan ook kan worden gereageerd, en dat hun rendement en impact moet worden gemaximaliseerd; juicht het feit toe dat de EU een groot voorstander was van de capaciteitsopbouw van inheemse volkeren bij de VN; onderstreept dat het verhogen van de efficiëntie van de inheemse vertegenwoordigers tijdens VN-evenementen van essentieel belang is, door het steunen van passende logistieke middelen, documentatie en informatie; verzoekt de EU om deze steun te bestendigen;

Rechten van kinderen

119.  herinnert aan het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de noodzaak om de hoogste bescherming van de rechten die daarin verankerd zijn te verzekeren en de uitholling daarvan te voorkomen; is ingenomen met de vaststelling van het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende een communicatieprocedure door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 19 december 2011, en roept de Raad en de Commissie op om meer inspanningen te leveren om de wereldwijde ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de bijhorende Facultatieve Protocollen te bewerkstelligen en de doeltreffende uitvoering ervan te bevorderen; roept tevens op tot krachtige maatregelen om vooruitgang te boeken bij de uitvoering van de EU-richtsnoeren inzake de bevordering en bescherming van de rechten van het kind en de EU-strategie om alle vormen van geweld tegen kinderen te bestrijden; roept de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter (en/of de Europese Dienst voor extern optreden) op om in de jaarverslagen van de EU inzake mensenrechten een hoofdstuk over kinderrechten op te nemen;

120.  vestigt de aandacht op het ernstige probleem dat zich in verschillende landen in Afrika ten zuiden van de Sahara voordoet waarbij kinderen beschuldigd worden van hekserij, met ernstige gevolgen die uiteenlopen van sociale uitsluiting tot kindermoord en de rituele doding van kinderen als offer; merkt op dat de staat een verantwoordelijkheid heeft om kinderen te beschermen tegen alle vormen van geweld en misbruik en dringt er bijgevolg bij de EDEO op aan om bijzondere aandacht te besteden aan de bescherming van kinderen tegen alle vormen van geweld en aan het lot van deze kinderen in de mensenrechtendialoog met de regeringen van de betrokken landen en bij de programmering van de externe financieringsinstrumenten;

Vrijheid van meningsuiting en (sociale) media

121.  benadrukt dat vrijheid van meningsuiting, onafhankelijke media en pluralisme essentiële elementen zijn van een duurzame democratie, doordat zij de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld optimaliseren en de positie van burgers versterken; roept daarom op tot meer steun voor het bevorderen van de vrijheid van de media, het beschermen van onafhankelijke journalisten, het dichten van de digitale kloof en het vergemakkelijken van de toegang tot internet;

122.  dringt er bij de Raad en de Commissie op aan om in toetredingsonderhandelingen, mensenrechtendialogen en in alle contacten met betrekking tot mensenrechten, een oproep op te nemen om een einde te maken aan haatzaaiende uitingen in de media;

123.  merkt op dat het internet samen met de sociale media zowel offline als online een van de belangrijkste instrumenten is geworden waarmee mensen hun recht op vrijheid van mening en meningsuiting uitoefenen, en dat deze kanalen een cruciale rol hebben gespeeld in de bevordering van mensenrechten, deelname aan de democratie, verantwoordingsplicht, transparantie, economische ontwikkeling en nieuwe vormen van openbare toegang; benadrukt tegelijkertijd dat de menselijke waardigheid niet in het gedrang mag komen, gezien het feit dat niet alle lagen van de bevolking, met name ouderen en mensen op het platteland, toegang hebben tot internet, en veroordeelt alle andere vormen van discriminatie die zich in de sociale media voordoen; steunt specifieke EU-verordeningen en -overeenkomsten met derde landen die de toegang tot communicatie en informatie beperken door middel van censuur, de opheffing van netwerken of de onderwerping van vrijheid van informatie aan handelsbelangen; is verheugd over het potentieel dat het internet en sociale netwerken hebben laten zien tijdens de ontwikkelingen van de Arabische Lente; verzoekt om meer toezicht op het gebruik van het internet en nieuwe technologieën in autocratische regimes die dat gebruik willen inperken; roept op tot meer steun voor het bevorderen van de vrijheid van de media, het beschermen van onafhankelijke journalisten en bloggers, het dichten van de digitale kloof en het vergemakkelijken van de onbeperkte toegang tot informatie en communicatie en de ongecensureerde toegang tot het internet (digitale vrijheid);

124.  wijst op het potentieel van internet in de bevordering en de ondersteuning van de revoluties tijdens de „Arabische Lente”; merkt evenwel op dat ICT ook misbruikt kan worden om mensenrechten en fundamentele vrijheden te schenden, en verzoekt daarom om meer toezicht op het gebruik van het internet en nieuwe technologieën in autocratische regimes die dat gebruik willen inperken; is verheugd over het initiatief van de Commissie voor de „No Disconnection Strategy”; roept de Commissie op om uiterlijk in de loop van 2013 slimme wetgevingsvoorstellen in te dienen, met inbegrip van verhoogde transparantie en verantwoordingsplicht voor in de EU gevestigde ondernemingen, om de controle te verbeteren op de uitvoer van producten en goederen die erop gericht zijn om websites te blokkeren, op grote schaal toezicht uit te oefenen, alle internetverkeer en (mobiele) communicatie te controleren, privégesprekken af te luisteren en te transcriberen, zoekresultaten te filteren en internetgebruikers, waaronder mensenrechtenverdedigers, te intimideren; is van mening dat de leveranciers van telecommunicatie- en internetdiensten lering moeten trekken uit de fouten die in het verleden zijn gemaakt, zoals de beslissing van Vodafone om toe te geven aan de eisen van de Egyptische overheid in de laatste weken van het regime van Moebarak om de dienstverlening op te schorten, pro-regeringspropaganda te verspreiden en controle uit te oefenen op tegenstanders, de bevolking in het algemeen alsook de maatschappijen van andere lidstaten die telecommunicatietechnologieën en informatie hebben verkocht aan andere derde landen als Libië, Tunesië, enz.; is van mening dat de leveranciers van telecommunicatie- en internetdiensten en softwareontwikkelaars lering moeten trekken uit de fouten die in het verleden zijn gemaakt en een open dialoog moeten aangaan met beleidsmakers, ngo's en activisten om gemeenschappelijke minimumnormen vast te leggen voor de effectbeoordelingen van mensenrechten en verhoogde transparantie;

125.  is verheugd dat er een verbod op de uitvoer van technologieën en diensten is opgenomen in de beperkende maatregelen van de EU tegen de regeringsautoriteiten in Syrië; merkt op dat dit verbod een precedent zou moeten scheppen voor toekomstige beperkende maatregelen ten aanzien van andere onderdrukkende regimes, in het bijzonder Iran; merkt evenwel op dat het EU-beleid nauwkeurig moet zijn om doeltreffend te zijn en mensenrechtenverdedigers niet te schaden;

126.  merkt op dat nieuwe technologieën getuigen en mensenrechtenverdedigers ook in staat stellen informatie te verzamelen en documentatie over schendingen van de mensenrechten te delen die later gebruikt kan worden om recht te doen aan de slachtoffers; is verheugd over initiatieven en gedragsregels waarbij een groot aantal belanghebbende partijen betrokken is, zoals het Global Network Initiative; merkt evenwel op dat democratisch toezicht en de verdediging en bevordering van fundamentele rechten kerntaken van de regering zijn; roept de Commissie op om de ontwikkeling en verspreiding van digitale beveiligingstechnologieën te ondersteunen om de positie van mensenrechtenverdedigers te versterken via beveiligde mechanismen voor het vergaren, coderen en opslaan van dergelijke gevoelige informatie en het gebruik van „cloud”-technologie om te garanderen dat dergelijk materiaal niet ontdekt of gewist kan worden;

Het bedrijfsleven en mensenrechten

127.  brengt in herinnering dat de EU zichzelf tot doel gesteld heeft maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) te bevorderen in haar extern beleid, en is verheugd over de oproep om de Europese benadering en de mondiale benadering van MVO beter op elkaar af te stemmen;

128.  roept de Commissie en de lidstaten op om te controleren of bedrijven die onder nationale of Europese wetgeving vallen, de mensenrechten en de sociale, gezondheids- en milieunormen waaraan zij zijn onderworpen, niet veronachtzamen wanneer zij naar een derde land verhuizen of daar hun activiteiten ontplooien;

129.  herinnert er verder aan dat de steun voor mensenrechten en democratie nauw samenhangt met de bevordering van transparantie en goed bestuur; is in dit opzicht van mening dat belastingparadijzen en offshore-jurisdicties een nadelige invloed hebben op de bestrijding van corruptie en de politieke verantwoordingsplicht in ontwikkelingslanden; vraagt dat de EU de ratificatie en de uitvoering van het Verdrag van de VN tegen corruptie in de EU en de hele wereld aanmoedigt in het kader van EU-steun voor programma's voor goed bestuur in derde landen;

130.  prijst de EU voor haar steun aan de ontwikkeling van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten en de unanieme goedkeuring daarvan in de Mensenrechtenraad; is verheugd over de oprichtingsvergadering van de werkgroep voor het bedrijfsleven en mensenrechten die van 16 t/m 20 januari 2012 heeft plaatsgevonden, en roept de EU op het mandaat van dit orgaan te blijven steunen en daar een bijdrage aan te leveren; beklemtoont de cruciale rol van de nationale mensenrechteninstellingen en de medewerking van deze organen in de EU en de nabuurschapslanden aan het bevorderen van de uitvoering van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, zoals erkend in onder meer resolutie 17/4 van de VN-Mensenrechtenraad; is verheugd over initiatieven die erop gericht zijn goede praktijken over te dragen en de samenwerking tussen de EU en mensenrechteninstellingen in nabuurschapslanden te coördineren en aan te wakkeren, zoals het programma 2009-2013 voor samenwerking tussen de ombudsmannen van landen van het Oostelijk Partnerschap, een gezamenlijk initiatief van de Poolse en Franse ombudsman om de kantoren van ombudsmannen, overheidsorganen en non-gouvernementele organisaties in landen van het Oostelijk Partnerschap beter in staat te stellen individuele rechten te beschermen en democratische staten op te bouwen die gebaseerd zijn op de rechtsstaat; benadrukt dat dergelijke acties binnen de EU gecoördineerd moeten worden en dat de EU-instellingen gebruik moeten maken van hun ervaring op dit vlak;

131.  is verheugd over de toezegging van de EU om in 2012 samen te werken met ondernemingen en belanghebbenden om sturing op het vlak van mensenrechten te ontwikkelen voor bedrijfstakken en het mkb, op basis van de richtsnoeren van de VN; roept de Commissie op haar belofte na te komen om tegen eind 2012 een verslag te publiceren over de prioriteiten van de EU bij de uitvoering van de beginselen en om daarna periodieke voortgangsverslagen op te stellen; dringt erop aan dat alle Europese ondernemingen moeten voldoen aan de criteria voor maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals bepaald in de richtsnoeren van de VN, om de mensenrechten te eerbiedigen; roept de lidstaten van de EU op om voor het einde van 2012 nationale plannen voor de uitvoering van de richtsnoeren op te stellen;

132.  is van mening dat het vrijgeven van sociale en ecologische informatie door grote ondernemingen, met inbegrip van informatie over de gevolgen voor de mensenrechten, van wezenlijk belang is voor transparantie en voor de effectiviteit van deze ondernemingen; is verheugd over de doelstelling van de internationale geïntegreerde verslagleggingsraad (IIRC) om een mondiaal aanvaard geïntegreerd kader voor verslaglegging uit te werken;

133.  is verheugd over de Edinburgh-studie in opdracht van DG Enterprise naar lacunes in het bestuur van de EU inzake de zakenwereld en mensenrechten, en roept de Commissie op wetgevingsvoorstellen in te dienen als reactie op deze studie; roept in het bijzonder de EU op om te verzekeren dat slachtoffers van zakelijk misbruik in derde landen door ondernemingen uit de EU toegang krijgen tot geschillen- en rechtsmechanismen, zoals onlangs in de zaak Trafigura;

134.  neemt kennis van het feit dat grensoverschrijdende bedrijven steeds vaker een beroep doen op particuliere militaire en beveiligingsondernemingen (PMB's), wat in enkele gevallen aanleiding heeft gegeven tot schendingen van de mensenrechten door werknemers van die PMB's; is van mening dat er EU-regelgeving moet worden vastgesteld, onder andere een alomvattend normenstelsel voor de oprichting, registratie, vergunning, controle en verslaglegging van dergelijke ondernemingen; roept de Commissie op een aanbeveling voor te stellen als voorbereiding op een richtlijn die gericht is op het harmoniseren van nationale maatregelen waarmee de diensten van PMB's aan regels worden gebonden, met inbegrip van de dienstverleners en opdrachten voor dienstverlening, en een gedragscode op te stellen als voorbereiding op een besluit waarmee de uitvoer van diensten van PMB's naar derde landen wordt gereglementeerd; verzoekt de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter gedetailleerde informatie te verschaffen aan het Parlement over het inhuren van PMB's bij missies van het GVDB en het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid (GBVB), met opgave van beroepsvereisten en bedrijfsnormen die van onderaannemers worden gevraagd, toepasselijke reglementen, juridische verantwoordelijkheden en verplichtingen die hen worden opgelegd en controlemechanismen;

135.  is er voorstander van om meer vrouwen te benoemen tot lid van raden van bestuur op nationaal, Europees en internationaal niveau;

Sterker optreden van het Europees Parlement inzake mensenrechten

136.  herhaalt zijn oproep aan de Raad en de Commissie om resoluties en andere mededelingen van het Parlement systematisch in aanmerking te nemen en daar inhoudelijk op in te gaan; stelt voor dat het Parlement de invoering van een systematisch mechanisme overweegt om zijn besluiten doeltreffender en concreter op te volgen;

137.  erkent dat mensenrechtenvraagstukken moeten worden geïntegreerd in de werkzaamheden van alle parlementaire commissies en delegaties die zich met externe betrekkingen bezighouden, onder andere door de aanbevelingen op te volgen die zijn gedaan in verslagen van ad-hocwerkgroepen van het Europees Parlement; beveelt aan dat de leden van het Europees Parlement mensenrechtenverdedigers stelselmatig ontmoeten tijdens officiële missies naar derde landen, met inbegrip van gevangengenomen activisten waar dat mogelijk is, om hen meer zichtbaarheid te geven; is verheugd over het besluit om de beschikbare middelen voor de Subcommissie mensenrechten te verhogen in het licht van de veranderingen die het Verdrag van Lissabon met zich mee heeft gebracht;

138.  is verheugd over het besluit van het Bureau op 12 december 2011 om een directoraat ter ondersteuning van de democratie op te richten binnen het DG voor extern beleid om het werk van het Parlement ter bevordering van de democratie te stroomlijnen en meer samenhang te geven;

Het strategische mensenrechtenbeleid van de Europese Unie
Algemeen

139.  is bijzonder verheugd over de herziening van het EU-beleid inzake mensenrechten en democratisering, zoals omschreven in de gezamenlijke mededeling van 12 december 2011, dat een positief beeld schetst van het potentieel van de EU; roept de lidstaten van de EU op om zich volledig in te zetten voor dit proces en de resultaten ervan toe te passen in hun nationale maatregelen, maar ook op Europees niveau;

140.  onderschrijft het feit dat de mededeling gestoeld is op de concepten van universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en dat de maatregelen van de EU volgens de mededeling gericht moeten zijn op het bevorderen van de nakoming van de bestaande toezeggingen en verplichtingen van derde landen volgens de internationale mensenrechten en het humanitair recht, en beoogt het internationale rechtsapparaat te versterken;

141.  is het, in de nasleep van de Arabische Lente, eens met de aandacht voor toegespitste bottom-upbenaderingen en de behoefte om de eerbiediging van de mensenrechten een centrale plaats te geven in het buitenlandbeleid van de EU; beklemtoont daarom dat de EU de regeringen, parlementen en het maatschappelijk middenveld moet steunen en moet betrekken bij het proces van de naleving van de mensenrechten en het toezicht daarop; is van mening dat de EU lering moet trekken uit fouten uit het verleden, zoals blijkt uit het feit dat er tot vlak voor het uitbreken van de burgeroorlog in Libië onderhandelingen werden gevoerd over een kaderovereenkomst en een overnameovereenkomst met Libië, waarover het Europees Parlement niet naar behoren was geïnformeerd, ondanks bewijzen van de moord op 1 200 gevangenen meer dan tien jaar eerder en ondanks het feit dat foltering, gedwongen verdwijningen en buitengerechtelijke executies alomtegenwoordig waren; herhaalt tegelijkertijd dat het partnerschap van de EU in democratiseringsprocessen en economische welvaart in het zuiden parallel moet lopen met haar verbintenissen in het oostelijke nabuurschap; benadrukt dat de middelen die wegens een negatieve evaluatie niet toegekend of overgedragen konden worden aan landen van het Europese nabuurschap, herverdeeld moeten worden aan andere projecten die uitgevoerd worden in partnerlanden van het Europese nabuurschap, zowel in zuidelijke als oostelijke richting;

Verloop

142.  roept nu op tot het boeken van snelle, transparante en inclusieve vooruitgang op weg naar een ambitieuze gemeenschappelijke EU-strategie die duidelijke maatregelen, tijdspaden en verantwoordelijken omvat en die ontwikkeld moet worden in samenwerking met alle belanghebbenden om de „rode draad” in daden om te zetten; zegt toe om samen met de Raad een positieve bijdrage te leveren aan dit interinstitutioneel proces, aanvankelijk via deze resolutie, en later via een parlementaire resolutie; is van mening dat dit proces moet uitmonden in gemeenschappelijke strategie van de instellingen waarin de rol en verantwoordelijkheden van elke instelling duidelijk worden omschreven en waarin de uitvoering, ook ten aanzien van de richtsnoeren, voortdurend moet worden geëvalueerd;

143.  is van mening dat bepaalde maatregelen die in de mededeling worden aangekaart gelijke tred moeten houden met de vooruitgang in de richting van een overkoepelende strategie, met name de aanstelling van een speciale vertegenwoordiger van de EU voor mensenrechten, die erg zichtbaar moet zijn voor de buitenwereld en internationale ervaring moet hebben in de bevordering van de internationale mensenrechten; pleit voor de oprichting van een permanent in Brussel gevestigd COHOM dat systematisch conclusies moet aannemen over de mensenrechtensituatie in specifieke landen, naar aanleiding van de mensenrechtendialoog in die landen; pleit tevens voor het vastleggen van een tijdspad voor de voltooiing van de aandachtspunten voor mensenrechten van de EU-delegaties en voor het aanwijzen van contactfunctionarissen voor mensenrechtenverdedigers in alle derde landen;

Inhoud

144.  is verheugd over het belang dat in de mededeling wordt gehecht aan de landenstrategieën inzake mensenrechten; is van mening dat er een gemeenschappelijk beginsjabloon gehanteerd moet worden om voldoende consistentie te garanderen, en dat er in alle gevallen overleg gepleegd moet worden; wijst erop dat de potentiële waarde van de strategieën enkel benut kan worden als het belang ervan in alle bilaterale betrekkingen met de afzonderlijke landen erkend wordt en als zij flexibel genoeg zijn om consequent in te spelen op de steeds veranderende mensenrechtensituaties;

145.  onderschrijft het persoonlijke voorstel van de hoge vertegenwoordiger/vicevoorzitter voor drie thema's waarvoor de volgende drie jaar specifiek collectief optreden van de instellingen nodig is; streeft duidelijke criteria na voor de huidige en toekomstige processen voor het kiezen van dergelijke thema's; streeft naar verduidelijking over hoe deze campagnes vooruitgang op specifieke terreinen mogelijk kunnen maken zonder afbreuk te doen aan het alomvattende engagement van de EU voor alle mensenrechtenverplichtingen;

146.  benadrukt het belang dat in de herziening wordt gehecht aan het maatschappelijk middenveld als volwaardige partner bij de uitvoering van de mensenrechtenstrategie van de EU en niet enkel bij het uitvoeren van projecten; erkent het bijzondere belang van mensenrechtenverdedigers in dit proces; roept de EU op het volledige potentieel van alle verschillende plaatselijke actoren te benutten om veranderingen teweeg te brengen op het vlak van mensenrechten in een bepaald land en om een ruime ondersteuning te bieden voor hun werk;

147.  is meer in het bijzonder bezorgd over de verslechtering van de situatie in Turkije en de toenemende onderdrukking waaraan mensenrechtenverdedigers, tegenstanders van de regering, met inbegrip van gekozen vertegenwoordigers, vakbondsvertegenwoordigers, journalisten en kunstenaars het hoofd moeten bieden en die met name gericht is tegen de Koerdische gemeenschap;

148.  onderschrijft het EU-concept van „democratie met diepgang”, zoals ontwikkeld door de hoge vertegenwoordiger; betreurt dat dit concept geen criteria omvat voor non-discriminatie en gendergelijkheid; dringt er bij de EDEO op aan om anti-discriminatiemaatregelen en -criteria volledig te integreren zodat er een duidelijke focus is op de rechten van vrouwen en minderheden, gelijk burgerschap en gelijke politieke participatie;

149.  wijst erop dat er nog steeds grote uitdagingen bestaan wat betreft de ontoereikendheid van de huidige mensenrechtendialoog en de controle op en de uitvoering van de mensenrechtenclausules; herhaalt dat deze clausules ook in alle handels- en sectorale overeenkomsten moeten worden opgenomen;

150.  is van mening dat „digitale diplomatie” een nieuw en krachtig instrument is; roept de EDEO op om duidelijke richtsnoeren op te stellen voor haar delegaties over de optimale benutting van sociale media, en voor de ontwikkeling van een regelmatig bijgewerkt bestand met sociale mediagegevens voor EU-actoren;

151.  merkt op dat iets minder dan de helft van de honderd grootste economische actoren ter wereld privébedrijven zijn; complimenteert de Commissie met haar ambitieuze en toekomstgerichte mededeling over maatschappelijk verantwoord ondernemen uit 2011 en met haar duidelijke steun voor de ontwikkeling van de VN-richtsnoeren inzake het bedrijfsleven en mensenrechten, die beide centraal moeten komen te staan in de nieuwe strategie;

152.  erkent dat de Commissie aanvaardt dat alle terrorismebestrijdingsactiviteiten moeten worden uitgevoerd in volledige overeenstemming met de internationale mensenrechten en het internationaal humanitair en vluchtelingenrecht; beklemtoont dat dit beginsel deel moet uitmaken van het debat over alle nieuwe terrorismebestrijdingsmaatregelen binnen de EU en met partners in derde landen; is van mening dat de EU bij haar strategische partners systematisch alle voorbeelden van niet-conforme terrorismebestrijdingsmaatregelen moet aankaarten en moet onderzoeken wie verantwoordelijk is voor inbreuken binnen en buiten de EU; herhaalt dat het terrorismebestrijdingsbeleid van de EU in het bijzonder zou moeten verwijzen naar het absolute verbod op foltering in het kader van terrorismebestrijding, zoals erkend in de conclusies van de Raad van 29 april 2008

153.  is ingenomen met de erkenning dat schendingen van de mensenrechten in de lidstaten moeten worden aangepakt en dat de EU haar internationale verplichtingen moet nakomen om de geloofwaardigheid van de EU te vergroten; roept ertoe op om de Werkgroep grondrechten, burgerrechten en vrij verkeer van personen (FREMP) een volledig mandaat te verstrekken om na te gaan waar schendingen plaatsvinden en daar vervolgens een oplossing voor te zoeken;

154.  is van mening dat de strijd tegen straffeloosheid een prioriteitsgebied moet zijn voor EU-optreden; is van mening dat het bijwerken van de EU-instrumenten voor het ICC in 2011 een aanzienlijke vooruitgang betekent die weerspiegeld moet worden in een toekomstgerichte EU-mensenrechtenstrategie;

155.  is van mening dat een grondige evaluatie van de rol die ambtenaren van geografische bureaus en de werkgroepen van de Raad spelen en de betekenis van deze strategie voor hun dagelijkse activiteiten deel uitmaakt van het creëren van een echte sfeer van mensenrechten en democratie, met name middels opleidingen voor democratisch burgerschap en mensenrechten;

156.  roept op tot een aanzienlijk belangrijkere rol voor het Europees Parlement zelf bij de bevordering van de transparantie en de verantwoordingsplicht voor de uitvoering van de EU-mensenrechtenstrategie; herhaalt dat het jaarverslag van de Raad op zich niet gezien kan worden als een mechanisme om verantwoording af te leggen; herhaalt de aanbevelingen tot mainstreaming van het Parlement in vorige jaarverslagen en in het document van het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) op 1 juni 2006 over het integreren van mensenrechten in het GBVB en ander EU-beleid, dat nog steeds niet volledig is uitgevoerd;

o
o   o

157.  verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten, de Verenigde Naties, de Raad van Europa en aan de regeringen van de in deze resolutie genoemde landen en gebieden.

(1) PB C 290 E van 29.11.2006, blz. 107.
(2) PB C 348 E van 21.12.10, blz. 6.
(3) PB C 161 E van 31.5.11, blz. 78.
(4) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0507.
(5) PB L 76 van 22.3.2011, blz. 56.
(6) PB C 236 E van 12.8.11, blz. 69.
(7) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0127.
(8) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 101.
(9) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0260.
(10) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0334.
(11) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0474.
(12) PB C 81 E van 15.03.11, blz. 6.
(13) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0533.
(14) PB C 236 E van 12.08.11, blz. 107.
(15) PB C 371 E van 20.12.2011, blz. 5.
(16) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.
(17) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0576.
(18) PB C 99 E van 3.4.2012, blz. 31.
(19) Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0018.
(20) Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0228.
(21) Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind; Verdrag van de Verenigde Naties inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen; Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap; Internationaal Verdrag ter bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning.
(22) Een centrale plaats voor mensenrechten en democratie in het externe optreden van de EU - Voor een meer doeltreffende aanpak, gezamenlijke mededeling, 12 december 2011.
(23) Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0489.

Juridische mededeling - Privacybeleid