Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 19 april 2012 over het voorstel voor een richtlijn van de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2003/96/EG tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (COM(2011)0169 – C7-0105/2011 – 2011/0092(CNS))
(Bijzondere wetgevingsprocedure – raadpleging)
Het Europees Parlement,
– gezien het voorstel van de Commissie aan de Raad (COM(2011)0169),
– gezien artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het Parlement door de Raad is geraadpleegd (C7-0105/2011),
– gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van het protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn uitgebracht door het Bulgaarse parlement, de Spaanse kamer van volksvertegenwoordigers en de Spaanse senaat, en waarin wordt gesteld dat het ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel,
– gezien artikel 55 van zijn Reglement,
– gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, de Commissie vervoer en toerisme en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A7-0052/2012),
1. hecht zijn goedkeuring aan het Commissievoorstel, als geamendeerd door het Parlement;
2. verzoekt de Commissie haar voorstel krachtens artikel 293, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dienovereenkomstig te wijzigen;
3. verzoekt de Raad, wanneer deze voornemens is af te wijken van de door het Parlement goedgekeurde tekst, het Parlement hiervan op de hoogte te stellen;
4. wenst opnieuw te worden geraadpleegd ingeval de Raad voornemens is ingrijpende wijzigingen aan te brengen in het voorstel van de Commissie;
5. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.
Door de Commissie voorgestelde tekst
Amendement
Amendement 1 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1
(1) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad is vastgesteld om de goede werking van de interne markt te verzekeren ten aanzien van de belasting van energieproducten en elektriciteit. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag zijn, met name in het licht van het Kyoto protocol, de eisen inzake milieubescherming in de termen van die richtlijn geïntegreerd.
(1) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad is vastgesteld om de goede werking van de interne markt te verzekeren ten aanzien van de belasting van energieproducten en elektriciteit. Overeenkomstig artikel 11 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zijn, met name in het licht van het Kyoto protocol, de eisen inzake milieubescherming in de termen van die richtlijn geïntegreerd. Het is belangrijk is dat in overeenstemming met artikel 9 van het Verdrag (VWEU), wordt onderzocht of voldoende rekening gehouden wordt met de bescherming van de menselijke gezondheid, bijvoorbeeld in het kader van luchtverontreiniging.
Amendement 2 Voorstel voor een richtlijn Overweging 1 bis (nieuw)
(1 bis)In een dermate complex en wezenlijk dossier als de belasting van energie in de Unie mag niet uitsluitend rekening worden gehouden met de vereisten van het klimaat- en milieubeleid, hoe dringend deze ook mogen zijn. De doelstellingen van het energie- en het industriebeleid vormen voor de Unie immers een even essentiële uitdaging. Bovendien kan de interne markt voor energie alleen probleemloos en doeltreffend functioneren indien alleinitiatieven en wetgeving van de Unie op dit gebied voortdurend en zorgvuldig worden gecoördineerd. Niet alleen zouden de wijzigingen op Richtlijn 2003/96/EG verenigbaar moeten zijn met andere beleidsmaatregelen gerelateerd aan energie, maar moeten deze beleidsmaatregelen ook aangepast worden aan het kader voor belastingheffing op energie. In het bijzonder moeten de huidige problemen met betrekking tot de uniale regeling voor de handel in emissierechten onder Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap1 resoluut worden aangepakt opdat het efficiënt kan functioneren. Elk gebrek aan samenhang zal afbreuk doen aan de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de Unie aangaande het tot stand brengen van slimme, duurzame en inclusieve groei.
1 PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.
Amendement 3 Voorstel voor een richtlijn Overweging 2
(2) Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de interne markt goed blijft functioneren in een context van nieuwe eisen met betrekking tot beperking van de klimaatverandering, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing, zoals bevestigd door de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 en van 11-12 december 2008.
(2) Het is noodzakelijk ervoor te zorgen dat de interne markt optimaal functioneert in een context van nieuwe eisen met betrekking tot beperking van de klimaatverandering, gebruik van hernieuwbare energiebronnen en energiebesparing, zoals bevestigd door de conclusies van het Voorzitterschap van de Europese Raad van 8-9 maart 2007 en van 11-12 december 2008. Er moet derhalve voor worden gezorgd dat energiebronnen onder Richtlijn 2003/96/EG consistent worden behandeld om een echte gelijke voorwaarden te scheppen voor de energieconsumenten, ongeacht de energiebronnen die zij gebruiken.
Amendement 4 Voorstel voor een richtlijn Overweging 2 bis (nieuw)
(2 bis)Belasting op energieproducten moet op een technologisch neutrale manier worden aangepakt om nieuwe technologieën de kans te geven zich te ontwikkelen.
Amendement 5 Voorstel voor een richtlijn Overweging 3
(3) Belasting in verband met CO2-emissies kan voor de lidstaten een kosteneffectieve gedragslijn zijn om de verminderingen van broeikasgassen die noodzakelijk zijn overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen te bereiken ten aanzien van bronnen die niet vallen onder de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad. Met het oog op de mogelijke rol van CO2-gerelateerde belasting vereist de goede werking van de interne markt gemeenschappelijke regels inzake belasting.
(3) Belasting in verband met CO2-emissies is voor de lidstaten in de regel een kosteneffectieve middel om de verminderingen van broeikasgassen die noodzakelijk zijn overeenkomstig Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen te bereiken ten aanzien van bronnen die niet vallen onder de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG . Met het oog op de huidige en de mogelijke rol van CO2-gerelateerde belasting vereist de goede werking van de interne markt gemeenschappelijke regels inzake belasting.
Amendement 6 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 bis (nieuw)
(4 bis)Er dient geen energiebelasting te worden geheven over de thermische benutting van afval en in het bijzonder niet het gebruik daarvan als vervangende brandstof, aangezien het doel van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen1is om producenten en houders van afval aan te sporen om op een zo energie-efficiënte en grondstoffenbesparende wijze afval te verwerken, en om prioriteit te geven aan terugwinning boven verwijdering.
1 PB L 312 van 22.11.08, blz. 3.
Amendement 7 Voorstel voor een richtlijn Overweging 4 ter (nieuw)
(4 ter)De lidstaten moeten het recht houden om een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toe te passen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw.
Amendement 8 Voorstel voor een richtlijn Overweging 5
(5) Derhalve moet worden voorzien in energiebelasting die bestaat uit twee componenten, CO2-gerelateerde belasting en algemene energieverbruiksbelasting. Wil de energiebelasting aan de werking van de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG aangepast zijn dan moeten de lidstaten worden verplicht een expliciet onderscheid te maken tussen deze twee componenten. Daardoor zou ook een onderscheiden behandeling mogelijk zijn van brandstoffen die biomassa zijn of van biomassa zijn gemaakt.
(5) Derhalve moet worden voorzien in energiebelasting die bestaat uit twee componenten, CO2-gerelateerde belasting en algemene energieverbruiksbelasting. Wil de energiebelasting aan de werking van de uniale regeling ingevolge Richtlijn 2003/87/EG aangepast zijn dan moeten de lidstaten worden verplicht een expliciet onderscheid te maken tussen deze twee componenten. Daardoor zou ook een onderscheiden behandeling mogelijk zijn van brandstoffen die biomassa zijn of van biomassa zijn gemaakt, gelet op de voordelen die zij bieden als hernieuwbare energiebron die goedkoop en bijna CO2-neutraal is, mits deze voldoen aan de criteria inzake duurzaamheid zoals bedoeld in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen1. De Commissie dient een verslag voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad waarin wordt onderzocht, of naast CO2-emissies ook de uitstoot van andere schadelijke gassen in acht dient genomen te worden met het oog op de bescherming van de volksgezondheid.
1 PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16.
Amendement 9 Voorstel voor een richtlijn Overweging 6
(6) Elk van die componenten moet worden berekend op basis van objectieve criteria, die gelijke behandeling van verschillende energiebronnen mogelijk maken. Voor CO2-gerelateerde belasting moet naar de door het gebruik van elk betrokken energieproduct veroorzaakte CO2-emissies worden verwezen aan de hand van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad. Voor de algemene energieverbruiksbelasting moet worden verwezen naar de energie-inhoud van de verschillende energieproducten en van elektriciteit waarvan sprake in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten en houdende intrekking van Richtlijn 93/76/EEG van de Raad. In dit verband moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen van biomassa of van biomassa gemaakte producten. Deze producten moeten worden belast op basis van de CO2-emissiefactoren die voor biomassa of van biomassa gemaakte producten zijn gespecificeerd in Beschikking 2007/589/EG en op basis van de energie-inhoud ervan zoals gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zijn veruit de belangrijkste betrokken categorie. Aangezien de milieuvoordelen van deze producten variëren, afhankelijk van het feit of zij aan de in artikel 17 van die richtlijn neergelegde duurzaamheidscriteria voldoen, dienen de specifieke referentiewaarden voor biomassa of van biomassa gemaakte producten enkel te gelden voor zover aan deze criteria is voldaan.
(6) Elk van die componenten moet worden berekend op basis van objectieve criteria, die gelijke behandeling van verschillende energiebronnen mogelijk maken. Voor CO2-gerelateerde belasting moet naar de door het gebruik van elk betrokken energieproduct veroorzaakte CO2-emissies worden verwezen aan de hand van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de bewaking en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG. Voor de algemene energieverbruiksbelasting moet worden verwezen naar de energie-inhoud van de verschillende energieproducten en van elektriciteit waarvan sprake in Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten. In dit verband moet rekening worden gehouden met de milieuvoordelen van biomassa of van van biomassa gemaakte producten. Deze producten moeten worden belast op basis van de CO2-emissiefactoren die voor biomassa of van biomassa gemaakte producten zijn gespecificeerd in Beschikking 2007/589/EG en op basis van de energie-inhoud ervan zoals gespecificeerd in bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG. Biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG. Aangezien de milieuvoordelen van deze producten variëren, afhankelijk van het feit of zij aan de in artikel 17 van die richtlijn neergelegde duurzaamheidscriteria voldoen, dienen de specifieke referentiewaarden voor biomassa of van biomassa gemaakte producten enkel te gelden voor zover aan deze criteria is voldaan. Zodra duurzamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, moeten deze specifieke referentiewaarden alleen worden toegepast op andere biomassaproducten dan biobrandstoffen als zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria.
Amendement 10 Voorstel voor een richtlijn Overweging 7
(7) CO2-gerelateerde belasting moet zijn aangepast aan de werking van Richtlijn 2003/87/EG teneinde deze effectief aan te vullen. Die belasting moet gelden voor alle gebruik, met inbegrip van gebruik voor andere doeleinden dan verwarming, van energieproducten die CO2-emissies veroorzaken in installaties in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat de betrokken installatie niet is onderworpen aan de regeling voor de handel in emissierechten ingevolge die richtlijn. Aangezien de cumulatieve toepassing van beide instrumenten echter geen emissieverminderingen mogelijk zou maken die verder gaan dan de totale emissieverminderingen die uitsluitend door middel van de regeling voor de handel in emissierechten worden bereikt, maar enkel de totale kosten van de emissieverminderingen zou verhogen, dient de CO2-gerelateerde belasting niet van toepassing te zijn op verbruik in installaties die aan de regeling voor de handel in emissierechten onderworpen zijn.
(7) CO2-gerelateerde belasting moet zijn aangepast aan de werking van Richtlijn 2003/87/EG teneinde deze effectief aan te vullen. Die belasting moet gelden voor alle gebruik, met inbegrip van gebruik voor andere doeleinden dan verwarming, van energieproducten die CO2-emissies veroorzaken in installaties in de zin van die richtlijn, op voorwaarde dat de betrokken installatie niet is onderworpen aan de regeling voor de handel in emissierechten ingevolge die richtlijn. Aangezien de cumulatieve toepassing van beide instrumenten echter geen emissieverminderingen mogelijk zou maken die verder gaan dan de totale emissieverminderingen die uitsluitend door middel van de regeling voor de handel in emissierechten worden bereikt, maar enkel de totale kosten van de emissieverminderingen zou verhogen, mag de CO2-gerelateerde belasting niet van toepassing zijn op het directe of indirecte verbruik in installaties die aan de regeling voor de handel in emissierechten onderworpen zijn. Het cumulatieve effect van zowel een dubbele belasting als een tweeledige regulering zou tot verstoring van de concurrentie leiden en moet derhalve worden uitgesloten.
Amendement51 Voorstel voor een richtlijn Overweging 8
(8)In het belang van fiscale neutraliteit moeten dezelfde minimumbelastingniveaus van toepassing zijn op elke component van de energiebelasting, voor alle energieproducten die voor een bepaald doel worden gebruikt. Voor zover aldus gelijke minimumbelastingniveaus worden voorgeschreven, moeten de lidstaten om redenen van fiscale neutraliteit eveneens gelijke niveaus van nationale belasting op alle betrokken producten verzekeren. Waar nodig moet in overgangstermijnen voor het gelijkmaken van deze niveaus worden voorzien.
Schrappen
Amendement 12 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11
(11) Er moet voor worden gezorgd dat de minimumbelastingniveaus hun beoogde effecten behouden. Aangezien CO2-gerelateerde belasting de werking van Richtlijn 2003/87/EG aanvult, moet bij de door de Commissie uit te voeren periodieke toetsing van de richtlijn nauwlettend de marktprijs van de emissierechten worden gevolgd. De minimumniveaus van de algemene energieverbruiksbelasting moeten op gezette tijden automatisch worden afgestemd om rekening te houden met de ontwikkeling van de reële waarde ervan teneinde het huidige niveau van tariefharmonisatie te behouden; om de door de energie- en voedselprijzen veroorzaakte volatiliteit te verminderen, moet deze afstemming gebeuren op basis van de wijzigingen van het uniale geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat.
(11) Er moet voor worden gezorgd dat de minimumbelastingniveaus hun beoogde effecten behouden. Daartoe moeten de minimumniveaus van de belasting op algemeen energieverbruik op gezette tijden worden onderzocht.
Amendement 13 Voorstel voor een richtlijn Overweging 11 bis (nieuw)
(11 bis)Om te kunnen voldoen aan de complexe eisen ten aanzien van de twee componenten van het nieuwe systeem, namelijk enerzijds energiebelasting en anderzijds CO2-gerelateerde belasting, moeten er op alle niveaus op een transparante en inzichtelijke manier heldere en ondubbelzinnige regels worden vastgesteld om de administratieve uitvoerbaarheid daarvan te waarborgen.
Amendement 14 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12
(12)Op het gebied van motorbrandstoffen creëert het gunstiger minimumbelastingniveau voor gasolie, een product dat oorspronkelijk grotendeels zakelijk gebruik tot doel had en aldus traditioneel op een lager niveau is belast, een verstoring met betrekking tot benzine, de voornaamste concurrerende brandstof. Artikel 7 van Richtlijn 2003/96/EG voorziet derhalve in de eerste stappen van een geleidelijke afstemming op het minimumbelastingniveau voor benzine. Het is noodzakelijk om deze afstemming te voltooien en geleidelijk over te schakelen op een situatie waarin gasolie en benzine op een gelijk niveau worden belast.
Schrappen
Amendement 15 Voorstel voor een richtlijn Overweging 12 bis (nieuw)
(12 bis)De implementatie van de nieuwe belastingstructuur gaat gepaard met een verhoging van het belastingtarief voor gasolie als motorbrandstof ten opzichte van dat voor benzine. Dit kan zowel de beslissing van de Unie twijfel trekken om zich te richten op schone, energie-efficiënte conventionele verbrandingsmotoren, als ook de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake reductie van de CO2-uitstoot, aangezien de nagestreefde CO2-grenswaarden alleen te verwezenlijken vallen middels een adequaat percentage voertuigen aangedreven door gasolie als motorbrandstof. Passende flexibele maatregelen dienen te worden vastgesteld ten einde zeker te stellen dat het concurrentievermogen van de automobiel industrie en het succes van de strategie inzake de reductie van CO2-uitstoot, niet in gevaar komen. De aankoopbelasting, registratiebelasting en jaarlijkse verkeersbelasting moeten worden geharmoniseerd en consequent uitsluitend op basis van de CO2-emissies van de betrokken voertuigen worden berekend.
Amendement 17 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14
(14) Het is noodzakelijk het potentiële kosteneffect van CO2-gerelateerde belasting op de bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico in de zin van artikel 10 bis, lid 13, van Richtlijn 2003/87/EG te beperken. Derhalve is het passend in overeenkomstige overgangsmaatregelen te voorzien die er echter tevens op moeten gericht zijn de milieueffectiviteit van CO2-gerelateerde belasting te behouden.
(14) Het is noodzakelijk het potentiële kosteneffect van de nieuwe belastingstructuur op de bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant weglekrisico te beperken. Derhalve is het passend in overeenkomstige maatregelen te voorzien die er echter tevens op moeten gericht zijn de milieueffectiviteit van CO2-gerelateerde belasting te behouden.
Amendement 18 Voorstel voor een richtlijn Overweging 14 bis (nieuw)
(14 bis)Elke herstructurering van de energiebelasting moet zeker stellen dat sectoren die niet onder het emissiehandelssysteem op grond van Richtlijn 2003/87/EG vallen, niet worden benadeeld ten opzichte van sectoren die daar wel onder vallen.
Amendement 19 Voorstel voor een richtlijn Overweging 15
(15) Artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG staat de toepassing van gedifferentieerde belastingtarieven toe in bepaalde gevallen. Om echter de consistentie van het CO2-prijssignaal te verzekeren, moet de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale tarieven te differentiëren tot de algemene energieverbruikbelasting worden beperkt. Bovendien is de mogelijkheid om een lager belastingniveau op door taxi's gebruikte motorbrandstof toe te passen niet langer verenigbaar met de doelstelling van het voeren van een beleid ter bevordering van alternatieve brandstoffen en energiedragers en het gebruik van schonere voertuigen in het stedelijk vervoer en moet deze derhalve worden geschrapt.
(15) Artikel 5 van Richtlijn 2003/96/EG staat de toepassing van gedifferentieerde belastingtarieven toe in bepaalde gevallen. Om echter de consistentie van het CO2-prijssignaal te verzekeren, moet de mogelijkheid voor de lidstaten om nationale tarieven te differentiëren tot de algemene energieverbruikbelasting worden beperkt. Bovendien is de mogelijkheid om een lager belastingniveau op door taxi's gebruikte, van olie afgeleide motorbrandstof toe te passen niet langer verenigbaar met de doelstelling van het voeren van een beleid ter bevordering van alternatieve brandstoffen en energiedragers en het gebruik van schonere voertuigen in het stedelijk vervoer en moet deze derhalve worden geschrapt.
Amendement 20 Voorstel voor een richtlijn Overweging 16 bis (nieuw)
(16 bis)Aangezien de introductie van elektrische en hybride voertuigen van cruciaal belang is om de afhankelijkheid van niet-hernieuwbare brandstoffen in de vervoerssector terug te dringen, moeten de lidstaten voor een beperkte periode de mogelijkheid krijgen een vrijstelling of verlaging van het belastingniveau toe te passen voor elektriciteit die voor het opladen van dergelijke voertuigen gebruikt wordt.
Amendement 21 Voorstel voor een richtlijn Overweging 17
(17) Vrijstellingen of verlagingen voor huishoudens en liefdadige organisaties kunnen deel uitmaken van door de lidstaten vastgestelde sociale maatregelen. De mogelijkheid om dergelijke vrijstellingen of verlagingen toe te passen, moet om redenen van gelijke behandeling van energiebronnen worden uitgebreid tot alle energieproducten die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof en elektriciteit. Om ervoor te zorgen dat het effect ervan op de interne markt beperkt blijft, moeten dergelijke vrijstellingen en verlagingen alleen op niet-zakelijke activiteiten worden toegepast.
(17) Vrijstellingen of verlagingen voor huishoudens en liefdadige organisaties verhinderen dat een correct prijssignaal wordt gegeven waardoor een belangrijke prikkel verloren gaat voor het verlagen van energierekeningen en het energieverbruik. Daarom moet de mogelijkheid waarin wordt voorzien door Richtlijn 2003/96/EG om dergelijke vrijstellingen of verlagingen toe te passen na een lange periode van uit fasering worden geschrapt. In lidstaten waar dit van invloed is op de energieprijzen, moeten huishoudens met lage inkomsten en liefdadigheidsorganisaties worden gecompenseerd via solide en uitgebreide sociale maatregelen.
Amendement 22 Voorstel voor een richtlijn Overweging 18
(18) In het geval van vloeibaar petroleumgas (lpg) en aardgas die worden gebruikt voor voortbeweging zijn voordelen in de vorm van lagere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting of de mogelijkheid om die energieproducten van belasting vrij te stellen met name in het licht van de noodzaak om het marktaandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen niet langer gerechtvaardigd en moeten deze derhalve op middellange termijn worden geschrapt.
(18) In het geval van vloeibaar petroleumgas (lpg) en aardgas die worden gebruikt voor voortbeweging zijn voordelen in de vorm van lagere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting of de mogelijkheid om die energieproducten van belasting vrij te stellen met name in het licht van de noodzaak om het marktaandeel van hernieuwbare energiebronnen te verhogen, op de lange termijn niet gerechtvaardigd en moeten deze derhalve op middellange termijn worden geschrapt, in het bijzonder gezien de noodzaak om de hernieuwbare energiebronnen de mogelijkheid te bieden hun marktaandeel te verhogen. Omdat lpg en aardgas evenwel een minder schadelijke milieu-impact hebben dan andere fossiele brandstoffen en hun distributie-infrastructuur van nut kan zijn bij de introductie van hernieuwbare alternatieven, moeten de voordelen geleidelijk worden uitgefaseerd.
Amendement 24 Voorstel voor een richtlijn Overweging 20
(20) Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat de lidstaten toe op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw niet alleen de algemeen toepasselijke bepalingen voor zakelijk gebruik, maar ook een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen. Uit een onderzoek van die optie is gebleken dat, wat de algemene energieverbruiksbelasting betreft, het behoud ervan strijdig zou zijn met de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tenzij dit verbonden is aan een equivalent dat vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie verzekert. Ten aanzien van CO2-gerelateerde belasting moet de behandeling van de betrokken sectoren worden afgestemd op de regels die gelden voor industriële sectoren.
(20) Artikel 15, lid 3, van Richtlijn 2003/96/EG staat de lidstaten toe op energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw niet alleen de algemeen toepasselijke bepalingen voor zakelijk gebruik, maar ook een tot een nultarief verlaagd belastingniveau toe te passen, ten einde de economische levensvatbaarheid van deze sectoren zeker te stellen, die reeds worden gehinderd door veeleisende sociale, fytosanitaire en milieuvoorschriften die niet voldoende door de markt worden gecompenseerd. Desondanks, uit een onderzoek van die optie is echter gebleken dat, wat de algemene energieverbruiksbelasting betreft, het behoud ervan strijdig zou zijn met de bredere beleidsdoelstellingen van de Unie, tenzij dit verbonden is aan een equivalent dat vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie verzekert. Dergelijke vooruitgang op het gebied van energie-efficiëntie moet onderdeel uit maken van een voldoende lange cyclus en moet onderworpen worden aan publiekrechtelijke planning en toezicht door overheidsinstanties. De lidstaten moeten de bedrijven in deze sectoren technische bijstand leveren indien bijkomende eisen aangaande de energie-efficiëntie worden toegepast. Ten aanzien van CO2-gerelateerde belasting moet bij de behandeling van de betrokken sectoren rekening worden gehouden met de capaciteit voor koolstofafvang en koolstofopslag en het risico op het weglekken van koolstof voor elk van de betrokken sectoren en subsectoren en met de mogelijke effecten op hun productiviteit en levensvatbaarheid. Sectoren die biomassa produceren met een groot potentieel aan koolstofvastlegging, moeten worden vrijgesteld. Het is essentieel dat in regio's met een uitzonderlijke capaciteit om energie uit hernieuwbare bronnen te produceren, energieonafhankelijkheid van hun landbouw- en veeteeltactiviteiten wordt bevorderd.
Amendement 25 Voorstel voor een richtlijn Overweging 21
(21) De bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels houden rekening met de specificiteit van brandstoffen die biomassa zijn of gemaakt zijn van biomassa en zowel met betrekking tot de bijdrage ervan aan de CO2-balans en de lagere energie-inhoud ervan per kwantitatieve eenheid als in vergelijking met sommige van de concurrerende fossiele brandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Derhalve moeten de bepalingen in Richtlijn 2003/96/EG die verlagingen of vrijstellingen voor die brandstoffen toestaan op middellange termijn worden geschrapt. Intussen moet ervoor worden gezorgd dat de toepassing van deze bepalingen in overeenstemming wordt gebracht met de bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG moeten de lidstaten extra fiscale voordelen alleen toekennen indien deze aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17 van deze richtlijn voldoen.
(21) De bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels houden rekening met de specificiteit van brandstoffen die biomassa zijn of gemaakt zijn van biomassa en zowel met betrekking tot de bijdrage ervan aan de CO2-balans en de lagere energie-inhoud ervan per kwantitatieve eenheid als in vergelijking met sommige van de concurrerende fossiele brandstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Derhalve moeten de bepalingen in Richtlijn 2003/96/EG die verlagingen of vrijstellingen voor die brandstoffen toestaan op middellange termijn worden geschrapt. Intussen moet ervoor worden gezorgd dat de toepassing van deze bepalingen in overeenstemming wordt gebracht met de bij deze richtlijn ingevoerde algemene regels. Voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG moeten de lidstaten extra fiscale voordelen alleen toekennen indien deze aan de duurzaamheidscriteria in artikel 17 van deze richtlijn voldoen. Dit artikel impliceert dat de duurzaamheidscriteria in 2017 en 2018 stringenter zullen worden gemaakt. Om aan deze criteria te voldoen moet tegen 1 januari 2017 ten minste 50% minder broeikasgassen worden uitgestoten. Vanaf 1 januari 2018 moet deze vermindering ten minste 60% bedragen voor producten die worden vervaardigd in installaties die op 1 januari 2017 of later in gebruik zijn genomen. Zodra duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, moeten aan deze producten alleen extra fiscale voordelen worden toegekend indien zij aan deze nieuwe criteria voldoen.
Amendement 26 Voorstel voor een richtlijn Overweging 28
(28) Om de vijf jaar en voor het eerst tegen eind 2015 dient de Commissie aan de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn, waarbij met name het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting in het licht van de ontwikkeling van de marktprijs in de EU van de emissierechten, het effect van innovatie en technologische ontwikkelingen en de rechtvaardiging voor de fiscale vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, worden onderzocht. De lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zal regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
(28) Om de drie jaar en voor het eerst tegen eind 2015 dient de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit te brengen over de toepassing van deze richtlijn, waarbij in het bijzonder worden onderzocht: de minimumniveaus van belasting op het algemene energieverbruik, om zich ervan te vergewissen dat het gewenste effect wordt bereikt, het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting in het licht van de ontwikkeling van de marktprijs in de EU van de emissierechten, het effect van innovatie en technologische ontwikkelingen, de weerslag op schadelijke of potentieel schadelijke emissies andere dan CO2 en de rechtvaardiging voor de fiscale vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, alsook ontwikkelingen in het gebruik van biogas, aardgas en lpg in het wegvervoer. Dit verslag dient een overzicht te bevatten van de bestaande belastingbepalingen in bilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten. In dat verslag moet ook worden ingegaan op de impact op de industriebeleidsprioriteiten van de Europese automobielindustrie. Een lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico zal worden opgesteld en regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
Amendement 27 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 1 – lid 2 – tweede alinea
De CO2-gerelateerde belasting wordt berekend in EUR/t CO2-emissies, op basis van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in punt 11 van bijlage I bij Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad(*). De CO2-emissiefactoren die in deze beschikking voor biomassa of van biomassa gemaakte producten worden gespecificeerd zijn in het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG enkel van toepassing voor zover het betrokken product voldoet aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen(**). Voor zover biobrandstoffen en vloeibare biomassa niet aan deze criteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd.
De CO2-gerelateerde belasting wordt berekend in EUR/t CO2-emissies, op basis van de referentiewaarden van de CO2-emissiefactor die beschreven worden in punt 11 van bijlage I bij Beschikking 2007/589/EG van de Commissie van 18 juli 2007 tot vaststelling van richtsnoeren voor de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG. De CO2-emissiefactoren die in deze beschikking voor biomassa of van biomassa gemaakte producten worden gespecificeerd zijn in het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h) en i), van Richtlijn 2009/28/EG enkel van toepassing voor zover het betrokken product voldoet aan de duurzaamheidscriteria die zijn neergelegd in artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG. Voor zover biobrandstoffen en vloeibare biomassa niet aan deze criteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd. Overeenkomstig Richtlijn 2009/28/EG en om aan deze criteria te voldoen dient tegen 1 januari 2017 de besparing op de uitstoot op broeikasgassen ten minste 50% te bedragen en, vanaf 1 januari 2018, ten minste 60% bedragen voor producten die worden vervaardigd in installaties die op 1 januari 2017 of later in gebruik zijn genomen.
Amendement 28 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 1 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 1 – lid 4
4. Tenzij anders gespecificeerd, zijn de bepalingen van deze richtlijn van toepassing op CO2-gerelateerde belasting en op algemene energieverbruiksbelasting.
4. Tenzij anders gespecificeerd, zijn de bepalingen van deze richtlijn van toepassing op CO2-gerelateerde belasting en op algemene energieverbruiksbelasting. Wanneer duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa krachtens Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, worden de referentiefactoren voor CO2-emissie als bepaald in punt (11) van Bijlage I bij Besluit 2007/589/EG van de Commissie en de netto calorische referentiewaarden van de energieproducten zoals beschreven in Bijlage III bij Richtlijn 2009/28/EG alleen op die biomassaproducten toegepast indien zij aan deze duurzaamheidscriteria voldoen. Indien deze producten niet aan deze duurzaamheidscriteria voldoen, passen de lidstaten de referentiewaarde van de CO2-emissiefactor en netto calorische referentiewaarde toe voor de gelijkwaardige verwarmings- of motorbrandstof waarvoor in deze richtlijn minimumbelastingniveaus zijn gespecificeerd.
Amendement 29 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 2 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 2 – lid 4 bis (nieuw)
4 bis. De lidstaten zien erop toe dat noch directe noch indirecte vormen van gebruik van energieproducten in installaties in de zin van Richtlijn 2003/87/EG en noch de directe noch indirecte vormen van gebruik van energieproducten in installaties die belast worden in het kader van de nationale CO2-beperkingsmaatregelen, aan dubbele belastingheffing of dubbele regelgeving worden onderworpen.
Amendement 30 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 3 – lid 1 – onder a bis) (nieuw)
a bis) elektriciteit die wordt gebruikt voor het pompen van voor bevloeiing bestemd water;
Amendement 31 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 3 – onder b) – tweede streepje
– duaal gebruik van energieproducten
– energie-intensieve industrie en duaal gebruik van energieproducten
Amendement 32 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 3 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 3 – onder b) – streepje 2 bis (nieuw)
- afvalstoffen die als vervangingsbrandstof worden gebruikt of afval dat thermisch nuttig wordt toegepast in de zin van artikel 3, punt 15 en Bijlage II, punt R1, van Richtlijn 2008/98/EG.
Amendement 53 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 4 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 4 – lid 3
3.Onverminderd de vrijstellingen, differentiaties en verlagingen waarin deze richtlijn voorziet, zorgen de lidstaten ervoor dat voor zover in bijlage I gelijke minimumbelastingniveaus zijn neergelegd met betrekking tot een bepaald gebruik, gelijke belastingniveaus worden vastgesteld voor producten die voor dat doel worden gebruikt. Onverminderd artikel 15, lid 1, i), is een en ander voor motorbrandstoffen waarvan sprake in bijlage I.A. van toepassing met ingang van 1 januari 2023.
Schrappen
Voor de toepassing van de eerste alinea wordt elk gebruik waarvoor in de bijlagen I.A., I.B. en I.C. een minimumbelastingniveau wordt vastgesteld, als één gebruik beschouwd.
Amendement 34 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 4 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 4 – lid 3 – alinea 2 bis (nieuw)
Wat aardgas en biomethaan als motorbrandstof betreft, mogen hogere minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting alleen worden toegepast na een door de Commissie uiterlijk in 2023 te verrichten beoordeling van de implementatie van de bepalingen van deze richtlijn inzake het belastingniveau voor aardgas in het wegvervoer. Bij deze beoordeling moet onder andere worden gekeken naar de grotere beschikbaarheid van aardgas en biomethaan, de uitbreiding van het netwerk van tankstation in de Unie, het marktaandeel van auto's die op aardgas rijden in de Unie, de innovatie en technologische ontwikkelingen op het gebied van biomethaan als brandstof in de vervoerssector en de daadwerkelijke waarde van het minimumbelastingniveau.
Amendement 35 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 4 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 4 – lid 4 – eerste alinea
4. De in deze richtlijn neergelegde minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting worden met ingang van 1 juli 2016 om de drie jaar aangepast om rekening te houden met de wijzigingen van het geharmoniseerde indexcijfer van consumptieprijzen exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door Eurostat. De Commissie maakt de resulterende minimumbelastingniveaus bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.
4. De in deze richtlijn neergelegde minimumniveaus van algemene energieverbruiksbelasting worden om de drie jaar in overeenstemming met artikel 29 herzien om ervoor te zorgen dat zij het gewenste effect bereiken. Indien nodig doet de Commissie voorstellen tot wijziging van de minimumniveaus.
Amendement 36 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 4 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 4 – lid 4 – tweede alinea
De minimumniveaus worden automatisch aangepast, door het verhogen of verlagen van het basisbedrag in euro met de procentuele wijziging van dat indexcijfer gedurende de drie voorgaande kalenderjaren. Indien de procentuele wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 0,5% bedraagt, vindt geen aanpassing plaats.„
De minimumniveaus van de CO2-gerelateerde belasting als vastgesteld in deze richtlijn worden op 1 juli 2016 en daarna om de drie jaar aangepast aan de gemiddelde marktprijs van de emissievergunningen in de regeling voor emissiehandel onder Richtlijn 2003/87/EG, over voorafgaande periode van 18 maanden. De Commissie , stelt overeenkomstig artikel 27 een gedelegeerde handeling vast, waarin de formule wordt vastgelegd op basis waarvan deze aanpassing dient te worden berekend.
Amendement 37 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 5 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 5 – streepje 3
– voor de volgende vormen van gebruik: local public passenger transport (excluding taxis), waste collection, armed forces and public administrations, disabled people, ambulances;
– voor de volgende vormen van gebruik: plaatselijk openbaar personenvervoer (exclusief taxi's), afvalinzameling, strijdkrachten en overheidsadministraties, gehandicapten, ziekenauto's, brandweerauto's en politievoertuigen;
Amendement55 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 6 Richtlijn 2003/96/EG
Met ingang van 1 januari 2013, vanaf 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2018 worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A.„
1. Met ingang van 1 januari 2013, vanaf 1 januari 2015 en vanaf 1 januari 2018 worden de minimumbelastingniveaus voor motorbrandstoffen vastgesteld zoals beschreven in bijlage I.A.
2.De lidstaten mogen een onderscheid maken tussen commerciële en niet-commerciële gasolie.
Onder commerciële gasolie gebruikt voor voortbeweging wordt verstaan gasolie gebruikt voor voortbeweging voor onderstaande doeleinden:
a) het vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden met een motorvoertuig of een samenstel van voertuigen dat uitsluitend bestemd is voor het goederenvervoer over de weg [...];
b) het vervoer van personen, geregeld of occasioneel, met een motorvoertuig [...].
3.De lidstaten voorzien in de mogelijkheid dat commerciële vervoerders een verschillend fiscaal boekhoudsysteem hanteren.
Amendement 39 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 11 – onder a) – punt i Richtlijn 2003/96/EG Artikel 14 – lid 1 – inleidende formule
Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG(*) betreffende vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere uniale bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:
1.Naast de algemene bepalingen van Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns betreffende vrijgesteld gebruik van belastbare producten, en onverminderd andere uniale bepalingen, verlenen de lidstaten voor onderstaande producten vrijstelling van belasting, op voorwaarden die zij vaststellen met het doel een juiste en eenvoudige toepassing van deze vrijstelling te verzekeren en energiearmoede, fraude, ontwijking of misbruik te voorkomen:
Amendement 41 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 11 – onder c) – onder iii) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 14 – lid 1 – onder e)
e) tot 31 december 2020, elektriciteit die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen op hun ligplaats in een haven.„
e) tot 31 december 2025, elektriciteit die rechtstreeks wordt geleverd aan schepen op hun ligplaats in een zeehaven of binnenlandse haven.
Amendement 42 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 12 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 14 bis – lid 1
1. Tot 31 december 2020 verlenen de lidstaten een belastingkrediet betreffende CO2-gerelateerde belasting met betrekking tot het gebruik van energieproducten door installaties die behoren tot bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.
1. Tot 31 december 2025 verlenen de lidstaten een belastingkrediet betreffende CO2-gerelateerde belasting met betrekking tot het gebruik van energieproducten door installaties die behoren tot bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico.
Amendement 43 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt -i (nieuw) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 15 – lid 1 – onder b bis) (nieuw)
-i) het volgende punt wordt toegevoegd:
'b bis) tot 1 januari 2023, elektriciteit die gebruikt wordt voor het opladen van elektrische en hybride voertuigen in het wegvervoer;„
Amendement 44 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt i Richtlijn 2003/96/EG Artikel 15 – lid 1 – onder h)
h) als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten en elektriciteit indien deze gebruikt worden door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties beperken de lidstaten de vrijstelling of verlaging tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;
h) tot 1 januari 2025 als verwarmingsbrandstof gebruikte energieproducten en elektriciteit indien deze gebruikt worden door huishoudens en/of door organisaties welke door de betrokken lidstaat als liefdadige instellingen worden erkend. Wanneer het gaat om liefdadige organisaties beperken de lidstaten de vrijstelling of verlaging tot het niet-zakelijk gebruik. Indien gemengd gebruik plaatsvindt, wordt de belasting geheven naar evenredigheid van elk type gebruik. Wanneer een gebruik van weinig belang is, kan het als nihil worden behandeld;
Amendement 45 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 – onder a) – punt i Richtlijn 2003/96/EG Artikel 15 – lid 1 – punt i
i) tot 1 januari 2023, aardgas en lpg die worden gebruikt voor voortbeweging;
i) tot 1 januari 2023, aardgas, biogas en lpg die worden gebruikt voor voortbeweging en lpg die als brandstof wordt gebruikt; Vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2030 mogen de lidstaten een reductie van ten hoogste 50% van de minimumbelastingniveaus toepassen voor deze brandstoffen.
Amendement 46 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 – onder b) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 15 – lid 3
3. De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toepassen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de aquacultuur en de bosbouw. De begunstigden zijn onderworpen aan regelingen die moeten leiden tot een verhoogde energie-efficiëntie die grotendeels gelijkwaardig is met die welke zou zijn bereikt indien de uniale standaardminimumtarieven in acht waren genomen.
3. De lidstaten kunnen een tot een nultarief verlaagd niveau van algemene verbruiksbelasting toepassen op het verbruik van energieproducten en elektriciteit die worden gebruikt voor de landbouw, de tuinbouw, de visteelt en de bosbouw. De lidstaten en de begunstigden ontwerpen gezamenlijk specifieke strategieën die moeten leiden tot een verhoogde energie-efficiëntie die grotendeels gelijkwaardig is aan die welke zou zijn bereikt indien uniale standaardminimumtarieven in acht waren genomen.
Amendement 47 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 – onder b) (nieuw) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 15 – lid 3 bis (nieuw)
3 bis. De lidstaten moeten de begunstigden, met inbegrip van kleine en middelgrote landbouwbedrijven, alle nodige informatie verstrekken over de toepassing van de eisen inzake de energie-efficiëntie die aan verlaagde belastingpercentages zijn gekoppeld.
Amendement 48 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 13 bis* – onder a) –– punt i bis (nieuw) Richtlijn 2003/96/EG Artikel 16 – lid 1 – alinea 1 bis (nieuw)
(i bis) na de eerste alinea wordt de volgende alinea ingevoegd:
'Zodra duurzaamheidscriteria voor andere biomassaproducten dan biobrandstoffen en vloeibare biomassa in Richtlijn 2009/28/EG zijn vastgesteld, kan alleen een uitzondering of een verlaagd tarief voor deze producten worden toegekend indien zij aan deze duurzaamheidscriteria voldoen.„
*NB: in het voorstel van de Commissie ten onrechte als „(1)” genummerd.
Amendement 49 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 14 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 17 – lid 1 – onder a) – punt i
Onder een „energie-intensief bedrijf” wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 11 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 3,0% van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.
Onder een „energie-intensief bedrijf” wordt verstaan een bedrijf in de zin van artikel 11 waar de aankoop van energieproducten en elektriciteit ten minste 5,0% van de productiewaarde uitmaakt, of de verschuldigde nationale energiebelasting ten minste 0,5% van de toegevoegde waarde bedraagt. Binnen deze definitie kunnen de lidstaten restrictievere concepten toepassen, waaronder definities van omzetwaarde, proces en sector.
Amendement 50 Voorstel voor een richtlijn Artikel 1 – punt 21 Richtlijn 2003/96/EG Artikel 29
Om de vijf jaar en voor het eerst eind 2015 legt de Commissie aan de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn en, in voorkomend geval, een voorstel voor de wijziging ervan voor.
Om de drie jaar en voor het eerst eind 2015 legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze richtlijn en, in voorkomend geval, een voorstel voor de wijziging ervan voor.
In het verslag van de Commissie worden onder meer het minimumniveau van CO2-gerelateerde belasting, het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie, het gebruik van elektriciteit in het vervoer en de rechtvaardiging voor de vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, onderzocht.
In het verslag van de Commissie wordt onder meer het volgende onderzocht:
i) de minimumniveaus van de energieverbruiksbelasting, om zich ervan te vergewissen dat zij de gewenste effecten sorteren,
(ii) de ontwikkelingen in de CO2-prijs in relatie tot de regeling voor de handel in emissierechten onder Richtlijn 2003/87/EG,
(iii) het effect van innovatie en de technologische ontwikkelingen, met name ten aanzien van energie-efficiëntie,
(iv) het gebruik van elektriciteit in het vervoer,
(v) de rechtvaardiging voor de vrijstellingen en verlagingen die in deze richtlijn zijn neergelegd, waaronder voor brandstof die voor de lucht- en zeevaart wordt gebruikt, onderzocht,
(vi) de impact van deze richtlijn op de industriebeleidsprioriteiten van de automobielindustrie van de Unie, onder meer met betrekking tot schone, energie-efficiënte conventionele verbrandingsmotoren en de doelstellingen van de Unie inzake vermindering van de CO2-uitstoot van personenauto's,
(vii) de ontwikkelingen in het gebruik van biogas, aardgas en lpg in het wegvervoer, en
(viii) de vraag of ook rekening moet worden gehouden met andere schadelijke of potentieel schadelijke emissies dan CO2.
Dit verslag dient eveneens een overzicht te bevatten van de bestaande belastingbepalingen in bilaterale overeenkomsten inzake luchtverkeersdiensten. In het verslag wordt rekening gehouden met de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de minimumniveaus van belasting en de bredere doelstellingen van het Verdrag.
In ieder geval zal de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico voor de toepassing van artikel 14 bis van deze richtlijn regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs.
In ieder geval zal de lijst van bedrijfstakken of deeltakken die worden geacht te zijn blootgesteld aan een significant CO2-weglekrisico regelmatig worden getoetst, met name rekening houdend met de beschikbaarheid van bekend wordend bewijs. In dat verband dienen de nationale omzettingscondities aandachtig te worden getoetst op hun duidelijkheid, consistentie en transparantie voor alle gebruikers.